Maagcarcinoom

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 60

Maagcarcinoom - Palliatieve chirurgie

Disclaimer

In aanvulling op de gebruikersvoorwaarden, die in deze onverkort van toepassing zijn, geldt hetgeen hierna staat. Deze richtlijn is eerder geplaatst geweest op Oncoline en is vooruitlopend op het actualiseren ervan, nu in deze database opgenomen. De richtlijn zoals die nu is opgenomen voldoet nog niet aan alle kwaliteitseisen die aan publicatie in de Richtlijnendatabase worden gesteld en is daarom als PDF geplaatst. De richtlijn zal modulair worden geactualiseerd in nog volgende onderhoudsronden.

 

Zie het PDF-bestand 'Palliatieve chirurgie' bij de aanverwante producten.

 

Voor het bekijken van de evidence tabel klik hier

Onderbouwing

Het is aannemelijk dat patiënten die een palliatieve maagresectie ondergaan een betere overleving hebben in vergelijking met patiënten die geen resectie ondergaan.
Niveau 2: B Bonenkamp 2001 (1); Hartgrink 2002 (2); Doglietto 1999 (3); Medina-Franco 2004 (4)

Er zijn aanwijzingen dat patiënten met een palliatieve maagresectie een hogere morbiditeit hebben en een langere opnameduur in het ziekenhuis in vergelijking met patiënten die geen resectie ondergaan.
Niveau 3: B Bonenkamp 2001 (1); Hartgrink 2002 (2)

Er zijn aanwijzingen dat patiënten jonger dan 70 jaar met slechts 1 parameter voor incurabiliteit (peritoneale metastasen, levermetastasen, lymfkliermetastasen op afstand of een T4 tumor) voordeel hebben bij een palliatieve resectie.
Niveau 3: B Bonenkamp 2001 (1); Hartgrink 2002 (2)

Er zijn aanwijzingen dat patiënten met een tumordiameter van <100 mm een voordeel hebben bij palliatieve resectie.
Niveau 3: B Kunisaki 2003 (7)

Er zijn aanwijzingen dat het plaatsen van een stent betere resultaten geeft op de korte termijn (initiële succes beter na een stent, sneller oraal voedsel innemen, kortere ziekenhuisopname) en dat het plaatsen van een gastrojejunostomie (GJJ) betere langere termijn resultaten geeft bij patiënten met Gastric Outlet Obstruction (GOO) (minder terugkerende klachten na GJJ).
Niveau 3: B Jeurnink 2007 (9); Hosono 2007 (10)

Er zijn aanwijzingen dat er geen verschil is in overleving tussen stentplaatsing en GJJ bij patiënten met GOO.
Niveau 3: B Jeurnink 2007 (9); Hosono 2007 (10)

Er zijn aanwijzingen dat patiënten na een laparoscopische GJJ in vergelijking met een open GJJ sneller herstellen.
Niveau 3: B Mittal 2004 (12

Uit de literatuur is geen eenduidige conclusie te trekken aangaande morbiditeit en complicaties na stentplaatsing of GJJ.
Niveau 4: D mening werkgroep

Voor patiënten bij wie een curatief beleid niet meer mogelijk is, kan besloten worden om een resectie te doen met palliatieve doeleinden. Een palliatieve resectie zou de overleving doen toenemen. Daartegenover staat een risico van postoperatieve morbiditeit, langere opnameduur in het ziekenhuis en hoge mortaliteit.

Verschillende studies vergeleken de resultaten van een palliatieve resectie met die van geen resectie, waarbij de patiënten in de laatste groep verschillende behandelingen ondergingen zoals gastroenterotomie of exploratieve laparatomie. Sommige studies vergeleken de resultaten van behandelingen apart. Probleem bij deze studies is dat ze niet kunnen worden gerandomiseerd en dat de chirurg de behandeling koos die het beste was voor de individuele patiënt. Dit leidde in alle studies tot groepen die niet vergelijkbaar waren; de patiënten met een betere gezondheidstoestand ondergingen een resectie en de patiënten met een slechtere gezondheidstoestand niet. De eerste groep heeft bij aanvang al een betere kans om langer te overleven en dit kan de resultaten vertekenen.

285 patiënten die een laparatomie ondergingen in het kader van een nationale Nederlandse trial hadden een niet-curabele tumor (1) (2). Deze patiënten ondergingen een palliatief beleid en de uitkomsten van patiënten die wel of geen palliatieve maagresectie kregen werden prospectief met elkaar vergeleken. De overleving was hoger in de groep met de palliatieve resectie (8,1 vs 5,4 maanden, p<0,001). Echter de morbiditeit was hoger (38 vs 12%, p<0,001) en de ziekenhuis opnameduur langer (15 vs 10 dagen, p<0,001). Hoewel ook de post-operatieve mortaliteit hoger was in de groep met de resectie (19 vs 13%) was dit verschil niet significant. De morbiditeit, de duur van ziekenhuis opname en mortaliteit bij patiënten ouder dan 70 jaren waren hoger dan die van jongere patiënten. De overlevingswinst door de gastrectomie bleek samen te hangen met het aantal parameters voor incurabiliteit (peritoneale metastasen, levermetastasen, lymfkliermetastasen op afstand of een T4 tumor). Patiënten met 1 parameter voor incurabiliteit hadden wel een overlevingswinst (10,5 vs 6,7 maanden, p=0,03) terwijl er bij patiënten met twee of meer parameters voor incurabiliteit geen overlevingswinst meer was (5,7 vs 4,6 maanden, p=0,08). Er werd geen verschil in mortaliteit gevonden tussen een partiele of totale palliatieve maagresectie bij patiënten onder de 70 jaar.

