Organisatie van zorg
Uitgangsvraag
Wat zijn de randvoorwaarden voor organisatie van zorg om een optimale fractuurpreventie te bereiken bij mannen en vrouwen ≥ 50 jaar met een verhoogd fractuurrisico?
Aanbeveling
Automatiseer in ziekenhuizen in het elektronisch patiëntendossier de aanvraag voor DXA + VFA voor patiënten van 50 jaar en ouder die op de SEH komen met een botbreuk. Het multidisciplinaire fractuurpreventieteam is verantwoordelijk voor deze uitvoering.
Geef VFA een aparte verrichtingen code (initiatief bij NVvR en NVNG) zodat tijd gemoeid met het maken, het analyseren van het onderzoek en de verslaglegging, kan worden verrekend. Het geeft ook de mogelijkheid om als kwaliteitsindicator te meten hoeveel VFAs worden gemaakt in aansluiting op DXA (nu niet mogelijk).
Creëer een uniforme ziekenhuisbrede (fractuurpreventie) DBC (dus niet specialisme specifiek) die voorziet in de aanvullende diagnostiek bij patiënten ouder dan 50 jaar na een recente botbreuk, waarin de essentiële verrichtingen: DXA + VFA/lab/valrisicoanalyse en het uitslagbezoek zijn geborgd.
Verbeter en standaardiseer in samenwerking met de Osteoporose Vereniging de informatie over fractuurrisico, osteoporose, wervelfracturen en onderliggende aandoeningen aan patiënten ouder dan 50 jaar die een botbreuk hebben
Verstrek deze informatie (schriftelijk en mondeling) tijdens het eerste bezoek op de SEH (tijdens de fractuur) of op de polikliniek bij de eerste controle na de fractuur. Geef tevens informatie over het (lokale) zorgpad (diagnostiekfase). De verantwoordelijkheid voor de uitvoer ligt bij het fractuurpreventieteam.
Het fractuurpreventieteam is verantwoordelijk voor volledige, juiste en gemakkelijk beschikbare informatie over osteoporose en wervelfracturen in de eigen instelling. Bij deze informatie is een link/verwijzing naar de Osteoporose Vereniging belangrijk. Bij de start van een medicamenteuze behandeling is het benoemen van therapietrouw ten aanzien van leefstijl, calcium vitamine-D en medicatie essentieel.
Bij (vervolg) behandeling in de eerste lijn moet minimaal jaarlijks het belang van therapietrouw samen met de patiënt besproken worden.
Benadruk in het gesprek met de patiënt het belang van het blijven gebruiken van denosumab en de gevolgen van het stoppen ermee vanwege het reboundeffect bij staken van denosumab.
Indien de patiënt de wens heeft te stoppen wordt dit overlegd met de behandelaar.
Gebruik de keuzehulp in het gesprek met de patiënt.
Organiseer een landelijke campagne (initiatief bij de Osteoporose Vereniging) ter verbetering van het maatschappelijk bewustzijn over onderliggende aandoeningen bij het oplopen van een botbreuk. (Zowel over osteoporose als over gevaar van valincidenten).
Pas de keuzehulp aan, aan de huidige richtlijn (initiatief bij de Osteoporose Vereniging).
Verbeter de informatievoorziening aan patiënten over het belang van medicatie bij glucocorticoïdgebruik in samenwerking met de Osteoporose Vereniging.
Geef hierbij ook het belang aan van het doorzetten van medicatie en de mogelijkheid voor een andere behandeling als er bijwerkingen ontstaan of anderszins niet lukt de behandeling voort te zetten.
Overwegingen
Er is dus sprake van onderdiagnostiek bij zowel personen ouder dan 50 jaar met een recente fractuur als bij personen met risicofactoren voor fracturen. In deze richtlijn worden een aantal aanbevelingen geformuleerd om onderdiagnostiek te voorkomen. Zo wordt aanbevolen een DXA mét VFA (Vertebral Fracture Assessment) te verrichten bij mensen met een recente fractuur en laboratoriumonderzoek bij de personen met een verhoogd fractuurrisico (zie modules “Indicatie voor aanvullend onderzoek naar fractuurrisico” en “Meerwaarde van aanvullende VFA bij diagnostiek met DXA”). Een DXA hoort dus altijd samen aangevraagd te worden met een VFA of indien niet beschikbaar een X-TWK en LWK (module “Meerwaarde van aanvullende VFA bij diagnostiek met DXA”).
Tevens wordt in de huidige richtlijn aanbevolen om bij patiënten vanaf 40 jaar die glucocorticoiden gebruiken een DXA + VFA aan te vragen en om vanaf 50 jaar direct te starten met medicatie voor fractuurpreventie bij een prednison dag dosis van 7,5 mg per dag of meer (zie modules “Behandeling met medicatie voor fractuurpreventie”). Tot slot vermeldt de huidige richtlijn adviezen over een valrisicoinschatting en een valrisico-beoordeling (zie module “Aanvullend onderzoek - Inschatting van het valrisico en interventies”).
In deze modules is echter nog niet beschreven wie verantwoordelijkheid moet nemen, welke randvoorwaarden er nodig zijn voor de uitvoering van de aanbevelingen en wie die randvoorwaarden moet creëren om de aanbevelingen in deze richtlijn daadwerkelijk te implementeren. Dit proces staat beschreven in deze module.
