Ademhalingsoefeningen bij COPD
Uitgangsvraag
Zijn ademhalingsoefeningen geschikt voor de behandeling van dyspneu bij mensen met gevorderde COPD?
Aanbeveling
Verwijs mensen met gevorderde COPD naar:
- de fysiotherapeut voor ademhalingsoefeningen en eventueel inspiratoire spiertraining ter vermindering van dyspneu (1B);
- de logopedist (bij problemen met adem-stemkoppeling) (1D);
- de ergotherapeut voor ademhalingsoefeningen en adviezen over een juiste ademhalingsregulatie bij het uitvoeren van activiteiten en houdingsadviezen (1D).
Overwegingen
De in deze module beschreven niet-medicamenteuze interventies bij COPD worden in het algemeen gegeven door fysiotherapeuten en soms door logopedisten (bij problemen met adem-stemkoppeling). In de hier beschreven literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen een zevental interventies (inspiratoire spiertraining, expiratoire spiertraining, gecombineerde in- en expiratoire spiertraining, getuite lippen ademhaling (pursed lip breathing), diafragmatische ademhalingsoefeningen, begeleid diep ademen en mindful ademen).
Gerandomiseerde studies suggereren enig effect van inspiratoire spiertraining, al dan niet in combinatie met expiratoire spiertraining, diafragmatische ademhalingsoefeningen, begeleid diep ademen en mindful ademen op dyspneu en in mindere mate ook op kwaliteit van leven en loopafstand. Het effect van getuite lippen ademhaling is onzeker.
In de praktijk zal een fysiotherapeut, die met ademhalingsoefeningen bij COPD bekend is, samen met de patiënt onderzoeken welke interventies voor de individuele patiënt het meest aangewezen zijn.
De KNGF-richtlijn 'COPD' geeft de volgende aanbevelingen ten aanzien van spiertraining en ademhalingsoefeningen [KNGF 2020]:
- Bied bij voorkeur ademspiertraining aan indien er sprake is van een verminderde ademspierfunctie en:
- er sprake is van dyspneu en ter doel gesteld is deze te verminderen en/of
- duur/interval training nagenoeg onmogelijk wordt vanwege ernstige dyspneu.
- Bied ademspiertraining enkel aan indien de patiënt voldoende gemotiveerd is om (na instructie) de ademspiertraining zelfstandig te volbrengen (en eventueel bereid is om de benodigde apparatuur aan te schaffen).
- Pas bij voorkeur ademhalingsinterventies toe bij mensen met COPD ter vermindering van dyspneu en verbetering van kwaliteit van leven en fysieke capaciteit.
- Overweeg het aanleren van getuite lippen ademhaling bij mensen met (inspanningsgebonden) dyspneu. Maak alle patiënten bewust van de toepassing, het effect van deze techniek (ook als ze deze al automatisch toepassen) en dat het toegepast kan worden bij (herstel na) inspanning.
- Leer de diafragma-ademhaling bij voorkeur niet aan bij mensen met COPD, met name bij mensen met hyperinflatie en/of teken van Hoover.
Op grond van de literatuur en de KNGF-richtlijn adviseert de werkgroep om mensen met gevorderde COPD ter behandeling van dyspneu te verwijzen naar de fysiotherapeut, zonder een voorkeur uit te spreken voor een specifieke interventie. Bij kortademigheid tijdens het spreken en/of eten kan de patiënt verwezen worden naar de logopedist. Patiënten kunnen worden verwezen naar de ergotherapeut voor een juiste ademhalingsregulatie bij het uitvoeren van activiteiten en houdingsadviezen.
Onderbouwing
Conclusies
Inspiratoire spiertraining
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat inspiratoire spiertraining een significant effect heeft op dyspneu bij patiënten met COPD, hoewel het effect wat verschilt naargelang het gebruikte meetinstrument. Het bewijs is gebaseerd op meerdere meta-analyses van gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Beaumont 2018, Borge 2014, Gu 2018] |
Zeer lage GRADE |
Het beschikbare bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit laat geen eensluidende conclusie toe over het effect van inspiratoire spiertraining op kwaliteit van leven bij patiënten met COPD, aangezien het effect verschilt naargelang het gebruikte meetinstrument. [Beaumont 2018, Borge 2014, Gu 2018] |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat inspiratoire spiertraining een significant effect heeft op de 6-minuten loopafstand bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een recente gerandomiseerde studie en een meta-analyse van gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Beaumont 2018, Gu 2018] |
Geen GRADE |
Over het effect van inspiratoire spiertraining op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Expiratoire spiertraining
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat expiratoire spiertraining geen significant effect heeft op dyspneu bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van 2 gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Neves 2014] |
Geen GRADE |
Over het effect van expiratoire spiertraining op kwaliteit van leven bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat expiratoire spiertraining geen significant effect heeft op de 6-minuten loopafstand bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van 3 gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Neves 2014] |
Geen GRADE |
Over het effect van expiratoire spiertraining op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining
Onbekende GRADE |
Er is bewijs dat de combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining een significant effect heeft op dyspneu bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van 3 gerandomiseerde studies, maar er zijn onvoldoende gegevens om de bewijskracht te bepalen. [Borge 2014] |
Geen GRADE |
Over het effect van de combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining op kwaliteit van leven en inspanningstolerantie bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Geen GRADE |
Over het effect van de combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Getuite lippen ademhaling
Zeer lage GRADE |
Het beschikbare bewijs van zeer lage kwaliteit laat geen eensluidende conclusie toe over het effect van getuite lippen ademhaling op dyspneu bij patiënten met COPD, aangezien het effect verschilt naargelang het gebruikte meetinstrument. [Mayer 2018, Borge 2014] |
Geen GRADE |
Over het effect van getuite lippen ademhaling op kwaliteit van leven bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Matige GRADE |
Er is bewijs van matige (zuurstofsaturatie einde inspanning) tot lage kwaliteit (6-minuten wandeltest), dat getuite lippen ademhaling geen significant effect heeft op de inspanningstolerantie bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op meta-analyses van respectievelijk 6 en 2 gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie (6-minuten wandeltest). [Mayer 2018] |
Geen GRADE |
Over het effect van getuite lippen ademhaling op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Diafragmatische ademhalingsoefeningen
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat diafragmatische ademhalingsoefeningen een significant effect hebben op dyspneu bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Gu 2018] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat diafragmatische ademhalingsoefeningen een significant effect hebben op kwaliteit van leven bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Beaumont 2018, Borge 2014, Gu 2018] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat diafragmatische ademhalingsoefeningen een significant effect hebben op de 6-minuten loopafstand bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Gu 2018] |
Geen GRADE |
Over het effect van diafragmatische ademhalingsoefeningen op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Begeleid diep ademen
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat begeleid diep ademen een significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met muziek bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Borge 2015] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat begeleid diep ademen geen significant effect heeft op kwaliteit van leven in vergelijking met muziek of stilzitten bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen en onvoldoende precisie. [Borge 2015] |
Geen GRADE |
Over het effect van begeleid diep ademen op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Mindful ademen
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat mindful ademen een tijdelijk significant effect heeft op dyspneu in vergelijking met standaardbehandeling bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op één gerandomiseerde studie met methodologische beperkingen, een minderheid aan patiënten met COPD en onvoldoende precisie. [Tan 2019] |
Geen GRADE |
Over het effect van mindful ademen op kwaliteit van leven bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Geen GRADE |
Over het effect van mindful ademen op fysiek fuctioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Samenvatting literatuur
Literatuurbespreking
De literatuurzoektocht identificeerde vier relevante systematische reviews:
- Beaumont et al. zochten naar studies die het effect evalueerden van inspiratoire spiertraining bij patiënten met stabiele COPD of met een COPD-longaanval [Beaumont 2018]. Ze includeerden 43 studies, waarvan 38 gerandomiseerde studies (gepubliceerd tot december 2017).
