Medisch specialistische revalidatie bij oncologie

Initiatief: VRA Aantal modules: 27

Medisch specialistische revalidatie bij oncologie - Functies en anatomische eigenschappen

Aanbeveling

Aanbevelingen
De werkgroep adviseert om bij pijn de meetinstrumenten te gebruiken zoals aanbevolen in de richtlijn ‘pijn bij kanker'. De Visual Analogue Scale (VAS & Instructie) pijnschaal, de Numeric Rating Scale (NRS) (vragenlijst en handleiding), Verbal Rating Scale (VRS), faces scale of multidimensionele schalen of de pijnschalen van de European Organisation for Research and Treatment of Cancer Quality of Life Questionnaire- C30Scoringstool (EORTC QLQ-30) of SF/RAND-36 (RAND, Handleiding, Scoringstool).

Voor het meten van de lichaamsamenstelling wordt het meten van lengte, gewicht, buikomvang en vetpercentage aanbevolen. Voor effect evaluatie kunnen Body Mass Index (BMI), buikomvang, vetpercentage en percentage gewichtsverandering worden gebruikt.

Het verdient aanbeveling om bij ondergewicht de meetinstrumenten te gebruiken zoals aanbevolen in de richtlijn ‘Algemene voedings- en dieetbehandeling'.

Bij overgewicht en een grote buikomvang wordt aanbevolen de meetinstrumenten te gebruiken zoals aanbevolen in de richtlijn ‘Multidisciplinaire Cardiovasculair risicomanagement'.

Het verdient aanbeveling om voor het meten van de spierkracht het directe of indirecte 1 repetitie maximum (1-RM) te bepalen. Voor een betrouwbare meting is het gebruik van een proefsessie en een gestandaardiseerd protocol nodig.

Het verdient aanbeveling om voor het bepalen van de aërobe capaciteit, ventilatore drempel, maximale hartfrequentie en trainingsintensiteit een maximale inspanningstest met ademgasanalyse en ECG te gebruiken. De nationale en internationale richtlijnen voor maximaal testen dienen hierbij gevolgd te worden.

Het verdient aanbeveling om voor het meten van kanker gerelateerde vermoeidheid de Multidimensionele Vermoeidheids Index (MVI & Scoringstool) te gebruiken.

Overwegingen

De Multidimensionele Vermoeidheids Index (MVI & Scoringstool) wordt het meest gebruikt in de klinische zorg in Nederland voor het meten van kanker gerelateerde vermoeidheid. De MVI is een goed hanteerbaar instrument wat betrouwbaar, valide en responsief is. Er is geen onderzoek gevonden naar de meest responsieve inspanningsmaten bij patiënten met kanker. Eén onderzoek ondersteunt de bruikbaarheid van een constante submaximale werkbelasting test met hartfrequenties boven 140 hartslagen per minuut, maar de steekproef was te klein om dit al aan te bevelen.

Onderbouwing

Gezien de problematiek van ordening van evidentie voor deze uitgangsvraag is er door de werkgroep voor gekozen om de kwaliteit van de geselecteerde artikelen niet te specificeren en tevens geen niveau van bewijs te koppelen aan de aanbevelingen.

Voor het betrouwbaar meten van de spierkracht met het directe of indirecte1 repetitie maximum (1-RM) bij ongetrainde mannen en vrouwen is een proefsessie nodig en een gestandaardiseerd protocol.
Levinger 2009 (10)

De gouden standaard voor het meten van aërobe capaciteit (VO2peak), peak hartfrequentie (HRpeak) en ventilatoire drempel is een maximale inspanningstest met ECG en ademgasanalyse. Hierbij moet wel gehouden worden aan nationale en internationale richtlijnen voor maximaal testen. Deze test is geschikt voor diagnostiek bij cardiopulmonale problemen, voor het bepalen van trainingsintensiteit en het meten van veranderingen over tijd.
Jones 2008 (11)

Er is één studie die het gebruik van een submaximale constante werkbelasting test ondersteunt om veranderingen tijdens een trainingsprogramma te meten, mits de hartfrequentie 140 hartslagen per minuut of hoger is.
May 2010 (14)

Er is één studie die het gebruik van de steep ramp test ondersteunt voor het meten van veranderingen in maximaal bereikte wattage na training. Deze test kan niet worden gebruikt om veranderingen in VO2peak te meten.
De Backer 2007 (15)

