Ontspanningsoefeningen bij COPD
Uitgangsvraag
Zijn mind-body interventies en ontspanningsoefeningen geschikt voor de behandeling van dyspneu bij mensen met gevorderde COPD?
Aanbeveling
Mind-body interventies (zoals yoga, Tai Chi, Qi-Pong en Pilates) en ontspanningsoefeningen ter vermindering van dyspneu bij mensen met gevorderde COPD worden niet aangeraden. (1B)
Overwegingen
De hier genoemde mind-body interventies (yoga, Tai Chi, Qi-Pong en Pilates) zijn gericht op de relatie tussen lichaam en geest. Toegenomen bewustzijn zou kunnen leiden tot een betere controle op de ademhaling en daarmee invloed kunnen hebben op de dyspneu. Echter, gerandomiseerd onderzoek laat geen effect zien van de onderzochte interventies op dyspneu bij mensen met COPD. Er zijn op dit moment onvoldoende aanwijzingen voor een positief effect om yoga, Tai Chi, Qi-Pong of Pilates aan te raden ter behandeling van dyspneu bij mensen met COPD.
In 2008 is een Cochrane review gepubliceerd naar het effect van onder andere ontspanningsoefeningen op dyspneu. Bausewein et al. includeerden drie RCT's die het effect van ontspanningsoefeningen evalueerden bij mensen met COPD [Bausewein 2008]. Eén studie [Gift 1992] vergeleek progressieve spierrelaxatie met geen behandeling bij 26 mensen; de visual analogue scale (VAS)-scores voor dyspneu na 4 weken behandeling bedroegen 41 vs. 20 (geen p-waarde vermeld). De tweede studie [Renfroe 1988] evalueerde eveneens progressieve spierrelaxatie in vergelijking met geen behandeling bij 14 mensen en vond een significant effect op dyspneu (VAS score: gemiddeld verschil 2,4, standaarddeviatie 2,4, p=0,04). De derde studie [Louie 2004] evalueerde geleide verbeelding in vergelijking met geen behandeling bij 26 mensen en vond geen significant verschil in de modified Borg-score (p=0,626). De Cochrane review vond dat er onvoldoende evidentie was om ontspanningsoefeningen aan te bevelen ter behandeling van dyspneu.
Onderbouwing
Conclusies
Actieve mind-body bewegingstherapie / meditatieve beweging
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat actieve mind-body bewegingstherapie in het algemeen geen significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met looptraining bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op (een meta-analyse van) twee gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie en wordt bevestigd door een tweede meta-analyse. [Gendron 2018, Wu 2018] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat de combinatie van actieve mind-body bewegingstherapie en looptraining geen significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met looptraining alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op twee gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen. [Gendron 2018] |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat Tai Chi geen significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met gewone zorg bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op (meta-analyses van) meerdere gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en/of onvoldoende precisie, maar wordt deels tegengesproken door een tweede meta-analyse. [Ngai 2016, Wu 2018] |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat de combinatie van Tai Chi en ademhalingsoefeningen een significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met ademhalingsoefeningen alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Ngai 2016] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat actieve mind-body bewegingstherapie in het algemeen een significant effect heeft op kwaliteit van leven in vergelijking met looptraining bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op (een meta-analyse van) drie gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie, maar wordt tegengesproken door een tweede meta-analyse. [Gendron 2018, Wu 2018] |
Zeer lage GRADE |
Op basis van het beschikbare tegenstrijdige bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit kan geen eensluidende uitspraak gedaan worden over het effect van de combinatie van actieve mind-body bewegingstherapie en looptraining of looptraining op kwaliteit van leven in vergelijking met looptraining of alleen looptraining bij patiënten met COPD. [Gendron 2018] |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat Tai Chi geen significant effect heeft op kwaliteit van leven in vergelijking met gewone zorg bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op (meta-analyses van) meerdere gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en/of onvoldoende precisie, maar wordt deels tegengesproken door een tweede meta-analyse. [Ngai 2016, Wu 2018] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat de combinatie van Tai Chi en ademhalingsoefeningen geen significant effect heeft op kwaliteit van leven in vergelijking met ademhalingsoefeningen alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van twee gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen. [Ngai 2016] |
Matige GRADE |
Er is bewijs van matige kwaliteit dat de combinatie van Tai Chi en oefentherapie geen significant effect heeft op kwaliteit van leven in vergelijking met oefentherapie alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen. [Ngai 2016] |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat meditatieve beweging in het algemeen een significant effect heeft op de inspanningstolerantie in vergelijking met looptraining bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op (meta-analyses van) meerdere gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie, maar wordt tegengesproken door een andere studie. [Wu 2018, Gendron 2018] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat de combinatie van actieve mind-body bewegingstherapie en looptraining of wandeltherapie geen significant effect heeft op de inspanningstolerantie in vergelijking met looptraining alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van twee gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen. [Gendron 2018] |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat Tai Chi een significant effect heeft op de loopafstand, maar niet op de inspanningsduur en VO2max, in vergelijking met gewone zorg bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op twee meta-analyses van meerdere gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie, maar wordt tegengesproken door een derde meta-analyse. [Ngai 2016, Wu 2018, Gendron 2018] |
Geen GRADE |
Over het effect van actieve mind-body bewegingstherapie op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Yoga ademen
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat de combinatie van yoga ademen en voorlichting geen significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met voorlichting alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Kaminsky 2017] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat de combinatie van yoga-ademen en voorlichting geen significant effect heeft op kwaliteit van leven in vergelijking met voorlichting alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Kaminsky 2017] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat de combinatie van yoga-ademen en voorlichting geen significant effect heeft op de inspanningstolerantie in vergelijking met voorlichting alleen bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Kaminsky 2017] |
Samenvatting literatuur
Literatuurbespreking
De literatuurzoektocht identificeerde drie relevante systematische reviews:
- In een Cochrane review zochten Gendron et al. naar gerandomiseerde studies die actieve mind-body bewegingstherapie (yoga, Tai Chi, Qi-Pong en Pilates), al dan niet toegevoegd aan longrevalidatie, vergeleken met longrevalidatie alleen bij COPD patiënten [Gendron 2018]. Ze includeerden 10 studies (gepubliceerd tot juli 2017) met een totaal van 762 patiënten. De meeste van deze studies beschouwden niet-gestructureerde looptraining als longrevalidatie. De meeste meta-analyses gerapporteerd in deze Cochrane review maakten geen onderscheid naargelang het type bewegingstherapie.