- Borge et al. deden een review van systematische reviews die het effect evalueerden van gecontroleerde ademhalingsoefeningen en respiratoire spiertraining bij patiënten met COPD [Borge 2014]. Ze includeerden 7 systematische reviews (gepubliceerd tot december 2013).
- Mayer et al. zochten naar (quasi-)gerandomiseerde studies die het effect evalueerden van getuite lippen ademhaling (pursed lip breathing) bij patiënten met COPD [Mayer 2018]. Ze includeerden 8 studies (gepubliceerd tot mei 2016).
- Neves et al. zochten naar gerandomiseerde studies die het effect evalueerden van expiratoire spiertraining al dan niet gecombineerd met inspiratoire spiertraining bij patiënten met COPD [Neves 2014]. Ze includeerden 5 studies (gepubliceerd tot februari 2013).
Aanvullend werden nog drie gerandomiseerde studies gevonden:
- Borge et al. randomiseerden 150 patiënten met matige tot ernstig COPD tussen begeleid diep ademen via een device (N=51), muziek luisteren (N=50) of stilzitten (N=49) [Borge 2015].
- Gu et al. randomiseerden 65 patiënten met stabiele, matige tot ernstig COPD tussen ademhalingsoefeningen met snelle diepe inademing en verlengde uitademing (N=22), diafragmatische ademhalingsoefeningen (N=23) of een controlegroep (N=20) [Gu 2018].
- Tan et al. randomiseerden 63 patiënten met matige tot ernstige dyspneu ten gevolge van longkanker, COPD of astma tussen mindful ademen (N=32) of standaardbehandeling (N=31) [Tan 2019]. Slechts 25,4% van de patiënten had COPD.
Kwaliteit van het bewijs
In de vier reviews vond een relatief uitgebreide zoektocht plaats in meerdere databases. Bij drie reviews gebeurde het reviewproces door twee of meer onafhankelijke reviewers. [Beaumont 2018, Mayer 2018, Neves 2014]. Alleen in de review van Borge et al. is het niet geheel duidelijk welke fases van het reviewproces door meerdere onafhankelijke reviewers gebeurden [Borge 2014]. In drie reviews waren de taalrestricties onduidelijk [Beaumont 2018, Borge 2014, Neves 2014]. Mayer et al. beperkten de inclusies tot Engelse, Spaanse en Portugese literatuur [Mayer 2018].
De drie gerandomiseerde studies hadden allen methodologische beperkingen. De gerandomiseerde studie [Gu 2018] had een hoog risico op bias. In de studies van Tan [2019] was de allocatiemethode onduidelijk en waren de patiënten niet geblindeerd. De studie van Borge [2015] voerde geen intention-to-treat analyse uit.
Resultaten
Inspiratoire spiertraining
Effect op dyspneu
Beaumont et al. vonden geen significant effect van inspiratoire spiertraining op dyspneu gemeten met de Borg-schaal (meta-analyse van 11 studies; gemiddeld verschil = -0,52; 95%BI -1,09 tot 0,05) [Beaumont 2018]. Borge et al. vonden een meta-analyse van 14 gerandomiseerde studies die wel een significant effect toonde van inspiratoire spiertraining op dyspneu gemeten met de Borg-schaal (effectgrootte = -0,45; 95%BI -0,66 tot -0,24) [Borge 2014].
Een meta-analyse van 5 studies die het effect van inspiratoire spiertraining op dyspneu met de Baseline-Transition Dyspnea Index (BDI/TDI) maten, toonde wel een significant effect (gemiddeld verschil = 2,30; 95%BI 1,67 tot 2,93) [Beaumont 2018]. Ook Borge et al. vonden een meta-analyse van 4 gerandomiseerde studies die een significant effect van inspiratoire spiertraining op dyspneu toonde gemeten met de BDI/TDI (effectgrootte = 1,58; 95%BI 0,86 tot 2,30) [Borge 2014].
Beaumont et al. vonden een klinisch relevante verbetering van dyspneu met inspiratoire spiertraining gemeten met de dyspneu subschaal van de Chronic Respiratory Questionnaire (CRQ), maar de resultaten werden niet gerapporteerd [Beaumont 2018].
Gu et al. vonden een significant effect van inspiratoire spiertraining (snelle diepe inademing en verlengde uitademing) op dyspneu gemeten met de Modified Medical Research Council (mMRC) schaal in vergelijking met standaardbehandeling (gemiddelde verandering na 8 weken t.o.v. basiswaarden: 0,86 vs. 0,00; p < 0,001) [Gu 2018].
Effect op kwaliteit van leven
Beaumont et al. vonden geen significant effect van inspiratoire spiertraining op kwaliteit van leven gemeten met de Saint George’s Respiratory Questionnaire (SGRQ) (meta-analyse van 6 studies; gemiddeld verschil = -2,40; 95%BI -4,89 tot 0,09) [Beaumont 2018]. Gu et al. vonden wel een significant effect van inspiratoire spiertraining (snelle diepe inademing en verlengde uitademing) op kwaliteit van leven gemeten met de SGRQ in vergelijking met standaardbehandeling (gemiddelde verandering na 8 weken t.o.v. basiswaarden: 12,4 vs. 0,40; p < 0,001) [Gu 2018].
Beaumont et al. vonden eveneens geen significant effect van inspiratoire spiertraining op kwaliteit van leven gemeten met de CRQ (meta-analyse van 4 studies; gemiddelde verschil = 2,7; 95%BI -0,24 tot 5,64) [Beaumont 2018]. Borge et al. vonden een meta-analyse van 9 gerandomiseerde studies die wel een significant effect toonde van inspiratoire spiertraining op kwaliteit van leven gemeten met de CRQ (effectgrootte = 0,34; 95%BI 0,09 tot 0,60) [Borge 2014].
