Medisch specialistische revalidatie bij oncologie

Initiatief: VRA Aantal modules: 27

Medisch specialistische revalidatie bij oncologie - Voorspellende factoren gezonde levenssti

Aanbeveling

Uitgangsvraag
Wat zijn kenmerken voor het zelfstandig oppakken/handhaven van een gezonde leefstijl (fysiek actief, gezond voedingspatroon, niet roken, beperkt alcoholgebruik, gezond lichaamsgewicht) voor patiënten die behandeld zijn voor kanker?

Aanbevelingen
De werkgroep is van mening dat een hoger opleidingsniveau, weinig lichamelijke klachten en/of belemmeringen als gevolg van de oncologische behandeling en/of het ontbreken van comorbiditeit gunstige kenmerken zijn bij patiënten die behandeld zijn voor kanker voor het zelfstandig oppakken/handhaven van een gezonde leefstijl. Deze kenmerken kunnen meegewogen worden in de beslissing ten aanzien van het includeren in en vormgeven van een medische specialistische revalidatiebehandeling of monodisciplinaire paramedische/psychosociale zorg.

De werkgroep is van mening dat voor patiënten met kanker roken in combinatie met alcoholgebruik en een lager opleidingsniveau ongunstige kenmerken zijn voor het stoppen met roken. Deze groep behoeft wellicht extra monitoring en aandacht.

De werkgroep is van mening dat intentie, planning, geïdentificeerde gereguleerde motivatie, eigen effectiviteit, eigen mogelijkheden, ervaren gedragscontrole en sociale ondersteuning voorspellend zijn voor het zelfstandig oppakken/handhaven van fysieke activiteiten bij patiënten die behandeld zijn voor kanker. Deze kenmerken kunnen meegewogen worden in de beslissing ten aanzien van het includeren in en vormgeven van een medisch specialistische revalidatiebehandeling of monodisciplinaire paramedische/psychosociale zorg.

De werkgroep is van mening dat een primaire behandelaar (internist-oncoloog, chirurg, radiotherapeut, etc.), (gespecialiseerd) verpleegkundig(e) (specialist), physician assistant, huisarts en/of bedrijfsarts als onderdeel van de signalering behoefte zorg actief naar deze determinanten van beweeggedrag (opleidingsniveau, lichamelijke klachten en/of belemmeringen als gevolg van de oncologische behandeling, comorbiditeit, intentie, planning, geïdentificeerde gereguleerde motivatie, eigen effectiviteit, eigen mogelijkheden, ervaren gedragscontrole en sociale ondersteuning) zou moeten vragen. 

De werkgroep is van mening dat de Physician-based Assessment and Counseling for Exercise (1) (PACE-vragenlijst) gebruikt kan worden om inzicht te krijgen in de groep patiënten waarbij een hoog risico bestaat op onvoldoende bewegen Patiënten bij wie een hoog risico bestaat op onvoldoende bewegen en die prijs stellen op supervisie, kunnen worden verwezen naar een passende beweeginterventie, al dan niet in het kader van medische specialistische revalidatie.

Overwegingen

Inleiding
Niet alle patiënten met kanker behoeven gespecialiseerde nazorg zoals medisch specialistische revalidatie bij oncologie of psychosociale of paramedische zorg. De meeste nazorg bij kanker is zelfzorg. Hiermee bedoelen we dat een deel van de mensen goed in staat is om de ervaring van kanker te verwerken, met de steun van mensen uit de eigen omgeving en eventueel met adviezen voor zelfhulp wanneer dat nodig mocht blijken. Stratificatie naar zorgbehoefte en indicatie is van belang. De meeste patiënten met kanker, zo’n 70%, blijken voor hun herstel goed toe te kunnen met basis psychosociale zorg (denk hierbij bijvoorbeeld aan psycho-educatie door een (gespecialiseerd) verpleegkundig(e) (specialist)), en advies en begeleiding bij zelfmanagement gericht op het handhaven van een gezonde leefstijl (23). Het belang van het oppakken/handhaven van een gezonde leefstijl, wordt meer en meer onderkend. Doorgaan met roken na de diagnose kanker hangt samen met een minder goede respons op de behandeling, toegenomen kans op co-morbiditeit en sterfte (22). Daarnaast vergroot het de kans op secundaire vormen van kanker en vermindert het de kwaliteit van leven.