- In een tweede Cochrane review zochten Ngai et al. naar gerandomiseerde studies die het effect van Tai Chi evalueerden bij COPD patiënten [Ngai 2016]. Ze includeerden 12 studies (gepubliceerd tot september 2015) met een totaal van 984 patiënten. Wat betreft Tai Chi geeft deze review een vollediger beeld dan de review van Gedron et al., ook al is deze laatste recenter.
- Wu et al. zochten naar gerandomiseerde studies die het effect van meditatieve beweging (yoga, Tai Chi, Qi-Pong) evalueerden bij COPD patiënten [Wu 2018]. Ze includeerden 16 studies (gepubliceerd tot augustus 2017) met een totaal van 1176 patiënten [Wu 2018]. Sommige van deze studies (maar niet allemaal) werden ook geïncludeerd in de reviews van Gendron et al. en Ngai et al. De meta-analyses gerapporteerd in deze review maakten geen onderscheid naargelang het type beweging.
Aanvullend werden nog een gerandomiseerde studie gevonden:
- Kaminsky et al. randomiseerden 46 patiënten met COPD en dyspneu tussen yoga (Pranayama) ademen en voorlichting (N=23) of voorlichting alleen (N=23) [Kaminsky 2017].
Kwaliteit van het bewijs
De drie reviews waren van goede kwaliteit [Gendron 2018, Ngai 2016, Wu 2018]. Er werd gezocht in meerdere databanken zonder taalrestrictie. Het reviewproces gebeurde door twee onafhankelijke reviewers, enkel in de review van Wu et al. was het onduidelijk of ook de data-extractie door twee reviewers gebeurde.
In de studie van Kaminsky [2017] was de allocatiemethode onduidelijk, waren de patiënten niet geblindeerd en werd geen intention-to-treat analyse uitgevoerd.
Resultaten
Effect op dyspneu
Gendron et al. vonden geen significant effect van alleen actieve mind-body bewegingstherapie op dyspneu in vergelijking met looptraining, zowel gemeten met de modified Medical Research Council (mMRC) schaal (gemiddeld verschil = 0,00; 95%BI -0,37 tot 0,37), de Borg-schaal (gemiddeld verschil = -0,44; 95%BI -0,88 tot 0,00) als de Chronic Respiratory Questionnaire (CRQ) dyspneu subschaal (gemiddeld verschil na behandeling = -0,21; 95%BI -2,81 tot 2,38) [Gendron 2018]. Ook actieve mind-body bewegingstherapie toegevoegd aan looptraining toonde geen significant effect op dyspneu (CRQ dyspneu subschaal) in vergelijking met looptraining (gemiddeld verschil = 0,04; 95%BI -2,18 tot 2,26).
Ngai et al. vonden geen significant effect van Tai Chi op dyspneu in vergelijking met gewone zorg, zowel gemeten met de mMRC-schaal (gemiddeld verschil = -0,15; 95%BI -0,56 tot 0,26), de Borg-schaal (gemiddeld verschil = -0,20; 95%BI -0,67 tot 0,27), de CRQ dyspneu subschaal (gemiddeld verschil = 0,05; 95%BI -1,32 tot 1,42) als de University of California, San Diego Shortness of Breath Questionnaire (UCSD SOB) (gemiddeld verschil = 5; 95%BI -11,62 tot 21,62) [Ngai 2016]. Tai Chi in combinatie met ademhalingsoefeningen had wel een significant effect op dyspneu (Borg-schaal) in vergelijking met ademhalingsoefeningen alleen (gemiddeld verschil = 1,30; 95%BI -2,02 tot -0,58).
Wu et al. [2018] vonden wel een significant effect van meditatieve beweging op dyspneu gemeten met de CRQ dyspneu subschaal (gemiddeld verschil t.o.v. basiswaarden = 0,9; 95%BI 0,51 tot 1,29) in vergelijking met geen beweging, hoewel zij exact dezelfde twee studies [Leung 2013, Yeh 2010] includeerden in hun meta-analyse als Ngai et al. Het verschil zit in de benadering van de uitkomst, waarbij Wu et al. de verandering t.o.v. de basiswaarden evalueerden en Ngai et al. de eindwaarden na behandeling. Wu et al. vonden geen significant effect van meditatieve beweging op dyspneu gemeten met de CRQ dyspneu subschaal wanneer deze vergeleken werd met wandeltraining (gemiddeld verschil t.o.v. basiswaarden = 0,46; 95%BI -0,28 tot 1,20).
Kaminsky et al. vonden na 12 weken geen significant effect van yoga ademen en voorlichting op dyspneu, gemeten met verschillende maten in vergelijking met voorlichting alleen (mMRC: 2,1 vs. 2,4; p=0,21; Baseline-Transition Dyspnea Index (BDI/TDI): 0,89 vs. -0,05; geen p-waarde; COPD Assessment Test (CAT): 17,7 vs. 17,5; p=0,31; Borg-score: 2,18 vs. 2,50; p=0,32) [Kaminsky 2017].
Effect op kwaliteit van leven
Gendron et al. vonden een significant positief effect van alleen actieve mind-body bewegingstherapie op kwaliteit van leven in vergelijking met looptraining, zowel gemeten met de Saint George Respiratory Questionnaire (SGRQ) (gemiddeld verschil = -5,83; 95%BI -8,75 tot -2,92) als met de CAT (gemiddeld verschil = 6,58; 95%BI -9,16 tot -4,00) [Gendron 2018]. Ook actieve mind-body bewegingstherapie toegevoegd aan looptraining toonde een significant effect op kwaliteit van leven in vergelijking met looptraining wanneer gemeten met het SF-36 instrument (algemene gezondheid: gemiddeld verschil = 5,42; 95%BI 3,82 tot 7,02; mentale gezondheid: gemiddeld verschil = 3,29; 95%BI 1,45 tot 4,95), maar niet met de SGRQ-schaal (gemiddeld verschil = -2,57; 95%BI -7,76 tot 2,62).
Ngai et al. vonden geen significant effect van Tai Chi op kwaliteit van leven in vergelijking met gewone zorg, zowel gemeten met de SGRQ-schaal (gemiddeld verschil = -7,85; 95%BI -16,53 tot 0,83) als met de CRQ-schaal (gemiddeld verschil = 0,41; 95%BI -0,54 tot 1,35) [Ngai 2016]. Op de CRQ mastery subschaal werd wel een significant effect gevonden (gemiddeld verschil = 0,89; 95%BI 0,30 tot 1,47). Tai Chi in combinatie met ademhalingsoefeningen had eveneens geen significant effect op kwaliteit van leven (SGRQ) in vergelijking met ademhalingsoefeningen alleen (gemiddeld verschil = 1,32; 95%BI -5,92 tot 3,28), net als Tai Chi in combinatie met oefentherapie in vergelijking met oefentherapie alleen (gemiddeld verschil = -3,76; 95%BI -8,72 tot 1,20).