Effect op inspanningstolerantie
Beaumont et al. vonden een significant effect van inspiratoire spiertraining op de 6-minuten loopafstand (meta-analyse van 16 studies; gemiddeld verschil = 42,68; 95%BI 16,9 tot 68,47) [Beaumont 2018]. Ook Gu et al. vonden een significant effect van inspiratoire spiertraining (snelle diepe inademing en verlengde uitademing) op de 6-minuten loopafstand (gemiddelde verandering na 8 weken t.o.v. basiswaarden: 51,77 vs. 1,65; p < 0,001) [Gu 2018].
Expiratoire spiertraining
Effect op dyspneu
Neves et al. vonden geen significant effect van expiratoire spiertraining op dyspneu (meta-analyse van 2 studies; gemiddeld verschil = 0,15; 95%BI -0,75 tot 1,08) [Neves 2014].
Effect op kwaliteit van leven
Er werden geen meta-analyses of gerandomiseerde studies geïncludeerd die het effect van expiratoire spiertraining op kwaliteit van leven evalueerden.
Effect op inspanningstolerantie
Neves et al. vonden geen significant effect van expiratoire spiertraining op de 6-minuten loopafstand (meta-analyse van 3 studies; gemiddeld verschil = 29,01; 95%BI -39,62 tot 97,65) [Neves 2014].
Combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining
Effect op dyspneu
Borge et al. vonden een meta-analyse van 3 gerandomiseerde studies die een significant effect van de combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining op dyspneu toonde, gemeten met de BDI/TDI (gemiddeld verschil = 2,36; 95%BI 0,76 tot 3,96) [Borge 2014].
Effect op kwaliteit van leven
Er werden geen meta-analyses of gerandomiseerde studies geïncludeerd die het effect van de combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining op kwaliteit van leven evalueerden.
Effect op inspanningstolerantie
Er werden geen meta-analyses of gerandomiseerde studies geïncludeerd die het effect van de combinatie van inspiratoire en expiratoire spiertraining op inspanningstolerantie evalueerden.
Getuite lippen ademhaling
Effect op dyspneu
Mayer et al. vonden geen significant effect van getuite lippen ademhaling op dyspneu, gemeten met een VAS-schaal (meta-analyse van 2 studies; gemiddeld verschil = -0,11; 95%BI -1,05 tot 0,83) of de Borg-schaal (meta-analyse van 5 studies; gemiddeld verschil = -0,15; 95%BI -0,45 tot 0,15) [Mayer 2018]. In de meta-analyse van de 5 studies die de Borg-schaal gebruikten werd wellicht een inputfout gemaakt, wat het resultaat minder betrouwbaar maakt.
Borge et al. vonden een meta-analyse van 2 gerandomiseerde studies die een significant effect van getuite lippen ademhaling op dyspneu toonde, gemeten met de Hiratsuka-schaal (gemiddeld verschil = -12,94; 95%BI -22,29 tot -3,60) [Borge 2014].
Effect op inspanningstolerantie
Mayer et al. vonden geen significant effect van getuite lippen ademhaling op de 6-minuten wandeltest (meta-analyse van 2 studies; gemiddeld verschil = 6,14; 95%BI -35,03 tot 47,30) of op de zuurstofsaturatie op het einde van een inspanning (meta-analyse van 2 studies; gemiddeld verschil = 0,44; 95%BI -0,43 tot 1,32) [Mayer 2018].
Diafragmatische ademhalingsoefeningen
Effect op dyspneu
Gu et al. vonden een significant effect van diafragmatische ademhalingsoefeningen op dyspneu, gemeten met de mMRC schaal in vergelijking met standaardbehandeling (gemiddelde verandering na 8 weken t.o.v. basiswaarden: 0,86 vs. 0,00; p < 0,001) [Gu 2018].
Effect op kwaliteit van leven
Gu et al. vonden een significant effect van diafragmatische ademhalingsoefeningen op kwaliteit van leven, gemeten met de SGRQ in vergelijking met standaardbehandeling (gemiddelde verandering na 8 weken t.o.v. basiswaarden: 12,52 vs. 0,40; p < 0,001) [Gu 2018].
Effect op inspanningstolerantie
Gu et al. vonden een significant effect van diafragmatische ademhalingsoefeningen op de 6-minuten loopafstand (gemiddelde verandering na 8 weken t.o.v. basiswaarden: 49,04 vs. 1,65; p < 0,001) [Gu 2018].
Begeleid diep ademen
Effect op dyspneu
Borge et al. vonden na 4 weken een significant effect van begeleid diep ademen op dyspneu, gemeten met de Global Rating of Change (GRC) schaal in vergelijking met muziek en stilzitten (3,2 vs. 1,8 vs. 1,9; p=0,03) [Borge 2015]. Na 4 maanden persisteerde het significante verschil in vergelijking met muziek (2,8 vs. 1,5; p=0,04), maar niet met stilzitten (2,4; p > 0,05).
Effect op kwaliteit van leven
Borge et al. vonden na 4 weken en 4 maanden geen significant effect van begeleid diep ademen op kwaliteit van leven gemeten met de SGRQ-schaal in vergelijking met muziek en stilzitten (4 weken: 48,5 vs. 46 vs. 38,3; 4 maanden: 49,7 vs. 44,9 vs. 37,6) [Borge 2014].
Effect op inspanningstolerantie
Het effect van begeleid diep ademen op inspanningstolerantie is in de studie van Borge et al. niet onderzocht.
Mindful ademen
Effect op dyspneu
Tan et al. vonden na 5 weken een significant effect van mindful ademen op dyspneu in vergelijking met standaardbehandeling (Borg-schaal: mediaan verschil t.o.v. basiswaarde 0 vs. 0; p=0,034), maar dit effect persisteerde niet na 20 weken (mediaan verschil t.o.v. basiswaarde -1,00 vs. 0; p=0,076) [Tan 2019].
Effect op kwaliteit van leven
Het effect van mindful ademen op kwaliteit van leven is in de studie van Tan et al. niet onderzocht.
Effect op inspanningstolerantie
Het effect van mindful ademen op inspanningstolerantie is in de studie van Tan et al. niet onderzocht.
Zoeken en selecteren
Onderzoeksvraag
Om de uitgangsvraag van deze module te beantwoorden is een systematische literatuurzoektocht uitgevoerd. De onderzoeksvraag die hiervoor is opgesteld is PICO-gestructureerd en luidt:
Wat is het effect van ademhalingsoefeningen op dyspneu bij mensen met gevorderde COPD?