Voor patiënten die met een recente fractuur die op de SEH komen, ligt de verantwoordelijkheid in de tweede lijn. In de module “Indicatie voor aanvullend onderzoek naar fractuurrisico” wordt beschreven dat een multidisciplinair fractuurpreventieteam moet worden opgericht of aanwezig moet zijn, in elk ziekenhuis om deze zorg te waarborgen. Zoals beschreven in de module “Indicatie voor aanvullend onderzoek naar fractuurrisico” adviseert de richtlijn werkgroep dat dit fractuur preventieteam bestaat uit tenminste een verpleegkundige/ verpleegkundig specialist/ Physisian Assistant met een beschouwend medisch specialist en een snijdend specialist (bij voorkeur iemand die fracturen behandelt zoals een (trauma)chirurg of orthopeed.
Het automatiseren van de oproep en de aanvraag voor aanvullend onderzoek bij deze patiëntengroep (met DXA +VFA, laboratoriumonderzoek en inschatten valrisico) is een belangrijke voorwaarde om ervoor te zorgen dat patiënten niet worden gemist.
De coördinatie van het proces van automatiseren van oproepen na recente fractuur moet worden verricht door het fractuurpreventieteam (multidisciplinair, minimaal bestaande uit een snijdend en beschouwend specialist en een coördinerend verpleegkundige/PA/VS) en moet worden ondersteund met voldoende middelen door het ziekenhuisbestuur. Het fractuurpreventie team is tevens verantwoordelijk voor het starten van een behandeling indien er een behandelindicatie wordt vastgesteld. Behandelindicaties worden beschreven in module “Aanvullend laboratoriumonderzoek naar onderliggende factoren voor een verhoogd fractuurrisico” van deze richtlijn.
Omdat ook wordt aanbevolen om valrisico beter in te schatten zal dit in de praktijk leiden tot het vaker vaststellen van een verhoogd valrisico. Ten eerste kost een valrisicoinschatting tijd. De valrisicoinschatting moet in tijd worden gealloceerd zodat deze ook kan plaatsvinden. De DBC dient daartoe dus te worden verruimd.
Ten tweede zal dit waarschijnlijk leiden tot meer verwijzingen naar de beweegspecialist zoals fysiotherapeut of oefentherapeut. Ook zal er naar verwachting meer worden verwezen naar een gespecialiseerde valpoli. Hierbij is het van belang te realiseren dat deze extra kosten gemaakt worden in het kader van preventie. De richtlijn valpreventie laat zien dat goede valanalyse kan leiden tot lagere valkans en lagere valincidenten en derhalve lagere kosten door uitblijven van letsel.
Op dit moment is er een knelpunt in de DBC-systematiek die deze onderdiagnostiek mede in stand houdt. In de tweede lijn zijn er 5 specialismen die een osteoporose DBC kunnen registreren voor het diagnostisch proces met DXA + VFA, laboratoriumonderzoek en een poliklinisch consult. Het tarief per DBC verschilt echter per specialisme en in sommige situaties kan deze DBC slechts geopend worden nadat is vastgesteld of inderdaad sprake is van osteoporose of van een medicamenteuze behandelindicatie.
Een DBC-fractuurpreventie (beschikbaar voor alle specialismen), waarin de kosten van het fractuurpreventie team en de diagnostiek (DXA + VFA, lab, valrisico evaluatie, consult specialist, verpleegkundige en/of VS/PA) kunnen worden opgenomen, zou meer rechtdoen aan het diagnostisch traject; tevens zijn de verschillen in tarieven voor de osteoporose DBC’s tussen de 5 specialismen voor hetzelfde diagnostische traject dan niet meer van toepassing. Het haalt de diagnostiek en de behandeling van de osteoporose uit elkaar en maakt het diagnostisch proces (en daarmee de kwaliteitsindicatoren) beter meetbaar.
Als gevolg van deze bovengenoemde fractuurpreventie DBC kan worden verwacht dat deze kan worden afgesloten op basis van reëel gemaakte kosten. De osteoporose behandel DBC zal minder oneigenlijk worden geopend. Over het geheel betekent het echter wel dat het verminderen van onderdiagnostiek zal leiden tot meer onderzoek (hetgeen de bedoeling is). Het totaal aan kosten, gemoeid met het vaststellen en behandelen van osteoporose en wervelfracturen, zal gaan toenemen zoals beschreven in het verbetersignalement osteoporose van ZINL. Immers meer mensen worden onderzocht, meer mensen krijgen een diagnose en dien ten gevolge vaker een behandeling. Er zal uiteraard een maatschappelijke winst ontstaan in de komende jaren van minder fracturen die behandeld dienen te worden, maar de kost gaat hier (zoals met alle preventie) voor de baat uit. In het verbetersignalement is een bedrag berekend van 10 miljoen jaarlijks. In de werkgroep is dit bedrag niet verder getoetst, ook is geen ruimte gevonden om zelf hierover een berekening te maken.
Er is dus sprake van onderbehandeling van patiënten met een recente fractuur die een behandelindicatie hebben op basis van osteoporose en/of wervelfractuur en bij patiënten met glucocorticoïdgebruik. Daarbij is tevens vastgesteld dat ingezette behandeling slecht wordt volgehouden. Ook is er onderhandeling van het valrisico.