Wu et al. [Wu 2018] vonden wel een significant effect van meditatieve beweging op kwaliteit van leven gemeten met de CRQ-schaal (gemiddeld verschil t.o.v. basiswaarden = 1,92; 95%BI 0,54 tot 3,31) in vergelijking met geen beweging. Ook hier geldt dezelfde opmerking over de verschillende benadering dan Ngai et al. Wu et al. vonden geen significant effect van meditatieve beweging op kwaliteit van leven gemeten met de CRQ-schaal wanneer deze vergeleken werd met wandeltraining (gemiddeld verschil t.o.v. basiswaarden = 0,00; 95%BI -0,32 tot 0,33).
Kaminsky et al. vonden na 12 weken geen significant effect van yoga ademen en voorlichting op kwaliteit van leven gemeten met de SGRQ-schaal in vergelijking met voorlichting alleen (42,2 vs. 49,8; p=0,39) [(Kaminsky 2017].
Effect op inspanningstolerantie
Gendron et al. vonden geen significant effect van Tai Chi (gemiddeld verschil = 19,22; 95%BI -1,86 tot 40,30) of Qi-Pong (gemiddeld verschil = -0,16; 95%BI -10,11 tot 9,80) op de 6-minuten loopafstand, maar wel een negatief effect van yoga (gemiddeld verschil = -69,30; 95%BI -117,73 tot 20,87) [Gendron 2018]. Ook gemeten met incrementele fietsproef werd geen significant effect gevonden van actieve mind-body bewegingstherapie (gemiddeld verschil = 55; 95%BI -157,82 tot 267,82). Actieve mind-body bewegingstherapie toegevoegd aan looptraining toonde eveneens geen significant effect op de 6-minuten loopafstand in vergelijking looptraining alleen (gemiddeld verschil = 14,09; 95%BI -3,68 tot 31,86).
Ngai et al. vonden wel een significant effect van Tai Chi op inspanningstolerantie in vergelijking met gewone zorg gemeten met de 6-minuten loopafstand (gemiddeld verschil = 29,64; 95%BI 10,52 tot 48,77) en de Endurance Shuttle wandeltest (ESWT) (gemiddeld verschil = 373; 95%BI 135,42 tot 610,58), maar niet met de Incremental Shuttle wandeltest (ISWT) (gemiddeld verschil = 2; 95%BI -95,26 tot 99,26), de inspanningsduur (gemiddeld verschil = 1; 95%BI -1,1 tot 3,1) of de VO2max (gemiddeld verschil = -2; 95%BI -5,76 tot 1,76) [Ngai 2016].
Wu et al. vonden eveneens een significant effect van meditatieve beweging op de 6-minuten loopafstand, zowel in vergelijking met geen beweging (3 maanden: gemiddeld verschil = 25 meter; 95%BI 16,25 tot 34,54; 6 maanden: gemiddeld verschil = 36 meter; 95%BI 22,23 tot 49,27), als in vergelijking met looptraining (3 maanden: gemiddeld verschil = 16 meter; 95%BI 11,59 tot 19,48; 6 maanden: gemiddeld verschil = 19 meter; 95%BI 9,0 tot 29,72) [Wu 2018].
Kaminsky et al. vonden na 12 weken geen significant grotere toename van de 6-minuten loopafstand met yoga-ademen en voorlichting in vergelijking met voorlichting alleen (+28 vs. -15; p=0,06) [Kaminsky 2017]. Het absolute verschil na 12 weken was wel significant (gemiddeld verschil = 65; 95%BI 2 tot 129; p=0,04).
Effect op fysiek functioneren
Er werden geen meta-analyses of gerandomiseerde studies geïncludeerd die het effect van ontspanningsoefeningen op fysiek functioneren evalueerden.
Zoeken en selecteren
Onderzoeksvraag
Om de uitgangsvraag van deze module te beantwoorden is een systematische literatuurzoektocht uitgevoerd. De onderzoeksvraag die hiervoor is opgesteld is PICO-gestructureerd en luidt:
Wat is het effect van mind-body interventies en ontspanningsoefeningen op dyspneu bij mensen met gevorderde COPD?
P: patiënten met gevorderde COPD
I: mind-body interventies en ontspanningsoefeningen
C: andere interventie, geen interventie
O: dyspneu, kwaliteit van leven, fysiek functioneren, inspanningstolerantie
Relevante uitkomstmaten
Cruciale uitkomstmaten: dyspneu en kwaliteit van leven
Belangrijke uitkomstmaten: fysiek functioneren, inspanningstolerantie
Zoeken en selecteren
Zoekdatum 1 23 december 2019
Zoekdatum 2 19 maart 2020
Databases OVID Medline, Embase, Cochrane Library, Cinahl
Zoeklimieten Publicatiedatum: 2009-2019
Talen: Engels en Nederland
Studie design: meta-analyses, systematic reviews, randomized controlled trials
Resultaten
Vier onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse, drie systematische reviews en één randomized controlled trial. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten van de vier opgenomen studies zijn weergegeven in de evidence tabel. De beoordeling van de kwaliteit is opgenomen in het GRADE profiel.
Referenties
- Bausewein C, Booth S, Higginson I. Non-pharmacological interventions for breathlessness in advanced stages of malignant and non-malignant diseases. Cochrane Database Syst Rev 2008 Apr 16;(2):CD005623
- Gendron LM, Nyberg A, Saey D, Maltais F, Lacasse Y. Active mind-body movement therapies as an adjunct to or in comparison with pulmonary rehabilitation for people with chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database Syst Rev. 2018;10:CD012290.
- Gift A, Moore A, Soeken K. Relaxation to reduce dyspnea and anxiety in COPD patients. Nursing Research 1992;41 (4):242–6.
- Kaminsky DA, Guntupalli KK, Lippmann J, Burns SM, Brock MA, Skelly J, et al. Effect of Yoga Breathing (Pranayama) on Exercise Tolerance in Patients with Chronic Obstructive Pulmonary Disease: A Randomized, Controlled Trial. J Altern Complement Med. 2017;23(9):696-704.
- Louie SW. The effects of guided imagery relaxation in people with COPD. Occup Ther Int. 2004; 11(3): 145-59.
- Ngai SP, Jones AY, Tam WW. Tai Chi for chronic obstructive pulmonary disease (COPD). Cochrane Database Syst Rev. 2016(6):CD009953.
- Renfroe K. Effect of progressive relaxation on dyspnoea and state anxiety in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Heart Lung 1988;17:408–13.