P: patiënten met gevorderde COPD
I: ademhalingsoefeningen
C: andere interventie, geen interventie
O: dyspneu, kwaliteit van leven, fysiek functioneren, inspanningstolerantie
Relevante uitkomstmaten
Cruciale uitkomstmaten: dyspneu en kwaliteit van leven
Belangrijke uitkomstmaten: fysiek functioneren, inspanningstolerantie
Zoeken en selecteren
Zoekdatum 1 23 december 2019
Zoekdatum 2 19 maart 2020
Databases OVID Medline, Embase, Cochrane Library, Cinahl
Zoeklimieten Publicatiedatum: 2009-2019
Talen: Engels en Nederland
Studie design: meta-analyses, systematic reviews, randomized controlled trials
Resultaten
Zeven onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse, vier systematische reviews en drie randomized controlled trials. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten van de zeven opgenomen studies zijn weergegeven in de evidence tabel. De beoordeling van de kwaliteit is opgenomen in het GRADE profiel.
Referenties
- Beaumont M, Forget P, Couturaud F, Reychler G. Effects of inspiratory muscle training in COPD patients: A systematic review and meta-analysis. Clin Respir J. 2018;12(7):2178-88.
- Borge CR, Hagen KB, Mengshoel AM, Omenaas E, Moum T, Wahl AK. Effects of controlled breathing exercises and respiratory muscle training in people with chronic obstructive pulmonary disease: Results from evaluating the quality of evidence in systematic reviews. BMC polm. 2014;14(1).
- Borge CR, Mengshoel AM, Omenaas E, Moum T, Ekman I, Lein MP, et al. Effects of guided deep breathing on breathlessness and the breathing pattern in chronic obstructive pulmonary disease: a double-blind randomized control study. Patient Educ Couns. 2015;98(2):182-90.
- Gu W-L, Liang Z-Y, Zhu C-B, Chen R-C. Clinical outcome of a novel breathing training maneuver in stable copd patients. International journal of clinical and experimental medicine [Internet]. 2018; 11(9):[9791‐ pp.].
- KNGF. KNGF-richtlijn ‘COPD’. 2020. Beschikbaar op https://www.kngf.nl/kennisplatform/richtlijnen/copd-2020.
- Mayer AF, Karloh M, Dos Santos K, de Araujo CLP, Gulart AA. Effects of acute use of pursed-lips breathing during exercise in patients with COPD: a systematic review and meta-analysis. Physiotherapy. 2018;104(1):9-17.
- Neves LF, Reis MH, Plentz RD, Matte DL, Coronel CC, Sbruzzi G. Expiratory and expiratory plus inspiratory muscle training improves respiratory muscle strength in subjects with COPD: systematic review. Respir Care. 2014;59(9):1381-8.
- Tan SB, Liam CK, Pang YK, Leh-Ching Ng D, Wong TS, Wei-Shen Khoo K, et al. The Effect of 20-Minute Mindful Breathing on the Rapid Reduction of Dyspnea at Rest in Patients With Lung Diseases: A Randomized Controlled Trial. Journal of Pain and Symptom Management. 2019;57(4):802-8.
Evidence tabellen
Systematische reviews
Study ID |
Methods |
Patient characteristics |
Intervention |
Results |
Critical appraisal of study quality |
Beaumont 2018 |
|
|
Inspiratory muscle training (IMT) using threshold devices
|
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Borge 2014 |
|
|
Controlled breathing exercises and respiratory muscle training |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Mayer 2018 |
|
|
Pursed lip breathing (PLB) |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Neves 2014 |
|
|
Expiratory muscle training (EMT)
EMT plus IMT |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Primaire studies
Study ID |
Methods |
Patient characteristics |
Intervention |
Results |
Critical appraisal of study quality |
Borge 2015 |
|
|
Guided deep breathing (N=51)
vs.
Music listening (N=50)
Vs.
Still sitting (N=49) |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Gu 2018 |
|
|
Novel breathing training with rapid deep inspiration and prolonged expiration (N=22)
vs.
Diaphragmatic breathing training (N=23)
vs.
Control (N=20)
|
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Tan 2019 |
|
|
20-minute mindful breathing with standard care (N=32)
vs.
Standard care alone (N=31) |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Abbreviations: 95%CI: 95% confidence interval; BMI: body mass index; CBT: cognitive behavioral treatment; CoI: conflicts of interest; COPD: chronic obstructive pulmonary disease; CRQ-M: chronic respiratory questionnaire – mastery; DAS: distractive auditory stimulus; DASS21: Depression Anxiety Stress Scale; FEV1: forced expiratory volume in 1 second; GOLD: Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease; HADS: Hospital Anxiety and Depression Scale; ICU: intensive care unit; IRR: incidence rate ratio; MD: mean difference; MRC: Medical Research Council; QOC: quality of communication; QOL: quality of life; RCT: randomized controlled trial; SD: standard deviation; SF-36: short form 36; SMD: standardized mean difference; SSRI: selective serotonin reuptake inhibitor; TCA: tricyclic antidepressants.
GRADE profielen
Inspiratory muscle training (IMT)
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
IMT |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: Borg-scale |
||||||||||||||||
11 |
RCT |
Very serious1 |
Very serious2 |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
159 |
153 |
MD -0.52 -1.09 to 0.05 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
14 |
RCT |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
Summary effect size -0.45 -0.66 to ‑0.24 |
- |
? |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Baseline-Transition Dyspnea Index |
||||||||||||||||
5 |
RCT |
Very serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
75 |
71 |
MD 2.30 1.67 to 2.93 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
4 |
RCT |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
Summary effect size 1.58 0.86 to 2.30 |
- |
? |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Change in mMRC from baseline to 8w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious5 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious6 |
None |
22 |
20 |
- |
0.86 vs. 0.00 p<0.001 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ |
||||||||||||||||
6 |
RCT |
Very serious7 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious8 |
None |
83 |
78 |
MD -2.40 -4.89 to 0.09 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious5 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
22 |
20 |
- |
12.4 vs. 0.40 p<0.001 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: CRQ |
||||||||||||||||
4 |
RCT |
Serious10 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious11 |
None |
56 |
58 |
MD 2.7 -0.24 to 5.64 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
9 |
RCT |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
Summary effect size 0.34 0.09 to 0.6 |
- |
? |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
16 |
RCT |
Very serious14 |
Serious13 |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
330 |
285 |
MD 42.68 16.9 to 68.47 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
1 |
RCT |
Serious5 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious14 |
None |
22 |
20 |
- |
51.77 vs. 1.65 p<0.001 |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: Pedro-score ranging from 3 to 8/10; 1 CCT included in meta-analysis (Tout 2013).