In de richtlijnmodules zijn behandelindicaties beschreven en de behandelkeuze bij glucocorticoïdgebruik. Daarnaast is er een module die de valrisicoinschatting beschrijft en adviezen om een eventueel verhoogd valrisico te verlagen in het kader van valpreventie. Een aparte module behandelt de beweegadviezen. In de laatste module wordt de follow up besproken.
In deze modules is echter nog niet beschreven wie verantwoordelijkheid moet nemen in dit proces en welke randvoorwaarden er nodig zijn en wie die randvoorwaarden moet creëren om deze richtlijn daadwerkelijk te implementeren. Door wie er actie moet worden ondernomen, welke randvoorwaarden nodig zijn en wie die randvoorwaarden moet realiseren staat in deze module.
Om uiteindelijk een betere volgehouden behandeling te bereiken, is inzet nodig van alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van een patiënt met verhoogd fractuurrisico.
Bovendien is bij het verbeteren van een behandeling ook voldoende tijd en geld nodig om behandelingen, bijwerkingen, verwachtingen en vervolgtrajecten uit te kunnen leggen. Die middelen zijn dus van belang om verbetering te realiseren.
Recente fractuur en vervolg van de behandeling
Patiënten met een recente fractuur die via het fractuurpreventieteam in het ziekenhuis diagnostiek hebben ondergaan en een diagnose hebben gekregen, zullen via ditzelfde team starten met een behandeling. De eerste behandeling wordt derhalve voor deze patiënten in het ziekenhuis gestart. Hierbij is het, vanwege de matige therapietrouw, belangrijk dat uiterlijk 3 maanden na de start (en daarna jaarlijks) er een contactmoment is voor het evalueren van de behandeling.
De eerste controle op deze behandeling die vooral zal gaan over ervaren bijwerkingen, compliance en persistence wordt ook door het fractuurpreventieteam gedaan. Een eventuele eerste switch vanwege bijwerkingen of therapietrouw wordt dan ook door het team gedaan. Bij een stabiele situatie wordt patiënt (schriftelijk, bij voorkeur digitaal) overgedragen aan de eerste lijn. Indien tweedelijns medicatie is gestart of wenselijk is, dan volgt een consult bij endocrinologie, reumatologie of geriatrie.
Na het starten van een orale behandeling met een bisfosfonaat kan het vervolg worden vormgegeven door de huisarts. In regionale afspraken kan worden vastgelegd of ook een behandeling met zoledroninezuur (intraveneus) of denosumab (subcutaan) kan worden overgedragen aan de huisarts. Er dient een jaarlijkse evaluatie te gebeuren van behandeling met bisfosfonaten, en een strikt 6-maandelijkse controle (en injectie) bij denosumab. Het is aan de behandelaar (of aan degene aan wie de behandeling schriftelijk is overgedragen) om deze 6-maandelijkse toediening te borgen.
Fractuurpreventie en osteoporosezorg betreft chronische zorg. Parallel aan het vormen van een fractuurpreventieteam in de ziekenhuizen, zal ook de behandeling in de eerste lijn borging nodig hebben, zoals in de vorm van een ketenzorgprogramma dat ook al voor enkele andere chronische ziekten in de eerste lijn bestaat. De hieronder beschreven organisatie van fractuurpreventie en osteoporosezorg in de huisartspraktijk is voor een deel reeds beschreven in de NHG standaard Fractuurpreventie uit 2012. De afgelopen jaren is echter gebleken dat deze standaard nauwelijks is geïmplementeerd. In vrijwel alle huisartspraktijken zal deze zorg derhalve nog moeten worden opgetuigd.
Het vormgeven van deze zorg, die valt onder een aanvullend aanbod, gaat gepaard met personeel en tijd, en dus met geld. Dit kan alleen als er voldoende extra financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Voor een goede implementatie van deze zorg is vooral financiële ondersteuning nodig voor de inzet van praktijkondersteuning die deze zorg kan gaan leveren.
Regionaal kan de uitvoering van fractuurpreventiezorg verschillen, afhankelijk van de reeds bestaande (transmurale) afspraken en mogelijkheden. Een belangrijk deel van de jaarlijkse controles en het bewaken van de therapietrouw kan worden uitgevoerd door de praktijkondersteuner (POH) ouderenzorg, of als deze niet beschikbaar is door de POH somatiek, als verlengde arm van de huisarts. Deze keuze lijk logisch gezien de context van de oudere patiënt, waarbij persoonsgerichte integrale zorg bij meerdere chronische ziekten steeds meer de voorkeur geniet (Hart, 2022). Om transmuraal dezelfde taal te spreken en gevolg te geven aan dezelfde doelen van het project Zinnige Zorg is het van groot belang dat uitgangswaarden en aanbevelingen van deze richtlijn (voor zover die van toepassing zijn) op elkaar aansluiten. Dit betekent dat het NHG en de LHV de plannen uit deze richtlijn ondersteunen. De uitwerking van de richtlijn kan dan verder regionaal worden vormgegeven. Daarvoor moet een transmuraal plan worden opgesteld. De verantwoordelijkheid van dat transmurale plan ligt na het gereedkomen van deze richtlijn en die van de NHG (met dezelfde inhoud) bij het fractuurpreventieteam in het ziekenhuis om in overleg met de andere partijen.
