Opioïden bij COPD
Uitgangsvraag
Zijn opioïden geschikt voor de behandeling van dyspneu bij mensen met gevorderde COPD?
Aanbeveling
Bij mensen met gevorderde COPD en een MRC dyspneu-score van 4 (“na ongeveer 100 meter lopen op vlak terrein moet ik na een paar minuten stoppen om op adem te komen”) of 5 (“ik ben te kortademig om het huis uit te gaan, of ik ben kortademig tijdens het aan- of uitkleden”) ondanks optimale ziektegerichte behandeling en niet-medicamenteuze symptomatische behandeling:
- Start met immediate release morfine of slow release morfine, afhankelijk van het voorkomen van dyspneu over de dag en de voorkeur van de patiënt.
Bij start met immediate release morfine: start met zo nodig 5 mg, tot een maximale dosering van 30 mg/24 uur. Bij voorspelbare dyspneu wordt standaard 5 mg morfine p.o. gegeven 30-45 minuten voor het uitlokkende moment.
Indien gekozen wordt voor start met slow release morfine: start met slow release morfine 2dd 10 mg p.o., met zo nodig 5 mg p.o. immediate release morfine; bij onvoldoende effect kan de slow release morfine opgehoogd worden tot 3dd 10 mg of 2dd 15 mg.
Bij geen of onvoldoende effect van 30 mg morfine/24 uur na 1 week: staak morfine.
Indien gekozen wordt voor subcutane toediening wordt een dosering morfine van 10 mg/24 uur s.c., 6dd 2 mg s.c. of zo nodig 2 mg s.c. aangehouden. (2B)
- Bij contra-indicaties of intolerantie voor morfine kan gestart worden met (2D):
- slow release oxycodon 2dd 5 mg (zo nodig op te hogen naar 2dd 10 mg, met zo nodig 5 mg immediate release oxycodon), of
- zo nodig immediate release oxycodon 5 mg tot een maximale dosering van 20 mg/24 uur, of
- oxycodon 10 mg/24 uur s.c., 6dd 2 mg s.c. of zo nodig 2 mg s.c., of
- fentanyl transdermaal 12 microg/uur met zo nodig een snelwerkend fentanylpreparaat (met een voorkeur voor sublinguale toediening tot 6dd en daarbij toezicht op onjuist en/of te frequent gebruik)
De keuze voor oxycodon of fentanyl wordt bepaald door de persoonlijke voorkeur van de patiënt en/of de voorschrijver, het bijwerkingenprofiel en/of aanwezige comorbiditeiten. Staak de oxycodon of fentanyl bij geen of onvoldoende effect na 1 week.
- Schrijf bij gebruik van een opioïd altijd een laxans (macrogol/elektrolyten of magnesiumhydroxide) voor. (1D)
Overwegingen
De review van Ekström et al. [2015] laat zien dat opioïden een beperkt, maar klinisch relevant effect hebben op dyspneu bij mensen met COPD in vergelijking met placebo. Systemisch toegediende opioïden en vernevelde opioïden hadden een vergelijkbaar effect. Het effect van vernevelde opioïden werd hoofdzakelijk bepaald door één studie; wanneer deze uit de meta-analyse werd gelaten, was het verschil met placebo niet meer significant. Opioïden hebben geen invloed op de inspanningstolerantie. Twee van de drie studies uit de review van Ekström [2015] die het effect onderzochten van opioïden op kwaliteit van leven lieten een significant verschil in kwaliteit van leven zien.
De studies van Abdallah et al. [2017] en Janowiak et al. [2017] lieten eveneens effect op dyspneu zien van respectievelijk oraal toegediend morfine en verneveld morfine.
Een systematische review van Barnes et al. [2016] van 26 studies bij 526 mensen met vergevorderde of terminale ziekte (COPD, interstitiële longziektes, hartfalen, kanker) liet eveneens een (beperkt) effect zien van systemisch toegediende opioïden op dyspneu, maar niet van vernevelde opioïden. De recentere systematische review van Luo et al. [2020] liet eveneens een beperkt effect zien van systemisch toegediende opioïden op dyspneu, maar niet van vernevelde opioïden.
Recent werden nog twee studies gepubliceerd over het effect van morfine op dyspneu.
Currow et al. [2020] verrichtten een dubbelblind gerandomiseerd onderzoek bij 284 mensen met diverse aandoeningen (57% had COPD) en chronische dyspneu (MRC-score ≥3 = mMRC-score ≥2), waarbij slow release morfine (20 mg/24 uur) werd vergeleken met placebo gedurende 7 dagen. Beide groepen gebruikten zo nodig extra immediate release morfine. Het primaire eindpunt was actuele dyspneu op dag 7 op een 0-100 mm VAS. Er werd geen significant verschil in dyspneu tussen beide groepen gevonden (gemiddeld verschil -0,15 mm, 95%BI -4,59 tot 4,29, p=0,95). Bij subgroepanalyse was er geen verschil in het effect van morfine op gemiddelde dyspneu tussen patiënten met een MRC-score van 3 en patiënten met een MRC-score van 4-5; er was een niet-significante trend voor minder ‘ergste dyspneu’ in de morfinegroep (gemiddeld verschil -7,8 mm, 95% BI -14,65 tot -0,97). De placebogroep gebruikte meer extra doseringen immediate release morfine dan de morfinegroep (gemiddeld 8,7 vs 5,8 doses, p=0,001). De resultaten voor de subgroep van mensen met COPD werden niet apart gerapporteerd.
Verberkt et al. [2020] verrichten een dubbelblind gerandomiseerd onderzoek bij 111 mensen met COPD en refractaire dyspneu (MRC-score ≥3 = mMRC-score ≥2) ondanks optimale ziektegerichte behandeling, waarbij slow release morfine (20 mg/24 uur, zo nodig opgehoogd naar 30 mg/24 uur) werd vergeleken met placebo gedurende 4 weken. Primaire eindpunten waren de gezondheidstoestand, gemeten met de COPD Assessment Test (CAT) en de PaCO2. Gemiddelde dyspneu in de afgelopen 24 uur en ergste dyspneu, gemeten met een Numeric Rating Scale (NRS) en PaO2 na 4 weken waren secundaire eindpunten. Er was een significant en klinisch relevant verschil in gezondheidstoestand in het voordeel van de morfinegroep. Er was geen significant verschil in gemiddelde dyspneu tussen beide groepen. Bij subgroepanalyse was ergste dyspneu significant lager in de morfinegroep bij patiënten met een MRC-score van ≥4.
In de vergelijkende studies is vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van morfine en dihydrocodeïne.
Er is weinig bewijs voor het effect van fentanyl op dyspneu [Luo 2020, Simon 2013], ook niet bij mensen met COPD [Janssen 2019].
Er is eveneens weinig onderzoek gedaan naar het effect van oxycodon op dyspneu. Een recente gerandomiseerde dubbelblinde studie bij 155 mensen (waarvan 60% met COPD) met dyspneu met een MRC-score 4-5 liet geen significant verschil tussen slow release oxycodon 3dd 5 mg en placebo 3dd zien in het percentage van de patiënten met een daling van 15% van de actuele dyspneu-score t.o.v. baseline (oxycodon: 45,6%, placebo 50,7%) [Ferreira 2020]. De afname van de actuele dyspneuscore na 5-7 dagen ten opzichte van baseline was groter in de placebogroep (gemiddeld verschil 5.33, 95%BI -1,22 tot 11,880). Subgroepanalyses lieten geen verschillen in resultaten tussen subgroepen zien; daarbij werd niet expliciet vermeld of gekeken is naar groepen met verschillende diagnoses.