De literatuursearch naar kenmerken voor het zelfstandig oppakken/handhaven van een gezonde leefstijl (fysieke activiteit, roken, drinken, etc.) voor patiënten die behandeld zijn voor kanker was erop gericht om factoren te identificeren die de behandelaar (die verantwoordelijk is voor signalering, bespreking en verwijzing of de signalering, bespreking en verwijzing uitvoert) kunnen helpen om patiënten met een verhoogd risico op het niet zelfstandig oppakken/handhaven gezonde leefstijl tijdig te herkennen.

In de gevonden literatuur wordt op zeer verschillende wijze gekeken naar een verscheidenheid aan determinanten die in de uitgangsvraag waren samengevat tot gezonde leefstijl. Dit bemoeilijkt het beantwoorden van de uitgangsvraag.

Voor zover factoren beïnvloedbaar zijn, kunnen deze tevens een ingang bieden voor interventie en om een inschatting te geven welke mate van begeleiding nodig is. De onderstaande overwegingen worden daarbij gemaakt op basis van de beschikbare gegevens.

Oppakken/handhaven van fysieke activiteit
De mate waarin patiënten erin slagen een wenselijk niveau van fysieke activiteit te handhaven (in Nederland: de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, de Fitnorm, of de Combinorm) wordt ten dele verklaard door elementen uit de verschillende gedragsmodellen. Deze factoren zijn globaal te groeperen in drie categorieën:

  1. Het voornemen (of gebrek daaraan) om lichamelijk actief te zijn en het concreet ondernemen van stappen op dit gebied (Intentie & Planning)
  2. Vertrouwen in eigen mogelijkheden om actief te zijn en te blijven (Ervaren gedragscontrole, eigen effectiviteit)
  3. Invloed van de sociale omgeving (Subjectieve norm, geidentificeerde gereguleerde motivatie).

Er zijn verschillende meetinstrumenten beschikbaar voor het meten van de bovenstaande factoren. Er is voor deze richtlijn geen systematisch onderzoek gedaan naar alle beschikbare meetinstrumenten en hun psychometrische eigenschappen. Een eenvoudig hulpmiddel om zicht te krijgen op de factoren die gerelateerd zijn aan het oppakken of behouden van fysieke activiteiten is de Physician-based Assessment and Counseling for Exercise (1) vragenlijst, waarbij de patiënt wordt gevraagd om uit 11 stellingen degene te kiezen die het best bij hem/haar past (24) (25). Het antwoord op de vraag geeft een indruk van het huidige beweegniveau en de intentie t.a.v bewegen. De lijst wordt vervolgd met vragen die passen bij het ‘niveau van verandering’ (Transtheoretical Model of Stages of Change). Deze vragen zijn gericht op intentie, planning, eigen mogelijkheden, ervaren gedragscontrole en mate van sociale ondersteuning. De lijst kan als ‘zelfhulp’ middel worden meegegeven, maar wordt bij voorkeur ook besproken met de patiënt zelf door de behandelaar of een andere geschikte zorgprofessional, waaraan deze taak gedelegeerd is. Patiënten bij wie naar aanleiding van dit gesprek een hoog risico bestaat op onvoldoende bewegen en die prijs stellen op supervisie, zouden kunnen worden verwezen naar een passende beweeginterventie, al dan niet in het kader van medisch specialistische revalidatie bij oncologie.
Interventies die gericht zijn op het verbeteren van het activiteitenniveau zouden niet alleen gericht moeten zijn op het verbeteren van de fysieke voorwaarden, zoals kracht en conditie, maar ook expliciet aandacht moeten besteden aan het verbeteren van de beleving van eigen mogelijkheden, ervaren gedragscontrole, en aan de nodige variatie om plezier te beleven in het bewegen.