Verschillende studies geven aan dat de Functional Assessment of Chronic Illness Therapy-Fatigue (FACIT-F) een ééndimensionaal instrument is, wat gevoelig is voor veranderingen in kanker gerelateerde vermoeidheid. De minimally important difference (MID) ligt tussen de 1,5-5 punten.
Agasi-Idenburg 2010 (16), Meek 2000 (24)

Eén studie ondersteunt gevoeligheid voor veranderingen van de Fatigue Symptom Inventory (FSI). De MID voor kleine veranderingen ligt op 0,5 punten per item.
Shun 2007 (20)

Eén studie ondersteunt de gevoeligheid voor veranderingen bij de Multidimensionele Vermoeidheids Index (MVI & Scoringstool).
Minton 2009 (23)

Er is voor het meten van slaapproblemen geen bewijs voor de responsiviteit van de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) en de Epworth Sleepiness Scale (ESS) gevonden.
Buysse 1989 (25), Johns 1991 (26)

Lichaamssamenstelling: lengte, gewicht (BMI), buikomvang, procent lichaamsvet
Gewichtsstijging, gedurende en na de behandeling tegen kanker, komt voor in de vorm van ‘sarcopenic obesity': gewichtstoename die wordt veroorzaakt door een toename in vetmassa, terwijl er gelijktijdig afname van vetvrije massa is. Er zijn sterke aanwijzingen dat overgewicht of gewichtstoename de prognose negatief beïnvloedt. Het leidt tot een verhoogd risico op recidief en tot vermijdbare sterfte door andere oorzaken (e.g. cardiovasculaire ziekten, diabetes II) (1)  (2). Overgewicht (Body Mass Index (BMI) >25) is een risicofactor voor kanker. Voor vrouwen met overgewicht is het risico op het krijgen van borstkanker met 30-50% verhoogd in vergelijking met vrouwen met een normaal gewicht. Voor colon- en rectumkanker is het risico voor mannen met overgewicht met 50 tot 100% verhoogd, en voor vrouwen met 20-50%. Tenslotte is overgewicht een van de belangrijkste risicofactoren voor baarmoederhalskanker (3).

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) beveelt de BMI aan voor classificatie van overgewicht (BMI 25,0 - 29,9 kg/m2) en obesitas (BMI ≥ 30,0 kg/m2) (4). Om de BMI te bepalen moeten lengte en gewicht worden gemeten. Daarentegen lijkt bij mensen ouder dan 55 jaar de middelomtrek een betere voorspeller van het sterfterisico. Dit is een maat voor de hoeveelheid abdominaal (visceraal plus subcutaan) vet, die naast de BMI een additioneel gezondheidsrisico weergeeft. Bij vrouwen spreekt men van een toegenomen middelomtrek indien deze > 80 cm is, bij mannen > 94 cm. Bij een middelomtrek > 88 cm bij vrouwen en > 102 cm bij mannen is het risico van morbiditeit duidelijk verhoogd (5). Bij de identificatie van cardiovasculaire risicofactoren hebben zowel de BMI als de middelomtrek een plaats. Zie hiervoor de richtlijn ‘Multidisciplinaire Cardiovasculair risicomanagement' (6).

Negatieve veranderingen in lichaamssamenstelling (specifiek; sarcopene obesitas, met afname van spiermassa en toename van het lichaamsgewicht) kunnen niet alleen worden vastgesteld op basis van BMI en middelomtrek. Hiervoor is bepaling van de vetvrije massa nodig. Dual energy X-ray absorptiometry (DEXA) is hiervoor de gouden standaard. Voor klinisch gebruik zijn bio-impedantie en huidplooimetingen aanvaardbaar, maar minder precies. Bij het gebruik van bio-impedantie metingen wordt tetrapolaire metingen aanbevolen boven duopolaire (7). De precisie van huidplooimetingen voor het berekenen van het vetpercentage is +/- 3,5% bij gebruik van de juiste techniek en berekening (8). Huidplooimetingen zijn over het algemeen meer valide dan bio-impedantie voor het berekenen van het vetpercentage.

Daarnaast komt een verslechtering van de voedingstoestand uitmondend in ernstige klinische depletie bij kanker veel voor. Bij diagnose van kanker is bij 50-60% van de patiënten sprake van relevant gewichtsverlies. In vergevorderde stadia van kanker komt ongewenst ernstig gewichtsverlies bij vrijwel alle patiënten voor (zie richtlijn Algemene voedings- en dieetadviezen). Afname van vetvrije massa kan resulteren in een verminderde fysieke inspanningscapaciteit en vermoeidheidsklachten veroorzaken of versterken. Een gezond gewicht en met name een gezonde lichaamsamenstelling bereiken en handhaven moet dan ook een doel van de interventie zijn.