Bij deze studie moeten twee kanttekeningen worden geplaatst:
- De studie had onvoldoende power, omdat het streefaantal patiënten (240) niet werd gehaald;
- In beide armen kregen patiënten immediate release morfine als rescue medicatie.
Een retrospectieve studie bij 19 mensen met kanker en dyspneu liet een klinisch significante afname zien van dyspneu na continue toediening van oxycodon intraveneus bij 12 patiënten [Yamamoti 2018].
In een gerandomiseerde studie bij 35 mensen met hartfalen (NYHA klasse III en IV) is oxycodon vergeleken met morfine en placebo [Oxberry 2011 en 2013]. Na vier dagen was de dyspneu in alle groepen verbeterd, maar was er geen verschil tussen de drie armen [Oxberry 2011]. Dertien patiënten continueerden een open-label opioïd (6 morfine en 7 oxycodon) en werden vergeleken met een controlegroep van 20 patiënten die geen opioïd gebruikten [Oxberry 2013]. Na drie maanden was er een sterkere verbetering van de dyspneu in de opioïdengroep.
Hydromorfon is nauwelijks onderzocht ter behandeling van dyspneu. Een gerandomiseerde dubbelblinde pilotstudie bij 20 mensen met kanker met acute (‘episodic’) dyspneu liet geen significante verschillen zien tussen verneveld hydromorfon, systemisch (oraal of subcutaan toegediend) hydromorfon en verneveld placebo [Charles 2008].
In de gerapporteerde studies van de review van Ekström et al. [2015] werden geen serious adverse events van opioïden gemeld bij een dosering orale morfine <30 mg/24 uur (of een equivalente dosering van een ander opioïd). In de studie van Currow et al. [2020] werden geen verschillen gezien in respiratoire bijwerkingen tussen morfine en placebo. In een prospectieve studie bij 2249 mensen met COPD, die chronisch zuurstof gebruikten, werd geen effect gezien van laag gedoseerde opioïden (≤30 orale mg morfine-equivalenten/24 uur) op ziekenhuisopnames en mortaliteit [Ekström 2014]. Dit is in tegenspraak met de studies van Vozoris et al. [2016] en Viglino et al. [2020], die wel een negatief effect zagen van behandeling met opioïden voor verschillende indicaties op mortaliteit bij mensen met COPD, onafhankelijk van de dosering. In een recente studie bij mensen met longfibrose die chronisch zuurstof gebruikten werd geen effect gevonden van opioïden (ook niet bij hogere doseringen) op mortaliteit [Bajwah 2018]. Een systematische review van Verberkt et al. [2017] van studies bij mensen met dyspneu en vergevorderde ziekte, die behandeld werden met opioïden, vond geen bewijs voor klinisch relevante respiratoire bijwerkingen van opioïden, voorgeschreven voor dyspneu. In de gerandomiseerde studie van Verberkt et al. [2020] was er geen verschil in PaCO2, PaO2, SaO2 en SpO2 tussen beide groepen.
Samengevat blijken er conflicterende data te zijn over zowel de effectiviteit als de veiligheid van opioïden bij mensen met COPD. Een meta-analyse [Ekström 2015] en twee recentere studies [Abdallah 2017 en Janowiak 2017] laten een (beperkt) effect zien van opioïden (vrijwel uitsluitend morfine en dihydrocodeïne), maar drie recente grote gerandomiseerde studies laten geen verschil in dyspneu zien tussen respectievelijk slow release morfine [Currow 2020], slow release oxycodon [Ferreira 2020] en slow release morfine [Verberkt 2020] enerzijds en placebo anderzijds. Een verklaring voor deze discrepantie is niet evident. Bij subgroepanalyse bij een MRC-score van 4 of 5 was er in de studies van Currow [2020] en Ferreira [2020] een niet-significante trend voor een effect van het opioïd en in de studie van Verberkt [2020] was ‘ergste dyspneu’ significant lager in de morfinegroep.
Mede gelet op klinische ervaring is de werkgroep van mening dat er een plaats is voor opioïden bij de behandeling van dyspneu bij mensen met COPD bij een MRC-score van 4 (“na ongeveer 100 meter lopen op vlak terrein moet ik na een paar minuten stoppen om op adem te komen”) of 5 (“ik ben te kortademig om het huis uit te gaan, of ik ben kortademig tijdens het aan- of uitkleden”) ondanks optimale ziektegerichte en niet-medicamenteuze symptomatische behandeling. De werkgroep is van mening dat morfine in een dosering van maximaal 30 mg/24 uur veilig kan worden voorgeschreven aan mensen met COPD. Het gebruik van opioïden voor de symptomatische behandeling van dyspneu bij mensen met gevorderde COPD wordt ook aangeraden door de richtlijnen van NICE, de American Thoracic Society [Nici 2020], de Canadian Thoracic Society [Marcuniuk 2011], de Société de Pneumologie de Langue Française [Zysman 2016] en het Global Initiative for Chronic Obstructive Pulmonary Disease [2020].
Gelet op de evidentie is er een duidelijke voorkeur voor behandeling met morfine. Dihydrocodeïne is niet verkrijgbaar in Nederland en de werkgroep heeft een voorkeur voor morfine boven codeïne. De werkgroep ziet geen plaats voor verneveld morfine.
Het advies is om te starten met immediate release morfine zo nodig 5 mg, tot een maximale dosering van 30 mg/24 uur. Bij voorspelbare dyspneu wordt standaard 5 mg morfine p.o. gegeven 30-45 minuten voor het uitlokkende moment.
Alternatief is om te starten met slow release morfine 2dd 10 mg, met zo nodig 5 mg immediate release morfine. Effect en bijwerkingen dienen nauwkeurig gemonitord worden. Bij onvoldoende effect na een week kan de slow release morfine opgehoogd worden tot 3dd 10 mg of 2dd 15 mg. Als deze dosering na nog een week geen effect heeft, wordt de morfine gestaakt.
Indien gekozen wordt voor subcutane toediening wordt een dosering morfine van 10 mg/24 uur s.c., 6dd 2 mg s.c. of zo nodig 2 mg s.c. aangehouden. N.B. Strikt genomen impliceert een dagdosering van 10 mg een dosering van 6dd 1,66 mg; om praktische redenen is de bolusdosering naar boven afgerond op 2 mg per bolus.
Hoewel er geen studies zijn die dit onderbouwen is de werkgroep van mening dat bij contra-indicaties of intolerantie voor morfine gestart kan worden met:
- slow release oxycodon 2dd 5 mg, zo nodig op te hogen naar 2dd 10 mg (in combinatie met zo nodig 5 mg immediate release oxycodon), of
- zo nodig immediate release oxycodon 5 mg tot een maximale dosering van 20 mg/24 uur, of
- oxycodon 10 mg/24 uur s.c., 6dd 2 mg s.c. of zo nodig 2 mg s.c., of
- fentanyl transdermaal 12 microg/uur (in combinatie met zo nodig een snelwerkend fentanylpreparaat (tot een maximum van 6dd)) met toezicht op onjuist en/of te frequent gebruik; gelet op gebruiksgemak, voorkeur van patiënten [England 2011] en ervaring in de praktijk heeft de werkgroep een voorkeur voor sublinguaal fentanyl boven fentanyl neusspray. Daarbij moet toegezien worden op onjuist en/of te frequent gebruik van het snelwerkende fentanylpreparaat.