2 I2 94%, several non-overlapping CIs.
3 Estimated SMD = -0.63 (95%CI -1.33 to 0.06); CI includes -0.5.
4 High risk of bias: Pedro-score ranging from 4 to 6/10; 1 CCT included in meta-analysis (Garcia 2008).
5 High risk of bias: unclear randomization, allocation concealment and blinding, 20% drop-outs.
6 Estimated SMD = 0.32 (95%CI -0.29 to 0.93); CI includes 0.5.
7 High risk of bias: Pedro-score ranging from 4 to 8/10; 2 CCTs included in meta-analysis (Garcia 2008, Tout 2013).
8 Estimated SMD = -0.28 (95%CI -0.60 to 0.04); CI includes -0.5; optimal information size not reached.
9 Estimated SMD = 0.40 (95%CI -0.21 to 1.01); CI includes 0.5.
10 High risk of bias: Pedro-score ranging from 5 to 6/10.
11 Estimated SMD = 0.55 (95%CI -0.08 to 1.18); CI includes 0.5.
12 High risk of bias: Pedro-score ranging from 3 to 8/10; 1 CCT included in meta-analysis (Tout 2013).
13 I2 92%, most studies are in favour of IMT.
14 Estimated SMD = 0.26 (95%CI -0.35 to 0.87); CI includes 0.5.
Expiratory muscle training (EMT)
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
EMT |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
17 |
15 |
MD 0.15 -0.77 to 1.08 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
CRITICAL |
||||||||||||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||
3 |
RCT |
Serious3 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious4 |
None |
30 |
25 |
MD 29.01 -39.62 to 97.65 |
- |
VERY LOW |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear allocation concealment (2 studies), no ITT analysis (2 studies).
2 Estimated SMD = 0.27 (95%CI -0.46 to 0.99); CI includes 0.5.
3 High risk of bias: unclear allocation concealment (3 studies), no ITT analysis (1 study).
4 Estimated SMD = 0.19 (95%CI -0.34 to 0.73); CI includes 0.5.
EMT + IMT
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
EMT + IMT |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: Baseline-Transition Dyspnea Index |
||||||||||||||||
3 |
RCT |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
MD 2.36 0.76 to 3.96 |
- |
? |
CRITICAL |
||||
Quality of life |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
CRITICAL |
||||||||||||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
||||||||||||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
Pursed lips breathing
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
PLB |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: VAS |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Very serious2 |
None |
22 |
22 |
MD -0.11 -1.05 to 0.83 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Borg-scale |
||||||||||||||||
5 |
RCT |
Serious3 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
Very serious4 |
186 |
186 |
MD -0.15 -0.45 to 0.15 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: Hiratsuka Scale |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
? |
MD -12.94 -22.29 to ‑3.60 |
- |
? |
CRITICAL |
||||
Quality of life |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
CRITICAL |
||||||||||||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious6 |
None |
39 |
39 |
MD 6.14 -35.03 to 47.30 |
- |
LOW |
IMPORTANT |
||||
Exercise tolerance: Oxygen saturation end-exercise |
||||||||||||||||
6 |
RCT |
Serious5 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
182 |
182 |
MD 0.44 -0.43 to 1.32 |
- |
MODERATE |
IMPORTANT |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: Pedro-score 5/10 for all studies.
2 Estimated SMD = -0.03 (95%CI -0.63 to 0.56); CI includes -0.5 and 0.5.
3 High risk of bias: range Pedro-score 4-5/10.
4 Probably input error: same results (from study with most weight) twice counted in meta-analysis.
5 High risk of bias: range Pedro-score 3-5/10.
6 Estimated SMD = 0.08 (95%CI -0.45 to 0.61); CI includes 0.5.
Diaphragmatic breathing training
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
DBT |
Usual care |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: change in mMRC from baseline to 8w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
23 |
20 |
- |
0.86 vs. 0.00 p<0.001 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ, total score, change from baseline to 8w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
23 |
20 |
- |
12.52 vs. 0.40 p<0.001 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance: 6MWD |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious4 |
None |
23 |
20 |
- |
49.04 vs. 1.65 p<0.001 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear randomization, allocation concealment and blinding, 20% drop-outs.
2 Estimated SMD = 0.32 (95%CI -0.28 to 0.93); CI includes 0.5.
3 Estimated SMD = 0.30 (95%CI -0.30 to 0.90); CI includes 0.5.
4 Estimated SMD = 0.20 (95%CI -0.40 to 0.80); CI includes 0.5
Guided deep breathing
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
GDB |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: GRC scale for breathlessness at 4 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
46 |
48/45 |
- |
Positive significant change vs. music (p=0.03) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Dyspnoea: GRC scale for breathlessness at 4 m |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
45 |
42/43 |
- |
Significantly different from music (p=0.04), but not from still sitting |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ at 4 w |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious4 |
None |
47 |
47/46 |
- |
48.5 vs. 38.3 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life: SGRQ at 4 m |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious5 |
None |
46 |
43/41 |
- |
49.7 vs. 37.6 |
LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
||||||||||||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: no ITT analysis.
2 Vs. music: estimated SMD = 0.52 (95%CI 0.11 to 0.93); CI includes 0.5; vs. still sitting: estimated SMD = 0.44 (95%CI 0.03 to 0.86); CI includes 0.5.
3 Vs. music: estimated SMD = 0.46 (95%CI 0.04 to 0.89); CI includes 0.5; vs. still sitting: estimated SMD = 0.13 (95%CI -0.29 to 0.54); CI includes 0.5.
4 Vs. music: estimated SMD = 0.13 (95%CI -0.27 to 0.54); CI includes 0.5; vs. still sitting: estimated SMD = 0.51 (95%CI 0.09 to 0.92); CI includes 0.5.
5 Vs. music: estimated SMD = 0.23 (95%CI -0.18 to 0.65); CI includes 0.5; vs. still sitting: estimated SMD = 0.59 (95%CI 0.16 to 1.02); CI includes 0.5.
Mindful breathing
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
MB |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea: modified Borg Dyspnea Scale |
||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
Serious2 |
Serious3 |
None |
32 |
31 |
- |
T5-T0: median (IQR) 0 (1.5) vs. 0 (0), p=0.034 T20-T0: ‑1.0 (2.0) vs. 0 (1.0), p=0.076 |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
CRITICAL |
||||||||||||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
||||||||||||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: unclear allocation concealment, no blinding of patients and clinicians.
2 25% had COPD.
3 Insufficient information to evaluate precision; rule of thumb > 400.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 03-08-2021
Laatst geautoriseerd : 03-08-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Actualisatie
Deze richtlijn is goedgekeurd op 3 augustus 2021. De Long Alliantie Nederland (LAN) bewaakt samen met betrokken verenigingen de houdbaarheid van (de modules van) deze richtlijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. De geldigheidstermijn van de richtlijn is maximaal 5 jaar na vaststelling. Indien de richtlijn dan nog actueel wordt bevonden, wordt de geldigheidsduur van de richtlijn verlengd.
Houderschap richtlijn
De houder van de richtlijn (LAN) moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen.
IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.
Juridische betekenis van richtlijnen
Een richtlijn is een kwaliteitsstandaard. Een kwaliteitsstandaard beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een kwaliteitsstandaard in het Register van Zorginstituut Nederland betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de kwaliteitsstandaard beschreven zorg verzekerde zorg is.