Spierkracht: directe of indirecte1 repetitie maximum (1-RM)
1 repetitie maximum is gedefinieerd als het maximale gewicht dat één keer kan worden getild zonder compensatoire bewegingen. Omdat de belasting van het bindweefsel en de cardiale belasting bij directe bepaling van het 1-RM groot zijn, is indirecte bepaling aan te bevelen. Bij een indirecte bepaling wordt de test uitgevoerd met een gewicht dat maximaal 5 herhalingen toestaat. Met behulp van een regressievergelijking kan vervolgens het 1-RM geschat worden. Er zijn verschillende vergelijkingen beschreven, die gelijke validiteit hebben (9). Onderstaande tabel geeft de percentages van het 1-RM op basis van de verschillende formules.

Tabel 1. Percentage 1RM op basis van verschillende formules (9)

 

Bryzcki

Epley

O'Conner

Aantal herhalingen

%1-RM

%1-RM

%1-RM

1

100

100

100

2

97,2

93,8

95,2

3

94,4

91

93

4

91,7

88,3

90,9

5

88,8

85,8

88,9

 

De voorkeur gaat uit naar de vergelijking van Bryzcki, waarbij 1-RM wordt geschat als:
1-RM = (gebruikt gewicht/(1.0278-(0,0278*aantal herhalingen) (9). Wanneer de waarde die verkregen wordt uit deze vergelijking niet haalbaar blijkt voor de patiënt, kan gekozen worden voor de vergelijking van Epley, waarbij de 1-RM waarden iets lager zijn. Het 1-RM moet voor elke oefening apart vastgesteld worden.

In een recente studie werd 1-RM op zeven verschillende manieren gemeten bij 53 ongetrainde mannen (n=25) en vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 51.2 (0.9) jaar (10). Chest press, leg press, lateral pull-down, triceps pushdown, knee extension, seated row and biceps curl werden getest met een proefsessie en een testsessie 4-8 dagen later. Intraclass correlation coëfficiënt (ICC's) waren >0.99.

Aërobe capaciteit
Een toename of afname van aeroob uithoudingsvermogen komt tot uitdrukking in de toename of afname van de aërobe capaciteit (VO2peak). Door het geven van effectieve trainingsprikkels is het mogelijk om de VO2peak positief te beïnvloeden. Voor het meten van VO2peak is de gouden standaard een maximale inspanningstest op fiets/loopband met ademgasanalyse en electrocardiogram (ECG). Met deze test kunnen ook maximale hartslag en - wattage en de ventilatoire drempel worden bepaald, die kunnen dienen voor het stellen van trainingsparameters.

Er is één review gevonden van hoge kwaliteit waarin de kwaliteit van de uitvoering en gerapporteerde data van inspanningstests bij patiënten met kanker is onderzocht. De conclusie is dat de uitvoering van deze testen niet voldoen aan nationale en internationale richtlijnen. De auteurs doen aanbevelingen voor de methode van testen en rapporteren van data voor onderzoek en klinische zorg (11).

De American College of Sports Medicine (12) doet aanbevelingen voor welke patiënten een maximale inspanningstest moeten ondergaan (13). Zie voor deze aanbevelingen module Intake-overwegingen en aanverwant. 
 
Submaximale inspanningstests zijn niet valide om de maximale ademgasanalyse vermogentest VO2max te meten, maar zouden bruikbaar kunnen zijn voor het meten van veranderingen over tijd. Veel evidentie is hier echter niet voor. Eén recente studie toonde aan dat de verandering in submaximale hartfrequentie bij een submaximale fietstest behaald bij een constante werkbelasting een matig tot sterke correlatie had met veranderingen in VO2peak ml/min en peak wattage (r=-0.51 en r=-0.69, respectievelijk) als er matig tot hoog intensief gefietst werd (140  hartslagen per minuut of hoger) bij patiënten met kanker (14). Het ging hier echter om een kleine groep patiënten (N=27). De steep ramp test lijkt een aanvaardbaar alternatief om de trainingswattage te bepalen en om effecten van training te evalueren (in wattage) (15). Dit is echter pas in één studie aangetoond.