Wanneer gekozen wordt voor een langwerkend preparaat kan geen voorkeur uitgesproken worden voor fentanyl transdermaal of oxycodon bij gebrek aan onderbouwing in de literatuur. Het effect van oxycodon is wat sneller te beoordelen dan het effect van fentanyl. Anderzijds leidt fentanyl waarschijnlijk wat minder vaak tot obstipatie dan oxycodon en kan de transdermale toediening van fentanyl een voordeel zijn. Bij een keuze voor uitsluitend kortwerkende preparaten is fentanyl geen optie vanwege de korte werkingsduur van de snelwerkende fentanylpreparaten.
De keuze voor oxycodon of fentanyl wordt bepaald door de persoonlijke voorkeur van de patiënt en/of de voorschrijver, het bijwerkingenprofiel en/of aanwezige comorbiditeiten. Bij geen of onvoldoende effect van oxycodon of fentanyl in de maximale hierboven beschreven dosering na 1 week worden deze middelen gestaakt.
Bij gebruik van een opioïd wordt altijd een laxans (macrogol/elektrolyten) voorgeschreven.
Onderbouwing
Conclusies
Zeer lage GRADE |
Er is bewijs van lage tot zeer lage kwaliteit dat opioïden een significant effect hebben op dyspneu in vergelijking met placebo bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van twaalf gerandomiseerde studies met hoofdzakelijk methodologische beperkingen, inconsistente resultaten en onvoldoende precisie. Twee recentere kleine cross-over trials bevestigen deze conclusie. [Ekström 2015, Abdallah 2017, Janowiak 2017] |
Onbekende GRADE |
Over het effect van opioïden op kwaliteit van leven bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden vanwege het conflicterende bewijsmateriaal, gebaseerd op drie gerandomiseerde studies met methodologische beperkingen en onduidelijke precisie. [Ekström 2015] |
Lage GRADE |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat opioïden geen effect hebben op de inspanningstolerantie in vergelijking met placebo bij patiënten met COPD. Het bewijs is gebaseerd op een meta-analyse van dertien gerandomiseerde studies met hoofdzakelijk methodologische beperkingen en inconsistente resultaten. Eén recentere kleine cross-over trial bevestigt deze conclusie; een andere cross-over trial spreekt de conclusie tegen. [Ekström 2015, Abdallah 2017, Janowiak 2017] |
Geen GRADE |
Over het effect van opioïden op fysiek functioneren bij patiënten met COPD kan geen uitspraak gedaan worden bij gebrek aan gerandomiseerde studies. |
Samenvatting literatuur
Literatuurbespreking
De literatuurzoektocht identificeerde een relevante systematische review. In de Cochrane review van Ekström et al. werd gezocht naar gerandomiseerde studies die het effect van opioïden bestudeerden bij patiënten met COPD [Ekström 2015]. Er werden 16 studies geïncludeerd met een totaal van 271 mensen met COPD.
Aanvullend werden twee gerandomiseerde studies gevonden:
- Abdallah et al. deden een cross-over gerandomiseerde studie van oraal toegediende morfine (0,1 mg/kg) vs. placebo bij 23 patiënten met GOLD 3-4 COPD en chronische dyspneu [Abdallah 2017]. De intensiteit van en ongemak door dyspneu werden geëvalueerd met de gewijzigde Borg-schaal 0-10 schaal. De inspanningstolerantie werd bepaald d.m.v. een cardiopulmonaire inspanningstest (fietstest).
- Janowiak et al. vergeleken vernevelde morfine met verneveld fysiologisch zout in een cross-over gerandomiseerde studie bij 11 patiënten met GOLD 4 COPD en chronische dyspneu [Janowiak 2017]. Dyspneu werd gemeten met een 100 mm VAS-schaal, inspanningstolerantie werd geëvalueerd met de Wilcock’s test.
Kwaliteit van het bewijs
De review van Ekström is van zeer goede kwaliteit [Ekström 2015]. Er werd gezocht in meerdere databases zonder restrictie. Het volledige reviewproces gebeurde door twee onafhankelijke onderzoekers, hoewel dit voor de kwaliteitsbeoordeling niet geheel duidelijk is. De meerderheid van de 16 geïncludeerde studies in de review van Ekström et al. had methodologische beperkingen (onduidelijke randomisatie en toewijzing van behandeling: 11/16; onduidelijke blindering patiënten en behandelaars: 11/16; onduidelijke blindering effectbeoordelaars: 15/16; onduidelijke intention-to-treat analyse: 6/16). De twee bijkomende gerandomiseerde studies hadden een hoog risico op bias. In de studie van Abdallah et al. waren de randomisatiemethode en toewijzing van de behandeling onduidelijk [Abdallah 2017]. Drie van de 23 patiënten werden niet meegenomen in de analyse (1 drop-out vanwege ernstige bijwerkingen). De studie van Janowiak et al. werd vroegtijdig onderbroken vanwege een groter dan verwacht effect, waarbij 10 van de 11 geïncludeerde patiënten het studieprotocol hadden beëindigd [Janowiak 2017]. Beide studies waren dubbelblind.
Resultaten
Effect op dyspneu
Ekström et al. deden een meta-analyse van 12 gerandomiseerde studies bij in totaal 200 patiënten, waarvan 95% met COPD [Ekström 2015]. Acht studies onderzochten het effect van systemisch toegediende opioïden (3x morfine, 2x diamorfine (heroïne), 3x dihydrocodeïne) en vier studies het effect van vernevelde opioïden (3x morfine, 1x fentanyl). Ekström et al. vonden een significant effect van opioïden op dyspneu (gestandaardiseerd gemiddeld verschil = -0,35; 95%BI -0,53 tot 0,17). Dit komt overeen met een gemiddeld verschil van -8,2 mm (95%BI -12,5 tot -4,0 mm) op een 100 mm visual analogue scale (VAS). Een verschil van -5,5 mm of groter wordt als klinisch relevant beschouwd [Johnson 2013]. Ook specifiek voor de subgroepen van systemische opioïden (8 studies; gestandaardiseerd gemiddeld verschil = -0,34; 95%BI -0,58 tot 0,10) en van vernevelde opioïden (4 studies; gestandaardiseerd gemiddeld verschil = -0,39; 95%BI -0,71 tot 0,07) werd een significant effect gevonden.
Abdallah et al. vonden een significant effect van oraal toegediende morfine op de intensiteit van dyspneu (-1,2 +/- 0,4 Borg-eenheden; p=0,011) en op het ongemak door dyspneu (-1,4 +/- 0,4 Borg-eenheden; p=0,003) in rust in vergelijking met placebo bij patiënten met gevorderde COPD [Abdallah 2017].
Janowiak et al. rapporteerden een significant effect van vernevelde morfine op dyspneu in vergelijking met verneveld fysiologisch zout bij patiënten met gevorderde COPD (gemiddelde verandering op VAS-schaal: 25,4 mm (standaarddeviatie = 9,0) vs. 6,3 mm (standaarddeviatie = 7,8) [Janowiak 2017].
Effect op kwaliteit van leven
Ekström et al. includeerden drie gerandomiseerde studies die het effect van opioïden op kwaliteit van leven rapporteerden, maar een meta-analyse was niet mogelijk [Ekström 2015]. De eerste studie [Poole 1998] vond een daling van de kwaliteit van leven gemeten met de Chronic Respiratory Questionnaire (CRQ) score na 6 weken behandeling met opioïden in vergelijking met placebo (-0,86, standaarddeviatie = 15,1). De tweede studie [Abernethy 2003] vond geen significant verschil in algemeen welzijn na 4 dagen behandeling met morfine in vergelijking met placebo (p=0,452). In de derde studie [Shohrati 2012] verbeterde de globale kwaliteit van leven gemeten met een VAS-schaal na 5 dagen behandeling met opioïden in vergelijking met placebo (gemiddeld 4 mm, standaarddeviatie = 6,2).
