Perifere aangezichtsverlamming

Initiatief: NVKNO Aantal modules: 21

Reconstructieve chirurgie van de mondhoek na een perifere aangezichtsverlamming

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van reconstructieve chirurgie in de behandeling van de gevolgen van perifere aangezichtsverlamming met parese van de mond?

 

Deze uitgangsvraag omvat de volgende deelvraag:

Wat is de optimale timing voor reconstructieve chirurgie bij patiënten met een perifere aangezichtsverlamming?

Aanbeveling

Overweeg dynamische of statische reconstructieve chirurgie van de mondhoek bij patiënten met een perifere aangezichtsverlamming bij het uitblijven van herstel van functie.  Een EMG kan helpen bij twijfel over herstel of monitoren van vooruitgang.

 

Dynamische reconstructies bestaan uit zenuw reconstructies, al dan niet met het toevoegen van een spier zoals de gracilis.

 

Overweeg als alternatief voor dynamische reconstructie (bij patiënten met klachten)

  • Statische correctie ter correctie van de hangende mondhoek
  • Temporalisverlengingsplastiek

De keuze is afhankelijk van de ervaring van de chirurg en voorkeur van patiënt.

 

Wacht in ieder geval zes maanden met het uitvoeren van reconstructieve chirurgie.

  • Wanneer er een grote kans is op natuurlijk herstel, zoals bij patiënten met idiopathische aangezichtsverlamming of een aangezichtsverlamming ten gevolge van herpes zoster (Ramsey Hunt), is het aan te raden om langer te wachten met reconstructieve chirurgie.
  • Overweeg bij andere oorzaken, zoals bij een hoofd-hals maligniteit, reconstructieve chirurgie ten tijde van de resectie.

Adviseer de patiënt die dynamische reconstructieve chirurgie van de mond heeft ondergaan te starten met mimetherapie (zie ook module mime-therapie) en overweeg een preoperatief consult in het geval van een dynamische reconstructie.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er is een veelvoud aan reconstructieve behandelopties van de mondhoek die kunnen worden overwogen bij iemand met een perifere aangezichtsverlamming. Deze zijn zeer individueel bepaald en daarmee niet voor iedereen van toepassing of haalbaar.

 

Het is belangrijk om te realiseren dat de facialis zenuw de musculatuur van het gelaat voorziet van tonus en (on)vrijwillige en spontane animatie. Deze functie kan niet zomaar worden overgenomen door een andere hersenzenuw. Bij een probleem met de facialis zenuw, dient de zenuw indien mogelijk te worden hersteld, of anders op een alternatieve manier te worden gereconstrueerd om axonen naar de distale zenuw en spier te brengen. Behandelopties bestaan uit zenuw reconstructies met behulp van een donor zenuwinterponaat (zoals de suralis of auricularis magnus zenuw), een zenuwtranspositie met de masseter zenuw, partiële hypoglossus zenuw, ansa cervicalis, accessorius zenuw of cross facial nerve grafts.

 

De massetericus zenuw en de partiele hypoglossus zenuw worden het meest gebruikt, waarbij een panel van experts van mening is dat het moeilijk is om een goede rust tonus te bereiken. De rust tonus is groter met de partiële hypoglossus zenuw dan met de massetericus zenuw maar met de massetericus zenuw kan meer kracht worden bereikt dan met de hypoglossus of een cross facial nerve graft, afgaande op excursie van de mondhoek. Alleen met de cross facial nerve graft kan enige spontaniteit in beweging worden verkregen. Er is enig wetenschappelijk bewijs voor spontaniteit bij gebruik van de massetericus zenuw bij patiënten met een coactovatie van de zygomaticus major en masseter spieren (Jensson, 2018). Duale innervatie kan mogelijk kracht met spontaniteit combineren (Boonipat, 2020).

 

In het literatuuronderzoek dat is uitgevoerd zijn twee observationele studies gevonden waarbij een groep patiënten die (nog) niet was geopereerd werd vergeleken met een groep patiënten die facial reanimation onderging. In beide studies ging het om een dynamische reconstructie waarbij een massetericus of hypoglossus zenuwtranspositie werd gebruikt om de eigen spieren te reïnnerveren. In de studies werden de reconstructies uitgevoerd binnen 12 en binnen 19 maanden na start van de klachten, waarbij 1 studie specificeert dat mensen pas in aanmerking kwamen voor reconstructieve chirurgie als er na 6 maanden geen verbetering was opgetreden. Beide studies suggereren dat de patiënten die chirurgie hebben ondergaan, een beter herstel van functie hebben (cruciale uitkomstmaat) dan patiënten die (nog) geen reconstructieve chirurgie hebben ondergaan. Dit werd gebaseerd op de House-Brackmann (HB) score en bewegingsexcursies van het aangezicht. Dit bewijs is echter afkomstig van observationele studies met zeer kleine populaties (n = 27 en n = 14) en het is onduidelijk welke verschillen in karakteristieken er waren tussen de patiënten die chirurgische reconstructie ondergingen en de patiënten die geen interventie ontvingen. Hierdoor is het vertrouwen in het gevonden effect zeer laag. Voor de uitkomstmaten esthetiek en kwaliteit van leven werd geen bewijs gevonden. De keuze voor het wel of niet aanbevelen van chirurgische behandeling bij perifere aangezichtsverlamming zal daarom afhangen van andere patiënt of behandelteam gerelateerde factoren.


Urban (2022) publiceerde een systematische review over de uitkomsten en complicaties van deze mogelijkheden van facial reanimation met behulp van een zenuw transpositie. Er werden in totaal 71 studies geïncludeerd, waarbij het in 15 studies massetericus transpositie betrof en in 60 studies een hypoglossus zenuw transpositie. De groep bestond in totaal uit 1532 patiënten. Opvallend is dat resultaten van de massetericus zenuw transpositie pas sinds 2011 zijn beschreven. In de review van Urban (2022) werden 20 verschillende uitkomstmaten gebruikt, waarvan de volgende 6 bruikbaar waren voor een meta-analyse: mondhoek excursie bij grote lach en in rust, Smile Recovery Score (SRS), Sunnybrook Facial Nerve Grading Scale (SB) composite score, en de HB-score. De HB-score verbeterde 2.48 (massetericus) versus 2.52 (hypoglossus) punten na zenuw transpositie (p = 0.76). De verbetering in Sunnybrook score (de enige waarin ook synkinesieën zijn opgenomen) was beter voor de massetericus transposities (47.7 – 7.4) versus hypoglossus transposities (33.0 – 6.4) (p < 0.001). De mondhoek excursie in rust was beter voor de hypoglossus transpositie (2.22 – 1.6mm) dan voor de massetericus transposities (3.62 – 2.7 mm) (p = 0.047). De overige parameters zijn gelijk. Het herstel in functie treedt sneller op na gebruik van de massetericus zenuw versus hypoglossus zenuw (4.6 – 2.6 maanden) versus (6.3 – 1.3 maanden; p < 0.001). Met een interponaat werd de reïnnervatie in beide groepen vertraagd. De gepoolde complicatie ratio was 3% voor de massetericus zenuw transpositie (o.a. masseter spieratrofie in 1.9%) en 5% voor de hypoglossus zenuw transpositie (o.a. dysartrie en dysfagie in 4.1%). Bij het gebruik van een volledige hypoglossus zenuw was de prevalentie van hemi-tong atrofie 56% en bij een partiele hypoglossus transpositie was de prevalentie van atrofie 14% (p < 0.001). Synkinesieën kwamen veel voor in beide groepen maar dit werd niet gekwantificeerd. Al met al doet de studie geen harde uitspraak over het gebruik van de massetericus dan wel hypoglossus zenuw als donor.

 

Slechts 25% van de studies rapporteerde PROMs. De Facial Disability Index werd het meest gebruikt maar een meta-analyse van de resultaten was niet mogelijk.