Kanker gerelateerde vermoeidheid
Een groot aantal verschillende meetinstrumenten werden gebruikt om kanker gerelateerde vermoeidheid (KGV) te meten. De volgende meetinstrumenten werden gevonden: Fatigue Symptom Inventory (FSI), Fatigue severity scale (FSS), (revised) Piper Fatigue scale, POMS -fatigue, Brief Fatigue Inventory (BFI), Schwartz Cancer Fatigue Scale (SCFS), Fatigue VAS, Fatigue FACT-An, Brief Fatigue Index (BFI), en de Functional Assessment of Chronic Illness Therapy-Fatigue (FACIT-F) als onderdeel van de FACIT-Anemia (FACIT-An).

In een recente review over KGV instrumenten werden de BFI en de FACIT-F als de best onderzochte eendimensionale instrumenten gevonden en de FSI als het best onderzochte multidimensionele instrument (16). Alle drie de instrumenten zijn in het Nederlands vertaald. De responsiviteit is beter onderzocht bij de FACIT-F dan bij de FSI. In een FACIT-F studie werden drie klinische indicatoren (hemoglobine gehalte, performance status, behandelrespons) gebruikt om ankergebaseerde verschillen te berekenen (17). De helft van de standaard deviatie (SD) en 1 Standard Error of Measurement (SEM) werden gebruikt als distributie gebaseerde criteria. Voor de FACIT-F werd een minimally important difference (MID) van 3 punten gevonden. Een andere recente review beoordeelde de FACIT-F en de EORTC QLQ C30 kanker gerelateerde vermoeidheid subschaal als de meest gebruikte en best onderzochte instrumenten.

Patrick et al. onderzochten de responsiviteit van de FACIT-F in anemische patiënten met kanker, die met epoetin alfa werden behandeld, en gebruikten een verandering van 1 g/dl hemoglobine gehalte als extern anker (18). De MID in deze studie voor de FACIT-F was 4.24 punten.
Drieënveertig patiënten met longkanker met een gemiddelde leeftijd van 59 jaar werden onderzocht tijdens palliatieve chemotherapie. Diegenen met méér KGV hadden een gemiddelde verandering van 5.0 (SE 1.06) punten, degenen zonder verandering in KGV 1.28 (SE 1.00) punten en diegenen met minder KGV -1.52 (SE 0.84) punten (19).

De responsiviteit van de FSI is onderzocht in een Chinese groep patiënten met kanker die voor en na chemotherapie (interval van 2 dagen) werden gemeten. De MID was 0,5 punten per item voor een kleine verandering, met een effect grootte van 0.97 (20).

De Multidimensionele Vermoeidheids Index (MVI & Scoringstool) is ontwikkeld in Nederland voor het meten van kanker gerelateerde vermoeidheid bij patiënten met kanker (21)  (22). De MVI is een 20-item zelf-rapportage instrument, dat meet op de volgende domeinen: algemene vermoeidheid, fysieke vermoeidheid, mentale vermoeidheid, verminderde motivatieen verminderde activiteitalgemene vermoeidheid, lichamelijke vermoeidheid, mentale vermoeidheid, verminderde motivatie en verminderde activiteit. De MVI is getest op zijn psychometrische eigenschappen in onder andere patiënten met kanker tijdens de behandeling met radiotherapie of chemotherapie en patiënten met chronisch vermoeidheidssyndroom (23). De responsiviteit van de MVI is onderzocht in een Amerikaanse groep patiënten met kanker (n=148, 34% borstkanker) die met radiotherapie of chemotherapie werden behandeld. Patiënten die radiotherapie ontvingen vulden de vragenlijst in de laatste week van therapie en vervolgens een maand na behandeling. Diegenen die behandeld waren met chemotherapie vulden de vragenlijst in twee dagen na therapie en een dag voor de volgende therapie. Vooral de MVI lichamelijke vermoeidheidschaal was gevoelig voor verandering, gemeten met een effect grootte (0.49). De andere schalen van de MVI hadden effect groottes tussen de 0.16 (verminderde motivatie) en 0.40 (verminderde activiteit) (24).

Pijn
Voor de behandeling van pijn moet minimaal gestreefd worden naar een klinisch relevante afname van de pijn (2 punten op een 0-10 schaal en/of afname met 30%) en bij voorkeur naar een pijnintensiteit van < 5. Zie richtlijn ‘Pijn bij kanker'.

Voedingstatus
Zie richtlijn ‘Algemene voedings- en dieetbehandeling'.