Effect op inspanningstolerantie
Ekström et al. deden een meta-analyse van 13 gerandomiseerde studies [Ekström 2015]. Ze vonden geen significant effect van opioïden op inspanningstolerantie (gestandaardiseerd gemiddeld verschil = 0,06; 95%BI -0,15 tot 0,28). Ook specifiek voor de subgroepen van systemische opioïden (8 studies; gestandaardiseerd gemiddeld verschil = 0,11; 95%BI -0,17 tot 0,39) en vernevelde opioïden (6 studies; gestandaardiseerd gemiddeld verschil = -0,01; 95%BI -0,36 tot 0,34) werden geen significant effecten gevonden.
Abdallah et al. vonden wel een significant effect op de inspanningstolerantie (fietsergometrie) [Abdallah 2017]. Morfine verhoogde het uithoudingsvermogen met 2,5 +/- 0,9 minuten in vergelijking met placebo.
Janowiak et al. vonden een significante verbetering van de inspanningstolerantie met de Wilcock’s test ongeacht de volgorde van behandeling. Er werd echter geen significant verschil gevonden tussen morfine en fysiologisch zout [Janowiak 2017].
Effect op fysiek functioneren
Geen enkele van de geïncludeerde reviews of gerandomiseerde studies rapporteerde het effect van opioïden op fysiek functioneren.
Zoeken en selecteren
Onderzoeksvraag
Om de uitgangsvraag van deze module te beantwoorden is een systematische literatuurzoektocht uitgevoerd. De onderzoeksvraag die hiervoor is opgesteld is PICO-gestructureerd en luidt:
Wat is het effect van opioïden op dyspneu bij mensen met gevorderde COPD?
P: patiënten met gevorderde COPD
I: opioïden (morfine, fentanyl, oxycodon, hydromorfine)
C: andere interventie, placebo, geen behandeling
O: dyspneu, kwaliteit van leven, inspanningstolerantie, fysiek functioneren
Relevante uitkomstmaten
Cruciale uitkomstmaten: dyspneu en kwaliteit van leven, inspanningstolerantie
Belangrijke uitkomstmaten: fysiek functioneren,
Zoeken en selecteren
Zoekdatum 23 december 2019
Databases OVID Medline, Embase, Cochrane Library, Cinahl
Zoeklimieten Publicatiedatum: 2014-2019
Talen: Engels en Nederland
Studie design: meta-analyses, systematic reviews, randomized controlled trials
Resultaten
Drie onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse, één systematische review en twee randomized controlled trials. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten van de drie opgenomen studies zijn weergegeven in de evidence tabel. De beoordeling van de kwaliteit is opgenomen in het GRADE profiel.
Referenties
- Abdallah SJ, Wilkinson-Maitland C, Saad N, Li PZ, Smith BM, Bourbeau J, et al. Effect of morphine on breathlessness and exercise endurance in advanced COPD: a randomised crossover trial. The European respiratory journal. 2017; 50(4).
- Abernethy AP, Currow DC, Frith P, Fazekas BS, McHugh A, Bui C. Randomised, double blind, placebo controlled crossover trial of sustained release morphine for the management of refractory dyspneua. Bmj. 2003;3 27(7414): 523-8.
- Barnes H, McDonald J, Smallwood N, Manser R. Opioids for the palliation of refractory breathlessness in adults with advanced disease and terminal illness. Cochrane Database Syst Rev 2016; 3(3): CD011008.
- Bajwah S, Davies JM, Tanash H, Currow DC, Oluyase AO, Ekström M. Safety of benzodiazepines and opioids in interstitial lung disease: a national prospective study. Eur Respir J 2018; 52(6): 1801278.
- Charles MA, Reymond L, Israel F. Relief of incident dyspnea in palliative cancer patients: a pilot, randomized, controlled trial comparing nebulized hydromorphone, systemic hydromorphone, and nebulized saline. J Pain Symptom Manage. 2008;36(1):29-38.
- Currow D, Louw S, McCloud P, et al. Regular, sustained-release morphine for chronic breathlessness: a multicentre, double-blind, randomised, placebo-controlled trial [published correction appears in Thorax. 2020 Jul;75(7):e5]. Thorax 2020; 75(1): 50-56.
- Ekström MP, Bornefalk-Hermansson A, Abernethy AP, Currow DC. Safety of benzodiazepines and opioids in very severe respiratory disease: national prospective study. BMJ. 2014; 348: g445.
- Ekström M, Nilsson F, Abernethy AA, Currow DC. Effects of opioids on breathlessness and exercise capacity in chronic obstructive pulmonary disease. A systematic review. Ann Am Thorac Soc. 2015; 12(7): 1079-92.
- England R, Maddocks M, Manderson C, et al. How practical are transmucosal products for breakthrough cancer pain? Novel use of placebo formulations to survey user opinion. BMJ Supp & Palliat Care 2011;1:349-351.
- Ferreira DH, Louw S, McCloud P, et al. Controlled-Release Oxycodone vs. Placebo in the Treatment of Chronic Breathlessness-A Multisite Randomized Placebo Controlled Trial. J Pain Symptom Manage 2020; 59(3): 581-589.
- Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease (GOLD). Global Strategy for the Diagnosis, Management, and Prevention of Chronic Obstructive Pulmonary Disease. 2020. Beschikbaar op http://goldcopd.org.
- Janowiak P, Krajnik M, Podolec Z, Bandurski T, Damps-Konstanska I, Sobanski P, et al. Dosimetrically administered nebulized morphine for breathlessness in very severe chronic obstructive pulmonary disease: a randomized, controlled trial. BMC polm. 2017; 17(1): 186.
- Janssen DJA, van den Beuken-van Everdingen MHJ, Verberkt CA, Creemers JPHM, Wouters EFM. Fentanyl nasal spray in a patient with end-stage COPD and severe chronic breathlessness. Breathe (Sheff). 2019;15(3):e122-e125.
- Johnson MJ, Bland JM, Oxberry SG, Abernethy AP, Currow DC. Clinically important differences in the intensity of chronic refractory breathlessness. J Pain Symptom Manage. 2013; 46(6): 957-963.
- Luo N, Tan S, Li X, et al. Efficacy and safety of opioids in treating cancer-related dyspnea: A systematic review and meta-analysis based on randomized controlled trials [published online ahead of print, 2020 Jul 27]. J Pain Symptom Manage. 2020; S0885-3924(20) 30632-1.
- Marciniuk DD, Goodridge D, Hernandez P, et al. Managing dyspnea in patients with advanced chronic obstructive pulmonary disease: a Canadian Thoracic Society clinical practice guideline. Can Respir J. 2011; 18(2): 69-78.
- Nici L, Mammen MJ, Charbek E, et al. Pharmacologic Management of Chronic Obstructive Pulmonary Disease. An Official American Thoracic Society Clinical Practice Guideline. Am J Respir Crit Care Med. 2020; 201(9): e56-e69.
- Oxberry SG, Torgerson DJ, Bland JM, Clark AL, Cleland JG, Johnson MJ. Short-term opioids for breathlessness in stable chronic heart failure: a randomized controlled trial. Eur J Heart Fail 2011; 13(9): 1006-1012.
- Oxberry SG, Bland JM, Clark AL, Cleland JG, Johnson MJ. Repeat dose opioids may be effective for breathlessness in chronic heart failure if given for long enough. J Palliat Med 2013; 16(3): 250-255.
