Duurzaamheid
Uitgangsvraag
Op welke wijze kan duurzaamheid worden meegewogen in de keuze van de opvang- en afvoermethoden voor urine en feces?
Aanbeveling
Duurzaamheid moet meegewogen worden in de keuze van de opvang- en afvoermethoden voor urine en feces.
Overwegingen
Duurzaamheid
Duurzaamheid moet meegewogen worden in de keuze van de opvang- en afvoermethoden voor urine en feces.
Volgens de duurzaamheidsladder levert het niet gebruiken van hulpmiddelen (R-ladder: ‘Refuse’ en ‘Reduce’) de meeste duurzaamheidswinst op (Leidraad Duurzaamheid in richtlijnen: toevoegen van duurzaamheidsaspecten in richtlijnontwikkeling, deel A en deel B: module 2 reusables versus disposables). Dat betekent dat het gebruik van het toilet (geen hulpmiddelen) de duurzaamste manier van werken is. Gezondheidsmedewerkers moeten zich hiervan bewust zijn en goed afwegen of het wel nodig is om bij patiënten hulpmiddelen voor de opvang en afvoer van urine en feces te gebruiken (‘Refuse’).
Als het gebruik van een toilet niet mogelijk is, moet geprobeerd worden om het gebruik van hulpmiddelen te minimaliseren (‘Reduce’) en een duurzame alternatieve methode te kiezen.
In een Deense studie (Life Cycle Assessment) werd de milieu-impact van vier verschillende opvang- en afvoermethoden van urine/feces geanalyseerd. Zowel de gekozen opvang- en afvoermethoden als de afvalverwerkingsstromen sluiten helaas niet goed aan bij de situatie in Nederland. Eigenlijk moet de studie opnieuw worden gedaan voor de situatie in Nederland om conclusies te kunnen trekken voor Nederland (kennislacune). Toch zijn er op basis van de Deense studie en andere informatiebronnen wel een paar algemene elementen te benoemen die van belang zijn voor duurzaamheid.
Reiniging en desinfectie
Bij het gebruik van herbruikbare po’s/urinalen bepaalt de reiniging en desinfectie vrijwel de volledige impact op het milieu. De productie van de po/urinaal en de waterzuivering (energie min opbrengsten) vallen hierbij, door de lange levensduur van een herbruikbare po/urinaal, in het niet. Het is dus belangrijk om in het kader van duurzaamheid het reinigings- en desinfectieproces te optimaliseren: te weten een energiezuinige pospoeler, meerdere instrumenten per ronde, een duurzaam desinfectieprogramma en duurzame energie (Leidraad Duurzaamheid in richtlijnen). Ook is het belangrijk te kiezen voor een herbruikbaar hulpmiddel met de langste levensduur. De totale milieu-impact van stalen en plastic po’s (voor hergebruik) is nagenoeg gelijk: stalen po’s hebben weliswaar een recyclevoordeel op plastic po’s (staal kan beter gerecycled worden) en een langere levensduur, maar de productie van staal kost meer energie dan de productie van plastic.
Bij het gebruik van po’s/urinalen voor eenmalig gebruik in combinatie met een vermaler dragen meerdere factoren bij aan de milieu-impact zoals de productie van de po/urinaal/het absorberend materiaal, reinigen en desinfecteren van de hulpmiddelen, het vermalen van de po/urinaal met inhoud en de waterzuivering. Het gebruik van absorberend materiaal moet vanuit duurzaamheid zo veel mogelijk beperkt worden (zie rapport milieu-impact van plaszakken). Ook bestaat er onderscheid in duurzaamheid van de verschillende soorten absorberend materiaal: super absorberende polymeren zijn minder duurzaam dan bijvoorbeeld pulp.
Afvalstromen
De impact van de afvoermethode is vooral afhankelijk van de afvalstromen zoals verbranding en waterzuivering (zowel verbruik van energie als opbrengsten zoals elektriciteit, warmte en biogas). De efficiëntie van het terugwinnen van energie bij afvalstromen varieert per land of zelfs per installatie. Zo is het elektrisch rendement van vuilverbranding in Nederland gemiddeld 15% (ten opzichte van 23% in Denemarken) en het thermisch rendement 28% (ten opzichte van 70% in Denemarken). De Nederlandse waterzuivering produceert biogas door vergisting van zuiveringsslip. Hiermee wordt 23% van de elektriciteit opgewekt die nodig is voor transport en zuivering van rioolwater (artikel CBS: Biogasproductie door rioolzuiveringsinstallaties piekt).
In het algemeen kan worden gesteld dat de meeste gebruikte methoden van opvang en afvoer van urine en feces (inclusief het gebruik van het toilet) geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van het riool. Van deze methoden die gebruikmaken van het riool belasten po’s voor eenmalig gebruik en een vermaler de waterzuivering het meest, met daarmee hoger energieverbruik en kosten. Het gebruik van opvangzakken is de enige methode die volledig gebruikmaakt van verbranding als afvalverwerking. Omdat verbranding meer energie terugwint dan waterzuivering is deze methode duurzamer dan je zou denken.