 

Indien er nog fibrillaties waarneembaar zijn op het electromyografie (EMG), kan een zenuw reconstructie ook nog later dan 12 maanden vanaf het optreden van de perifere aangezichtsverlamming worden uitgevoerd. De paralyse wordt echter irreversibel geacht na zodra na 24 maanden de motorische eindplaten verloren zijn gegaan. Na 18 maanden wordt reïnnervatie met een donor zenuw ook al duidelijk minder effectief (Banks, 2019). Om dan tot een dynamische reconstructie te komen dient er een spier te worden toegevoegd. De gracilis spier is veruit de meest gebruikte spier, maar er bestaan ook grote series over het gebruik van de pectoralis minor spier (Harrison, 2012). In 2019 werd een systematische review gepubliceerd (Roy, 2019) waarin 31 studies werden beschreven met daarin 1647 patiënten die een vrije gracilis spier reconstructie ondergingen. Zes van deze studies gebruikte homogene methodes om mondhoek excursie bij lachen te meten. De gemiddelde toename in excursie was 7.5 mm (95% BI 6.0-9.0 mm, I2 86.7%). De gepoolde ratio van lapfalen was 2.9%. De gracilis spieren die geïnnerveerd weren door een massetericus hadden een grote gemiddelde toename in excursie (10 mm) dan de cross-facial nerve grafts (6.8 mm). De auteurs concluderen dat facial reanimation met gebruik van een vrije gracilis lap een effectieve behandeling is.

 

Indien een dynamische reconstructie niet gewenst of mogelijk is, of indien er tijdens het wachten op de zenuw reïnnervatie sprake is van een invaliderende functie kan een statische correctie worden overwogen. Ter behandeling van de hangende mondhoek, bestaan er meerdere chirurgische opties waarvan een statische suspensie met een stuk fascia lata of bijvoorbeeld de palmaris longus pees een goede optie is bij oudere patiënten met beperkte regeneratieve capaciteit. De pees strip kan worden gefixeerd op de temporalis fascie of het zygoma. De nieuwe insertie kan zijn aan de nostril, modiolus, bovenlip, laterale onderlip of contralaterale onderlip (Rose, 2005). Een suspensie kan worden gecombineerd met een huidexcisie, een facelift en het verdiepen van de afwezige nasolabiale plooi (Tzou, 2021). Een huidresectie alleen wordt onvoldoende effectief geacht. Bij de temporalis verlengingsplastiek wordt de mondhoek opgehangen ter suspensie, maar kan met goede mimetherapie de temporalis spier actief bewegen en dus functioneren als een dynamische reconstructie. Hoewel dit niet in gerandomiseerd onderzoek is onderzocht, lijkt in een systematische review de functionele winst van een temporalisverlengingsplastiek potentieel net zo goed als die van een vrije gracilis op de nervus massetericus of duale innervatie met een kleinere ingreep (Bos, 2016), maar niet spontaan zoals bij een cross facial nerve graft (CFNG). Bij reconstructieve ingrepen aan de mond horen ook de operaties om depressie van de mond aan de parestische zijde te verbeteren of de gezonde zijde te verminderen. Een transpositie van de anterieure buik van de digastricus spier naar de aangedane onderlip kan leiden tot een bevredigend resultaat hoewel de ervaringen hiermee beperkt zijn (Bassilios Habre 2019; Hussain, 2004; Mabvuure, 2022; Tan, 2002). Een myectomie van de depressor labii inferior spier en de depressor anguli oris spier via de orale zijde kan de gezonde zijde verzwakken. De functie van deze spier komt in tot 30% van de patiënten weer terug. Een alternatief hiervoor kan een behandeling met botulinetoxine zijn.

 

Na herstel van een aangezichtsverlamming, maar ook na zenuw reconstructies kunnen synkinesieen ontstaan. De behandeling hiervan bestaat uit oefentherapie, denervatie met behulp van botulinetoxine injecties en chirurgische opties zoals myectomie aan de aangedane zijde of selectieve denervatie (Tzou, 2021). Zie ook de module oefentherapie na een perifere aangezichtsverlamming.

 

Ten aanzien van kwaliteit van leven is er een grote systematische review gepubliceerd (Luijmes, 2016) over het effect van verschillende behandelmodaliteiten (medicatie, mime therapie, Botulinetoxine injecties en chirurgie) op de kwaliteit van leven bij perifere aangezichtsverlamming. In deze review zijn 14 studies geïncludeerd. Negen hiervan beschreven het effect van chirurgie of de kwaliteit van leven. Hoewel deze negen studies betrekking hadden op verschillende operaties en geen eenduidige vragenlijst werd gebruikt, waren de resultaten consistent positief. De verschillende studies hadden betrekking op diverse groepen: namelijk flaccid versus non flaccid en statische versus dynamische reconstructie met zenuw transposities al dan niet met spier. Kwaliteit van leven werd o.a. gemeten met de FaCE scale en SF-36. Al deze studies laten een verbetering van kwaliteit van leven zien ten opzichte van de pre-operatieve kwaliteit van leven. Er is een meta-analyse uitgevoerd met vier studies waarin kwaliteit van leven werd gemeten op de FaCE scale. De gepoolde FaCE score was 43.38 (95% BI: 40.48 tot 46.27). Er werd gerapporteerd dat dit een significant verbetering was ten aanzien van de preoperatieve score (gepoolde preoperatieve score niet gerapporteerd).

 

Als bijwerking voor chirurgie worden vooral de bijwerkingen bij elke chirurgische wond(genezing) beschreven. Het moeilijke in de afweging ten aanzien van patiënten-informatie is de afwezigheid van garantie van aanslaan van de chirurgie (bijvoorbeeld in geval van zenuwtransplantaties). Een besluit tot chirurgie wordt enerzijds genomen met de voordelen aan de ene zijde en aan de andere zijde de zwaarte van de ingreep met niet altijd een geslaagd eindresultaat (niet zozeer de complicaties). Donordefecten spelen vooral een rol bij gebruik van de hypoglossus zenuw. De massetericus transpositie zal niet snel tot kauwproblemen leiden, of een cross-over vanaf de contralaterale gezonde kant niet snel tot spierzwakte aan de gezonde kant.

 

Ten slotte hebben wij de internationale richtlijnen geraadpleegd om het beleid van elders mee te wegen. In de Britse CKS – NICE richtlijn wordt geadviseerd om een patiënt te verwijzen naar een specialist indien na vijf maanden geen volledig herstel is bereikt (en bij geen enkel herstel na drie weken of andere alarmsymptomen). In de Amerikaanse AAO-HNSF standaard in hun bulletin, wordt gesuggereerd om een patiënt te verwijzen naar een specialist indien na drie maanden geen volledig herstel is bereikt (en bij andere neurologische symptomen of bij oculaire symptomen; Baugh, 2013). Er wordt bij de Britse en Amerikaanse richtlijn niet gespecificeerd of dit voor verdere diagnostiek is of voor reconstructieve chirurgie. De Canadese richtlijn in de Canadian Medical Association Journal bespreekt enkel wanneer verwijzing geïndiceerd is voor diagnostiek en benoemt geen reconstructieve opties of de timing (Almeida, 2014).

 

Optimale timing voor reconstructieve chirurgie

Er is amper tot geen literatuur over de timing van reconstructieve chirurgie bij patiënten met een perifere aangezichtsverlamming. De uiterlijke termijn voor zenuw reïnnervatie wordt geschat op 18 maanden. Een zenuwgeleidingsonderzoek of electromyografie (EMG) kan hierbij helpen. Patiënten die na 3 maanden nog helemaal geen herstel laten zien van de perifere aangezichtsverlamming, behoren tot de prognostisch meest ongunstige groep. Een verwijzing naar een plastisch chirurg of KNO-arts met ervaring in reconstructieve aangezichtschirurgie is dan ook zinvol indien na het ontstaan van de parese het herstel (nagenoeg) uitblijft na drie maanden. Voor de selecte groep waarbij de facialis zenuw gereseceerd is of een transsectie is opgetreden door een temporale schedelbasisfractuur, waarbij de zenuw niet spontaan zal herstellen, is directe verwijzing geïndiceerd. In essentie gelden de reconstructieve principes ook voor centrale oorzaken van facialis parese.