Er werd geconcludeerd dat zowel de leeftijd als het aantal parameters voor incurabiliteit in acht moeten worden genomen als een palliatieve resectie wordt overwogen. Een palliatieve resectie is met name van voordeel bij patiënten jonger dan 70 jaar met slechts 1 parameter voor incurabiliteit.

In een Italiaanse retrospectieve studie werden 305 patiënten met maagcarcinoom, die palliatief werden behandeld, gevolgd gedurende een periode van 5 jaar (3). Hiervan ondergingen 93 patiënten een resectie, 78 een by-pass procedure, 72 een exploratieve laparotomie en 62 ondergingen geen operatie. De mediane overleving in de vier groepen was respectievelijk: 16.3, 7.1, 4.4 en 3.1 maanden. De morbiditeit en mortaliteit in het ziekenhuis bleek het hoogst voor de groep die de resectie had ondergaan (morbiditeit 28% en mortaliteit 11.8%) en het laagst in de groep zonder operatie (morbiditeit 8% en mortaliteit 6,4%). Dit werd echter niet statistisch getoetst. Het uitvoeren van een resectie en een tumor met beperkte lokale doorgroei was geassocieerd met een betere overleving.

Een kleine prospectieve cohort studie uit Mexico vergeleek de resultaten van 76 patiënten met maagcarcinoom in stadium IV die een operatie ondergingen (4). Hiervan ondergingen 40 een resectie, 10 een bypass en 26 een andere operatie (jejunostomie of gastrostomie). Zesentwintig procent van de gehele groep had post-operatieve complicaties en de operatieve mortaliteit (overlijden binnen 30 dagen) was 2,6%. De overleving was het hoogst in de groep met de resectie (mediaan 13 maanden) vergeleken met 5 maanden in de bypass groep en 3 maanden in de groep met overige operaties (p=0,001). De auteurs concluderen dat palliatieve chirurgie kan worden uitgevoerd met een laag risico op morbiditeit en mortaliteit en dat de resectie overlevingswinst oplevert.

Drie retrospectieve Japanse studies vergeleken de resultaten van een palliatieve resectie met die van geen resectie (5) (6) (7). In alle drie studies werd bevestigd dat de overleving in de groep patiënten die een resectie onderging hoger was dan in de groep zonder resectie. Ouchi rapporteerde ook een verbeterde kwaliteit van leven (gedefinieerd als ‘hospital-free survival for at least 3 months') in de resectiegroep (5). Hanazaki beschreef dat de overlevingswinst bij patiënten met een resectie ook werd gevonden bij de subgroep van patiënten met maagcarcinoom in stadium IVb, maar niet in de subgroep van patiënten met levermetastasen (6). Kunisaki vond dat zowel het uitvoeren van een maagresectie als een tumor diameter van minder dan 100 mm geassocieerd was met een langere overleving (geen resectie vs wel 5,86 95% b.h.i. 2,64, 13,04; diameter >100 mm vs kleiner HR 1,78 95% b.h.i. 1,01, 3,11) (7). Een kleine studie vergeleek de resultaten van een palliatieve gastrectomie met een beperkte lymfklierdissectie (D0 en D1) met die met een uitgebreide dissectie (D2) (8). Alhoewel de overleving in het eerste jaar hoger was in de groep met de uitgebreide dissectie was er geen verschil meer na 3 en 5 jaren.

Gastric Outlet Obstruction
Bij patiënten met een carcinoom in het distale deel van de maag kan de maaguitgang geblokkeerd worden (Gastric Outlet Obstruction: GOO). Dit gaat samen met klachten als overgeven, benauwdheid, malnutritie en dehydratie en heeft een grote impact of de kwaliteit van leven indien dit niet behandeld wordt. De behandelingsmogelijkheden zijn endoscopische stenting, of gastroenterostomie. Hierover verschenen drie systematische reviews grotendeels gebaseerd op dezelfde studies (9) (10) (11), waarbij Hosono ook een meta-analyse heeft uitgevoerd. Opgemerkt wordt dat de meeste studies een gemengde patiëntenpopulatie insloten waarbij het aantal patiënten met obstructie door maagcarcinoom veelal een minderheid was.