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van elke zorgverlener, zowel BIG-geregistreerd als niet BIG-geregistreerd.
Algemene gegevens
Financiering
Deze richtlijn is gefinancierd door IKNL. De inhoud van de richtlijnis niet beïnvloed door de financierende instantie.
Procesbegeleiding
IKNL is het kennis- en kwaliteitsinstituut voor professionals en bestuurders in de oncologische en palliatieve zorg dat zich richt op het continu verbeteren van de oncologische en palliatieve zorg.
IKNL benadert preventie, diagnose, behandeling, nazorg en palliatieve zorg als een keten waarin de patiënt centraal staat. Om kwalitatief goede zorg te waarborgen ontwikkelt IKNL producten en diensten ter verbetering van de oncologische zorg, de nazorg en de palliatieve zorg, zowel voor de inhoud als de organisatie van de zorg binnen en tussen instellingen. Daarnaast draagt IKNL nationaal en internationaal bij aan de beleidsvorming op het gebied van oncologische en palliatieve zorg.
IKNL rekent het (begeleiden van) ontwikkelen, implementeren en evalueren van multidisciplinaire, evidence-based richtlijnen voor de oncologische en palliatieve zorg tot een van haar primaire taken. IKNL werkt hierbij conform de daarvoor geldende (inter)nationale kwaliteitscriteria. Bij ontwikkeling gaat het in toenemende mate om onderhoud (modulaire revisies) van reeds bestaande richtlijnen.
Doel en doelgroep
Doel
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. Deze richtlijn is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en consensus. De richtlijn 'Palliatieve zorg bij COPD' geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van mensen met gevorderde COPD en beoogt hiermee de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren.
Doelpopulatie
Deze richtlijn is gericht op mensen met gevorderde COPD met palliatieve zorgbehoeften. De markering van de palliatieve fase bij mensen met gevorderde COPD wordt besproken in module ‘Palliatieve zorg bij COPD’. Als in deze richtlijn geschreven wordt over ‘gevorderde COPD’ doelen wij op mensen met gevorderde COPD en palliatieve zorgbehoeften. Ten behoeve van de leesbaarheid van de richtlijn is gekozen voor de kortere term ‘gevorderde COPD’.
Deze richtlijn is geschreven met het oog op zorg aan alle mensen met gevorderde COPD, ongeacht hun levensbeschouwing, religie of cultuur. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de gezondheidsvaardigheden van de patiënt (onder andere het gemak waarmee geschreven tekst begrepen wordt). Wanneer een andere dan een autochtoon Nederlandse religieuze/culturele achtergrond van de patiënt invloed heeft op de beleving en keuzes in de zorg rondom het levenseinde, raadpleeg dan, naast deze richtlijn, de handreiking 'Palliatieve zorg aan mensen met een niet-westerse achtergrond' [IKNL 2011]. Tevens is er van Pharos de folder 'Lessen uit gesprekken over leven en dood' met algemene voorlichting over palliatieve zorg aan mensen met een migratieachtergrond [Pharos 2017].
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met gevorderde COPD, zoals huisartsen, longartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen voor verstandelijk gehandicapten, overige medisch specialisten, (long)verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, diëtisten, overige paramedici, apothekers, geestelijk verzorgers, IKNL-consulenten en psychologen. De inhoud van de richtlijn is ook relevant voor zorgverleners in het maatschappelijke en sociale domein en vrijwilligers en hun coördinatoren die werkzaam zijn in de palliatieve en terminale fase. Indien in de richtlijn wordt gesproken over zorgverleners rondom mensen met COPD, kunnen afhankelijk van de specifieke situatie van de patiënt alle bovengenoemde zorgverleners bedoeld worden.
Samenstelling werkgroep
Alle werkgroepleden en klankbordleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke, beroeps- en patiëntenverenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines.
Het patiëntperspectief is vertegenwoordigd door het Longfonds.
Werkgroepleden
Naam |
Functie |
Rol |
Vereniging |
Mw. dr. D.J.A. Janssen |
Specialist ouderengeneeskunde en kaderarts palliatieve zorg |
Voorzitter |
Verenso |
Mw. dr. E.M.L. Verschuur |
Projectleider Compassion, onderzoeker, docent |
Lid kerngroep |
LAN |
Dhr. F.J. Allema |
Kaderhuisarts en scenarts |
|
CAHAG (NHG) |
Mw. M. Bryobhokun |
Manager zorg |
|
Longfonds |
Dhr. J. Donkers |
Longervaringsdeskundige |
|
Longfonds |
Mw. H.H. Eijsbroek |
Openbaar apotheker |
|
KNMP |
Dhr. dr. A.de Graeff |
Internist-oncoloog |
|
NIV, Palliactief |
Mw. dr. C.H.M. Houben |
Psycholoog en onderzoeker |
|
NIP/PAZ LVMP |
Dhr. dr. J.W. de Jong |
Longarts |
|
NVALT |
Mw. M. Liefting |
Gespecialiseerd longverpleegkundige, verpleegkundige palliatieve zorg |
|
V&VN Longverpleeg-kundigen, |
Dhr. W. van Litsenburg |
Verpleegkundig specialist |
|
V&VN Longverpleeg-kundigen |
Mw. P. van Melick |
Diëtist |
|
NVD |
Mw. dr. K.J.M. Mooren |
Longarts |
|
NVALT |
Mw. M.E. Sackman-Gerritsen |
Ergotherapeut |
|
Ergotherapie Nederland |
Mw. A.L. van der Valk |
Fysiotherapeut |
|
KNGF |
Klankbordleden
Naam |
Functie |
Vereniging |
Mw. dr. G. Boland |
Projectleider programma Preventie en zorg chronische aandoeningen |
Pharos |
Mw. T.J. Klemmeier |
Longverpleegkundige |
IMIS |
Mw. E. Kuin-van der Velde |
Verpleegkundig specialist |
V&VN Praktijkverpleegkundigen en Praktijkondersteuners |
Mw. dr. A. Leendertse |
Longervaringsdeskundige |
Longfonds |
Mw. A. van der Pouw |
Verpleegkundig specialist |
V&VN Verpleegkundig Specialisten, V&VN Longverpleegkundigen |
Mw. F.F. Stok |
Logopedist |
NVLF |
Mw. drs. ir. E. bij de Vaate |
Longarts |
Kenniscentra Complex Chronische Longaandoeningen |
Dhr. dr. E.C. Vasbinder |
Ziekenhuisapotheker, opleider |
NVZA |
Leden Pallialine.be-redactieraad (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen)
Naam |
Functie |
Organisatie |
Dhr. N. Derycke |
Stafmedewerker, equipearts |
Palliatieve Hulpverlening Antwerpen (PHA) |
Mw. A. Janssen |
Wetenschappelijk medewerker |
Federatie palliatieve zorg Vlaanderen |
Dhr. J. Wens |
Huisarts, hoofddocent, professor general practice |
Universiteit Antwerpen |
Ondersteuning
Functie |
Organisatie |
|
Mw. B.C.M. Borggreve |
Procesbegeleider, adviseur richtlijnen |
IKNL |
Mw. C.A. van den Berg |
Procesbegeleider, adviseur richtlijnen |
IKNL |
Mw. F.E.A.H. Essers |
Secretaresse |
IKNL |
Dhr. J. Vlayen |
Literatuuronderzoeker |
ME/TA |
Belangenverklaringen
Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke en beroepsverenigingen.
Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn. Een onafhankelijkheidsverklaring ‘Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling' zoals vastgesteld door onder meer de KNAW, KNMG, Gezondheidsraad, CBO, NHG en Orde van Medisch Specialisten is door de werkgroepleden bij aanvang en bij afronding van het traject ingevuld. Deze vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaring zijn opvraagbaar via info@iknl.nl,
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen voor aanvang |
Ondernomen actie |
Gemelde belangen na afronding |
Ondernomen actie |
D. Janssen |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
E. Verschuur |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
F. Allema |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
M. Bryobhokun |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
J. Donkers |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
H. Eijsbroek |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
A. de Graeff |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
C. Houben |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
J.W. de Jong |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
M. Liefting |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
W. van Litsenburg |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
P. van Melick |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
K. Mooren |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
M. Sacksman |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
A. van der Valk |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
Klankbordlid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen voor aanvang |
Ondernomen actie |
Gemelde belangen na afronding |
Ondernomen actie |
G. Boland |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
T. Klemmeier |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
E. Kuin |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
A. van der Pouw |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
F. Stok |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
E. bij de Vaate |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
E. Vasbinder |
|
|
|
- |
|
- |
Inbreng patiëntenperspectief
Twee patiëntvertegenwoordigers namen (via het Longfonds) zitting in de richtlijnwerkgroep: een ervaringsdeskundige (patiënt met COPD) en een beleidsmedewerker van het Longfonds. De input van patiëntvertegenwoordigers is nodig voor de ontwikkeling van kwalitatief goede richtlijnen. Goede zorg voldoet immers aan de wensen en eisen van zowel zorgverlener als patiënt.
Door middel van onderstaande werkwijze is informatie verkregen en zijn de belangen van de patiënt meegenomen:
- Bij aanvang van het richtlijntraject hebben de patiëntvertegenwoordigers knelpunten aangeleverd.
- Via het Longfonds en sociale media is een enquête gehouden voor het inventariseren van knelpunten.
- De patiëntvertegenwoordigers waren aanwezig bij de vergaderingen van de richtlijnwerkgroep.
- De patiëntvertegenwoordigers hebben de conceptteksten beoordeeld om het patiëntperspectief in de formulering van de definitieve tekst te optimaliseren.
- Pharos heeft de conceptteksten beoordeeld om het patiëntperspectief voor mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden in de formulering van de definitieve tekst zo goed mogelijk weer te geven.
- Het Longfonds is geconsulteerd in de externe commentaarronde.
- Het Longfonds heeft ingestemd met de inhoud van de richtlijn.
Informatie voor patiënten en/of een patiëntsamenvatting wordt opgesteld en gepubliceerd op de daarvoor relevante sites zoals bijvoorbeeld Thuisarts en www.overpalliatievezorg.nl.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Bevorderen van het toepassen van de richtlijn in de praktijk begint met een brede bekendmaking en verspreiding van de richtlijn. Bij verdere implementatie gaat het om gerichte interventies om te bevorderen dat zorgverleners de nieuwe kennis en kunde opnemen in hun routines van de palliatieve zorgpraktijk, inclusief borging daarvan. Als onderdeel van elke richtlijn stelt IKNL samen met de richtlijnwerkgroep een implementatieplan op. Activiteiten en interventies voor verspreiding en implementatie vinden zowel op landelijk als regionaal niveau plaats. Deze kunnen eventueel ook op maat gemaakt worden per instelling of specialisme. Informatie hierover is te vinden op https://iknl.nl/.
Het implementatieplan bij deze richtlijn is een belangrijk hulpmiddel om effectief de aanbevelingen uit deze richtlijn te implementeren voor de verschillende disciplines. Vragen over het implementatieplan kunnen gesteld worden aan info@iknl.nl.
Werkwijze
Elke module van de richtlijn bestaat uit een richtlijntekst. De teksten naar aanleiding van de uitgangsvragen zijn opgebouwd volgens het volgende vaste stramien: uitgangsvraag en aanbevelingen, literatuurbespreking, conclusies en overwegingen. De referenties zijn aangeleverd per module (of paragraaf) en de evidence tabellen en GRADE profielen staan in de bijlagen. De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De modules die betrekking hebben op de onderwerpen palliatieve zorg bij COPD, ACP, angst, depressie, dyspneu en prikkelhoest zijn via de evidence-based systematische methodiek uitgewerkt. De modules die betrekking hebben op de onderwerpen organisatie van zorg, voorlichting, het sociale domein en zingeving & spiritualiteit zijn zonder systematisch literatuuronderzoek uitgewerkt, omdat de werkgroep verwachtte geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie.
De GRADE-methodiek
De modules die betrekking hebben op de onderwerpen palliatieve zorg bij COPD, ACP, angst, depressie, dyspneu en prikkelhoest zijn via de evidence-based GRADE methodiek uitgewerkt.
Selectie
Naast de selectie op relevantie werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht:
- Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT's).
- Niet gerandomiseerde gecontroleerde studies (CCT's).
Waar deze niet voorhanden waren werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek.
Critical appraisal
De kwaliteit van bewijs wordt weergegeven in vier categorieën: hoog, matig, laag en zeer laag. RCT's starten hoog en observationele studies starten laag. Vijf factoren verlagen de kwaliteit van de evidentie (beperkingen in onderzoeksopzet, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, publicatie bias) en drie factoren kunnen de kwaliteit van de evidentie verhogen (sterke associatie, dosis-respons relatie, plausibele (residuele) confounding) (zie tabel 1).