Voorts is samenwerking nodig met alle partners: de tweede lijn, de apotheken, de (huisartsen) laboratoria en beweegspecialisten om de vervolgbehandeling voldoende te waarborgen. Dat betekent met name goede communicatie zodat benodigde informatie over patiënten beschikbaar is op de juiste plaats. Ook is de mogelijkheid tot laagdrempelig overleg nodig tussen de eerste en tweede lijn en apotheken, georganiseerd op basis van een structuur, zoals een regionaal overleg. Dat regionale overleg hoort te zijn geborgd in het transmurale plan.
De apotheker begeleidt het juiste medicatiegebruik en heeft een signalerende functie bij afwijkend gebruik. Wanneer patiënten hun medicatie niet ophalen of als behandelingen niet worden voortgezet (bijvoorbeeld: geen vervolgrecept gedurende 5 jaar bisfosfonaat oraal; of geen opvolging met denosumab na 6 maanden) heeft de apotheker een signalerende functie in de terugkoppeling aan de voorschrijver zodat de therapietrouw kan worden bevorderd.
De patiënteninformatie en de rol van de osteoporosevereniging wordt besproken in het volgende deel van deze module. Er zijn namelijk ook in de patiëntenvoorlichting adviezen te formuleren voor therapietrouw en het volhouden van de behandeling.
Glucocorticoïdgebruik en vervolgbehandeling met medicatie voor fractuurpreventie
Patiënten die glucocorticoïd-behandeling krijgen, zullen dat vaak krijgen in de tweede lijn, maar ook in de eerste lijn worden deze middelen voorgeschreven. Vaak is medicatie voor fractuurpreventie geïndiceerd, maar niet altijd. De hoofdbehandelaar heeft het meeste zicht op de aard van de glucocorticoïdbehandeling, de verwachte duur en de voorgeschreven dosering. Daarom lijkt het meest aangewezen dat de hoofdbehandelaar die de glucocorticoïdbehandeling uitschrijft ook verantwoordelijk is voor de afweging of medicatie voor fractuurpreventie nodig is, en voor het voorschrijven ervan. In het elektronisch patiëntendossier kan wel een reminder worden ingebouwd om de behandelaar te herinneren aan het voorschrijven van medicatie voor fractuurpreventie.
De apotheker heeft een signalerende functie bij het gebruik van glucocorticoïden en het niet gelijktijdig voorschrijven van medicatie voor fractuurpreventie (afhankelijk van duur en dosis van glucocorticoïden) met terugkoppeling van dit signaal aan de voorschrijvende behandelaar.
Goede patiënteninformatie kan bijdragen aan een goed geïnformeerde patiënt, die voldoende kennis heeft om de aandoening, de risicofactoren en de mogelijkheden voor behandeling te begrijpen. Als de patiënt weet waarom hij of zij een bepaalde behandeling of bepaalde adviezen krijgt, zal de neiging deze te volgen groter zijn en kan de therapietrouw toenemen. Een goed geïnformeerde patiënt draagt dus bij aan het voorkomen van botbreuken in de toekomst. Alle partijen betrokken bij het starten en vervolgen van een behandeling hebben een rol in het geven van voldoende en juiste informatie. De behandelaar die de patiënt ziet voor de fractuur op de SEH, als ook degenen die op de poli de fractuur behandelt heeft een taak om de diagnostiek naar eventueel onderliggende osteoporose goed uit te leggen om zo de adherentie voor het diagnostische programma te verhogen.
In het fractuurpreventieteam kan de arts/ VS/PA de informatie over de behandelindicatie toelichten en de patiënt motiveren voor behandeling met leefstijl, calcium, vitamine D en eventueel medicatie voor fractuurpreventie. In het ziekenhuis moet het fractuurpreventieteam tijdige, volledige en juiste informatie aan de patiënt borgen.
Verder is het fractuurpreventieteam verantwoordelijk voor de informatie over osteoporose en wervelfracturen in de eigen instelling. Deze informatie dient volledig en juist te zijn en informatie te bevatten over de screeningsonderzoeken, de risicofactoren, de valrisico en valpreventie, en de behandeling middels leefstijl, calcium en vitamine d en medicatie. Ook moet er informatie beschikbaar zijn over therapietrouw en het belang daarvan. Verwijzen naar de website van de Osteoporose Vereniging kan hierbij helpen en wordt aanbevolen.
Ook is het zeer wenselijk dat er met behulp van een keuzehulp samen met de patiënt wordt besloten welke behandeling wordt gekozen. De keuzehulp van de Osteoporose Vereniging in samenwerking met Patiënt+ zal worden vernieuwd (conform deze richtlijn).
In de eerste lijn is de uitvoerder van het programma voor de chronische zorg (meestal de praktijkondersteuner) degene die informatie moet verstrekken over het ziektebeeld en het belang van therapietrouw. Dit moet minimaal jaarlijks gebeuren.