 

Langer wachten dan 6 maanden leidt niet tot een betere uitkomst van House-Brackmann score in de studie onder brughoek tumor patiënten met een intacte facialis zenuw (Albathi, 2016). Albathi (2016) rapporteerde daarnaast ook dat er geen statistisch significante verschillen waren in Smile Recovery Scale score (P = .43), synkinesis (P = .94), HB-score

(P = .93), of Facial Asymmetry Index (P = .56) tussen patiënten die binnen 12 maanden nerve grafting surgery ondergingen en patiënten die na 12 maanden deze ingreep ondergingen. 

 

De aangezichtsspieren zijn uniek in morfologie, structuur en functie en daarmee zeer moeilijk te reconstrueren. Een eerdere reconstructie leidt tot een sneller herstel en dus een korte periode van perifere aangezichtsverlamming met een grotere kans dat de eigen musculatuur nog functioneel wordt. Indien de reanimatie na 18 maanden wordt uitgevoerd en er op EMG-onderzoek geen fibrillaties meer waarneembaar zijn is een spierreconstructie noodzakelijk.

 

De werkgroep sluit zich aan bij de resultaten uit de studie van Albathi (2016) en is van mening dat er na een parese van 6 maanden zonder natuurlijk herstel (weinig tot) geen verbetering meer te verwachten is in geval van traumatische of iatrogene laesie van de zenuw. Reconstructieve chirurgie kan dan bijdragen aan een betere uitkomst en bij deze patiënten biedt langer wachten met reconstructieve ingrepen geen betere uitkomst. In geval van Bells paralyse, Herpes zoster, of een otologische oorzaak (infectie, ketenmanipulatie) zal nagenoeg nooit dynamische reconstructieve chirurgie hoeven plaats te vinden, en zeker niet binnen 6 maanden.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Gezien het gebrek aan wetenschappelijk bewijs is het cruciaal dat de patiënt goed is voorgelicht over de (on)mogelijkheden en ervaringen binnen de centra. De hulpverlener dient de patiënt de ruimte te geven om zijn of haar behoeftes, wensen en meningen te delen zodat de beslissingen zo veel mogelijk gezamenlijk worden genomen.

 

Het medische doel bestaat voornamelijk uit het verbeteren van verstaanbaarheid, orale continentie, lach en symmetrie in rust en eventueel beweging. Het streven is dat hiermee de functie verbetert en het stigma van een aangezichtsverlamming, inclusief sociale gevolgen, afnemen. In de eerste plaats proberen symmetrie in rust in het gelaat te brengen, en als het even kan ook symmetrie bij beweging met behulp van de beschreven dynamische technieken.

 

Helaas is er geen goede literatuur beschikbaar om bij te dragen aan een weloverwogen keuze. De twee beschikbare studies suggereren dat chirurgie de functie verbetert, gemeten met behulp van de HB-score en bewegingsexcursies van het aangezicht. De resultaten van dynamische reconstructies waarbij een zenuw wordt gebruikt zijn niet goed voorspelbaar, en gaan in 3% (nervus massetericus) - 5% (nervus hypoglossus) gepaard met enig functieverlies van de donorzenuw. Het is moeilijk om een spontane lach te reconstrueren. Indien dit belangrijk is voor patiënt, dan kan een cross facial nerve graft hierin faciliteren. In het geval van een cross facial nerve graft is bij volwassenen een extra operatie nodig als er ook behoefte is aan een nieuwe spier, zoals de gracilis spier. Het gebruikt van deze spier laat geen merkbaar functioneel gebrek achter in het been en de doorbloeding na transplantatie faalt in slechts 3% (Deutinger, 1995). Cross facial nerve grafts zijn met name effectief bij patiënten met een leeftijd tot 30 jaar oud. Bij patiënten tussen 30 en 50 jaar is de winst in symmetrie van de lach beperkt (Weiss, 2022). Synkinesieën kunnen ook ontstaan na dynamische reconstructies en zijn potentieel een hardnekkig probleem.

 

Kosten (middelenbeslag)

Er zijn geen studies ten aanzien van kosteneffectiviteit. Wij merken dat patiënten die kampen met de gevolgen van een perifere aangezichtsverlamming functioneel en sociaal geïnvalideerd worden en elke verbetering op dit vlak is persoonlijke en maatschappelijk winst. Er zijn geen hoge kosten verbonden aan de reconstructieve ingrepen. In het meest uitgebreide scenario zijn er voor een dynamische reconstructie met behulp van een cross facial nerve graft in tweede tempo een gevasculariseerde gracilis spier reconstructie twee ingrepen onder narcose noodzakelijk met een klinische opname. De meeste andere ingrepen zijn geschikt voor dag opname of zelf poliklinische behandeling. De kosten worden vergoed door de zorgverzekering en de omdat het om kleine patiënt aantallen gaat, is de werkgroep van mening dat dit geen grote aanslag is op de beschikbare middelen.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De experts benadrukken het belang van een ervaren team met een betrokken reconstructief chirurg (plastisch chirurg/KNO-arts), mimetherapeut, KNO-arts en neuroloog dan wel klinisch neurofysioloog, neurochirurg en oogarts. Het afwegen van de bovengenoemde behandelingen is complex en tijdrovend waarvoor een goede communicatie is erg belangrijk is. Ten slotte dient de behandelkeuze met de patiënt te worden afgewogen inclusief leeftijd, motivatie, te verwachten therapietrouwheid en haalbaarheid van mimetherapie. Zie ook de module oefentherapie na een perifere aangezichtsverlamming.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventie

Reconstructieve chirurgie van de mond bestaat uit dynamische en statische reconstructies. Er zijn slechts twee kleine vergelijkende studies over dynamische reconstructies, waarbij wordt aangetoond dat het gebruik van zenuw transposities bijdraagt aan herstel van functie (Albathi, 2016; Sforza, 2012) gemeten met behulp van de House-Brackmann schaal en bewegingsexcursies. Op dit moment is er nog geen wetenschappelijk bewijs voor een verbetering in kwaliteit van leven of esthetiek. Op basis van de mening en ervaring van het panel van experts voor het overwegen van deze chirurgie indien er na 6 maanden geen herstel van functie is. Om tot een dynamische reconstructie te komen zodra de motorische eindplaten verloren zijn gegaan, dient er een spier te worden toegevoegd. De gracilis spier is veruit de meest gebruikte spier. Alternatieven zijn de statische suspensie van de mondhoek of een temporalis verlengingsplastiek. De donor-site morbiditeit is beperkt. Er is geen duidelijk voordeel voor een specifieke methode en de afweging kan door de patiënt en de chirurg gezamenlijk worden gemaakt. Bij de timing van de ingrepen is het belangrijk om de kans op natuurlijk herstel nauwkeurig in overweging te nemen, waarbij bij patiënten met idiopathische aangezichtsverlamming of perifere aangezichtsverlamming ten gevolge van herpes zoster de kans op enige terugkeer van functie het grootst is. Na 6 maanden van volledige parese is een goed herstel niet meer te verwachten en kan een reconstructief plan worden uitgestippeld waarbij de mime therapeut een belangrijke rol heeft.

Onderbouwing

De oorzaken van perifere aangezichtsverlamming zijn divers en daarmee varieert ook de kans op herstel. Naast oncologische, traumatische en congenitale letsels bestaat de grootste groep patiënten uit degenen die een idiopathische of infectieuze parese hebben. De prognose is dan meestal gunstig, maar bij ongeveer een op de drie patiënten herstelt de functie niet volledig. Reconstructieve chirurgie van een blijvende aangezichtsverlamming concentreert zich op oogsluiting en mondhoekheffing. Deze module zal de voor- en nadelen van de reconstructieve chirurgische behandeling uitwerken. Hierbij wordt specifiek gekeken naar ingrepen aan de mond. Reconstructieve ingrepen aan het oog staan beschreven in de module implicaties voor het oog (module wordt in 2024 herzien).