De primaire behandelaar (internist-oncoloog, chirurg, radiotherapeut, etc.), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialist), physician assistant, huisarts en/of bedrijfsarts speelt een belangrijke rol bij het faciliteren tot deelname aan een bewegingsinterventie. Een positieve houding of uitgesproken advies van de behandelaar t.a.v. het belang van voldoende fysieke activiteit draagt sterk bij aan het bevorderen van beweeggedrag (omgekeerd kan uitgesproken twijfel of een negatieve houding van de behandelaar het beweeggedrag ook nadelig beïnvloeden). Het bij de controles tijdens de follow-up bespreken van fysieke activiteit en het nagaan van de aan- of afwezigheid van de genoemde kenmerken, kunnen bijdragen aan een tijdige identificatie van patiënten met een hoog risico op onvoldoende beweeggedrag, maar ook een positieve invloed uitoefenen op dat beweeggedrag.

Naast gedragsfactoren spelen sociodemografische en medische factoren een rol. Bij patiënten met een lager opleidingsniveau en bij patiënten met lichamelijke klachten en/of belemmeringen als gevolg van de oncologische behandeling en/of wanneer er sprake is van co-morbiditeit is extra aandacht voor bewegen wenselijk.

Voor het bevorderen van een gezonde leefstijl wordt geadviseerd gebruik te maken van de generieke modules uit de zorgstandaard Kanker, zoals Arbeid, Bewegen, Stoppen met roken en Voeding. Daarnaast kan men gebruik maken van de generieke module Zelfmanagement, waarin staat beschreven wat de professional kan doen om zelfmanagement te bevorderen.

Onderbouwing

Er zijn aanwijzingen dat chemotherapie geassocieerd is met overgewicht en alcoholgebruik na colorectaal carcinoom.
Niveau 3: C Soerjomataram 2012 (17)

Er zijn aanwijzingen dat mannelijk geslacht een voorspellende factor is voor roken, alcoholgebruik en overgewicht na colorectaal carcinoom.
Niveau 3: C Soerjomataram 2012 (17)

Er zijn aanwijzingen dat een lager opleidingsniveau en behandeld voor recidief voorspellende factoren zijn voor roken, alcoholgebruik en weinig fysieke activiteit na Hodgkin lymfoom.
Niveau 3: C Ng 2008 (15)

Er zijn aanwijzingen dat alcoholgebruik en gelijktijdig roken een voorspellende factor is voor aanhoudend roken, terwijl behandeling voor recidief in het algemeen, een diagnose van longkanker, en een hoge ervaren sociale ondersteuning voorspellende factoren zijn voor het stoppen met roken.
Niveau 3: C Yang 2013 (22)

Er zijn aanwijzingen dat het onderdeel ‘intentie’ (het voornemen om aan lichaamsbeweging te gaan doen) van de Theorie van gepland gedrag (TPB, Theory of Planned Behaviour) en ‘planning’ (er is daartoe een concreet plan gemaakt) voorspellende factoren zijn voor het oppakken of handhaven van fysieke activiteit.
Niveau 3: C Belanger 2012 (3), Karvinen 2009 (13), Stevinson 2009 (19), Trinh2012 (21)

Er zijn aanwijzingen dat het onderdeel ‘geïdentificeerde gereguleerde motivatie’ (motivatie die voortkomt uit normen en waarden, die voor het individu belangrijk zijn) van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT, Self-Determination Theory) een voorspellende factor is voor het oppakken of handhaven van fysieke activiteit.
Niveau 3: C Milne 2008 (14), Peddle 2008 (16)

Er zijn aanwijzingen dat het onderdeel ‘eigen effectiviteit’ (eigen effectiviteit is de verwachting die mensen hebben, over de mate waarin ze in staat zijn hun voornemens uit te voeren.) van de Sociaal-Cognitieve theorie (SCT, Social-Cognitive Theory) een voorspellende factor is voor het oppakken of handhaven van fysieke activiteit.
Niveau 3: C Basen-Engquist 2013 (3), Chipperfield 2013 (6)  Gjerset 2011 (8)  Ng 2008 (15)  Peddle 2008 (16), Stevinson 2009 (19)