Tabel 1. GRADE-methodiek voor het graderen van bewijs
Kwaliteit van bewijs |
Onderzoeksopzet |
Verlagen als |
Verhogen als |
Hoog (A) |
Gerandomiseerde studie |
Beperkingen in de onderzoeksopzet -1 ernstig -2 zeer ernstig
Inconsistenties -1 ernstig -2 zeer ernstig
Indirectheid -1 ernstig -2 zeer ernstig
Imprecisie -1 ernstig -2 zeer ernstig
Publicatiebias -1 waarschijnlijk -2 zeer waarschijnlijk |
Sterke associatie + 1 sterk + 2 zeer sterk
Dosis-respons relatie + 1 bewijs voor deze relatie
Aanwezigheid van plausibele residuele confounding + 1 zou een aangetoond effect verminderen, of + 1 zou een onterecht effect suggereren als de resultaten geen effect laten zien |
Matig (B) |
|
||
Laag (C) |
Observationele studie |
||
Zeer laag (D) |
|
Algehele kwaliteit van bewijs
Omdat het beoordelen van de kwaliteit van bewijs in de GRADE-benadering per uitkomstmaat geschiedt, is er behoefte aan het bepalen van de algehele kwaliteit van bewijs. Zowel voor als na het literatuuronderzoek wordt door de richtlijnwerkgroep bepaald welke uitkomstmaten cruciaal, belangrijk en niet belangrijk zijn. Het niveau van de algehele kwaliteit van bewijs wordt in principe bepaald door de cruciale uitkomstmaat met de laagste kwaliteit van bewijs.
Als echter de kwaliteit van het bewijs verschilt tussen de verschillende cruciale uitkomstmaten zijn er twee opties:
- De uitkomstmaten wijzen in verschillende richtingen (zowel gewenst als ongewenste effecten) of de balans tussen gewenste en ongewenste effecten is onduidelijk, dan bepaalt de laagste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaten de algehele kwaliteit van bewijs;
- De uitkomstmaten wijzen in dezelfde richting (richting gewenst of richting ongewenst effecten), dan bepaalt de hoogste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaat dat op zichzelf voldoende is om de interventie aan te bevelen van de algehele kwaliteit van bewijs.
Tabel 2. Formulering conclusies op basis van kwaliteit van bewijs per uitkomstmaat
Kwaliteit van bewijs |
Interpretatie |
Formulering conclusie |
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijk effect dicht in de buurt ligt van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van hoge kwaliteit dat... (Referenties) |
Matig |
Er is matig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij de schatting van het effect, maar er is een mogelijkheid dat het hier substantieel van afwijkt. |
Er is bewijs van matige kwaliteit dat... (Referenties) |
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillend zijn van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat.... (Referenties) |
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat.... (Referenties) |
Formulering algehele kwaliteit van bewijs: hoog/matig/laag/zeer laag. |
Overwegingen en aanbevelingen
Aanbevelingen in richtlijnen geven een antwoord op de uitgangsvraag. De GRADE methodiek kent twee soorten aanbevelingen: sterke aanbevelingen of conditionele (zwakke) aanbevelingen. De sterkte van de aanbevelingen reflecteert de mate van vertrouwen waarin - voor de groep patiënten waarvoor de aanbevelingen zijn bedoeld - de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten.
Tabel 3. Gradering van aanbevelingen
Sterkte aanbeveling |
Cijfer |
Sterke aanbeveling |
1 |
Zwakke aanbeveling |
2 |
Kwaliteit van de evidence |
Letter |
Hoog |
A |
Matig |
B |
Laag |
C |
Zeer laag |
D |
Formulering:
- Sterke aanbeveling: Doe / geef / enzovoort (gebiedende wijs)
- Zwakke/conditionele aanbeveling: Overweeg te doen / te geven / enzovoort
Naast het bewijs uit de literatuur (conclusies) zijn er andere overwegingen die meespelen bij het formuleren van de aanbeveling. Deze aspecten worden besproken onder het kopje ‘Overwegingen' in de richtlijntekst. Hierin worden de conclusies (op basis van de literatuur) geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de conclusie(s) in combinatie met deze overwegingen.
Figuur 1. Van bewijs naar aanbeveling
Bij de overwegingen kon men informatie kwijt over:
- veiligheid (bijvoorbeeld bijwerkingen, risico’s en complicaties)
- patiëntperspectief (waarden en voorkeuren van de patiënt)
- professioneel perspectief (bijvoorbeeld tijdsbesparing)
- beschikbaarheid, werkbaarheid en wenselijkheid van organisatie van zorg aspecten: kosten, voorzieningen, coördinatie, communicatie, gegevensverwerking, taakverdeling, verantwoordelijkheden, enzovoort
- kosteneffectiviteit, hierbij wordt aandacht besteed aan het perspectief (maatschappelijk perspectief versus gezondheidszorgperspectief)
Bij overwegingen kan men denken aan alle aspecten die niet vallen onder de systematische literatuuranalyse bij de uitgangsvraag, maar wel van belang zijn bij het formuleren van de aanbeveling.
Wijzigingen
Bij het opstellen van de conceptrichtlijn zijn enkele wijzigingen in de evidence-based uitgangsvragen doorgevoerd.
Binnen de module niet-medicamenteuze behandeling van dyspneu werd onder andere gezocht naar de effecten van voorlichting en de effecten van niet-invasieve beademing op dyspneu. Tijdens het schrijven van de modules is besloten de resultaten van de onderzoeksvraag Wat is het effect van voorlichting op dyspneu bij mensen met COPD? onder te brengen bij de module Voorlichting.
Tijdens het schrijven van de submodule Niet-invasieve beademing is besloten deze submodule niet meer evidence-based, maar consensus-based te schrijven. De rationale hiervoor is beschreven in de inleiding van deze submodule.
Tijdens het schrijven van module Hoesten is besloten de uitgangsvraag te wijzigen van Welke (niet-) medicamenteuze palliatieve behandeling is geschik voor hoesten bij mensen met gevorderde COPD? te wijzigen in Welke (niet-)medicamenteuze palliatieve behandeling is geschik voor prikkelhoest bij mensen met gevorderde COPD? De rationale hiervoor is beschreven in de inleiding van deze module.
Methodiek bij de modules zonder systematisch literatuuronderzoek
Bij de modules die betrekking hebben op de onderwerpen organisatie van zorg, voorlichting, het sociale domein en zingeving & spiritualiteit is geen systematisch literatuuronderzoek verricht, omdat de werkgroep verwachtte geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie.
Per module waren één of meerdere werkgroepleden verantwoordelijk voor het schrijven van de samenvatting literatuur, overwegingen, conclusies en aanbevelingen. De gehele werkgroep kon schriftelijk of tijdens de plenaire bijeenkomsten commentaar geven op deze teksten en aanbevelingen. Uiteindelijk werden de definitieve aanbevelingen in de plenaire bijeenkomst geaccordeerd.
De aanbevelingen zijn uitsluitend gebaseerd op overwegingen die zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en waar mogelijk onderbouwd door (niet systematisch) literatuuronderzoek.
De teksten zijn gebaseerd op bewijs uit de literatuur, maar de artikelen zijn niet methodologisch beoordeeld. De overwegingen staan onder een apart kopje in de richtlijntekst. Hierin wordt de context van de dagelijkse praktijk beschreven en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties.
Evaluatie
De evaluatie van de richtlijn zal worden uitgevoerd door de regiehoudende vereniging.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.