           

Parese van de mond leidt tot problemen met orale continentie, wangbijten, spraak, nasale obstructie, lachen, esthetiek, en niet onbelangrijk: psychologische gevolgen. Er is een spectrum van reconstructieve opties, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen statische correcties en dynamische correcties. Voor een dynamische correctie is een gezonde zenuw nodig en een functionele spier. In geval van zenuw reconstructies bestaat er doorgaans een behandelvenster waarbinnen chirurgie met behulp van een (locoregionale) donor zenuw nog mogelijk is zonder spiertransplantaties. Een reconstructieve operatie kan overwogen worden indien er na 6 maanden nog geen enkel zenuw herstel is opgetreden (klinisch of op EMG) (Tzou, 2021). Bij sommige ziektebeelden (zoals bij patiënten met idiopathische aangezichtsverlamming of een aangezichtsverlamming ten gevolge van herpes zoster) kan het herstel langer duren dan zes maanden en is het derhalve belangrijk om niet te overhaasten. succeskans van een zenuw transpositie af neemt af na 18 maanden (Banks, 2019) en traditioneel wordt een grens van 24 maanden beschouwd als de uiterste grens voor een facialis reconstructie zonder spiertransplantatie (Tzou, 2021).

 

Momenteel is het advies om patiënten met perifere aangezichtsverlamming te verwijzen naar een medisch specialist met expertise in reconstructie van aangezichtsverlamming indien er geen of nauwelijks herstel optreedt binnen zes maanden. Het kan mogelijk relevant zijn om dit eerste contact te vervroegen omdat de patiënten waarbij binnen drie maanden nog geen herstel is opgetreden prognostisch tot de meest ongunstige groep behoren. Daarnaast kan functionele chirurgie, zoals het plaatsen van een goudgewicht of platina, een goede verbetering geven van functie en kwaliteit van leven.

 

 

Very Low

GRADE

 

The evidence is very uncertain about the effect of reconstructive surgical treatment (nerve transfer) on recovery of function when compared to no surgical treatment in patients with facial paralysis with paralysis of the mouth.

 

Source: Albathi (2016); Sforza (2012)

 

 

 

No GRADE

No evidence was found regarding the effect of reconstructive surgical treatment on esthetics and quality of life when compared with no reconstructive surgical treatment in patients with a facial nerve palsy with paralysis of the mouth.

 

Source: -

Description of studies

Albathi (2016) performed a prospective study in patients after Cerebellopontine Angle (CPA) tumor resection in whom the facial nerve was uninterrupted. They postulated that, when there is no clinical recovery 6 months after Cerebellopontine Angle (CPA) tumor resection, the facial nerve function would remain poor after 18 months or longer with no intervention.

All consecutive patients presenting with facial paralysis after CPA tumor resection at one hospital in the USA were eligible. Additional inclusion criteria were House-Brackmann (HB) grade II or higher. Patients who underwent cross-facial and muscle transfer facial reanimation surgery, patients with a history of facial weakness, patients who were exposed to radiotherapy and patients with a transected facial nerve were excluded. In total 62 patients with facial paralysis after tumor resection were enrolled. Within six postoperative months after CPA surgery, 35 patients were recovered spontaneously (good to excellent smile) and were therefore not selected for further intervention. Patients with no signs of clinical improvement by six months were elected for facial reanimation surgery (n = 27). Of these patients, ten underwent nerve grafting within 12 months (masseteric nerve transfer; dynamic surgery). Nine patients with no spontaneous recovery agreed to facial reanimation surgery after 12 months (hypoglossal and masseteric nerve). Eight patients did not agree to surgery and were enrolled in (non-surgical) follow up. Choice of masseteric or hypoglossal nerve as a donor source was made based on the preserved function of these two nerves and other patient factors. Comparisons were made between the patients undergoing surgery after six months (within and after 12 months) and the patients not undergoing surgery. Outcomes were assessed after a mean follow-up duration of 20 months (range 14 – 55 months) and included HB grade and smile recovery scale (rated on a five-point scale).

 

Sforza (2012) assessed facial movements in a group of patients before and after masseteric to facial nerve reanimation (dynamic surgery) in an observational study. Patients presenting at an Italian Hospital with unilateral facial paralysis were enrolled in the study (n = 14). Patients without signs of muscle fibrillations were excluded. The patients were subdivided in two groups; patients who were at least four months past the facial reanimation surgery by means of a masseteric nerve transfer (n = 7) and patients waiting for surgery (n = 7). It was not reported which indications determined whether patients were divided into the surgery of wait-list condition. All patients were affected by facial paralysis lasting no longer than 19 months. Patients undergoing surgery were followed for at least 4 months, but the exact follow-up period was not mentioned. Outcomes included brow raise, lip purse, and free smile movements in mm which were assessed via a standardized protocol using an optoelectronic three-dimensional motion analyser. Patients were asked to perform a series of standardized facial movement which they practiced before data acquisition.

 

Results

Recovery of function

Two studies reported the outcome recovery of function (Albathi, 2016; Sforza, 2012). These two studies measured this outcome in different ways. Neither study used the Sunnybrook scale to grade the facial palsy severity.

 

In the study by Albathi (2016) function was measured with the House Brackmann (HB) Grading System, with higher scores indicating worse functioning. Before surgery, patients who received surgery within 12 months had HB grade VI (n = 7) or V (n = 3). All patients (either receiving surgery after 12 months or receiving no intervention) had HB-score VI. It was reported that at follow-up, patients undergoing surgery (n = 19) had HB-scores II (26%), III (58%) or IV (16%). Patients not undergoing surgery (n = 8) had HB-scores V (75%) or VI (25%) at follow-up. The patients not undergoing surgery had higher HB-scores. The high pre-surgical HB-scores indicate that as expected, the more severely affected cases opted for surgery. The improvement of >1 point on the HB-score is a clinically relevant benefit for the patients undergoing surgery.

 

Sforza (2012) measured recovery of function with facial movements (brow raise, lip purse and free smile) in mm. Although this measurement was not pre-defined in the PICO, the result was considered relevant and therefore included in the literature analysis. Patients undergoing surgery (n = 7) on average had more mobility in lip purse (MD: 6.00, 95% CI: -5.38 to 17.38) and free smile (MD: 5.40, 95% CI: -3.98 to 14.78) than patients in the wait-list condition (n = 7).

 

 

Esthetics

None of the included studies reported the outcome esthetics.

 

Quality of life

None of the included studies reported the outcome quality of life.

 

Level of evidence of the literature

The level of evidence regarding the outcome measure recovery of function is derived from observational studies and therefore started low. The level of evidence regarding downgraded by two levels because limitations in the study design including uncertainties on the similarity between intervention and control groups (-1 risk of bias), and the small number of included patients (-1 imprecision). The level of evidence is graded very low.

 

The level of evidence for the outcomes esthetics and quality of life could not be graded no studies were found that reported these outcomes

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the effectiveness of reconstructive surgery for patients with facial nerve palsy with paralysis of the mouth, compared to no surgical treatment?

 

P= Patients with facial nerve palsy with paralysis of the mouth
I= Reconstructive surgical treatment (static/dynamic)
C= No reconstructive surgical treatment
O= Recovery of function (House-Brackman or Sunny Brook score), esthetics, quality of life

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered recovery of function as a critical outcome measure for decision making; and esthetics and quality of life as important outcome measures for decision making.

 

A priori, the guideline development group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

The working group defined the following differences as a minimal clinically (patient) important:

  • Recovery of function (House-Brackmann score: 1 point, Sunnybrook score: 10 points)
  • Quality of life: 25% (RR < 0.8 and RR > 1.25)

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until the 6th of December 2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 821 unique hits. A search was performed on reconstructive surgical treatment for facial nerve palsy. Additional selection criteria were: systematic reviews, RCTs or comparative studies that compared reconstructive surgical treatment compared with no reconstructive surgical treatment in patients with facial nerve palsy.

 

Nineteen studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, seventeen studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and two studies were included.