- Wu LL, Lin ZK, Weng HD, Qi QF, Lu J, Liu KX. Effectiveness of meditative movement on COPD: a systematic review and meta-analysis. Int.
Evidence tabellen
Systematische reviews
Study ID |
Methods |
Patient characteristics |
Intervention |
Results |
Critical appraisal of study quality |
Gendron 2018 |
|
|
Active mind body movement therapies +/- pulmonary rehabilitation
vs.
Pulmonary rehabilitation alone |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Ngai 2016 |
|
|
Tai Chi
|
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Wu 2018 |
|
|
Meditative movement
|
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Primaire studies
Study ID |
Methods |
Patient characteristics |
Intervention |
Results |
Critical appraisal of study quality |
Kaminsky 2017 |
|
|
Pranayama breathing with education (N=21)
vs.
Education alone (N=22) |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
GRADE profielen
Active mind-body movement therapy vs. pulmonary rehabilitation
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
AMBMT |
PR |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: mMRC |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious2 |
None |
62 |
65 |
MD 0.00 -0.37 to 0.37 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Borg-scale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious3 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious4 |
None |
70 |
69 |
MD -0.44 -0.88 to 0.00 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: CRQ dyspnoea subscale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious5 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious6 |
None |
8 |
3 |
MD -0.21 -2.81 to 2.38 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ total score |
||||||||||||||||
3 |
RCT |
Serious7 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious8 |
None |
124 |
125 |
MD -5.83 -8.75 to ‑2.92 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: CAT |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious9 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
36 |
38 |
MD -6.58 -9.16 to ‑4.00 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: incremental cyclo-ergometry |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious10 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious11 |
None |
18 |
18 |
MD 55 -157.82 to 267.82 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding of patients and clinicians, unclear ITT analysis.
2 Estimated SMD = 0.01 (95%CI -0.58 to 0.59); CI includes -0.5 and 0.5.
3 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding, no ITT analysis.
4 Estimated SMD = -0.33 (95%CI -0.67 to 0.00); CI includes -0.5.
5 High risk of bias: no blinding.
6 Estimated SMD = -0.15 (95%CI -1.48 to 1.18); CI includes -0.5 and 0.5.
7 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding of patients and clinicians, unclear or no ITT analysis.
8 Estimated SMD = -0.47 (95%CI -0.79 to -0.15); CI includes -0.5.
9 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding, unclear ITT analysis.
10 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding, unclear ITT analysis.
11 Estimated SMD = 0.17 (95%CI -0.49 to 0.82); CI includes 0.5.
Active mind-body movement therapy + pulmonary rehabilitation vs. pulmonary rehabilitation alone
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
AMBMT + PR |
PR |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: CRQ dyspnoea subscale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
40 |
40 |
MD 0.04 -2.18 to 2.26 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Borg-scale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
94 |
98 |
MD -0.10 -0.37 to 0.17 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ total score |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
94 |
98 |
MD -2.57 -7.76 to 2.62 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SF-36 general health |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
40 |
40 |
MD 5.42 3.82 to 7.02 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SF-36 mental health |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
40 |
40 |
MD 3.20 1.45 to 4.95 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Very serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
134 |
138 |
MD 14.09 -3.68 to 31.86 |
- |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: no blinding, no ITT analysis.
2 High risk of bias: no allocation concealment, no blinding, no ITT analysis.
3 Estimated SMD = 0.79 (95%CI 0.34 to 1.25); CI includes 0.5.
4 High risk of bias: no allocation concealment (1 study), no blinding or ITT analysis (2 studies).
Tai Chi vs. usual care
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Tai Chi |
Usual care |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: Borg-scale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
70 |
67 |
MD -0.2 -0.67 to 0.27 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: UCSD SOB Questionnaire |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious3 |
None |
5 |
5 |
MD 5 -11.62 to 21.62 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: mMRC |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Very serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious5 |
None |
47 |
49 |
MD -0.15 -0.56 to 0.26 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: CRQ dyspnoea subscale |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious6 |
Serious18 |
No serious indirectness |
Very serious7 |
None |
24 |
24 |
MD 0.05 -1.32 to 1.42 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ total score |
||||||||||||||||
3 |
RCT |
Very serious1,4 |
Serious8 |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
117 |
116 |
MD -7.85 -16.53 to 0.83 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: CRQ total score |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious6 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious10 |
None |
24 |
24 |
MD 0.41 -0.54 to 1.35 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
6 |
RCT |
Very serious11 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious12 |
None |
160 |
158 |
MD 29.64 10.52 to 48.77 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: ISWT |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious13 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious14 |
None |
19 |
19 |
MD 2 -95.26 to 99.26 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: ESWT |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious13 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious15 |
None |
19 |
19 |
MD 373 135.72 to 610.58 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: exercise duration |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious16 |
None |
5 |
5 |
MD 1 -1.1 to 3.1 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: Peak VO2 uptake |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious17 |
None |
5 |
5 |
MD -2 -5.76 to 1.76 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding of patients and clinicians, no ITT analysis.
2 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding of patients and clinicians.
3 Estimated SMD = 0.34 (95%CI -0.92 to 1.59); CI includes -0.5 and 0.5.
4 High risk of bias: unclear randomization (1 study) and allocation concealment (2 studies), no blinding of patients and clinicians (2 studies), unclear ITT analysis (2 studies).
5 Estimated SMD = -0.13 (95%CI -0.52 to 0.26); CI includes -0.5.
6 High risk of bias: unclear allocation concealment (1 study), no blinding of patients and clinicians (2 studies).
7 Estimated SMD = 0.07 (95%CI -1.36 to 1.49); CI includes -0.5 and 0.5.
8 I2 85%, non-overlapping CI.
9 Estimated SMD = -0.66 (95%CI -1.44 to 0.12); CI includes -0.5.
10 Estimated SMD = 0.43 (95%CI -0.15 to 1.00); CI includes 0.5.
11 High risk of bias: unclear allocation concealment (5 studies), no blinding of patients and clinicians (6 studies), no unclear ITT analysis (4 studies).