Slaap
Twee studies gebruikten instrumenten om slaapproblemen te meten. Hierbij werden de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) (25) en de Epworth Sleepiness Scale (ESS) (26) gebruikt. Beide lijsten zijn in het Nederlands vertaald. Er werd geen data over de responsiviteit van deze schalen gevonden.

  1. 1 - Toles M, Denmark-Wahnefried W. Nutrition and the cancer survivor: evidence to guide oncology nursing practice. Semin Oncol Nurs. 2008; 24(3): 171-9.
  2. 2 - Jones LW, Demark-Wahnefried W. Diet, exercise, and complementary therapies after primary treatment for cancer. Lancet Oncol. 2006; 7: 1017-26.
  3. 3 - Leeuwen FE, Alers KC, Vlems FA, Bausch-Goldbohm RA, Hopman-Rock M, Elias SG, et al. De rol van lichaamsbeweging bij preventie van kanker. Amsterdam: KWF kankerbestrijding. 2005
  4. 4 - World Health Organization (WHO). WHO definition of BMI. 2000
  5. 5 - Grundy SM, Cleeman JI, Merz CN, Brewer HB, Jr. Clark LT, Hunninghake DB et al. Implications of recent clinical trials for the National Cholesterol Education Program Adult Treatment Panel III guidelines. Circulation 2004; 110: 227-39.
  6. 6 - Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en Nederlands Huisartsen Genootschap (CBO & NHG). Multidisciplinaire richtlijn cardiovasculair risicomanagement. Utrecht, 2006.
  7. 7 - Bosy-Westphal A, Later W, Hitze B, Sato T, Kossel E, Gluer CC, Heller M, Muller MJ. Accuracy of bioelectrical impedance consumer devices for measurement of body composition in comparison to whole body magnetic resonance imaging and dual X-ray absorptiometry. Obes Facts. 2008; 1(6):319-24.
  8. 9 - Reynolds JM, Gordon TJ, Robergs RA. Prediction of one repetition maximum strength from multiple repetition maximum testing and anthropometry. J Strength Cond Res. 2006; 20(3): 584-92.
  9. 10 - Levinger I, Goodman C, Hare DL, Jerums G, Toia D, Selig S. The reliability of the 1RM strength test for untrained middle-aged individuals. J Sci Med Sport 2009; 12: 310-6.
  10. 11 - Jones LW, Eves ND, Haykowsky M, Joy AA, Douglas PS. Cardiorespiratory exercise testing in clinical oncology research: systematic review and practice recommendations. Lancet Oncol 2008; 9(8): 757-65.
  11. 12 - American College of Sports Medicine (ACSM). ACSM guidelines for exercise testing and prescription. Edition 8, 2009.
  12. 13 - Schmitz KH, Courneya KS, Matthews C, Demark-Wahnefried W, Galvao DA, Pinto BM. et al. American College of Sports Medicine roundtable on exercise guidelines for cancer survivors. Med.Sci.Sports Exerc. 2010; 42: 1409-26.
  13. 14 - May AM, Van Weert E, Korstjens I, Hoekstra-Weebers JE, van der Schans CP, Zonderland ML et al. Monitoring training progress during exercise training in cancer survivors: a submaximal exercise test as an alternative for a maximal exercise test? Arch Phys Med Rehabil. 2010; 91(3): 351-7.
  14. 15 - De Backer I, Schep G, Hoogeveen A, Vreugdenhil G, Kester AD, Van Breda E. Exercise testing and training in a cancer rehabilitation program: the advantage of the steep ramp test. Arch Phys Med Rehabil 2007; 88(5): 610-6.
  15. 16 - Agasi-Idenburg SC, Velthuis MJ, Wittink H. Quality criteria and user-friendliness in self-reported questionnaires on cancer-related fatigue: a review. J Clin Epidemiol 2010;63(7):705-11.
  16. 17 - Cella D, Eton DT, Lai JS, Peterman A H, Merkel D E. Combining anchor and distribution-based methods to derive minimal clinically important differences on the Functional Assessment of Cancer Therapy (FACT) anemia and fatigue scales. J Pain Symptom Manage 2002a; 24: 547-61.
  17. 18 - Patrick DL, Gagnon DD, Zagari MJ, Mathijs R, Sweetenham J. Assessing the clinical significance of health-related quality of life (HrQOL) improvements in anaemic cancer patients receiving epoetin alfa. Eur J Cancer 2003; 39: 335-45.
  18. 19 - Santana MJ, Au HJ, Dharma-Wardene M, Hewitt JD, Dupere D, Hanson J et al. Health-related Quality of life measures in routine clinical care: can FACT-fatigue help to assess the management of fatigue in cancer patients? Int J Technol Assess Health Care 2009; 25: 90-6.
  19. 20 - Shun SC, Beck SL, Pett MA, Richardson SJ. Assessing responsiveness of cancer-related fatigue instruments: distribution-based and individual anchor-based methods. Oncologist 2007; 12: 495-504.
  20. 21 - Smets EM, Garssen B, Bonke B, De Haes JC. The Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) psychometric qualities of an instrument to assess fatigue. J Psychosom Res 1995; 39: 315-25.
  21. 22 - Smets EM, Garssen B, Cull A, De Haes JC. Application of the multidimensional fatigue Inventory (MFI-20) in cancer patients receiving radiotherapy. Br J Cancer 1996; 73: 241-5.
  22. 23 - Minton O, Stone P. A systematic review of the scales used for the measurement of cancer-related fatigue (CRF). Ann Oncol 2009; 20(1): 17-25.
  23. 24 - Meek PM, Nail LM, Barsevick A, Schwartz A L, Stephen S, Whitmer K et al. Psychometric testing of fatigue instruments for use with cancer patients. Nurs Res 2000; 49: 181-90.
  24. 25 - Buysse DJ, Reynolds CF, Monk TH, Berman SR, Kupfer DJ. The Pittsburgh Sleep Quality Index: a new instrument for psychiatric practice and research. Psychiatry Res 1989; 28: 193-213.
  25. 26 - Johns MW. A new method for measuring daytime sleepiness: the Epworth sleepiness scale. Sleep 1991; 14: 540-5.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2018