 

Results

Two studies were included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Albathi M, Oyer S, Ishii LE, Byrne P, Ishii M, Boahene KO. Early Nerve Grafting for Facial Paralysis After Cerebellopontine Angle Tumor Resection With Preserved Facial Nerve Continuity. JAMA Facial Plast Surg. 2016 Jan-Feb;18(1):54-60. doi: 10.1001/jamafacial.2015.1558. PMID: 26584060.
  2. de Almeida JR, Guyatt GH, Sud S, Dorion J, Hill MD, Kolber MR, Lea J, Reg SL, Somogyi BK, Westerberg BD, White C, Chen JM; Bell Palsy Working Group, Canadian Society of Otolaryngology - Head and Neck Surgery and Canadian Neurological Sciences Federation. Management of Bell palsy: clinical practice guideline. CMAJ. 2014 Sep 2;186(12):917-22. doi: 10.1503/cmaj.131801. Epub 2014 Jun 16. PMID: 24934895; PMCID: PMC4150706.
  3. Aronson S, Applebaum SA, Kelsey LJ, Gosain AK. Evidence-Based Practices in Facial Reanimation Surgery. Plast Reconstr Surg. 2023 Sep 1;152(3):520e-533e. doi: 10.1097/PRS.0000000000010539. Epub 2023 Aug 30. PMID: 37647378.
  4. Banks CA, Jowett N, Iacolucci C, Heiser A, Hadlock TA. Five-Year Experience with Fifth-to-Seventh Nerve Transfer for Smile. Plast Reconstr Surg. 2019 May;143(5):1060e-1071e. doi: 10.1097/PRS.0000000000005591. PMID: 31033832.
  5. Bassilios Habre S, Googe BJ, Depew JB, Wallace RD, Konofaos P. Depressor Reanimation After Facial Nerve Paralysis. Ann Plast Surg. 2019 May;82(5):582-590. doi: 10.1097/SAP.0000000000001616. PMID: 30260838.
  6. Baugh, R.F., Basura, G.J., Ishii, L.E., Schwartz, S.R., Drumheller, C.M., Burkholder, R., Deckard, N.A., Dawson, C., Driscoll, C., Gillespie, M.B., Gurgel, R.K., Halperin, J., Khalid, A.N., Kumar, K.A., Micco, A., Munsell, D., Rosenbaum, S. and Vaughan, W. (2013), Clinical Practice Guideline: Bell's Palsy. Otolaryngology–Head and Neck Surgery, 149: S1-S27. https://doi.org/10.1177/0194599813505967
  7. Boonipat T, Robertson CE, Meaike JD, Vyas KS, Asaad M, Mardini S. Dual innervation of free gracilis muscle for facial reanimation: What we know so far. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2020 Dec;73(12):2196-2209. doi: 10.1016/j.bjps.2020.05.084. Epub 2020 May 29. PMID: 32532630.
  8. Bos R, Reddy SG, Mommaerts MY. Lengthening temporalis myoplasty versus free muscle transfer with the gracilis flap for long-standing facial paralysis: A systematic review of outcomes. J Craniomaxillofac Surg. 2016 Aug;44(8):940-51. doi: 10.1016/j.jcms.2016.05.006. Epub 2016 May 25. PMID: 27364924.
  9. Deutinger M, Kuzbari R, Paternostro-Sluga T, Quittan M, Zauner-Dungl A, Worseg A, Todoroff B, Holle J. Donor-site morbidity of the gracilis flap. Plast Reconstr Surg. 1995 Jun;95(7):1240-4. doi: 10.1097/00006534-199506000-00015. PMID: 7761511.
  10. Harrison DH, Grobbelaar AO. Pectoralis minor muscle transfer for unilateral facial palsy reanimation: an experience of 35 years and 637 cases. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2012 Jul;65(7):845-50. doi: 10.1016/j.bjps.2012.01.024. Epub 2012 Feb 15. PMID: 22341934.
  11. Hussain G, Manktelow RT, Tomat LR. Depressor labii inferioris resection: an effective treatment for marginal mandibular nerve paralysis. Br J Plast Surg. 2004 Sep;57(6):502-10. doi: 10.1016/j.bjps.2004.04.003. PMID: 15308395.
  12. Jensson D, Enghag S, Bylund N, Jonsson L, Wikström J, Grindlund M, Flink R, Rodriguez-Lorenzo A. Cranial Nerve Coactivation and Implication for Nerve Transfers to the Facial Nerve. Plast Reconstr Surg. 2018 Apr;141(4):582e-585e. doi: 10.1097/PRS.0000000000004235. PMID: 29595736.
  13. Luijmes RE, Pouwels S, Beurskens CH, Kleiss IJ, Siemann I, Ingels KJ. Quality of life before and after different treatment modalities in peripheral facial palsy: A systematic review. Laryngoscope. 2017 May;127(5):1044-1051. doi: 10.1002/lary.26356. Epub 2016 Nov 12. PMID: 27859341.
  14. Mabvuure NT, Pinto-Lopes R, Bolton L, Tzafetta K. Staged upper and lower lip reanimation following facial palsy: Peer-reviewed, patient-rated and objective outcomes. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2022 Jun;75(6):1861-1869. doi: 10.1016/j.bjps.2022.02.078. Epub 2022 Mar 10. PMID: 35396191.
  15. National Institute for Health and Care Excellence; Clinical Knowledge Summaries (NICE CKS). Scenario: Management of Bells Palsy. 2019.
  16. Rose EH. Autogenous fascia lata grafts: clinical applications in reanimation of the totally or partially paralyzed face. Plast Reconstr Surg. 2005 Jul;116(1):20-32; discussion 33-5. doi: 10.1097/01.prs.0000169685.54862.18. PMID: 15988243.
  17. Roy M, Corkum JP, Shah PS, Borschel GH, Ho ES, Zuker RM, Davidge KM. Effectiveness and safety of the use of gracilis muscle for dynamic smile restoration in facial paralysis: A systematic review and meta-analysis. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2019 Aug;72(8):1254-1264. doi: 10.1016/j.bjps.2019.05.027. Epub 2019 May 24. PMID: 31204152.
  18. Sforza C, Frigerio A, Mapelli A, Mandelli F, Sidequersky FV, Colombo V, Ferrario VF, Biglioli F. Facial movement before and after masseteric-facial nerves anastomosis: a three-dimensional optoelectronic pilot study. J Craniomaxillofac Surg. 2012 Jul;40(5):473-9. doi: 10.1016/j.jcms.2011.07.004. Epub 2011 Aug 26. PMID: 21872484.
  19. Tan ST. Anterior belly of digastric muscle transfer: a useful technique in head and neck surgery. Head Neck. 2002 Oct;24(10):947-54. doi: 10.1002/hed.10150. PMID: 12369074.
  20. Tzou, Chieh-Han John, and Andrés Rodríguez-Lorenzo, eds. Facial Palsy: Techniques for Reanimation of the Paralyzed Face. Springer Nature, 2021.
  21. Urban MJ, Eggerstedt M, Varelas E, Epsten MJ, Beer AJ, Smith RM, Revenaugh PC. Hypoglossal and Masseteric Nerve Transfer for Facial Reanimation: A Systematic Review and Meta-Analysis. Facial Plast Surg Aesthet Med. 2022 Jan-Feb;24(1):10-17. doi: 10.1089/fpsam.2020.0523. Epub 2021 Feb 26. PMID: 33635144.
  22. van Veen MM, Dijkstra PU, le Coultre S, Mureau MAM, Werker PMN. Gracilis transplantation and temporalis transposition in longstanding facial palsy in adults: Patient-reported and aesthetic outcomes. J Craniomaxillofac Surg. 2018 Dec;46(12):2144-2149. doi: 10.1016/j.jcms.2018.09.029. Epub 2018 Sep 26. PMID: 30333080.
  23. Weiss JBW, Spuerck F, Kollar B, Eisenhardt SU. Age-related outcome of facial reanimation surgery using cross face nerve graft and gracilis free functional muscle transfer-A retrospective cohort study. Microsurgery. 2022 Sep;42(6):557-567. doi: 10.1002/micr.30896. Epub 2022 May 17. PMID: 35579294.

Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies [cohort studies, case-control studies, case series])

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics 2

Intervention (I)

Comparison / control (C) 3

 

Follow-up

Outcome measures and effect size 4

Comments

Albathi 2016

 

Type of study:

Prospective observational study

 

Setting and country:

Consecutive patients seen by one doctor between January 2009 and March 2015, Single Centre, USA

 

Funding and conflicts of interest:

None

Inclusion criteria:

- Patients with facial Paralysis  after CPA tumor resection

- HB grade II or higher at the onset of paralysis

 

Exclusion criteria:

- patients who underwent cross-facial and muscle transfer facial reanimation surgery

- history of facial weakness before tumor resection

- exposed to radiotherapy

- transected facial nerve

 

N total at baseline:

N = 62

After 6 mo: 35 patients were recovered.