12 Estimated SMD = 0.66 (95%CI 0.43 to 0.89); CI includes - 0.5.
13 High risk of bias: no blinding of patients and clinicians.
14 Estimated SMD = 0.01 (95%CI -0.62 to 0.65); CI includes -0.5 and 0.5.
15 Estimated SMD = 0.98 (95%CI 0.30 to 1.65); CI includes 0.5.
16 Estimated SMD = 0.54 (95%CI -0.74 to 1.81); CI includes -0.5 and 0.5.
17 Estimated SMD = -0.59 (95%CI -1.87 to 0.69); CI includes -0.5 and 0.5.
18 I² 85%.
Tai Chi + breathing exercise vs. breathing exercise
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Tai Chi + BE |
BE |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: Borg-scale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
40 |
40 |
MD -1.3 -2.02 to ‑0.58 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ total score |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Very serious2 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
60 |
60 |
MD -1.32 -5.92 to 3.28 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Very serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious4 |
None |
30 |
30 |
MD 22 -6 to 50 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear randomization and allocation concealment, no blinding of patients and clinicians, unclear ITT analysis.
2 Estimated SMD = -0.78 (95%CI -1.24 to -0.33); CI includes -0.5.
3 High risk of bias: unclear randomization (1 study) and allocation concealment (2 studies), no blinding of patients and clinicians (2 studies), unclear ITT analysis (2 studies).
4 Estimated SMD = 0.39 (95%CI -0.12 to 0.90); CI includes 0.5.
Tai Chi + exercise vs. exercise
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Tai Chi + exercise |
Exercise |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
CRITICAL |
||||||||||||||
Quality of life: SGRQ total score |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
98 |
94 |
MD -3.76 -8.72 to 1.2 |
- |
MODERATE |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
98 |
94 |
MD 1.5 -18.76 to 21.76 |
- |
MODERATE |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: no blinding.
Meditative movement vs. non-exercise
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
MM |
Usual care |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: CRQ dyspnoea at 3 months |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
24 |
24 |
MD 0.9 0.51 to 1.29 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: CRQ total score at 3 months |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious3 |
None |
24 |
24 |
MD 1.92 0.54 to 3.31 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: CRQ mastery at 3 months |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
Serious4 |
No serious indirectness |
Very serious5 |
None |
24 |
24 |
MD 1.57 -0.49 to 3.62 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD at 3 months |
||||||||||||||||
8 |
RCT |
Serious6 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious7 |
None |
309 |
335 |
MD 25.40 16.25 to 34.54 |
- |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: 6MWD at 6 months |
||||||||||||||||
4 |
RCT |
Serious8 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
226 |
229 |
MD 35.75 22.23 to 49.27 |
- |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: no blinding of patients and clinicians (see Ngai 2016).
2 Estimated SMD = 1.22 (95%CI 0.00 to 2.44); CI includes 0.5.
3 Estimated SMD = 3.44 (95%CI -3.63 to 10.52); CI includes -0.5 and 0.5.
4 I2 96%.
5 Estimated SMD = 2.90 (95%CI -2.46 to 8.26); CI includes -0.5 and 0.5.
6 High risk of bias: unclear randomization (4 studies), unclear allocation concealment (6 studies), unclear blinding (2 studies), unclear ITT analysis (3 studies).
7 Estimated SMD = 1.05 (95%CI 0.43 to 1.68); CI includes 0.5.
8 High risk of bias: unclear randomization (1 study), unclear allocation concealment (3 studies), unclear blinding (2 studies), unclear ITT analysis (1 study).
9 Estimated SMD = 1.61 (95%CI 0.35 to 2.86); CI includes 0.5.
Meditative movement vs. walking exercise
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
MM |
Walking exercise |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: CRQ dyspnoea at 6 months |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
Serious2 |
No serious indirectness |
Very serious2 |
3None |
103 |
103 |
MD 0.46 -0.28 to 1.20 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: CRQ mastery |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious4 |
None |
103 |
103 |
MD 0.0 -0.32 to 0.33 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD at 3 months |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious5 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious6 |
None |
112 |
112 |
MD 15.53 11.59 to 19.48 |
- |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: 6MWD at 6 months |
||||||||||||||||
4 |
RCT |
Serious7 |
Serious8 |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
215 |
215 |
MD 19.36 9.00 to 29.72 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
Yoga (Pranayama) breathing
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Yoga + education |
Education |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: mMRC at 12 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
21 |
22 |
- |
2.1 vs. 2.4 (p=0.21) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: BDI/TDI at 12 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
21 |
22 |
- |
0.89 vs. ‑0.05 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: CAT at 12 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious4 |
None |
21 |
22 |
- |
17.7 vs. 17.5 (p=0.31) |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Borg-score at 12 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious5 |
None |
17 |
22 |
- |
2.18 vs. 2.50 (p=0.32) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ at 12 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious6 |
None |
21 |
22 |
- |
42.2 vs. 49.8 (p=0.39) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD at 12 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious7 |
None |
21 |
22 |
MD 65 2 to 129 |
- |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear allocation concealment, unclear blinding of patients and clinicians, no ITT analysis (3 dropouts).
2 Estimated SMD = -0.31 (95%CI -0.91 to 0.29); CI includes -0.5.
3 Estimated SMD = 0.45 (95%CI -0.15 to 1.06); CI includes 0.5.
4 Estimated SMD = 0.03 (95%CI –0.57 to 0.63); CI includes -0.5 and 0.5.
5 Estimated SMD = -0.17 (95%CI -0.80 to 0.47); CI includes -0.5.
6 Estimated SMD = -0.43 (95%CI -1.03 to 0.18); CI includes -0.5.
7 Estimated SMD = 0.57 (95%CI -0.04 to 1.18); CI includes 0.5.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 03-08-2021
Laatst geautoriseerd : 03-08-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Actualisatie
Deze richtlijn is goedgekeurd op 3 augustus 2021. De Long Alliantie Nederland (LAN) bewaakt samen met betrokken verenigingen de houdbaarheid van (de modules van) deze richtlijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. De geldigheidstermijn van de richtlijn is maximaal 5 jaar na vaststelling. Indien de richtlijn dan nog actueel wordt bevonden, wordt de geldigheidsduur van de richtlijn verlengd.
Houderschap richtlijn
De houder van de richtlijn (LAN) moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen.
IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.
Juridische betekenis van richtlijnen
Een richtlijn is een kwaliteitsstandaard. Een kwaliteitsstandaard beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een kwaliteitsstandaard in het Register van Zorginstituut Nederland betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de kwaliteitsstandaard beschreven zorg verzekerde zorg is.
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van elke zorgverlener, zowel BIG-geregistreerd als niet BIG-geregistreerd.
Algemene gegevens
Financiering
Deze richtlijn is gefinancierd door IKNL. De inhoud van de richtlijnis niet beïnvloed door de financierende instantie.
Procesbegeleiding
IKNL is het kennis- en kwaliteitsinstituut voor professionals en bestuurders in de oncologische en palliatieve zorg dat zich richt op het continu verbeteren van de oncologische en palliatieve zorg.