Gebruik van extra persoonlijke beschermingsmiddelen
Bij het vervoer van po’s en urinalen naar een pospoeler of vermaler wordt minstens één extra handschoen geadviseerd ten opzichte van opvang in opvangzakken. Dit gebruik van extra persoonlijke beschermingsmiddelen moet worden meegewogen in de milieu-impact.
Medicatie en contrastmiddel
Het lozen van urine en feces op het riool heeft als nadeel dat medicatie en contrastmiddel, die worden uitgescheiden in urine en/of feces, in het afvalwater van het riool terechtkomen (Ketenaanpak medicijnresten uit water, Informatiepunt Leefomgeving ), Medicijnresten in water, Unie van Waterschappen). Rioolzuiveringsinstallaties kunnen niet alle medicijnresten uit het afvalwater zuiveren waardoor deze stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen. Dit is schadelijk voor het milieu. De methoden die gebruikmaakt van opvangzakken hebben als duurzaamheidsvoordeel dat medicatie en contrastmiddelen niet in het riool terechtkomen maar worden verbrand. Een proef met het meegeven van enkele urineopvangzakken aan patiënten, die een scan met contrastvloeistof hadden ondergaan, is succesvol verlopen. Met deze proef kon worden voorkomen dat 80% van de contrastmiddelen in het rioolwater terechtkwam.
Conclusie
Het niet of zo min mogelijk gebruiken van hulpmiddelen (door het gebruik van het toilet) levert de meeste duurzaamheidswinst op.
Alle beschreven opvang- en afvoermethoden, die alternatieven zijn voor een toilet, hebben plus- en minpunten wat betreft duurzaamheid. Hoe de optelsom hiervan uitpakt voor elke methode valt niet te zeggen voor de Nederlands situatie (kennislacune).
Om die reden hebben we ons in de keuzehulp beperkt tot het benoemen van de belangrijkste plus- en minpunten van de verschillende opvang- en afvoermethoden van urine en feces.
Het algemene adagium dat herbruikbare hulpmiddelen altijd duurzamer zijn dan middelen voor eenmalig gebruik ligt genuanceerder op het gebied van opvang en afvoer van urine en feces en vraagt meer onderzoek in Nederland.
Onderbouwing
Referenties
- B.L.Sørensen, H. Wenzel: Life cycle assessment of alternative bedpans – a case of comparing disposable and reusable devices. 2014, J of Cleaner Production 83:70-79.
- Tauw, De milieu-impact van plaszakken, 2020, opdrachtgever ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, kenmerk: R001-1275576SFH-V03-los-NL.
- L. Snijder, M.Broeren, Klimaatimpact herbruikbare en eenmalige specula: screening LCA voor het UMC Utrecht, CE Delft, oktober 2020, publicatienummer: 22.210358.128.
- Van Waarde, rapport Brede Proef Plaszakken, ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, mei 2021.
Verantwoording
Beoordelingsdatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 21-02-2024
Algemene gegevens
Er is een verklaring van geen bezwaar aangeleverd door:
- Vereniging van Specialisten Ouderengeneeskunde (Verenso)
- Patiëntenfederatie Nederland (PFNL)
De richtlijn is gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De financier heeft geen invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit deskundige en vertegenwoordigers van specialismen die betrokken zijn in de zorg. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
De werkgroep bestaat uit de volgende leden:
- Dr. I. J.B. (Ingrid) Spijkerman, voorzitter en arts-microbioloog, Federatie Medisch Specialisten (FMS)
- A.B. (Gonny) Moen, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
- R. (Renske) Tjeerdsma, deskundige infectiepreventie, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
- M.B.J.J. (Marty) Jacobs, deskundige infectiepreventie, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
- I. (Ingrid) Verzijl- Kok, verpleegkundig specialist AGZ (Algemene Gezondheidszorg), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
- T. (Tanja) Bruins, kwaliteitsverpleegkundige, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) (deelname tot december 2022)
- C. P. (Coriena) van Bruchem, UCS (urologie, continentie- en stomazorg)-verpleegkundige, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
- Dr. L. (Lara) Gerbrandy-Schreuders, uroloog, Federatie Medisch Specialisten (FMS)
De volgende personen waren onderdeel van de klankbordgroep en hebben input gegeven tijdens de ontwikkelfase vanuit hun specifieke expertise:
- Dr. P. (Paul) van Houten, specialist oudergeneeskunde, Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso)
- J. A. (Jochem) van Westerop, senior-adviseur Afvalwater, afdeling Leefomgeving, Regelgeving en Duurzaamheid, Rijkswaterstaat
Met ondersteuning van:
- F.E.M. (Femke) Aanhane, senior-procesbegeleider richtlijnontwikkeling, SKILZ
- I. (Ingeborg) van Dusseldorp, informatiespecialist, Maatschap Van Dusseldorp, Delvaux & Ket
- Dr. N. (Nina) Molenaar, arts-epidemioloog, Medical Research Consulting
- Dr. J. (Joan) Vlayen, arts-onderzoeker, Medical Evaluation & Technology Assessment (ME-TA), België
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroep- en klankbordgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring is opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroep- en klankbordgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in de onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen via het bureau van SKILZ bureau@skilz.nu.