 

N = 27 invited for surgery after 6 mo.

I: n = 19

(I1: 10 / I2: 9)

C: n = 8

 

Important prognostic factors2:

Mean age total population: 51.8 years

 

Sex: total population

53% male

 

HB at baseline, GRADE VI/V

I1: 7/3

I2: 9/0

C: 8/0

 

Groups comparable at baseline?

Probably not

 

 

Early facial nerve exploration and nerve grafting with a masseteric or hypoglossal nerve transfer.

 

I1: N = 10 patients nerve grafting within 12 months

(only Massetric Nerve)

I2: N =  9 nerve grafting after 12 months

(hypoglossal + Massetric nerve)

 

Before intervention, patients were followed up clinically for 6 months

 

 

The masseteric nerve was found within the subzygomatic triangle

in all patients, with adequate length mobilized for direct coaptation to the facial nerve. For hypoglossal nerve use, the facial nerve was decompressed from the mastoid and transposed for an end-to-side coaptation to the hypoglossal nerve after 30% to 40% neurotomy

 

 

 

 

No (surgical) intervention

 

Length of follow-up:

Minimal 18 months.

Mean FU duration was 27.9 months.

 

Loss-to-follow-up:

None.

 

Patients who were recovered at 6 months, were followed up to 12 months.

 

 

Smile recovery Scale

I1:

Good: n = 7   

Very good: n = 3

 

I2:

Adequate: n = 1

Good: n = 7

Very good: n = 1

 

Facial Asymetry Index

 

House-Brackmann at ± 20 months FU (range 14-55)

I1:

Grade II: n = 4

Grade III: n = 3

Grade IV: n = 3

 

I2:

Grade II: n = 1

Grade III: n = 8

 

C:

Grade VI: n = 2

Grade V: n = 6

 

 

The author’s concluded that:

The recovery pattern in the first 6 postoperative months among patients who develop facial paralysis after CPA tumor resection

is a useful clinical tool in selecting patients for early facial reanimation surgery, Occult reinnervation is unlikely or imminent

when there is no clinical improvement in paralysis after

6 months

 

Patients with no signs of clinical improvement by 6 months were considered candidates for facial reanimation surgery and were counselled accordingly. Patients who did not agree to surgery were followed non-surgical. A subset of patients with no spontaneous recovery agreed to intervention after 12 months.

 

Choice of massetric vs. hypoglossal nerve as a donor source was made based on the preserved function of these two nerves and other patient factors.

 

Patients who showed evidence of facial muscle recovery were grouped into the non-surgical arm and followed up until satisfactory recovery (good or excellent smile, HB grade I, II or III)

 

Statistical analysis revealed no significant

associations among age, sex, tumor size, tumor type,

and early recovery.

Sforza 2012

Type of study:

Observational study

 

Setting and country:

Single centre, Italy

 

Funding and conflicts of interest:

None

Inclusion criteria:

- patients with unilateral facial paralysis (lasting no longer than 19 months)

- signs of muscle fibrillations at preoperative electromyography

 

Exclusion criteria:

- no signs of fibrillations (underwent free flap surgery)

 

N total at baseline:

I: 7

C: 7

 

Important prognostic factors2:

Age:

I: 42 ± 17

C: 45 ± 14

 

Sex: % male

I: 71%

C: 29%

 

Paralysis duration before surgery (mo)

I: 9 ± 4

C: 13 ± 3

 

Groups comparable at baseline?

Probably not

 

 

Surgical masseteric facial nerve anastomosis

 

 

 

Wait-list condition

Length of follow-up:

“all patients were affected by facial paralysis lasting no longer than 19 months (range 4 – 16 months)”

 

After surgery, patients were analysed at least 4 months

 

Loss-to-follow-up:

No information.

 

Recovery of function

 

Brow raise (mm)– paretic side

I: 2.0 ± 0.6

C: 2.1 ± 0.8

 

Lip purse (mm) – paretic side

I: 32.6 ± 9.6

C: 26.6 ± 12.0

 

Free smile (mm) – paretic side

I: 24.9 ± 9.1

C: 19.4 ± 8.8

 

 

The author’s concluded that:

The significant asymmetry in the amount of facial movements that characterized the patients analysed before surgery reduced after surgery in those facial areas involved in the masseteric

to facial nerve anastomosis

 

 

“The larger the value, the larger the facial movement”

 

Risk of bias table for interventions studies (cohort studies based on risk of bias tool by the CLARITY Group at McMaster University)

Author, year

Selection of participants

 

Was selection of exposed and non-exposed cohorts drawn from the same population?

 

 

 

 

 

 

 

 

Exposure

 

 

Can we be confident in the assessment of exposure?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Outcome of interest

 

Can we be confident that the outcome of interest was not present at start of study?

 

 

 

 

 

 

 

Confounding-assessment

 

Can we be confident in the assessment of confounding factors? 

 

Confounding-analysis

 

Did the study match exposed and unexposed for all variables that are associated with the outcome of interest or did the statistical analysis adjust for these confounding variables?

 

Assessment of outcome

 

Can we be confident in the assessment of outcome?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Follow up

 

 

Was the follow up of cohorts adequate? In particular, was outcome data complete or imputed?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Co-interventions

 

Were co-interventions similar between groups?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overall Risk of bias

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Definitely yes, probably no, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Definitely yes, probably yes, probably no, definitely no

Low, Some concerns, High

Albathi 2016

Definitely yes,

 

Reason: all consecutive patients from one hospital

Definitely yes,

 

Reason: exposure = intervention patients received, prospectively obtained

Definitely yes;

 

Reason: baseline values also presented, outcome is improvement/recovery

Probably yes

 

Reason: based on hospital records

 

Probably no

 

Reason: stated that there were ‘no significant associations among age, sex and early recovery’, might be more factors of influence

Probably yes;

 

Reason: from hospital records

Probably yes,

 

Reason: no LTFU

No information

High

 

Not clear whether baseline characteristics different between intervention/control

Sforza 2012

Probably yes

 

Reason: patients from the same hospital, not clear why patients were selected for surgery or not

Definitely yes

 

Reason: based on hospital records

Probably yes

 

Reason: outcome is facial movement at one time point.

Probably yes;

 

Reason: based on hospital data

Probably no;

 

Reason: stated that there were ‘no significant associations among age, sex and paralysis duration, might be more factors of influence

Definitely yes;

 

Reason: protocol elaborately described,

Unclear

 

Reason: follow-up duration not clearly described.

No information

High

 

No matching for confounding factors, selection protocol unclear, follow-up duration unclear

 

Randomization: generation of allocation sequences have to be unpredictable, for example computer generated random-numbers or drawing lots or envelopes. Examples of inadequate procedures are generation of allocation sequences by alternation, according to case record number, date of birth or date of admission.

Allocation concealment: refers to the protection (blinding) of the randomization process. Concealment of allocation sequences is adequate if patients and enrolling investigators cannot foresee assignment, for example central randomization (performed at a site remote from trial location). Inadequate procedures are all procedures based on inadequate randomization procedures or open allocation schedules..

Blinding: neither the patient nor the care provider (attending physician) knows which patient is getting the special treatment. Blinding is sometimes impossible, for example when comparing surgical with non-surgical treatments, but this should not affect the risk of bias judgement. Blinding of those assessing and collecting outcomes prevents that the knowledge of patient assignment influences the process of outcome assessment or data collection (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death,  blinding of outcome assessment is usually not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary. Finally, data analysts should be blinded to patient assignment to prevents that knowledge of patient assignment influences data analysis.

Lost to follow-up: If the percentage of patients lost to follow-up or the percentage of missing outcome data is large, or differs between treatment groups, or the reasons for loss to follow-up or missing outcome data differ between treatment groups, bias is likely unless the proportion of missing outcomes compared with observed event risk is not enough to have an important impact on the intervention effect estimate or appropriate imputation methods have been used.