Algemene beschrijving van de literatuur
Sinds 2008 zijn 20 observationele studies gepubliceerd (in 21 artikelen) over voorspellende factoren voor het zelfstandig oppakken of handhaven van een gezonde leefstijl (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (zie aanverwante intems voor de zoekverantwoording en evidencetabellen).
Het aantal geïncludeerde patiënten per studie varieerde tussen 100 en 1349. Alle studies betreffen patiënten, die korter of langer geleden werden behandeld voor kanker (‘survivors’). In zes studies werden uitsluitend patiënten met mammacarcinoom geïncludeerd (5) (9) (10) (11) (14) (21), in vijf studies een mix van kankerpatiënten (3)  (4) (7) (8) (22), en in drie studies patiënten met colorectaal carcinoom  (13) (16) (17) (18). Van elk van de andere vormen van kanker (Hodgkinlymfoom, carcinoom van endometrium-, prostaat-, blaas-, nier- en ovarium) was slechts één studie beschikbaar.
In dit literatuuroverzicht zijn publicaties met minder dan 100 patiënten buiten beschouwing gelaten. Evenmin zijn publicaties in het kader van een gerandomiseerde studie meegenomen in deze bespreking omdat er meestal een (te) geselecteerde populatie wordt geïncludeerd waarvan de resultaten niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met de algemene kankerpopulatie.

Kwaliteit van het bewijs
De meeste te bespreken studies zijn retrospectief van opzet en/of voeren cross-sectionele analyses (n=16), de overige vier zijn prospectief longitudinaal van opzet (2) (5) (9) (10). Een belangrijke tekortkoming is de beperkte externe validiteit van de meeste studies. In slechts enkele studies werden de karakteristieken van de respondenten en niet-respondenten vergeleken (n=5). Van deze vijf studies rapporteerde enkel Karvinen (12), geen significante verschillen in vooral demografische gegevens. Bovendien werd in de meerderheid van de studies (n=16) de samenhang tussen variabelen bestudeerd op basis van cross-sectionele analyses en was er dan ook sprake van risico op recall bias (verstoring van de resultaten, omdat patiënten zich bepaalde zaken anders herinneren dan de manier waarop ze in werkelijkheid gebeurd zijn) (interne validiteit).

Voorspellende factoren voor het zelfstandig oppakken/handhaven van een gezonde leefstijl
In twee studies werden door middel van een cross-sectionele analyse de voorspellende factoren beschreven voor het oppakken van een gezonde leefstijl in het algemeen (15) (17).
Door Ng (15) werden 511 patiënten geïncludeerd, die eerder werden behandeld voor een Hodgkinlymfoom. Een lager opleidingsniveau (odds ratio = 3,3; 95%BI 1,64-5,56; p=0.0004) en tevens behandeling van een recidief van het Hodgkinlymfoom (odds ratio = 2,1; 95%BI 1,07-3,91; p=0.03) waren onafhankelijke voorspellende factoren voor roken, matig tot overmatig drankgebruik en/of weinig fysieke activiteit.
Soerjomataram (17) heeft in zijn studie 1349 patiënten geïncludeerd, die colorectaal carcinoom hadden gehad. Als chemotherapie onderdeel van de behandeling was geweest, bleek deze een significant voorspellende factor voor overgewicht (odds ratio = 1,5; 95%BI 1,1-2,3) en alcoholconsumptie (odds ratio = 1,7; 95%BI 1,1-2,7). Voor de laatste associatie is volgens de auteurs geen plausibele verklaring, en de betekenis van deze bevinding is dan ook onduidelijk. In vergelijking met mannen hadden vrouwen minder kans om te roken (odds ratio = 0,5; 95%BI 0,4-0,8), alcohol te gebruiken (odds ratio = 0,3; 95%BI 0,2-0,4) of overgewicht te hebben (odds ratio = 0,6; 95%BI 0,5-0,8). Een lagere socio-economische klasse was ook een voorspellende factor voor roken (odds ratio = 1,8; 95%BI 1,1-3,0) en overgewicht (odds ratio = 1,5; 95%BI 1,1-2,1).