De Osteoporose Vereniging kan de partijen van volledige en juiste informatie voorzien en patiënten moeten verwezen worden voor informatie naar de website van de osteoporose vereniging. De Osteoporose Vereniging heeft de verantwoordelijkheid om een landelijke campagne op te zetten (in samenwerking met andere partijen) voor bewustzijn en kennis over vallen en fracturen op oudere leeftijd.
De Osteoporose Vereniging krijgt dus een belangrijke rol in de informatievoorziening van zowel de toekomstige patiënt (landelijke campagne), de patiënt met risico op osteoporose (bij bijvoorbeeld glucocorticoïdgebruik vanwege een onderliggende aandoening) als aan de huidige patiënt (bij de start van de behandeling) als aan de patiënt op langere therapie (stoppen van medicatie). Deze taak kan niet zonder structurele financiering. Het is aan de zorgverzekeraars om in deze structurele financiering te voorzien.
Onderbouwing
Achtergrond
Osteoporosezorg en fractuurpreventie zijn nog onvoldoende geïmplementeerd in de praktijk. Hier ligt een aantal oorzaken aan ten grondslag.
Als eerste is de opinie, bij patiënten maar ook bij een aanzienlijk aantal (para)medici, dat vallen en breken bij veroudering hoort en dus niet preventief aangepakt hoeft te worden. (zie factsheet valrisicosignalering) Deze opinie wordt niet gestaafd door de wetenschap, waar ruimschoots bewijs is dat behandeling van verhoogd fractuurrisico veel fracturen kan voorkomen. Ook is het vertrouwen in de behandeling laag alhoewel de number needed to treat (NNT) van medicamenteuze therapie voor fractuurpreventie doorgaans lager ligt dan bij andere aandoeningen die gangbaar zijn om preventief te behandelen zoals hypertensie. Tot slot is de zorg met betrekking tot osteoporose en fractuurpreventie verdeeld over vele disciplines (in de eerste en tweede lijn) waardoor niet één specialisme de primaire verantwoordelijkheid lijkt te hebben of te nemen voor de patiënt met een verhoogd fractuurrisico.
In het recente rapport ‘Verbetersignalement Osteoporose’ van het Zorginstituut is vastgesteld dat er verbeteringen mogelijk zijn in het zorgtraject voor mensen met osteoporose [ref1].
In deze module worden de resultaten van het verbetersignalement besproken en worden concrete aanbevelingen gedaan over implementatie van de richtlijn-adviezen. Dit wordt gedaan aan de hand van de thema’s uit het verbetersignalement.
Submodule 1: Voorkomen van onderdiagnostiek, wat is nodig in de organisatie van zorg?
In het Verbetersignalement Osteoporose is onderzoek gedaan naar onderdiagnostiek. Die blijkt fors.
Onderzoek laat zien dat van alle 50-plussers die op de SEH komen met een botbreuk in Nederland, slechts 26% een DXA-scan krijgt in het jaar voor tot een jaar na de botbreuk (ref1). Uit Nederlands onderzoek is bekend dat van deze mensen 40% onderliggend osteoporose, osteopenie of al een bestaande wervelfractuur heeft (refs 2-5). Er is dus een aanzienlijke onderdiagnostiek van mensen die een fractuur hebben opgelopen.
Ook voor patiënten die een verhoogd risico hebben op osteoporose of een wervelfractuur door onderliggende aandoeningen worden te weinig DXA’s aangevraagd. Uit onderzoek van declaratiedata die het Zorginstituut verrichtte (ref 1), blijkt bijvoorbeeld dat van de mannen onder de 70 jaar die langdurig een hoge dosering glucocorticoïden krijgen, nog geen 5% een DXA onderging.
Daarnaast wordt er te weinig onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van wervelfracturen. Omdat een wervelfractuur op oudere leeftijd frequent voorkomt en een wervelfractuur (vanaf graad 2) een behandelindicatie geeft, dient naast DXA’ diagnostiek ook onderzoek gedaan te worden naar wervelfracturen. Bij voorkeur met een VFA-meting die tegelijkertijd met de DXA kan worden uitgevoerd. Op dit moment wordt een DXA vaak aangevraagd zonder beeldvorming van de wervelkolom. Daarbij komt nog, dat wervelfracturen vaak omslachtig worden omschreven, waardoor de ernst niet altijd wordt overgebracht (ref Lems editorial). Daarom moet de rapportage van wervelfracturen door de radioloog of nucleair geneeskundige eenduidig in het verslag komen te staan, met een gradering in Genant-score 1 (20 tot 25% hoogteverlies), 2 (25% tot 40% hoogteverlies) of 3 (≥ 40% hoogteverlies) (zie aanbeveling module “Aanvullend onderzoek - Inschatting van het valrisico en interventies”)
Referenties
- Lötters FJ, van den Bergh JP, de Vries F, et al. Current and Future Incidence and Costs of Osteoporosis-Related Fractures in The Netherlands: Combining Claims Data with BMD Measurements. Calcif Tissue Int 2016; 98: 235-43.
- Hart, B., Somers, A., Vos, R., Rozendaal, L., Baar, B., & Akker, I. L. V. D. (2022). Persoonsgerichte integrale zorg voor oudere patiënten in ketenzorg. Huisarts en wetenschap, 65(1), 37-39.