Werkgroeplid |
Functie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Dr. I.J.B. Spijkerman |
Arts-microbioloog |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
M.J.J.B. Jacobs |
Deskundige infectiepreventie |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
I. Verzijl |
Verpleegkundig specialist |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
C.P. van Bruchem |
UCS (urologie, continentie- en stomazorg)-verpleegkundige |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
A.B. Moen |
Deskundige infectiepreventie |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
R. Tjeerdsma |
Deskundige infectiepreventie |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
T. Bruins |
Kwaliteitsverpleegkundige |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. L.C. Gerbrandy |
Uroloog |
Raad van Toezicht, Stichting Tweega Medica (onbetaald) |
Geen |
Geen actie vereist |
F.E.M. Aanhane |
Senior-procesbegeleider |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Dr. P. van Houten |
Specialist oudergeneeskunde |
Voorzitter projectgroep Handreiking Uitbraakmanagement Lid Commissie Goed Gebruik Hulpmiddelen (ZonMW) Freelance docent Amstelacademie en InHolland |
Geen |
Geen actie vereist |
J. A. van Westerop |
Senior-adviseur Afvalwater |
Geen |
Geen |
Geen actie vereist |
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland bij het ophalen van de knelpunten die leven bij dit thema. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. Tijdens de commentaarfase hebben zij meegelezen met de conceptteksten.
Wkkgz & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel:
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Organisatie van zorg |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er wordt geen toename in voltijdsequivalenten dan wel opleidingsniveau verwacht. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht. |
Werkwijze
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen zoals vastgesteld in het SRI-document ‘Procedure SRI- richtlijnontwikkeling’. Dit document beschrijft een stappenplan dat gebaseerd is op de kwaliteitscriteria uit de documenten: Richtlijn voor richtlijnen (2012), AQUA Leidraad voor Kwaliteitsstandaarden (2014), de HARING-tools (2013), AGREE-II (2010). Ook bevat het stappenplan verwijzingen voor methodieken van het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit en het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Federatie Medisch Specialisten’.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase hebben de voorzitter van de werkgroep, de werkgroepleden en de procesbegeleider de knelpunten geïnventariseerd. Er is een vragenlijst uitgestuurd naar alle relevante beroeps-, brancheverenigingen en partijen. Deze vragenlijst was gebaseerd op de WIP-richtlijnen over 'Pospoelers en vermaalsystemen' en over 'Urinelozing en stoelgang'. Een verslag over de knelpunten op het gebied van pospoelers en vermaalsystemen is terug te vinden in de bijlage Rapportage knelpunteninventarisatie pospoelers en vermaalsystemen. Het verslag van de resultaten van de knelpunteninventarisatie op het gebied van urinelozing en stoelgang is in de bijlage Rapportage knelpunteninventarisatie (urinelozing en stoelgang) te lezen.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Per uitgangsvraag is de methode van onderzoek bepaald. Bij de uitgangsvragen waarbij literatuuronderzoek is uitgevoerd, is een onderzoeksvraag opgesteld. Vervolgens heeft de werkgroep per onderzoeksvraag geïnventariseerd welke uitkomstmaten relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder de paragraaf 'Onderbouwing' in iedere module. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects-model. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias-tabellen (zie bijlagen).
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur (zie bijlagen).
De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’. GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte.
Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE |
|
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de overwegingen
Voor het formuleren van een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016b).
Genoemd kunnen worden:
- Kosten;
- Waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en zorgmedewerkers;
- Balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies;
- Duurzaamheid;
- Aanvaardbaarheid van interventies;
- Haalbaarheid van een aanbeveling.
Deze aspecten worden per module besproken onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van de aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvragen en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit. Bij een hoge bewijskracht zijn ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas et al., 2017; Neumann et al., 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, zorgmedewerkers en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Randvoorwaarden (organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). In deze module is extra aandacht besteed aan 'wat te doen bij een uitbraak van een infectieziekte(n)'. Ook het aspect duurzaamheid en de relatie tot organisatie van zorg is uitgelicht.
Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Formuleren van kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader onderzoek staat in de bijlage Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en andere relevante partijen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
De volgende partijen hebben commentaar geleverd op de richtlijn SRI Opvang en afvoer van urine en feces:
Partijen |
||
FMS - Federatie Medisch Specialisten |
RIN VERBAND MET - Publiek domein |
V&VN - Vereniging voor Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland |
NAPA - Nederlandse Associatie Physician Assistants |
Patiëntenfederatie NL |
Verenso - Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde |
NVZ - Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen |
NVAVG - Nederlandse Vereniging voor Artsen Verstandelijk Gehandicapten |
VHIG - Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg |
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ 2016a;353:i2089.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016b. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ 2010;182:E839-42.
Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ 2008;336: 924-6.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Federatie Medisch Specialisten.