Voorspellende factoren voor het zelfstandig oppakken/handhaven van een rookstop
Yang (22) heeft in een studie 493 patiënten geïncludeerd, die rookten ten tijde van hun diagnose kanker. Bij navraag omtrent het rookgedrag bleek 26,6% niet gestopt te zijn. Gelijktijdig alcoholgebruik was een significante voorspellende factor voor aanhoudend rookgedrag (odds ratio = 3,29; 95%BI 1,91-5,65). Behandeling voor recidief (odds ratio = 0,28; 95%BI 0,12-0,70; p voor trend <0,01), een diagnose van longkanker (odds ratio = 0,41; 95%BI 0,19-0,88) en een hoge ervaren sociale ondersteuning (odds ratio = 0,59; 95%BI 0,37-0,96) bleken significante voorspellende factoren voor het stoppen met roken.

Voorspellende factoren voor het zelfstandig oppakken/handhaven van fysieke activiteit
In 17 van de 20 studies werden factoren onderzocht voor het zelfstandig oppakken/handhaven van fysieke activiteit. Bij 10 van deze 17 werd een theoretisch psychologisch model gebruikt bij de analyse (2) (3) (5) (12) (13) (14) (16) (18) (19) (20) (22) waarbij bij vijf studies (3) (13) (16) (18) (19) ook medische, gedrags-, en demografische factoren in beschouwing werden genomen. Bij de andere zeven studies werden medische, gedrags-, trainings- en/of demografische factoren betrokken bij de analyse (4) (6) (7) (8) (9) (10) (11). Voor nadere uitleg van de gebruikte modellen (hieronder in schuine letters aangegeven) wordt verwezen naar het Addendum [NB: het Addendum wordt na de commentaarfase toegevoegd aan de richtlijntekst. Dit zal enkel een beschrijving van de gebruikte modellen bevatten].

In zes retrospectieve studies (gepubliceerd in zeven artikelen) werden variabelen onderzocht volgens de Theorie van gepland Gedrag (TPB, Theory of Planned Behaviour) op hun voorspellende waarde voor het zelfstandig oppakken/handhaven van fysieke activiteit (3) (12) (13) (18) (19) (20) (21). De mate van fysieke activiteit werd in deze zes studies gemeten met de (aangepaste) Leisure Score Index verkregen met de Leisure Time Exercise Questionnaire (een vragenlijst om de gemiddelde fysieke activiteit over een bepaalde tijdsperiode in kaart te brengen). Een groot deel, 34% tot 43%, van de variatie in fysieke activiteit tussen patiënten kon worden verklaard door de onderdelen van de TPB. ‘Intentie’ (individu heeft de intentie om lichaamsbeweging te gaan doen) was een significante onafhankelijke factor in alle studies en ‘planning’ (individu heeft een concreet plan daartoe gemaakt; eigenlijk geen onderdeel van de TPB) in vier van de zes studies (3) (12) (13) (18) (20).

In twee retrospectieve studies werd de Zelfdeterminatietheorie (ZDT, Self-Determination theory) toegepast om na te gaan welke motivatie voorspelt tot het zelfstandig oppakken/handhaven van fysieke activiteit (14) (16). De mate van fysieke activiteit werd ook in deze twee studies gemeten met de Leisure Score Index van de Leisure Time Exercise Questionnaire. Een deel,16% tot 20%, van de variatie in fysieke activiteit tussen patiënten kon worden verklaard door de onderdelen van de SDT. ‘Geïdentificeerde regulatie’ (motivatie die voortkomt uit normen en waarden, die voor het individu belangrijk zijn) was in beide studies een significante onafhankelijke voorspellende factor. In de studie van Peddle (16) was ook ‘geïntrojecteerde regulatie’ (motivatie die voortkomt uit beloningen en straffen vanuit het individu zelf) een voorspellende factor.