Selective outcome reporting: Results of all predefined outcome measures should be reported; if the protocol is available (in publication or trial registry), then outcomes in the protocol and published report can be compared; if not, outcomes listed in the methods section of an article can be compared with those whose results are reported.

Other biases: Problems may include: a potential source of bias related to the specific study design used (e.g. lead-time bias or survivor bias); trial stopped early due to some data-dependent process (including formal stopping rules); relevant baseline imbalance between intervention groups; claims of fraudulent behavior; deviations from intention-to-treat (ITT) analysis; (the role of the) funding body. Note: The principles of an ITT analysis implies that (a) participants are kept in the intervention groups to which they were randomized, regardless of the intervention they actually received, (b) outcome data are measured on all participants, and (c) all randomized participants are included in the analysis.

Overall judgement of risk of bias per study and per outcome measure, including predicted direction of bias (e.g. favors experimental, or favors comparator). Note: the decision to downgrade the certainty of the evidence for a particular outcome measure is taken based on the body of evidence, i.e. considering potential bias and its impact on the certainty of the evidence in all included studies reporting on the outcome.  

 

Table of excluded studies

Reference

Reason for exclusion

Urban MJ, Eggerstedt M, Varelas E, Epsten MJ, Beer AJ, Smith RM, Revenaugh PC. Hypoglossal and Masseteric Nerve Transfer for Facial Reanimation: A Systematic Review and Meta-Analysis. Facial Plast Surg Aesthet Med. 2022 Jan-Feb;24(1):10-17. doi: 10.1089/fpsam.2020.0523. Epub 2021 Feb 26. PMID: 33635144.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Luijmes RE, Pouwels S, Beurskens CH, Kleiss IJ, Siemann I, Ingels KJ. Quality of life before and after different treatment modalities in peripheral facial palsy: A systematic review. Laryngoscope. 2017 May;127(5):1044-1051. doi: 10.1002/lary.26356. Epub 2016 Nov 12. PMID: 27859341.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Roy M, Corkum JP, Shah PS, Borschel GH, Ho ES, Zuker RM, Davidge KM. Effectiveness and safety of the use of gracilis muscle for dynamic smile restoration in facial paralysis: A systematic review and meta-analysis. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2019 Aug;72(8):1254-1264. doi: 10.1016/j.bjps.2019.05.027. Epub 2019 May 24. PMID: 31204152.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Mualem W, Alexander AY, Bambakidis P, Michalopoulos GD, Kerezoudis P, Link MJ, Peris-Celda M, Mardini S, Bydon M. Predictors of favorable outcome following hypoglossal-to-facial nerve anastomosis for facial nerve palsy: a systematic review and patient-level analysis of a literature-based cohort. J Neurosurg. 2022 Aug 12:1-9. doi: 10.3171/2022.6.JNS22240. Epub ahead of print. PMID: 35962964.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Wang, D. & Deng, H. & Xiong, H. & Qi, S. & Luo, W. & Xu, D. & Yu, P. & Huang, W.. (2016). Side-to-end hypoglossal-facial nerve anastomosis for facial paralysis: A meta-analysis. 9. 15285-15295.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Boonipat T, Robertson CE, Meaike JD, Vyas KS, Asaad M, Mardini S. Dual innervation of free gracilis muscle for facial reanimation: What we know so far. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2020 Dec;73(12):2196-2209. doi: 10.1016/j.bjps.2020.05.084. Epub 2020 May 29. PMID: 32532630.

Review describing techniques; no result on outcomes

Vila PM, Kallogjeri D, Yaeger LH, Chi JJ. Powering the Gracilis for Facial Reanimation: A Systematic Review and Meta-analysis of Outcomes Based on Donor Nerve. JAMA Otolaryngol Head Neck Surg. 2020 May 1;146(5):429-436. doi: 10.1001/jamaoto.2020.0065. PMID: 32215620; PMCID: PMC7099528.

Comparison of two techniques: cross facial nerve vs. massetric nerve)

Murphey AW, Clinkscales WB, Oyer SL. Masseteric Nerve Transfer for Facial Nerve Paralysis: A Systematic Review and Meta-analysis. JAMA Facial Plast Surg. 2018 Mar 1;20(2):104-110. doi: 10.1001/jamafacial.2017.1780. PMID: 29222560; PMCID: PMC5885967.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Yetiser S, Karapinar U. Hypoglossal-facial nerve anastomosis: a meta-analytic study. Ann Otol Rhinol Laryngol. 2007 Jul;116(7):542-9. doi: 10.1177/000348940711600710. PMID: 17727086.

 

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

Gasteratos K, Azzawi SA, Vlachopoulos N, Lese I, Spyropoulou GA, Grobbelaar AO. Workhorse Free Functional Muscle Transfer Techniques for Smile Reanimation in Children with Congenital Facial Palsy: Case Report and Systematic Review of the Literature. J Plast Reconstr Aesthet Surg. 2021 Jul;74(7):1423-1435. doi: 10.1016/j.bjps.2021.01.007. Epub 2021 Jan 31. PMID: 33637466.

Review describing techniques; no result on outcomes

Bos R, Reddy SG, Mommaerts MY. Lengthening temporalis myoplasty versus free muscle transfer with the gracilis flap for long-standing facial paralysis: A systematic review of outcomes. J Craniomaxillofac Surg. 2016 Aug;44(8):940-51. doi: 10.1016/j.jcms.2016.05.006. Epub 2016 May 25. PMID: 27364924.

No comparison with patients not undergoing surgery (pre-post study)

de Jongh FW, Pouwels S, Sanches EE, van Heerbeek N, Ingels KJAO. Deep temporal nerve transfer: A systematic review of anatomy, anatomical landmarks and clinical applications. JPRAS Open. 2022 May 21;33:106-113. doi: 10.1016/j.jpra.2022.05.007. PMID: 35812354; PMCID: PMC9260257.

Review describing techniques; no result on outcomes

Dong A, Zuo KJ, Papadopoulos-Nydam G, Olson JL, Wilkes GH, Rieger J. Functional outcomes assessment following free muscle transfer for dynamic reconstruction of facial paralysis: A literature review. J Craniomaxillofac Surg. 2018 May;46(5):875-882. doi: 10.1016/j.jcms.2018.03.008. Epub 2018 Mar 22. PMID: 29628301.

Overview of measurement instruments that are used to measure functional outcome

Lu JC, Fang F, Lin JT, Chang TN, Chuang DC. Impact of increasing age on functioning free muscle transplantation for facial palsy reconstruction. Microsurgery. 2020 Feb;40(2):110-116. doi: 10.1002/micr.30481. Epub 2019 Jun 26. PMID: 31240735.

Comparison children versus adults

Scaglioni MF, Verdini F, Marchesini A, Neuendorf AD, Coccia D, Leo T, Riccio M. Assessment of functional outcomes of temporalis muscle transfers for patients with longstanding facial paralysis. Head Neck. 2016 Apr;38 Suppl 1:E1535-43. doi: 10.1002/hed.24275. Epub 2016 Jan 11. PMID: 26752232.

Wrong comparator: healthy controls

Dey JK, Ishii M, Boahene KD, Byrne PJ, Ishii LE. Changing perception: facial reanimation surgery improves attractiveness and decreases negative facial perception. Laryngoscope. 2014 Jan;124(1):84-90. doi: 10.1002/lary.24262. Epub 2013 Jun 26. PMID: 23775545.

Wrong comparator: healthy controls

Chen CK, Tang YB. Myectomy and botulinum toxin for paralysis of the marginal mandibular branch of the facial nerve: a series of 76 cases. Plast Reconstr Surg. 2007 Dec;120(7):1859-1864. doi: 10.1097/01.prs.0000287136.22709.77. PMID: 18090747.

Wrong intervention: decompressor and botulinum toxin

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 03-05-2024

Laatst geautoriseerd  : 03-05-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Samenstelling cluster

Voor het herzien van de richtlijnmodules is in 2021 een multidisciplinair cluster ingesteld (cluster otologie). Dit cluster bestaat uit vertegenwoordigers van alle relevante organisaties die betrekking hebben op de zorg voor patiënten met een perifere aangezichtsverlamming.