- Poole PJ, Veale AG, Black PN. The effect of sustained-release morphine on breathlessness and quality of life in severe chronic obstructive pulmonary disease. Am J Respir Crit Care Med. 1998;157(6 Pt 1): 1877-80.
- Simon ST, Köskeroglu P, Gaertner J, Voltz R. Fentanyl for the relief of refractory breathlessness: a systematic review. J Pain Symptom Manage 2013; 46(6): 874-886.
- Shohrati M, Ghanei M, Harandi AA, Foroghi S, Harandi AA. Effect of nebulized morphine on dyspnea of mustard gas-exposed patients: a double-blind randomized clinical trial study. Pulm Med 2012; 2012: 610921.
- Verberkt CA, van den Beuken-van Everdingen MHJ, Schols JMGA, et al. Respiratory adverse effects of opioids for breathlessness: a systematic review and meta-analysis. Eur Respir J. 2017; 50(5): 1701153.
- Verberkt CA, van den Beuken-van Everdingen MHJ, MD, Schols JMGA, Hameleers N, Wouters EFM, Janssen DJA, MD. Effect of sustained-release morphine for refractory breathlessness in COPD on health status: a randomized clinical trial. JAMA Intern Med. 2020;180: 1306-1314.
- Viglino D, Daoust R, Bailly S, et al. Opioid drug use in emergency and adverse outcomes among patients with chronic obstructive pulmonary disease: a multicenter observational study. Sci Rep. 2020;10(1): 5038.
- Vozoris NT, Wang X, Fischer HD, et al. Incident opioid drug use and adverse respiratory outcomes among older adults with COPD. Eur Respir J. 2016; 48(3): 683-693.
- Yamamoto Y, Watanabe H, Sakurai A, et al. Effect of continuous intravenous oxycodone infusion in opioid-naïve cancer patients with dyspnea. Jpn J Clin Oncol. 2018;48(8):748-752.
- Zysman M, Chabot F, Devillier P, et al. Pharmacological treatment optimization for stable chronic obstructive pulmonary disease. Proposals from the Société de Pneumologie de Langue Française [published correction appears in Rev Mal Respir. 2017 Feb;34(2):175-176]. Rev Mal Respir. 2016; 33(10): 911-936.
Evidence tabellen
Systematische review
Study ID |
Methods |
Patient characteristics |
Intervention |
Results |
Critical appraisal of study quality |
Ekström 2015 |
|
|
Opioids |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Primaire studies
Study ID |
Methods |
Patient characteristics |
Intervention |
Results |
Critical appraisal of study quality |
Abdallah 2017 |
|
|
Morphine (oral, immediate-release, 0.1 mg/kg body mass to a maximum dose of 10 mg)
vs.
Placebo |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Janowiak 2017 |
|
|
Morphine (nebulized), 2% morphine hydrochloride water solution, once daily during four-day period
vs.
NaCl |
CRITICAL OUTCOMES
IMPORTANT OUTCOMES
|
Level of evidence: high risk of bias
|
Abbreviations: 95%CI: 95% confidence interval; BMI: body mass index; CoI: conflicts of interest; COPD: chronic obstructive pulmonary disease; EET: exercise endurance time; FEV1: forced expiratory volume in 1 second; GOLD: Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease; MD: mean difference; MRC: Medical Research Council; QOL: quality of life; RCT: randomized controlled trial; SD: standard deviation; SMD: standardized mean difference; VAS: visual analogue scale.
GRADE profielen
Opioids: general
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Opioids |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea |
||||||||||||||||
12 |
RCT |
Serious1 |
Serious2 |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
? |
? |
SMD -0.35 -0.55 to ‑0.17 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision5 |
None |
10 |
10 |
- |
Mean VAS changes for morphine and 0.9% NaCl periods were 25.4 mm (SD 9.0) and 6.3 mm (SD 7.8), respectively |
MODERATE |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious6 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious7 |
None |
20 |
20 |
- |
Morphine decreased breathlessness intensity ratings at isotime by 1.2 +/- 0.4 Borg-units (p=0.011) Morphine decreased breathlessness unpleasantness ratings by 1.4 +/- 0.4 Borg-units at isotime (p=0.003) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life |
||||||||||||||||
3 |
RCT |
Serious1 |
Serious8 |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
? |
? |
- |
See evidence tables |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||
13 |
RCT |
Serious1 |
Serious10 |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
? |
? |
SMD 0.06 -0.15 to 0.28 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
10 |
10 |
- |
Significant improvement (p<0.05) in Wilcock’s test, independent of the substance used, in both groups; no significant difference |
LOW |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious6 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious11 |
None |
20 |
20 |
- |
Compared with placebo, morphine increased EET by 2.5 +/- 0.9 min (148 +/- 52 s) or 41±13% (p=0.014) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: possible issues with randomization, allocation concealment, blinding and/or ITT analysis in most studies.
2 Visual inconsistency on forest plot.
3 CI includes -0.5.
4 Prematurely stopped.
5 SMD 2.17, 95%CI 1.02 to 3.33.
6 Unclear randomisation and allocation concealment; 3 drop-outs.
7 CI around SMD includes -0.5.
8 Discordant results across three studies.
9 Not possible to evaluate.
10 I2 70.7%.
11 CI around SMD includes 0.5.
Opioids: systemic
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Opioids |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||
Dyspnoea |
||||||||||||||||
8 |
RCT |
Serious1 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious2 |
None |
? |
? |
SMD -0.34 -0.58 to -0.10 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious3 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious4 |
None |
20 |
20 |
- |
Morphine decreased breathlessness intensity ratings at isotime by 1.2 +/- 0.4 Borg-units (p=0.011) Morphine decreased breathlessness unpleasantness ratings by 1.4 +/- 0.4 Borg-units at isotime (p=0.003) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Quality of life |
||||||||||||||||
2 |
RCT |
Serious5 |
Serious6 |
No serious indirectness |
Serious7 |
None |
? |
? |
- |
See evidence tables |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||
8 |
RCT |
Serious1 |
Serious8 |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
? |
? |
SMD 0.11 -0.17 to 0.39 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||
1 |
RCT |
Serious3 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious9 |
None |
20 |
20 |
- |
Compared with placebo, morphine increased EET by 2.5 +/- 0.9 min (148 +/- 52 s) or 41±13% (p=0.014) |
LOW |
CRITICAL |
||||
Physical functioning |
||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: possible issues with randomization, allocation concealment, blinding and/or ITT analysis in most studies.
2 CI includes -0.5.
3 Unclear randomisation and allocation concealment; 3 drop-outs.
4 CI around SMD includes -0.5.
5 One study with low risk of bias, one study with unclear risk of bias.
6 Discordant results.
7 Not possible to evaluate.
8 I2 63.3%.
9 CI around SMD includes 0.5.
Opioids: nebulized
Quality assessment |
No of patients |
Effect |
Quality |
Importance |
||||||||||||||
No of studies |
Design |
Risk of bias |
Inconsistency |
Indirectness |
Imprecision |
Other considerations |
Opioids |
Control |
Relative |
Absolute |
||||||||
Dyspnoea |
||||||||||||||||||
4 |
RCT |
Serious1 |
Serious2 |
No serious indirectness |
Serious3 |
None |
? |
? |
SMD -0.39 -0.71 to -0.07 |
- |
VERY LOW |
CRITICAL |
||||||
1 |
RCT |
Serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
No serious imprecision5 |
None |
10 |
10 |
- |
Mean VAS changes for morphine and 0.9% NaCl periods were 25.4 mm (SD 9.0) and 6.3 mm (SD 7.8), respectively |
|
|
||||||
Quality of life |
||||||||||||||||||
1 |
RCT |
Serious6 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious7 |
None |
? |
? |
- |
See evidence tables |
LOW |
CRITICAL |
||||||
Exercise tolerance |
||||||||||||||||||
6 |
RCT |
Serious1 |
Serious8 |
No serious indirectness |
No serious imprecision |
None |
? |
? |
SMD -0.01 -0.36 to 0.34 |
- |
LOW |
CRITICAL |
||||||
1 |
RCT |
Serious4 |
No serious inconsistency |
No serious indirectness |
Serious7 |
None |
10 |
10 |
- |
Significant improvement (p<0.05) in Wilcock’s test, independent of the substance used, in both groups; no significant difference |
LOW |
CRITICAL |
||||||
Physical functioning |
||||||||||||||||||
0 |
No evidence |
IMPORTANT |
1 High risk of bias: possible issues with randomization, allocation concealment, blinding and/or ITT analysis in most studies.