In een prospectieve studie uitgevoerd door Basen-Engquist (2) werd onderzocht of variabelen in de Sociaal-Cognitieve Theorie (SCT, Social-Cognitive Theory) tot het zelfstandig oppakken/handhaven van fysieke activiteit. Deelnemers kregen een bewegingsadvies om thuis uit te voeren. Tweemaandelijks gedurende een periode van zes maanden na het geven van het bewegingsadvies werden vragenlijsten in de ochtend ingevuld en het aantal bewegingsminuten op die dag gemeten. Van de vijf kernaspecten van de SCT bleek ‘eigen effectiviteit’ (vertrouwen in eigen mogelijkheden om te gaan bewegen) de enige significante voorspellende factor voor het aantal bewegingsminuten gemeten op het volgende tweemaandelijkse meetpunt (regressiecoëfficiënt 2,88; standard error 1,34; F = 7,56; p=0,0069).

Brunet (5) heeft de relatie tussen ‘Zelfpresentatie’ (Impression Management’) en fysieke activiteit bij 169 vrouwen met borstkanker onderzocht. ‘Zelfpresentatie’ bestaat uit twee kernaspecten, namelijk ‘impressie motivatie’ (de motivatie om zelf te kunnen controleren/invloed uit te oefenen om een bepaalde indruk op anderen te maken) en ‘impressie constructie’ (de motivatie tot het nemen van maatregelen om een bepaalde indruk op anderen te maken). Bij de analyse bleek een hoge mate aan ‘impressie motivatie’ een significante voorspellende factor te zijn voor matige tot krachtige fysieke activiteit (B = 50,84; standard error 20,96; β = 0,25; p<0,05).

Chipperfield (6) heeft de voorspellende waarde van kwaliteit van leven (Functional Assessment of Cancer Therapy-Prostate vragenlijst) en angst en depressie (Hospital Anxiety and Depression Scale vragenlijst) onderzocht met betrekking tot fysieke activiteit van 356 mannen behandeld voor prostaatkanker. Mannen met een hogere depressiescore hadden een lagere waarschijnlijkheid om de richtlijnen voor fysieke activiteit te volgen [odds ratio = 0,84; 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,76-0,94; p < 0.01]. Kwaliteit van leven had geen voorspellende waarde.

In meerdere studies werd de voorspellende waarde geanalyseerd van algemenere medische, gedrags- en demografische factoren met betrekking tot fysieke activiteit (3) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (13) (16) (18) (19). De uitkomsten hiervan waren zeer heterogeen, mede vanwege verschillen tussen de onderzochte patiëntenpopulatie ten aanzien van de voorgaande kankerbehandeling. In vijf studies bleek een hogere opleiding een (onafhankelijke) voorspellende factor te zijn voor een hogere mate aan fysieke activiteit.

Door middel van een cross-sectionele analyse werden door Blaney (4) de belemmerende en bevorderende factoren tot fysieke activiteit onderzocht bij 456 ‘survivors’ van verschillende vormen van kanker. Ze gebruikten hierbij vragenlijsten en voerden geen multivariate analyse uit. De belangrijkste bevorderende factoren omvatten het plezierig maken van de oefeningen, de nodige variatie aanbrengen, een graduele toename van de te leveren inspanning nastreven en de oefeningen toespitsen op het individu. De belangrijkste belemmerende factoren waren ziekte en andere gezondheidsproblemen, gewrichtsstijfheid, en vermoeidheid.