- Huntjens KM, van Geel TA, Blonk MC, et al. Implementation of osteoporosis guidelines:
a survey of five large fracture liaison services in the Netherlands. Osteoporos Int 2011; 22: 2129-35. - van Helden S, van Geel AC, Geusens PP, et al. Bone and fall-related fracture risks in women and men with a recent clinical fracture. J Bone Joint Surg Am 2008; 90: 241-8.
- van der Velde RY, Bours SPG, Wyers CE, et al. Effect of implementation of guidelines on assessment and diagnosis of vertebral fractures in patients older than 50 years with a recent non-vertebral fracture. Osteoporos Int 2017; 28: 3017-22.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 08-08-2022
Laatst geautoriseerd : 08-08-2022
Geplande herbeoordeling : 08-08-2025
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Verenso heeft een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werk- en klankbordgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met osteoporose en een verhoogd fractuurrisico.
Werkgroep
- Prof. dr. J.P.W. van den Bergh, internist-endocrinoloog, VieCuri Medisch Centrum, Venlo & Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht (voorzitter), NIV
- Dr. N.M. Appelman-Dijkstra, internist-endocrinoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NIV
- Prof. dr. M.C. Zillikens, internist-endocrinoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NIV
- Prof. dr. W.F. Lems, reumatoloog, Amsterdam Universitair Medisch Centrum en Reade, Amsterdam, NVR
- Prof. dr. P.P.M.M. Geusens, reumatoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, NVR
- Dr. H.C. Willems, klinisch geriater, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVKG
- Dr. G. de Klerk, traumachirurg, Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, Goes, NVvT
- Dr. P.J.M. Elders, professor in de huisartsengeneeskunde, Huisartsenpraktijk De Grote Rivieren, Amsterdam, NHG
- Dr. L.W.F. Maartens, huisarts, Huisartsencentrum Parklaan-Maartens, Eindhoven, NHG
- Dr. T. Wiersma, huisarts en senior wetenschappelijk medewerker Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht, NHG
- Drs. M.M. van Oostwaard, verpleegkundig specialist, VieCuri Medisch Centrum, Venlo, V&VN
- H.J.G. van den Broek, patiëntvertegenwoordiger Osteoporose Vereniging, Den Haag, Osteoporose Vereniging
Klankbordgroep:
- Dr. H.G. Raterman, reumatoloog, Noordwest Ziekenhuisgroep, Den Helder, NVR
- Prof. dr. F. de Vries, professor in de klinische farmacie en epidemiologie, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, NVZA
- Drs. M. van der Steen, openbaar apotheker, Apotheek Veldhuizen, Ede, KNMP
- Dr. P. van den Berg, verpleegkundig specialist fracturen en osteoporose, Reinier de Graaf, Delft, V&VN
- Dr. E. Smulders, hoofddocent geriatrie fysiotherapie Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, KNGF
- Dr. L. den Boeft, geriatriefysiotherapeut, praktijk 43, Naarden, KNGF
- M. Alcazar, klinisch diëtist, Amstelring, Amsterdam, NVD
- C.J.M. van Santen, oefentherapeut, Praktijk voor Houding en Beweging, Den Haag, VVOCM
- Drs. M.H. de Jong, Sportarts, Annatommie mc Amsterdam-Amstelveen, Amstelveen, VSG
- Drs. W. Jager, gynaecoloog, St. Jans Gasthuis Weert, Weert, NVOG
- E.H.G. Oei, radioloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVVR
- Dr. S.H. van Helden, traumachirurg, Isala, Zwolle, NVT
- M.G.C. Ligthart, bedrijfsarts, ADXpert, Ridderkerk, NVAB
- Dr. P.M. van Roermund, orthopeed, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NOV
- A.M.W.M. van Dam, patiëntvertegenwoordiger Osteoporose Vereniging, Den Haag, Osteoporose Vereniging
- Dr. H.J.J. Verhaar, internist, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NIV
- Dr. R.L. van Bezooijen, specialist Ouderengeneeskunde, Florence, Rijswijk, Verenso
- Drs. G. Zemack, revalidatiearts, Revalidatiecentrum Libra, Eindhoven, VRA
- Drs. S.E.C. Pichardo, MKA-chirurg, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, VRA
- Drs. M.R.J. ten Broek, nucleair Geneeskundige, Reinier de Graaf Groep, IJsselland ziekenhuis, NVNG
Met ondersteuning van
- Dr. L. Viester, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. K. Venhorst, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. B.L. Gal-de Geest, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Het kennisinstituut in haar rol als methodologisch ondersteuner, de NIV als initiërende wetenschappelijke vereniging en de richtlijncommissie zijn zich bewust van de belangen die spelen binnen de werkgroep, maar het werd toch noodzakelijk geacht om de betreffende inhoudelijk experts op dit gebied bij de richtlijn te betrekken. Tijdens de commentaarfase zullen de in de werkgroep vertegenwoordigde verenigingen middels de uitnodigingsbrief voor het aanleveren van commentaar erop alert worden gemaakt dat er belangen spelen binnen de richtlijnwerkgroep. Zij zullen worden verzocht om hier bij het aanleveren van commentaar kritisch op te zijn en erover na te denken om experts, vrij van belangen, expliciet te verzoeken om de richtlijn te beoordelen.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Van den Bergh |