2 I2 78.9%.
3 CI includes -0.5.
4 Prematurely stopped.
5 SMD 2.17, 95%CI 1.02 to 3.33.
6 Unclear risk of bias.
7 Not possible to evaluate.
8 I2 78.5%.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 03-08-2021
Laatst geautoriseerd : 03-08-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Actualisatie
Deze richtlijn is goedgekeurd op 3 augustus 2021. De Long Alliantie Nederland (LAN) bewaakt samen met betrokken verenigingen de houdbaarheid van (de modules van) deze richtlijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. De geldigheidstermijn van de richtlijn is maximaal 5 jaar na vaststelling. Indien de richtlijn dan nog actueel wordt bevonden, wordt de geldigheidsduur van de richtlijn verlengd.
Houderschap richtlijn
De houder van de richtlijn (LAN) moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen.
IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.
Juridische betekenis van richtlijnen
Een richtlijn is een kwaliteitsstandaard. Een kwaliteitsstandaard beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een kwaliteitsstandaard in het Register van Zorginstituut Nederland betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de kwaliteitsstandaard beschreven zorg verzekerde zorg is.
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van elke zorgverlener, zowel BIG-geregistreerd als niet BIG-geregistreerd.
Algemene gegevens
Financiering
Deze richtlijn is gefinancierd door IKNL. De inhoud van de richtlijnis niet beïnvloed door de financierende instantie.
Procesbegeleiding
IKNL is het kennis- en kwaliteitsinstituut voor professionals en bestuurders in de oncologische en palliatieve zorg dat zich richt op het continu verbeteren van de oncologische en palliatieve zorg.
IKNL benadert preventie, diagnose, behandeling, nazorg en palliatieve zorg als een keten waarin de patiënt centraal staat. Om kwalitatief goede zorg te waarborgen ontwikkelt IKNL producten en diensten ter verbetering van de oncologische zorg, de nazorg en de palliatieve zorg, zowel voor de inhoud als de organisatie van de zorg binnen en tussen instellingen. Daarnaast draagt IKNL nationaal en internationaal bij aan de beleidsvorming op het gebied van oncologische en palliatieve zorg.
IKNL rekent het (begeleiden van) ontwikkelen, implementeren en evalueren van multidisciplinaire, evidence-based richtlijnen voor de oncologische en palliatieve zorg tot een van haar primaire taken. IKNL werkt hierbij conform de daarvoor geldende (inter)nationale kwaliteitscriteria. Bij ontwikkeling gaat het in toenemende mate om onderhoud (modulaire revisies) van reeds bestaande richtlijnen.
Doel en doelgroep
Doel
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. Deze richtlijn is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en consensus. De richtlijn 'Palliatieve zorg bij COPD' geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van mensen met gevorderde COPD en beoogt hiermee de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren.
Doelpopulatie
Deze richtlijn is gericht op mensen met gevorderde COPD met palliatieve zorgbehoeften. De markering van de palliatieve fase bij mensen met gevorderde COPD wordt besproken in module ‘Palliatieve zorg bij COPD’. Als in deze richtlijn geschreven wordt over ‘gevorderde COPD’ doelen wij op mensen met gevorderde COPD en palliatieve zorgbehoeften. Ten behoeve van de leesbaarheid van de richtlijn is gekozen voor de kortere term ‘gevorderde COPD’.
Deze richtlijn is geschreven met het oog op zorg aan alle mensen met gevorderde COPD, ongeacht hun levensbeschouwing, religie of cultuur. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de gezondheidsvaardigheden van de patiënt (onder andere het gemak waarmee geschreven tekst begrepen wordt). Wanneer een andere dan een autochtoon Nederlandse religieuze/culturele achtergrond van de patiënt invloed heeft op de beleving en keuzes in de zorg rondom het levenseinde, raadpleeg dan, naast deze richtlijn, de handreiking 'Palliatieve zorg aan mensen met een niet-westerse achtergrond' [IKNL 2011]. Tevens is er van Pharos de folder 'Lessen uit gesprekken over leven en dood' met algemene voorlichting over palliatieve zorg aan mensen met een migratieachtergrond [Pharos 2017].
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met gevorderde COPD, zoals huisartsen, longartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen voor verstandelijk gehandicapten, overige medisch specialisten, (long)verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, diëtisten, overige paramedici, apothekers, geestelijk verzorgers, IKNL-consulenten en psychologen. De inhoud van de richtlijn is ook relevant voor zorgverleners in het maatschappelijke en sociale domein en vrijwilligers en hun coördinatoren die werkzaam zijn in de palliatieve en terminale fase. Indien in de richtlijn wordt gesproken over zorgverleners rondom mensen met COPD, kunnen afhankelijk van de specifieke situatie van de patiënt alle bovengenoemde zorgverleners bedoeld worden.
Samenstelling werkgroep
Alle werkgroepleden en klankbordleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke, beroeps- en patiëntenverenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines.
Het patiëntperspectief is vertegenwoordigd door het Longfonds.