  1. 1 - PACE. PACE vragenlijst Available from: [link]
  2. 2 - Basen-Engquist K, Carmack CL, Li Y et al. Social-cognitive theory predictors of exercise behavior in endometrial cancer survivors. Health Psychol. 2013;32(11):1137-48 [link]
  3. 3 - Belanger LJ, Plotnikoff RC, Clark AM et al. Determinants of physical activity in young adult cancer survivors. Am J Health Behav. 2012;36(4):483-94 [link]
  4. 4 - Blaney JM, Lowe-Strong A, Rankin-Watt J et al. Cancer survivors' exercise barriers, facilitators and preferences in the context of fatigue, quality of life and physical activity participation: a questionnaire-survey. Psycho-oncology. 2013;22(1):186-94 [link]]
  5. 5 - Brunet J, Sabiston CM. Self-presentation and physical activity in breast cancer survivors: the moderating effect of social cognitive constructs. Journal of Sport & Exercise Psychology. 2011;33(6):759-78 [link]
  6. 6 - Chipperfield K, Fletcher J, Millar J et al. Factors associated with adherence to physical activity guidelines in patients with prostate cancer. Psycho-Oncology. 2013;22(11):2478-86 [link]]
  7. 7 - Cox CL, Montgomery M, Oeffinger KC et al. Promoting physical activity in childhood cancer survivors: results from the Childhood Cancer Survivor Study. Cancer. 2009;115(3):642-54 [link]
  8. 8 - Gjerset GM, Fossa SD, Courneya KS et al. Interest and preferences for exercise counselling and programming among Norwegian cancer survivors. European journal of cancer care. 2011;20(1):96-105 [link]
  9. 9 - Harrison S, Hayes SC, Newman B. Level of physical activity and characteristics associated with change following breast cancer diagnosis and treatment. Psycho Oncology. 2009;18(4):387-94 [link]
  10. 10 - Hsu H-T, Dodd MJ, Guo S-E et al. Predictors of exercise frequency in breast cancer survivors in Taiwan. Journal of clinical nursing. 2011;20(13-14):1923-35 [link]
  11. 11 - Huy C, Schmidt ME, Vrieling A et al. Physical activity in a German breast cancer patient cohort: One-year trends and characteristics associated with change in activity level. Eur J Cancer. 2012;48(3):297-304 [link]
  12. 12 - Karvinen KH, Courneya KS, Plotnikoff RC et al. A prospective study of the determinants of exercise in bladder cancer survivors using the Theory of Planned Behavior. Supportive care in cancer : official journal of the Multinational Association of Supportive Care in Cancer. 2009;17(2):171-9 [link]
  13. 13 - McGowan EL, Speed-Andrews AE, Rhodes RE et al. Sport participation in colorectal cancer survivors: an unexplored approach to promoting physical activity. Supportive care in cancer : official journal of the Multinational Association of Supportive Care in Cancer. 2013;21(1):139-47 [link]
  14. 14 - Milne HM, Wallman KE, Guilfoyle A et al. Self-determination theory and physical activity among breast cancer survivors. Journal of Sport & Exercise Psychology. 2008;30(1):23-38 [link]
  15. 15 - Ng AK, Li S, Recklitis C et al. Health Practice in Long-Term Survivors of Hodgkin's Lymphoma. Int J Radiat Oncol Biol Phys. 2008;71(2):468-76 [link]
  16. 16 - Peddle CJ, Plotnikoff RC, Wild TC et al. Medical, demographic, and psychosocial correlates of exercise in colorectal cancer survivors: an application of self-determination theory. Supportive care in cancer : official journal of the Multinational Association of Supportive Care in Cancer. 2008;16(1):9-17 [link]
  17. 17 - Soerjomataram I, Thong MSY, Korfage IJ et al. Excess weight among colorectal cancer survivors: Target for intervention. J Gastroenterol. 2012;47(9):999-1005 [link]
  18. 18 - Speed-Andrews AE, Rhodes RE, Blanchard CM et al. Medical, demographic and social cognitive correlates of physical activity in a population-based sample of colorectal cancer survivors. European journal of cancer care. 2012;21(2):187-96 [link]
  19. 19 - Stevinson C, Tonkin K, Capstick V et al. A population-based study of the determinants of physical activity in ovarian cancer survivors. J Phys Act Health. 2009;6(3):339-46 [link]
  20. 20 - Trinh L, Plotnikoff RC, Rhodes RE et al. Correlates of physical activity in a population-based sample of kidney cancer survivors: an application of the theory of planned behavior. The international journal of behavioral nutrition and physical activity. 2012;9(96) [link]
  21. 21 - Vallance JK, Lavallee C, Culos-Reed NS et al. Predictors of physical activity among rural and small town breast cancer survivors: an application of the theory of planned behaviour. Psychology, health & medicine. 2012;17(6):685-97 [link]
  22. 22 - Yang H-K, Shin D-W, Park J-H et al. The association between perceived social support and continued smoking in cancer survivors. Japanese journal of clinical oncology. 2013;43(1):45-54 [link]
  23. 23 - DCS. Strategic presentation on cancer rehabilitation. 2010 [link]
  24. 24 - Calfas KJ, Sallis JF, Zabinski MF et al. Preliminary evaluation of a multicomponent program for nutrition and physical activity change in primary care: PACE+ for adults. Prev Med. 2002;34(2):153-61 [link]
  25. 25 - Petrella RJ, Lattanzio CN. Does counseling help patients get active? Systematic review of the literature. Canadian family physician Medecin de famille canadien. 2002;48:72-80 [link]