 

Expertisegroep perifere aangezichtsverlamming

  • Dr. K.J.A.O. (Koen) Ingels (voorzitter), KNO-arts, Radboud UMC; NVKNO
  • Dr. I.J. (Ingrid) Kleiss, KNO-arts, Rijnstate Arnhem; NVKNO
  • Dr. F.V.W.J. (Floris) van Zijl, KNO-arts, Erasmus MC; NVKNO
  • Dr. A.M.M. (Anne) Oonk, KNO-arts, Gelre Ziekenhuis; NVKNO
  • Dr. N. (Nienke) Grotenhuis, KNO-arts, Maasstad Ziekenhuis; NVKNO
  • Dr. R.H. (Rolien) Free, KNO-arts, UMC Groningen, NVKNO,
  • Prof. Dr. B.F.A.M. (Bernard) van der Laan, KNO-arts, Haaglanden MC; NVKNO
  • Dr. C. (Caroline) Driessen, plastisch chirurg, Amsterdam UMC; NVPC
  • Dr. G.J. (Gerben) van Hinte, fysiotherapeut, Radboud UMC; KNGF
  • Dr. J.J. (Jos) Kerremans, medisch microbioloog, Alrijne Ziekenhuis; NVMM
  • E. (Esmee) Ruizendaal, medisch microbioloog, Radboud UMC; NVMM
  • Dr. E.A. (Elisabeth) Cats, (kinder)neuroloog, Gelre Ziekenhuis; NVN

Met ondersteuning van

  • Dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • D.G. (Dian) Ossendrijver, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle clusterstuurgroepleden en actief betrokken expertisegroepsleden (fungerend als schrijver en/of meelezer bij tenminste één van de geprioriteerde richtlijnmodules) hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een richtlijnmodule worden wijzigingen in belangen aan de projectleider doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase. Een overzicht van de belangen van de clusterleden en betrokken expertisegroepsleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Expertisegroep

 

Tabel 1. Gemelde (neven)functies en belangen expertisegroep IPAV

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Ingels *

KNO-arts, Radboudumc, Nijmegen

 

dr. K. Ingels is tevens werkzaam bij Eyelift en Neuscorrectie-specialist, waar respectievelijk ooglidcorrecties en Neuscorrecties worden uitgevoerd (geen patiënten met aangezichtsverlamming).

Geen

Geen restrictie

Smit

Plastisch chirurg AUMC

UEMS vertegenwoordiger; onbetaald
Commissie ONE (onderwijs nascholing examinering): onbetaald
Werkzaam in Alexander Monro borstkankerziekenhuis als plastisch chirurg: betaald
Werkzaam in Gender Clinic als plastisch chirurg

The Breast trial / The breast trail 2. Geen rol bij deze richtlijn

 

Geen restrictie

Ruizendaal

Arts-microbioloog, Radboudumc (4 dagen per week, betaald)

Geen

Geen

Geen restrictie

Van Zijl

0,9 FTE KNO-arts Erasmus MC

0,1 FTE KNO-arts Boerhaave kliniek en Eyelift.nl (klinieken voor cosmetische aangezichtschirurgie)

Lid kerngroep aangezichtschirurgie KNO Vereniging

Lid werkgroep kennisagenda aangezichtschirurgie

Geen

Geen restrictie

Schmidt-Grotenhuis

KNO-arts Maasstad ziekenhuis 0,6FTE

Geen

Geen

Geen restrictie

Van Hinte

Fysiotherapeut, gezondheidswetenschapper, Radboudumc Nijmegen (34u pw).
Cursusleider opleiding "Mimetherapie bij perifere aangezichtsverlammingen" Radboudumc

Betaald:
Docent op diverse post-HBO master fysiotherapie opleidingen
Avans+ Breda, Masteropleiding oncologische fysiotherapie
SOMT Amersfoort, Master opleiding orofaciale fysiotherapie
Hogeschool Arnhem-Nijmegen, Master opleiding musculoskeletale aandoeningen

Geen

Geen restrictie

Driessen

Plastisch chirurg in Amsterdam UMC 0.8FTE

Geen

Geen

Geen restrictie

Kleiss

KNO-arts Rijnstate Arnhem (0.8 FTE)

Aangezichtschirurg Eyelift.nl (0.1 FTE)

Accreditatie Commissie KNO Vereniging

Lid werkgroep kennisagenda aangezichtschirurgie NvKNO

Geen

Geen restrictie

van der Laan

KNO-arts
Haaglanden Medisch Centrum

Geen

Geen

Geen restrictie

Kerremans

Arts-microbioloog vrijgevestigd werkend via MSB Alrijne; laboratorium is eigendom van Eurofins;

Lid Commissie kwaliteit NVMM onbezoldigd
arts-microbioloog bij NMDL-LCPL

Geen

Geen restrictie

Oonk

KNO-arts bij Gelre ziekenhuizen (betaald).

Geen

Geen

Geen restrictie

Cats

Kennisinstituut FMS/NVN

Ik werk als kinderneuroloog in het Gelre ziekenhuis Apeldoorn. Ik heb geen nevenwerkzaamheden

Geen

Geen restrictie

Free

KNO-arts/Otoloog, Pediatrische KNO, Voorzitter CI team Noord-Nederland, UMCG Groningen, afdeling KNO heelkunde

Lid Voortgangstoets commissie KNO-vereniging
Voorzitter Vlaams Nederlands Pediatrische Werkgroep (NVWPO

Geen

Geen restrictie

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van relevante patiëntenorganisaties aan de need-for-update en/of prioritering. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijnmodule is tevens ter commentaar voorgelegd aan alle relevante patiëntenorganisaties in de stuur- en expertisegroep (zie ‘Samenstelling cluster’ onder ‘Verantwoording’) en aan alle patiëntenorganisaties die niet deelnemen aan de stuur- en expertisegroep, maar wel hebben deelgenomen aan de need-for-update (zie ‘Need-for-update’ onder ‘Verantwoording’). De eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt. 

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Tabel 2. Uitkomsten kwalitatieve raming

Richtlijnmodule

Uitkomst raming

Toelichting

Reconstructieve chirurgie na een perifere aangezichtsverlamming

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Need-for-update, prioritering en uitgangsvragen

Tijdens de need-for-update fase (april, 2021) inventariseerde het cluster de geldigheid van de richtlijnmodules binnen het cluster. Naast de partijen die deelnemen aan de stuur- en expertisegroep zijn hier ook andere stakeholders voor benaderd. Per richtlijnmodule is aangegeven of deze geldig is, herzien moet worden, kan vervallen of moet worden samengevoegd. Ook was er de mogelijkheid om nieuwe onderwerpen aan te dragen die aansluiten bij één (of meerdere) richtlijn(en) behorend tot het cluster. De richtlijnmodules waarbij door één of meerdere partijen werd aangegeven herzien te worden, werden doorgezet naar de prioriteringsronde. Ook suggesties voor nieuwe richtlijnmodules werden doorgezet naar de prioriteringsronde. Afgevaardigden vanuit de partijen in de stuur- en expertisegroep werden gevraagd om te prioriteren (zie ‘Samenstelling cluster’ onder ‘Verantwoording’). Hiervoor werd de RE-weighted Priority-Setting (REPS) – tool gebruikt. De uitkomsten (ranklijst) werd gebruikt als uitgangspunt voor de discussie. Voor de geprioriteerde richtlijnmodules zijn door de het cluster concept-uitgangsvragen herzien of opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde het cluster welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. Het cluster waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde het cluster tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. (Review Manager 5.4) werd indien mogelijk gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’. De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

Tabel 3. Gradaties voor de kwaliteit van wetenschappelijk bewijs

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in een richtlijnmodule volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door het cluster wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. Het cluster heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Tabel 4. Sterkte van de aanbevelingen

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

Bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd voorgelegd aan alle partijen die benaderd zijn voor de need-for-update fase. De commentaren werden verzameld en besproken met het cluster. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door het cluster. De definitieve richtlijnmodule werd ter autorisatie of goedkeuring voorgelegd aan de partijen die beschreven staan bij ‘Initiatief en autorisatie’ onder ‘Verantwoording’.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Botuline toxine A na een IPAV