Werkzaam in VieCuri MC Noord Limburg Hoogleraar botkwaliteit en metabole botaandoeningen, Maastricht UMC 0,2 FTE Hoogleraar Endocrinologie Uhasselt België, 0,05 FTE |
Bestuurslid Stichting IWO (Interdisciplinaire werkgroep osteoporose), onbetaald behoudens onkostenvergoeding Voorzitter planning en Financiering OOR Zuid Oost Nederland, onbetaald Lid dagelijks bestuur OOR Zuid Oost Nederland, onbetaald Lid werkgroep Zinnige Zorg Osteoporose - Zorglnstituut onbetaald Lid werkgroep Kwaliteitsindicator Osteoporose, onbetaald |
Vergoeding voordrachten en advisoryboards: Amgen, UCB, Eli Lilly, Sanofi
Onderzoek gefinancierd (via de afdeling, niet via ondergetekende) door Amgen, Eli Lilly, Apotheekzorg, Stichting de Weijerhorst, NWO, Novo Nordisk Fonden
Bestuurslid van stichting IWO en bestuurslid van de NVE BoNe werkgroep |
Geen |
Appelman-Dijkstra |
Internist Leids Universitair Medisch Centrum |
non-paid member scientific board van Active Life, (onbetaald) voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Calcium en Botstofwisseling alsmede secretaris van de NVE BoNe werkgroep (onbetaald), lid sectie Endocrinologie NIV (onbetaald behoudens reiskostenvergoeding) |
Geparticipeerd in de fase 3 studie naar Romosozumab in postmenopauzale osteoporose (afgerond in 2016/2017). 2015 Researchdonatie van Amgen ten behoeve van ontwikkeling Nederlandse ziekte specifieke vragenlijst voor hyperparathyrodie 2019 UCB ISSS gesponsorde studie naar de uitkomsten van Sclerostin deficiëntie bij mensen met de ziekte van Buchem
Niet van toepassing behoudens voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Calcium en Botstofwisseling alsmede secretaris van de NVE BoNe werkgroep |
Geen |
Zillikens |
Internist Erasmus MC Rotterdam. Hoogleraar complexe en zeldzame botaandoeningen. |
Voorzitter BotNetwerk van de Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie (NVE), onbetaald Voormalig voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Calcium en Botstofwisseling, onbetaald Bestuurslid European Calcified Tissue Society (ECTS), onbetaald. |
Geparticipeerd in de fase 3 studie naar Romosozumab bij postmenopauzale osteoporose (afgerond in 2016/2017)
participatie in de klankbordgroep richtlijn Mastocytose. |
Geen |
Lems |
Reumatoloog in Amsterdam UMC/lokatiehoofd in Vumc (0,8 FTE) Reumatoloog in Reade (0,2 FTE) |
Hoofdredacteur Ned. Tijdschrift Reumatologie (betaald) Secretaris IWO (betaald) Wetenschappelijk secretaris NVR (betaald) Adviesraden/Speakers fees: Amgen, Eli Lilly, UCB, Pfizer, Curaphar (betaald) |
Sponsoring, aan de afdeling, niet aan ondergetekende, van wetenschappelijk onderzoek: Amgen, Eli Lilly, Pfizer |
Geen |
Geusens |
Emeritus hoogleraar reumatologie, MUMC & UHasselt, België Lopend onderzoek: Promotor voor S Bours Co-promotor voor P vd Berg Begeleiding bij diverse nog steeds lopende promoties aan MUMC en Uhaaselt |
Lid commissie terugbetaling geneesmiddelen, RIZIV, BE (onbezoldigd) Parttime Reumatoloog, ReumaClinic, BE (bezoldigd volgens RIZIV0 |
Pfizer, Abbott/Abbvie, Janssen, Celgene, Lilly, Amgen, MSD, UCB, Will, Roche, BMS, Novartis, Sanofi |
Geen |
Willems |
Klinisch geriater en internist bij AmsterdamUMC, (0,8 FTE) |
Voorzitter werkgroep Leading the Change bij stichting Zorgevaluatie Nederland (0,05FTE) betaald |
Speekersfee voor AMGEN, Lilly, UCB geparticipeerd in advisary boards van Amgen en UCB. |
Geen |
De Klerk |
Traumachirurg, Admiraal de Ruyter Ziekenhuis |
Instructeur Advanced Trauma Life Support, betaald Lid van de Taskforce 2 heupfractuur van de NVT, betaald |
2018 Presentatie op BOT Cursus Delft, speakersfee, enkele betaalde cursussen over osteosynthese van Synthes (Ankle Trauma en Hip fragility fractures), Smith and Nephew (TSF), Promotion Medical (IBRA Seminar & Workshop "Trauma and Reconstruction of the Upper Limb, Amsterdam), deelnemer osteoporose symposium betaald door Lilly Bij intellectuele belangen: 2017 Proefschrift: Identification and treatment in fracture patients |
Geen |
Elders |
0,6 FTE: Universitair Hoofd Docent onderzoeksgroep Diabetes, Overgewicht, leefstijl en Osteoporose bij de afdeling huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde, UMC Amsterdam, locatie Vumc 0,2 FTE waarnemend huisarts te Amsterdam |