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2018

Geplande herbeoordeling  :

Actualisatie

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde

Algemene gegevens

Er komen in de dagelijkse oncologische praktijk problemen voor op lichamelijk, cognitief, emotioneel of sociaal vlak en/of met betrekking tot rolfunctioneren en/of zingeving. Deze problemen kunnen aanleiding geven, na signalering en bespreking, tot verwijzing van de desbetreffende patiënt met kanker of die kanker heeft gehad. De (ex-)patiënt kan verwezen worden voor verdere diagnostiek, een leefstijladvies, behandeling door één psychosociale of paramedische zorgverlener, door zorgverleners van verschillende disciplines, of naar medisch specialistische revalidatie. De richtlijn beschrijft hoe tot goede verwijzing naar medisch specialistische revalidatie bij oncologie te komen.

Daarnaast beschrijft de richtlijn:

  • Klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase
  • Voorspellende factoren voor een gezonde levensstijl
  • Het intakeproces voorafgaand aan medisch specialistische revalidatie bij oncologie
  • Revalidatie(-interventies)
  • Meetinstrumenten voor effectevaluatie
  • Empowerment van de patiënt
  • Ondersteuning/adviezen/(verpleegkundige) interventies gericht op arbeid
  • Kosteneffectiviteit
  • Organisatie van zorg
  • Signalering en nazorg/revalidatiezorg bij kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker

Doel en doelgroep

De richtlijn richt zich op patiënten van 18 jaar en ouder. Dit betreft patiënten tijdens of na afronding van de in opzet curatieve behandeling en tijdens de palliatieve fase van alle oncologische aandoeningen. Voor de patiënten in de palliatieve fase, de fase die intreedt wanneer duidelijk wordt dat er geen zicht meer is op genezing, richt de richtlijn zich op patiënten in de ziektegerichte- en symptoomgerichte palliatieve fase en expliciet niet op de fase van terminale palliatie.

Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen als voor professionals in de psychosociale, paramedische en revalidatiezorg. Voor primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen die signaleren en verwijzen zijn vooral de uitgangsvragen over klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase, signalering, bespreking en verwijzing en de modules over kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker van belang. Voor professionals in de psychosociale, paramedische en medisch specialistische revalidatiezorg (revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, etc.) zijn alle uitgangsvragen van belang.

Samenstelling werkgroep

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en in het geval er literatuuronderzoek is gedaan, is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de industrie aangeven bij de start en einde van het richtlijntraject. De werkgroepleden hebben verklaard op dit moment of in de laatste drie jaar geen activiteiten te hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie/ sponsoring van de industrie.

Inbreng patiëntenperspectief

De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Intake