IKNL benadert preventie, diagnose, behandeling, nazorg en palliatieve zorg als een keten waarin de patiënt centraal staat. Om kwalitatief goede zorg te waarborgen ontwikkelt IKNL producten en diensten ter verbetering van de oncologische zorg, de nazorg en de palliatieve zorg, zowel voor de inhoud als de organisatie van de zorg binnen en tussen instellingen. Daarnaast draagt IKNL nationaal en internationaal bij aan de beleidsvorming op het gebied van oncologische en palliatieve zorg.
IKNL rekent het (begeleiden van) ontwikkelen, implementeren en evalueren van multidisciplinaire, evidence-based richtlijnen voor de oncologische en palliatieve zorg tot een van haar primaire taken. IKNL werkt hierbij conform de daarvoor geldende (inter)nationale kwaliteitscriteria. Bij ontwikkeling gaat het in toenemende mate om onderhoud (modulaire revisies) van reeds bestaande richtlijnen.
Doel en doelgroep
Doel
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. Deze richtlijn is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en consensus. De richtlijn 'Palliatieve zorg bij COPD' geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van mensen met gevorderde COPD en beoogt hiermee de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren.
Doelpopulatie
Deze richtlijn is gericht op mensen met gevorderde COPD met palliatieve zorgbehoeften. De markering van de palliatieve fase bij mensen met gevorderde COPD wordt besproken in module ‘Palliatieve zorg bij COPD’. Als in deze richtlijn geschreven wordt over ‘gevorderde COPD’ doelen wij op mensen met gevorderde COPD en palliatieve zorgbehoeften. Ten behoeve van de leesbaarheid van de richtlijn is gekozen voor de kortere term ‘gevorderde COPD’.
Deze richtlijn is geschreven met het oog op zorg aan alle mensen met gevorderde COPD, ongeacht hun levensbeschouwing, religie of cultuur. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de gezondheidsvaardigheden van de patiënt (onder andere het gemak waarmee geschreven tekst begrepen wordt). Wanneer een andere dan een autochtoon Nederlandse religieuze/culturele achtergrond van de patiënt invloed heeft op de beleving en keuzes in de zorg rondom het levenseinde, raadpleeg dan, naast deze richtlijn, de handreiking 'Palliatieve zorg aan mensen met een niet-westerse achtergrond' [IKNL 2011]. Tevens is er van Pharos de folder 'Lessen uit gesprekken over leven en dood' met algemene voorlichting over palliatieve zorg aan mensen met een migratieachtergrond [Pharos 2017].
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met gevorderde COPD, zoals huisartsen, longartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen voor verstandelijk gehandicapten, overige medisch specialisten, (long)verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, diëtisten, overige paramedici, apothekers, geestelijk verzorgers, IKNL-consulenten en psychologen. De inhoud van de richtlijn is ook relevant voor zorgverleners in het maatschappelijke en sociale domein en vrijwilligers en hun coördinatoren die werkzaam zijn in de palliatieve en terminale fase. Indien in de richtlijn wordt gesproken over zorgverleners rondom mensen met COPD, kunnen afhankelijk van de specifieke situatie van de patiënt alle bovengenoemde zorgverleners bedoeld worden.
Samenstelling werkgroep
Alle werkgroepleden en klankbordleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke, beroeps- en patiëntenverenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines.
Het patiëntperspectief is vertegenwoordigd door het Longfonds.
Werkgroepleden
Naam |
Functie |
Rol |
Vereniging |
Mw. dr. D.J.A. Janssen |
Specialist ouderengeneeskunde en kaderarts palliatieve zorg |
Voorzitter |
Verenso |
Mw. dr. E.M.L. Verschuur |
Projectleider Compassion, onderzoeker, docent |
Lid kerngroep |
LAN |
Dhr. F.J. Allema |
Kaderhuisarts en scenarts |
|
CAHAG (NHG) |
Mw. M. Bryobhokun |
Manager zorg |
|
Longfonds |
Dhr. J. Donkers |
Longervaringsdeskundige |
|
Longfonds |
Mw. H.H. Eijsbroek |
Openbaar apotheker |
|
KNMP |
Dhr. dr. A.de Graeff |
Internist-oncoloog |
|
NIV, Palliactief |
Mw. dr. C.H.M. Houben |
Psycholoog en onderzoeker |
|
NIP/PAZ LVMP |
Dhr. dr. J.W. de Jong |
Longarts |
|
NVALT |
Mw. M. Liefting |
Gespecialiseerd longverpleegkundige, verpleegkundige palliatieve zorg |
|
V&VN Longverpleeg-kundigen, |
Dhr. W. van Litsenburg |
Verpleegkundig specialist |
|
V&VN Longverpleeg-kundigen |
Mw. P. van Melick |
Diëtist |
|
NVD |
Mw. dr. K.J.M. Mooren |
Longarts |
|
NVALT |
Mw. M.E. Sackman-Gerritsen |
Ergotherapeut |
|
Ergotherapie Nederland |
Mw. A.L. van der Valk |
Fysiotherapeut |
|
KNGF |
Klankbordleden
Naam |
Functie |
Vereniging |
Mw. dr. G. Boland |
Projectleider programma Preventie en zorg chronische aandoeningen |
Pharos |
Mw. T.J. Klemmeier |
Longverpleegkundige |
IMIS |
Mw. E. Kuin-van der Velde |
Verpleegkundig specialist |
V&VN Praktijkverpleegkundigen en Praktijkondersteuners |
Mw. dr. A. Leendertse |
Longervaringsdeskundige |
Longfonds |
Mw. A. van der Pouw |
Verpleegkundig specialist |
V&VN Verpleegkundig Specialisten, V&VN Longverpleegkundigen |
Mw. F.F. Stok |
Logopedist |
NVLF |
Mw. drs. ir. E. bij de Vaate |
Longarts |
Kenniscentra Complex Chronische Longaandoeningen |
Dhr. dr. E.C. Vasbinder |
Ziekenhuisapotheker, opleider |
NVZA |
Leden Pallialine.be-redactieraad (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen)
Naam |
Functie |
Organisatie |
Dhr. N. Derycke |
Stafmedewerker, equipearts |
Palliatieve Hulpverlening Antwerpen (PHA) |
Mw. A. Janssen |
Wetenschappelijk medewerker |
Federatie palliatieve zorg Vlaanderen |
Dhr. J. Wens |
Huisarts, hoofddocent, professor general practice |
Universiteit Antwerpen |
Ondersteuning
Functie |
Organisatie |
|
Mw. B.C.M. Borggreve |
Procesbegeleider, adviseur richtlijnen |
IKNL |
Mw. C.A. van den Berg |
Procesbegeleider, adviseur richtlijnen |
IKNL |
Mw. F.E.A.H. Essers |
Secretaresse |
IKNL |
Dhr. J. Vlayen |
Literatuuronderzoeker |
ME/TA |
Belangenverklaringen
Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke en beroepsverenigingen.
Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn. Een onafhankelijkheidsverklaring ‘Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling' zoals vastgesteld door onder meer de KNAW, KNMG, Gezondheidsraad, CBO, NHG en Orde van Medisch Specialisten is door de werkgroepleden bij aanvang en bij afronding van het traject ingevuld. Deze vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaring zijn opvraagbaar via info@iknl.nl,
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen voor aanvang |
Ondernomen actie |
Gemelde belangen na afronding |
Ondernomen actie |
D. Janssen |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
E. Verschuur |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
F. Allema |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
M. Bryobhokun |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
J. Donkers |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
H. Eijsbroek |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
A. de Graeff |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
C. Houben |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
J.W. de Jong |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
M. Liefting |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
W. van Litsenburg |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
P. van Melick |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
K. Mooren |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
M. Sacksman |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
A. van der Valk |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
Klankbordlid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen voor aanvang |
Ondernomen actie |
Gemelde belangen na afronding |
Ondernomen actie |
G. Boland |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
T. Klemmeier |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
E. Kuin |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
A. van der Pouw |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
F. Stok |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
E. bij de Vaate |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
E. Vasbinder |
|
|
|
- |
|
- |
Inbreng patiëntenperspectief
Twee patiëntvertegenwoordigers namen (via het Longfonds) zitting in de richtlijnwerkgroep: een ervaringsdeskundige (patiënt met COPD) en een beleidsmedewerker van het Longfonds. De input van patiëntvertegenwoordigers is nodig voor de ontwikkeling van kwalitatief goede richtlijnen. Goede zorg voldoet immers aan de wensen en eisen van zowel zorgverlener als patiënt.
Door middel van onderstaande werkwijze is informatie verkregen en zijn de belangen van de patiënt meegenomen:
- Bij aanvang van het richtlijntraject hebben de patiëntvertegenwoordigers knelpunten aangeleverd.
- Via het Longfonds en sociale media is een enquête gehouden voor het inventariseren van knelpunten.
- De patiëntvertegenwoordigers waren aanwezig bij de vergaderingen van de richtlijnwerkgroep.
- De patiëntvertegenwoordigers hebben de conceptteksten beoordeeld om het patiëntperspectief in de formulering van de definitieve tekst te optimaliseren.
- Pharos heeft de conceptteksten beoordeeld om het patiëntperspectief voor mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden in de formulering van de definitieve tekst zo goed mogelijk weer te geven.
- Het Longfonds is geconsulteerd in de externe commentaarronde.
- Het Longfonds heeft ingestemd met de inhoud van de richtlijn.
Informatie voor patiënten en/of een patiëntsamenvatting wordt opgesteld en gepubliceerd op de daarvoor relevante sites zoals bijvoorbeeld Thuisarts en www.overpalliatievezorg.nl.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Bevorderen van het toepassen van de richtlijn in de praktijk begint met een brede bekendmaking en verspreiding van de richtlijn. Bij verdere implementatie gaat het om gerichte interventies om te bevorderen dat zorgverleners de nieuwe kennis en kunde opnemen in hun routines van de palliatieve zorgpraktijk, inclusief borging daarvan. Als onderdeel van elke richtlijn stelt IKNL samen met de richtlijnwerkgroep een implementatieplan op. Activiteiten en interventies voor verspreiding en implementatie vinden zowel op landelijk als regionaal niveau plaats. Deze kunnen eventueel ook op maat gemaakt worden per instelling of specialisme. Informatie hierover is te vinden op https://iknl.nl/.
Het implementatieplan bij deze richtlijn is een belangrijk hulpmiddel om effectief de aanbevelingen uit deze richtlijn te implementeren voor de verschillende disciplines. Vragen over het implementatieplan kunnen gesteld worden aan info@iknl.nl.
Werkwijze
Elke module van de richtlijn bestaat uit een richtlijntekst. De teksten naar aanleiding van de uitgangsvragen zijn opgebouwd volgens het volgende vaste stramien: uitgangsvraag en aanbevelingen, literatuurbespreking, conclusies en overwegingen. De referenties zijn aangeleverd per module (of paragraaf) en de evidence tabellen en GRADE profielen staan in de bijlagen. De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De modules die betrekking hebben op de onderwerpen palliatieve zorg bij COPD, ACP, angst, depressie, dyspneu en prikkelhoest zijn via de evidence-based systematische methodiek uitgewerkt. De modules die betrekking hebben op de onderwerpen organisatie van zorg, voorlichting, het sociale domein en zingeving & spiritualiteit zijn zonder systematisch literatuuronderzoek uitgewerkt, omdat de werkgroep verwachtte geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie.
De GRADE-methodiek
De modules die betrekking hebben op de onderwerpen palliatieve zorg bij COPD, ACP, angst, depressie, dyspneu en prikkelhoest zijn via de evidence-based GRADE methodiek uitgewerkt.
Selectie
Naast de selectie op relevantie werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht:
- Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT's).
- Niet gerandomiseerde gecontroleerde studies (CCT's).
Waar deze niet voorhanden waren werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek.
Critical appraisal
De kwaliteit van bewijs wordt weergegeven in vier categorieën: hoog, matig, laag en zeer laag. RCT's starten hoog en observationele studies starten laag. Vijf factoren verlagen de kwaliteit van de evidentie (beperkingen in onderzoeksopzet, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, publicatie bias) en drie factoren kunnen de kwaliteit van de evidentie verhogen (sterke associatie, dosis-respons relatie, plausibele (residuele) confounding) (zie tabel 1).
Tabel 1. GRADE-methodiek voor het graderen van bewijs
Kwaliteit van bewijs |
Onderzoeksopzet |
Verlagen als |
Verhogen als |
Hoog (A) |
Gerandomiseerde studie |
Beperkingen in de onderzoeksopzet -1 ernstig -2 zeer ernstig
Inconsistenties -1 ernstig -2 zeer ernstig
Indirectheid -1 ernstig -2 zeer ernstig
Imprecisie -1 ernstig -2 zeer ernstig
Publicatiebias -1 waarschijnlijk -2 zeer waarschijnlijk |
Sterke associatie + 1 sterk + 2 zeer sterk
Dosis-respons relatie + 1 bewijs voor deze relatie
Aanwezigheid van plausibele residuele confounding + 1 zou een aangetoond effect verminderen, of + 1 zou een onterecht effect suggereren als de resultaten geen effect laten zien |
Matig (B) |
|
||
Laag (C) |
Observationele studie |
||
Zeer laag (D) |
|
Algehele kwaliteit van bewijs
Omdat het beoordelen van de kwaliteit van bewijs in de GRADE-benadering per uitkomstmaat geschiedt, is er behoefte aan het bepalen van de algehele kwaliteit van bewijs. Zowel voor als na het literatuuronderzoek wordt door de richtlijnwerkgroep bepaald welke uitkomstmaten cruciaal, belangrijk en niet belangrijk zijn. Het niveau van de algehele kwaliteit van bewijs wordt in principe bepaald door de cruciale uitkomstmaat met de laagste kwaliteit van bewijs.