Expert-arts diabetes zorg voor de zorggroep CHAGZ te Amsterdam (betaald) Lid van de vaste Kamercommissie bevolkingsonderzoek van de gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid van de gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid van de werkgroep deprescibing van het kennisinstituut (vacatiegeld) Lid werkgroep Osteoporose Zorg Instituut Nederland (vacatiegeld) Lid van de transmurale werkgroep Diabeteszorg Amsterdam (vacatiegeld) Docent Huisartsgeneeskunde Diabetes en Osteoporose gerelateerd onderwerpen voor diverse organisaties, waaronder ook instellingen die subsidies van de farmaceutische industrie ontvangen. Het betreft nascholing die door mij zelf zonder bemoeienis van buitenaf worden samengesteld (betaald) Lid van de Diabetes Huisartsen groep (DIHAG) van het NHG (onbetaald) |
Geen |
Geen |
Maartens |
Huisarts 0,6 FTE Zelfstandig, Eindhoven |
Kader-arts osteoporose, Diagnostiek voor U Eindhoven. Op consultatie-basis Beoordeling DXA aanvragen Zuid Oost Brabant. Betaalde functie |
Geen |
Geen |
Wiersma |
senior wetenschappelijk medewerker NHG |
Geen |
Geen |
Geen |
Van Oostwaard
|
Verpleegkundig specialist Promovendus Centrum voor Metabole Botaandoeningen VieCuri Medisch Centrum |
Onbetaald: PhD traject Universiteit Maastricht (Prof. J van den Bergh) Voorzitter Netwerk V&VN VS Osteoporose
|
Beperkt honorarium: Adviseurschap UCB (adviesraad VS-PA) In verleden betaling voor een congresreis en voordrachten: Amgen (of via congresbureau ondersteund door Amgen) |
Geen |
Van den Broek |
Voorzitter Osteoporose Vereniging (vrijwilliger, onbezoldigd) DGA Consultec BV (Eigen holding, houder pensioenrechten) |
DGA Consultec BV (Eigen holding, houder pensioenrechten) deels betaald. Bestuurslid Energiek Heusden (energiecoöperatie, onbezoldigd) |
De osteoporose vereniging heeft geen extern gefinancierd onderzoek, dus niet van toepassing. Zij ontvangt subsidie, sponsoring en donatie voor het organiseren van verenigingsactiviteiten van VWS, ReumaNederland, contributie en bedrijven (waaronder Farma) |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en de Osteoporose Vereniging voor de Invitational conference en afvaardiging van de Osteoporose Vereniging in de werkgroep. Het verslag hiervan (zie aanverwante producten) is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en de Osteoporose Vereniging en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Richtlijn osteoporose en fractuurpreventie: implementatieplan
Dit implementatieplan is opgesteld ter bevordering van de implementatie van de richtlijn osteoporose en fractuurpreventie.
Voor het implementatieplan voor de richtlijn verwijst de richtlijnwerkgroep naar de implementatiefase van het zorginstituut: https://www.zorginstituutnederland.nl/werkagenda/stofwisseling-en-hormoonhuishouding/zinnige-zorg---osteoporose-implementatiefase
Voor het opstellen van dit plan is een verdere inventarisatie gedaan van de mogelijk bevorderende en belemmerende factoren voor het naleven van de aanbevelingen. Daarbij heeft de richtlijncommissie een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie, de daarvoor benodigde randvoorwaarden en de acties die door verschillende partijen ondernomen dienen te worden.
Werkwijze
De werkgroep heeft per aanbeveling geïnventariseerd:
- per wanneer de aanbeveling overal geïmplementeerd moet kunnen zijn;
- de verwachtte impact van implementatie van de aanbeveling op de zorgkosten;
- randvoorwaarden om de aanbeveling te kunnen implementeren;
- mogelijk barrières om de aanbeveling te kunnen implementeren;
- mogelijke acties om de implementatie van de aanbeveling te bevorderen;
- verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.
Voor iedere aanbevelingen is nagedacht over de hierboven genoemde punten. Echter niet voor iedere aanbeveling kon ieder punt worden beantwoord. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen “sterk geformuleerde aanbevelingen” en “zwak geformuleerde aanbevelingen”. In het eerste geval doet de richtlijncommissie een duidelijke uitspraak over iets dat zeker wel of zeker niet gedaan moet worden. In het tweede geval wordt de aanbeveling minder zeker gesteld (bijvoorbeeld “Overweeg om …”) en wordt dus meer ruimte gelaten voor alternatieve opties. Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” zijn bovengenoemde punten in principe meer uitgewerkt dan voor de “zwak geformuleerde aanbevelingen”.
Algemeen: implementatie van de aanbevelingen bij de richtlijn osteoporose en fracuurpreventie
Voor een uitgebreide bespreking van de randvoorwaarden en verantwoordelijke partijen ten aanzien van de aanbevelingen van deze richtlijn verwijst de richtlijnwerkgroep naar de module ‘organisatie van zorg’.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met osteoporose en verhoogd fractuurrisico. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodule (Nederlandse Internisten Vereniging, 2011) op noodzaak tot revisie.
Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de V&VN, NVKG, KNGF, NHG, KNMP, Verenso, NVR, Osteoporose Vereniging, NVD, IGJ en NVMKA via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
Definitie |
|
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.