Werkgroepleden
Naam |
Functie |
Rol |
Vereniging |
Mw. dr. D.J.A. Janssen |
Specialist ouderengeneeskunde en kaderarts palliatieve zorg |
Voorzitter |
Verenso |
Mw. dr. E.M.L. Verschuur |
Projectleider Compassion, onderzoeker, docent |
Lid kerngroep |
LAN |
Dhr. F.J. Allema |
Kaderhuisarts en scenarts |
|
CAHAG (NHG) |
Mw. M. Bryobhokun |
Manager zorg |
|
Longfonds |
Dhr. J. Donkers |
Longervaringsdeskundige |
|
Longfonds |
Mw. H.H. Eijsbroek |
Openbaar apotheker |
|
KNMP |
Dhr. dr. A.de Graeff |
Internist-oncoloog |
|
NIV, Palliactief |
Mw. dr. C.H.M. Houben |
Psycholoog en onderzoeker |
|
NIP/PAZ LVMP |
Dhr. dr. J.W. de Jong |
Longarts |
|
NVALT |
Mw. M. Liefting |
Gespecialiseerd longverpleegkundige, verpleegkundige palliatieve zorg |
|
V&VN Longverpleeg-kundigen, |
Dhr. W. van Litsenburg |
Verpleegkundig specialist |
|
V&VN Longverpleeg-kundigen |
Mw. P. van Melick |
Diëtist |
|
NVD |
Mw. dr. K.J.M. Mooren |
Longarts |
|
NVALT |
Mw. M.E. Sackman-Gerritsen |
Ergotherapeut |
|
Ergotherapie Nederland |
Mw. A.L. van der Valk |
Fysiotherapeut |
|
KNGF |
Klankbordleden
Naam |
Functie |
Vereniging |
Mw. dr. G. Boland |
Projectleider programma Preventie en zorg chronische aandoeningen |
Pharos |
Mw. T.J. Klemmeier |
Longverpleegkundige |
IMIS |
Mw. E. Kuin-van der Velde |
Verpleegkundig specialist |
V&VN Praktijkverpleegkundigen en Praktijkondersteuners |
Mw. dr. A. Leendertse |
Longervaringsdeskundige |
Longfonds |
Mw. A. van der Pouw |
Verpleegkundig specialist |
V&VN Verpleegkundig Specialisten, V&VN Longverpleegkundigen |
Mw. F.F. Stok |
Logopedist |
NVLF |
Mw. drs. ir. E. bij de Vaate |
Longarts |
Kenniscentra Complex Chronische Longaandoeningen |
Dhr. dr. E.C. Vasbinder |
Ziekenhuisapotheker, opleider |
NVZA |
Leden Pallialine.be-redactieraad (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen)
Naam |
Functie |
Organisatie |
Dhr. N. Derycke |
Stafmedewerker, equipearts |
Palliatieve Hulpverlening Antwerpen (PHA) |
Mw. A. Janssen |
Wetenschappelijk medewerker |
Federatie palliatieve zorg Vlaanderen |
Dhr. J. Wens |
Huisarts, hoofddocent, professor general practice |
Universiteit Antwerpen |
Ondersteuning
Functie |
Organisatie |
|
Mw. B.C.M. Borggreve |
Procesbegeleider, adviseur richtlijnen |
IKNL |
Mw. C.A. van den Berg |
Procesbegeleider, adviseur richtlijnen |
IKNL |
Mw. F.E.A.H. Essers |
Secretaresse |
IKNL |
Dhr. J. Vlayen |
Literatuuronderzoeker |
ME/TA |
Belangenverklaringen
Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke en beroepsverenigingen.
Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn. Een onafhankelijkheidsverklaring ‘Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling' zoals vastgesteld door onder meer de KNAW, KNMG, Gezondheidsraad, CBO, NHG en Orde van Medisch Specialisten is door de werkgroepleden bij aanvang en bij afronding van het traject ingevuld. Deze vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaring zijn opvraagbaar via info@iknl.nl,
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen voor aanvang |
Ondernomen actie |
Gemelde belangen na afronding |
Ondernomen actie |
D. Janssen |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
E. Verschuur |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
F. Allema |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
M. Bryobhokun |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
J. Donkers |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
H. Eijsbroek |
|
Geen |
|
Geen |
|
Geen |
A. de Graeff |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
C. Houben |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
J.W. de Jong |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
M. Liefting |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
W. van Litsenburg |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
P. van Melick |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
K. Mooren |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
M. Sacksman |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
A. van der Valk |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
Klankbordlid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen voor aanvang |
Ondernomen actie |
Gemelde belangen na afronding |
Ondernomen actie |
G. Boland |
|
Geen |
Geen |
- |
Geen |
- |
T. Klemmeier |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
E. Kuin |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
A. van der Pouw |
|
|
Geen |
- |
Geen |
- |
F. Stok |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
E. bij de Vaate |
|
|
|
Geen |
|
Geen |
E. Vasbinder |
|
|
|
- |
|
- |
Inbreng patiëntenperspectief
Twee patiëntvertegenwoordigers namen (via het Longfonds) zitting in de richtlijnwerkgroep: een ervaringsdeskundige (patiënt met COPD) en een beleidsmedewerker van het Longfonds. De input van patiëntvertegenwoordigers is nodig voor de ontwikkeling van kwalitatief goede richtlijnen. Goede zorg voldoet immers aan de wensen en eisen van zowel zorgverlener als patiënt.
Door middel van onderstaande werkwijze is informatie verkregen en zijn de belangen van de patiënt meegenomen:
- Bij aanvang van het richtlijntraject hebben de patiëntvertegenwoordigers knelpunten aangeleverd.
- Via het Longfonds en sociale media is een enquête gehouden voor het inventariseren van knelpunten.
- De patiëntvertegenwoordigers waren aanwezig bij de vergaderingen van de richtlijnwerkgroep.
- De patiëntvertegenwoordigers hebben de conceptteksten beoordeeld om het patiëntperspectief in de formulering van de definitieve tekst te optimaliseren.
- Pharos heeft de conceptteksten beoordeeld om het patiëntperspectief voor mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden in de formulering van de definitieve tekst zo goed mogelijk weer te geven.
- Het Longfonds is geconsulteerd in de externe commentaarronde.
- Het Longfonds heeft ingestemd met de inhoud van de richtlijn.
Informatie voor patiënten en/of een patiëntsamenvatting wordt opgesteld en gepubliceerd op de daarvoor relevante sites zoals bijvoorbeeld Thuisarts en www.overpalliatievezorg.nl.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Bevorderen van het toepassen van de richtlijn in de praktijk begint met een brede bekendmaking en verspreiding van de richtlijn. Bij verdere implementatie gaat het om gerichte interventies om te bevorderen dat zorgverleners de nieuwe kennis en kunde opnemen in hun routines van de palliatieve zorgpraktijk, inclusief borging daarvan. Als onderdeel van elke richtlijn stelt IKNL samen met de richtlijnwerkgroep een implementatieplan op. Activiteiten en interventies voor verspreiding en implementatie vinden zowel op landelijk als regionaal niveau plaats. Deze kunnen eventueel ook op maat gemaakt worden per instelling of specialisme. Informatie hierover is te vinden op https://iknl.nl/.
Het implementatieplan bij deze richtlijn is een belangrijk hulpmiddel om effectief de aanbevelingen uit deze richtlijn te implementeren voor de verschillende disciplines. Vragen over het implementatieplan kunnen gesteld worden aan info@iknl.nl.
Werkwijze
Elke module van de richtlijn bestaat uit een richtlijntekst. De teksten naar aanleiding van de uitgangsvragen zijn opgebouwd volgens het volgende vaste stramien: uitgangsvraag en aanbevelingen, literatuurbespreking, conclusies en overwegingen. De referenties zijn aangeleverd per module (of paragraaf) en de evidence tabellen en GRADE profielen staan in de bijlagen. De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. De modules die betrekking hebben op de onderwerpen palliatieve zorg bij COPD, ACP, angst, depressie, dyspneu en prikkelhoest zijn via de evidence-based systematische methodiek uitgewerkt. De modules die betrekking hebben op de onderwerpen organisatie van zorg, voorlichting, het sociale domein en zingeving & spiritualiteit zijn zonder systematisch literatuuronderzoek uitgewerkt, omdat de werkgroep verwachtte geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie.
De GRADE-methodiek
De modules die betrekking hebben op de onderwerpen palliatieve zorg bij COPD, ACP, angst, depressie, dyspneu en prikkelhoest zijn via de evidence-based GRADE methodiek uitgewerkt.
Selectie
Naast de selectie op relevantie werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht:
- Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT's).
- Niet gerandomiseerde gecontroleerde studies (CCT's).
Waar deze niet voorhanden waren werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek.
Critical appraisal
De kwaliteit van bewijs wordt weergegeven in vier categorieën: hoog, matig, laag en zeer laag. RCT's starten hoog en observationele studies starten laag. Vijf factoren verlagen de kwaliteit van de evidentie (beperkingen in onderzoeksopzet, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, publicatie bias) en drie factoren kunnen de kwaliteit van de evidentie verhogen (sterke associatie, dosis-respons relatie, plausibele (residuele) confounding) (zie tabel 1).