Als echter de kwaliteit van het bewijs verschilt tussen de verschillende cruciale uitkomstmaten zijn er twee opties:
- De uitkomstmaten wijzen in verschillende richtingen (zowel gewenst als ongewenste effecten) of de balans tussen gewenste en ongewenste effecten is onduidelijk, dan bepaalt de laagste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaten de algehele kwaliteit van bewijs;
- De uitkomstmaten wijzen in dezelfde richting (richting gewenst of richting ongewenst effecten), dan bepaalt de hoogste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaat dat op zichzelf voldoende is om de interventie aan te bevelen van de algehele kwaliteit van bewijs.
Tabel 2. Formulering conclusies op basis van kwaliteit van bewijs per uitkomstmaat
Kwaliteit van bewijs |
Interpretatie |
Formulering conclusie |
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijk effect dicht in de buurt ligt van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van hoge kwaliteit dat... (Referenties) |
Matig |
Er is matig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij de schatting van het effect, maar er is een mogelijkheid dat het hier substantieel van afwijkt. |
Er is bewijs van matige kwaliteit dat... (Referenties) |
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillend zijn van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat.... (Referenties) |
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat.... (Referenties) |
Formulering algehele kwaliteit van bewijs: hoog/matig/laag/zeer laag. |
Overwegingen en aanbevelingen
Aanbevelingen in richtlijnen geven een antwoord op de uitgangsvraag. De GRADE methodiek kent twee soorten aanbevelingen: sterke aanbevelingen of conditionele (zwakke) aanbevelingen. De sterkte van de aanbevelingen reflecteert de mate van vertrouwen waarin - voor de groep patiënten waarvoor de aanbevelingen zijn bedoeld - de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten.
Tabel 3. Gradering van aanbevelingen
Sterkte aanbeveling |
Cijfer |
Sterke aanbeveling |
1 |
Zwakke aanbeveling |
2 |
Kwaliteit van de evidence |
Letter |
Hoog |
A |
Matig |
B |
Laag |
C |
Zeer laag |
D |
Formulering:
- Sterke aanbeveling: Doe / geef / enzovoort (gebiedende wijs)
- Zwakke/conditionele aanbeveling: Overweeg te doen / te geven / enzovoort
Naast het bewijs uit de literatuur (conclusies) zijn er andere overwegingen die meespelen bij het formuleren van de aanbeveling. Deze aspecten worden besproken onder het kopje ‘Overwegingen' in de richtlijntekst. Hierin worden de conclusies (op basis van de literatuur) geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de conclusie(s) in combinatie met deze overwegingen.
Figuur 1. Van bewijs naar aanbeveling
Bij de overwegingen kon men informatie kwijt over:
- veiligheid (bijvoorbeeld bijwerkingen, risico’s en complicaties)
- patiëntperspectief (waarden en voorkeuren van de patiënt)
- professioneel perspectief (bijvoorbeeld tijdsbesparing)
- beschikbaarheid, werkbaarheid en wenselijkheid van organisatie van zorg aspecten: kosten, voorzieningen, coördinatie, communicatie, gegevensverwerking, taakverdeling, verantwoordelijkheden, enzovoort
- kosteneffectiviteit, hierbij wordt aandacht besteed aan het perspectief (maatschappelijk perspectief versus gezondheidszorgperspectief)
Bij overwegingen kan men denken aan alle aspecten die niet vallen onder de systematische literatuuranalyse bij de uitgangsvraag, maar wel van belang zijn bij het formuleren van de aanbeveling.
Wijzigingen
Bij het opstellen van de conceptrichtlijn zijn enkele wijzigingen in de evidence-based uitgangsvragen doorgevoerd.
Binnen de module niet-medicamenteuze behandeling van dyspneu werd onder andere gezocht naar de effecten van voorlichting en de effecten van niet-invasieve beademing op dyspneu. Tijdens het schrijven van de modules is besloten de resultaten van de onderzoeksvraag Wat is het effect van voorlichting op dyspneu bij mensen met COPD? onder te brengen bij de module Voorlichting.
Tijdens het schrijven van de submodule Niet-invasieve beademing is besloten deze submodule niet meer evidence-based, maar consensus-based te schrijven. De rationale hiervoor is beschreven in de inleiding van deze submodule.
Tijdens het schrijven van module Hoesten is besloten de uitgangsvraag te wijzigen van Welke (niet-) medicamenteuze palliatieve behandeling is geschik voor hoesten bij mensen met gevorderde COPD? te wijzigen in Welke (niet-)medicamenteuze palliatieve behandeling is geschik voor prikkelhoest bij mensen met gevorderde COPD? De rationale hiervoor is beschreven in de inleiding van deze module.
Methodiek bij de modules zonder systematisch literatuuronderzoek
Bij de modules die betrekking hebben op de onderwerpen organisatie van zorg, voorlichting, het sociale domein en zingeving & spiritualiteit is geen systematisch literatuuronderzoek verricht, omdat de werkgroep verwachtte geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie.
Per module waren één of meerdere werkgroepleden verantwoordelijk voor het schrijven van de samenvatting literatuur, overwegingen, conclusies en aanbevelingen. De gehele werkgroep kon schriftelijk of tijdens de plenaire bijeenkomsten commentaar geven op deze teksten en aanbevelingen. Uiteindelijk werden de definitieve aanbevelingen in de plenaire bijeenkomst geaccordeerd.
De aanbevelingen zijn uitsluitend gebaseerd op overwegingen die zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en waar mogelijk onderbouwd door (niet systematisch) literatuuronderzoek.
De teksten zijn gebaseerd op bewijs uit de literatuur, maar de artikelen zijn niet methodologisch beoordeeld. De overwegingen staan onder een apart kopje in de richtlijntekst. Hierin wordt de context van de dagelijkse praktijk beschreven en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties.
Evaluatie
De evaluatie van de richtlijn zal worden uitgevoerd door de regiehoudende vereniging.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.