Geplande herbeoordeling  :

Actualisatie

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde

Algemene gegevens

Er komen in de dagelijkse oncologische praktijk problemen voor op lichamelijk, cognitief, emotioneel of sociaal vlak en/of met betrekking tot rolfunctioneren en/of zingeving. Deze problemen kunnen aanleiding geven, na signalering en bespreking, tot verwijzing van de desbetreffende patiënt met kanker of die kanker heeft gehad. De (ex-)patiënt kan verwezen worden voor verdere diagnostiek, een leefstijladvies, behandeling door één psychosociale of paramedische zorgverlener, door zorgverleners van verschillende disciplines, of naar medisch specialistische revalidatie. De richtlijn beschrijft hoe tot goede verwijzing naar medisch specialistische revalidatie bij oncologie te komen.

Daarnaast beschrijft de richtlijn:

  • Klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase
  • Voorspellende factoren voor een gezonde levensstijl
  • Het intakeproces voorafgaand aan medisch specialistische revalidatie bij oncologie
  • Revalidatie(-interventies)
  • Meetinstrumenten voor effectevaluatie
  • Empowerment van de patiënt
  • Ondersteuning/adviezen/(verpleegkundige) interventies gericht op arbeid
  • Kosteneffectiviteit
  • Organisatie van zorg
  • Signalering en nazorg/revalidatiezorg bij kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker

Doel en doelgroep

De richtlijn richt zich op patiënten van 18 jaar en ouder. Dit betreft patiënten tijdens of na afronding van de in opzet curatieve behandeling en tijdens de palliatieve fase van alle oncologische aandoeningen. Voor de patiënten in de palliatieve fase, de fase die intreedt wanneer duidelijk wordt dat er geen zicht meer is op genezing, richt de richtlijn zich op patiënten in de ziektegerichte- en symptoomgerichte palliatieve fase en expliciet niet op de fase van terminale palliatie.

Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen als voor professionals in de psychosociale, paramedische en revalidatiezorg. Voor primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen die signaleren en verwijzen zijn vooral de uitgangsvragen over klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase, signalering, bespreking en verwijzing en de modules over kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker van belang. Voor professionals in de psychosociale, paramedische en medisch specialistische revalidatiezorg (revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, etc.) zijn alle uitgangsvragen van belang.

Samenstelling werkgroep

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en in het geval er literatuuronderzoek is gedaan, is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de industrie aangeven bij de start en einde van het richtlijntraject. De werkgroepleden hebben verklaard op dit moment of in de laatste drie jaar geen activiteiten te hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie/ sponsoring van de industrie.

Inbreng patiëntenperspectief

De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Empowerment