Tabel 1. GRADE-methodiek voor het graderen van bewijs
Kwaliteit van bewijs |
Onderzoeksopzet |
Verlagen als |
Verhogen als |
Hoog (A) |
Gerandomiseerde studie |
Beperkingen in de onderzoeksopzet -1 ernstig -2 zeer ernstig
Inconsistenties -1 ernstig -2 zeer ernstig
Indirectheid -1 ernstig -2 zeer ernstig
Imprecisie -1 ernstig -2 zeer ernstig
Publicatiebias -1 waarschijnlijk -2 zeer waarschijnlijk |
Sterke associatie + 1 sterk + 2 zeer sterk
Dosis-respons relatie + 1 bewijs voor deze relatie
Aanwezigheid van plausibele residuele confounding + 1 zou een aangetoond effect verminderen, of + 1 zou een onterecht effect suggereren als de resultaten geen effect laten zien |
Matig (B) |
|
||
Laag (C) |
Observationele studie |
||
Zeer laag (D) |
|
Algehele kwaliteit van bewijs
Omdat het beoordelen van de kwaliteit van bewijs in de GRADE-benadering per uitkomstmaat geschiedt, is er behoefte aan het bepalen van de algehele kwaliteit van bewijs. Zowel voor als na het literatuuronderzoek wordt door de richtlijnwerkgroep bepaald welke uitkomstmaten cruciaal, belangrijk en niet belangrijk zijn. Het niveau van de algehele kwaliteit van bewijs wordt in principe bepaald door de cruciale uitkomstmaat met de laagste kwaliteit van bewijs.
Als echter de kwaliteit van het bewijs verschilt tussen de verschillende cruciale uitkomstmaten zijn er twee opties:
- De uitkomstmaten wijzen in verschillende richtingen (zowel gewenst als ongewenste effecten) of de balans tussen gewenste en ongewenste effecten is onduidelijk, dan bepaalt de laagste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaten de algehele kwaliteit van bewijs;
- De uitkomstmaten wijzen in dezelfde richting (richting gewenst of richting ongewenst effecten), dan bepaalt de hoogste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaat dat op zichzelf voldoende is om de interventie aan te bevelen van de algehele kwaliteit van bewijs.
Tabel 2. Formulering conclusies op basis van kwaliteit van bewijs per uitkomstmaat
Kwaliteit van bewijs |
Interpretatie |
Formulering conclusie |
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijk effect dicht in de buurt ligt van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van hoge kwaliteit dat... (Referenties) |
Matig |
Er is matig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij de schatting van het effect, maar er is een mogelijkheid dat het hier substantieel van afwijkt. |
Er is bewijs van matige kwaliteit dat... (Referenties) |
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillend zijn van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van lage kwaliteit dat.... (Referenties) |
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van de schatting van het effect. |
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat.... (Referenties) |
Formulering algehele kwaliteit van bewijs: hoog/matig/laag/zeer laag. |
Overwegingen en aanbevelingen
Aanbevelingen in richtlijnen geven een antwoord op de uitgangsvraag. De GRADE methodiek kent twee soorten aanbevelingen: sterke aanbevelingen of conditionele (zwakke) aanbevelingen. De sterkte van de aanbevelingen reflecteert de mate van vertrouwen waarin - voor de groep patiënten waarvoor de aanbevelingen zijn bedoeld - de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten.
Tabel 3. Gradering van aanbevelingen
Sterkte aanbeveling |
Cijfer |
Sterke aanbeveling |
1 |
Zwakke aanbeveling |
2 |
Kwaliteit van de evidence |
Letter |
Hoog |
A |
Matig |
B |
Laag |
C |
Zeer laag |
D |
Formulering:
- Sterke aanbeveling: Doe / geef / enzovoort (gebiedende wijs)
- Zwakke/conditionele aanbeveling: Overweeg te doen / te geven / enzovoort
Naast het bewijs uit de literatuur (conclusies) zijn er andere overwegingen die meespelen bij het formuleren van de aanbeveling. Deze aspecten worden besproken onder het kopje ‘Overwegingen' in de richtlijntekst. Hierin worden de conclusies (op basis van de literatuur) geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de conclusie(s) in combinatie met deze overwegingen.
Figuur 1. Van bewijs naar aanbeveling
Bij de overwegingen kon men informatie kwijt over:
- veiligheid (bijvoorbeeld bijwerkingen, risico’s en complicaties)
- patiëntperspectief (waarden en voorkeuren van de patiënt)
- professioneel perspectief (bijvoorbeeld tijdsbesparing)
- beschikbaarheid, werkbaarheid en wenselijkheid van organisatie van zorg aspecten: kosten, voorzieningen, coördinatie, communicatie, gegevensverwerking, taakverdeling, verantwoordelijkheden, enzovoort
- kosteneffectiviteit, hierbij wordt aandacht besteed aan het perspectief (maatschappelijk perspectief versus gezondheidszorgperspectief)
Bij overwegingen kan men denken aan alle aspecten die niet vallen onder de systematische literatuuranalyse bij de uitgangsvraag, maar wel van belang zijn bij het formuleren van de aanbeveling.
Wijzigingen
Bij het opstellen van de conceptrichtlijn zijn enkele wijzigingen in de evidence-based uitgangsvragen doorgevoerd.
Binnen de module niet-medicamenteuze behandeling van dyspneu werd onder andere gezocht naar de effecten van voorlichting en de effecten van niet-invasieve beademing op dyspneu. Tijdens het schrijven van de modules is besloten de resultaten van de onderzoeksvraag Wat is het effect van voorlichting op dyspneu bij mensen met COPD? onder te brengen bij de module Voorlichting.
Tijdens het schrijven van de submodule Niet-invasieve beademing is besloten deze submodule niet meer evidence-based, maar consensus-based te schrijven. De rationale hiervoor is beschreven in de inleiding van deze submodule.
Tijdens het schrijven van module Hoesten is besloten de uitgangsvraag te wijzigen van Welke (niet-) medicamenteuze palliatieve behandeling is geschik voor hoesten bij mensen met gevorderde COPD? te wijzigen in Welke (niet-)medicamenteuze palliatieve behandeling is geschik voor prikkelhoest bij mensen met gevorderde COPD? De rationale hiervoor is beschreven in de inleiding van deze module.
Methodiek bij de modules zonder systematisch literatuuronderzoek
Bij de modules die betrekking hebben op de onderwerpen organisatie van zorg, voorlichting, het sociale domein en zingeving & spiritualiteit is geen systematisch literatuuronderzoek verricht, omdat de werkgroep verwachtte geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie.
Per module waren één of meerdere werkgroepleden verantwoordelijk voor het schrijven van de samenvatting literatuur, overwegingen, conclusies en aanbevelingen. De gehele werkgroep kon schriftelijk of tijdens de plenaire bijeenkomsten commentaar geven op deze teksten en aanbevelingen. Uiteindelijk werden de definitieve aanbevelingen in de plenaire bijeenkomst geaccordeerd.
De aanbevelingen zijn uitsluitend gebaseerd op overwegingen die zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en waar mogelijk onderbouwd door (niet systematisch) literatuuronderzoek.
De teksten zijn gebaseerd op bewijs uit de literatuur, maar de artikelen zijn niet methodologisch beoordeeld. De overwegingen staan onder een apart kopje in de richtlijntekst. Hierin wordt de context van de dagelijkse praktijk beschreven en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties.
Evaluatie
De evaluatie van de richtlijn zal worden uitgevoerd door de regiehoudende vereniging.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.