De meest uitgebreide review was van Jeurnink (9). In deze review werden de effecten van gastrojejunostomie (GJJ) en het plaatsen van een stent met elkaar vergeleken. Er werden 2 RCT´s, 6 vergelijkende studies en 36 patiënt series ingesloten. ORs werden berekend gebaseerd op resultaten van de vergelijkende en gerandomiseerde trials. Deze studies waren klein met minder dan 50 patiënten per studie. Uit de resultaten bleek geen verschil in technisch succes (OR 0,22 95% b.h.i. 0,02 - 2,1). Het klinische succes bleek hoger na een stent, maar het betrouwbaarheidsinterval was breed (OR 3,39 95% b.h.i. 0,8 - 14,3). Er werden geen verschillen gevonden voor vroege en late ernstige complicaties (OR 0,49 95% b.h.i. 0,1 - 2,6 en OR 0,74 95% b.h.i. 0,1 - 4,0, respectievelijk). Ook werd geen verschil gevonden in geringe complicaties (OR 0,75 95% b.h.i. 0,1 - 5,0). De studie-uitkomsten van alle studies samen werden weergegeven als gemiddelden en geven de mogelijke verschillen tussen stentplaatsing en GJJ weer. Het initiële succes na een stent leek hoger (89% vs 72%, p=0,1), maar ook terugkerende obstructieve klachten leken vaker voor te komen na een stent (18% vs 1%). De gemiddelde duur van de ziekenhuisopname leek korter na een stent (7 vs 13 dagen) en ook de gemiddelde overleving leek korter na een stent (105 vs 164 dagen). Door het gebrek aan primaire gegevens konden deze gemiddelden niet met elkaar worden vergeleken. Desondanks geeft dit review een goed overzicht van de mogelijke verschillen tussen stentplaatsing en GJJ.

Een retrospectieve studie vergeleek de resultaten van een open GJJ met die van een laparascopische GJJ en met die van een stent (12). Zestien patiënten kregen een open GJJ, 14 een laparoscopische GJJ en 16 een stent. Tien patiënten van de totale groep hadden maagcarcinoom. Herstel (gedefinieerd als tijd tot vrije hoeveelheid orale vloeistof inname, tijd tot licht oraal dieet, opnameduur na de ingreep) na een stent was het snelst gevolgd door een laparascopische GJJ en was het langzaamste na een open GJJ (p<0,001 voor alle drie uitkomstmaten). Patiënten in de GJJ groepen leefden langer dan patiënten in de stent groep (119 vs 56 dagen, p=0,031).

Hosono heeft de resultaten samengevat met behulp van een meta-analyse gebaseerd op 1 RCT en 8 gecontroleerde studies (10). Twee gecontroleerde studies waren uitgevoerd in Japan. De OR voor klinisch succes is 2,97 (95% b.h.i. 1,34 - 6,57) in het voordeel van de stent ten opzichte van een chirurgische gastrojejunostomie. Patiënten met een stent konden sneller weer oraal voedsel innemen (WMD -5,44 dagen 95% b.h.i. -7,51 - -3,37). Het risico op complicaties was kleiner na een stent (OR 0,40 95% b.h.i. 0,18 - 0,89) en de duur van de ziekenhuisopname was korter (WMD -9,65 dagen 95% b.h.i. -11,63 - -7,67). Er was geen verschil in mortaliteit binnen 30 dagen (OR 0,63 95% b.h.i. 0,23 - 1,77).

De conclusie van de review van Dorman is vergelijkbaar met die van de bovenstaande reviews; zij concluderen dat het plaatsen van een stent veilig en effectief is (11).

Voor het bekijken van de evidencetabel klik hier.

  1. 1 - Bonenkamp JJ, Sasako M, Hermans J, Van de Velde CJ. Tumor load and surgical palliation in gastric cancer. Hepatogastroenterology 2001; 48(41):1219-21.
  2. 2 - Hartgrink HH, Putter H, Klein KE, Bonenkamp JJ, van de Velde CJ. Value of palliative resection in gastric cancer. Br J Surg 2002; 89(11):1438-43.
  3. 3 - Doglietto GB, Pacelli F, Caprino P, Alfieri S, Carriero C, Malerba M, Crucitti F. Palliative surgery for far-advanced gastric cancer. a retrospective study on 305 consecutive patients. Am Surg 1999; 65(4):352-5.
  4. 4 - Medina-Franco H, Contreras-Saldivar A, Ramos-De La MA, Palacios-Sanchez P, Cortes-Gonzalez R, Ugarte JA. Surgery for stage IV gastric cancer. Am J Surg 2004; 187(4):543-6.
  5. 5 - Ouchi K, Sugawara T, Ono H, Fujiya T, Kamiyama Y, Kakugawa Y, Mikuni J, Yamanami H. Therapeutic significance of palliative operations for gastric cancer for survival and quality of life. J Surg Oncol 1998; 69(1):41-4.
  6. 6 - Hanazaki K, Sodeyama H, Mochizuki Y, Igarashi J, Yokoyama S, Sode Y, Wakabayashi M, Kawamura N, Miyazaki T. Palliative gastrectomy for advanced gastric cancer. Hepatogastroenterology 2001; 48(37):285-9.
  7. 7 - Kunisaki C, Shimada H, Akiyama H, Nomura M, Matsuda G, Ono H. Survival benefit of palliative gastrectomy in advanced incurable gastric cancer. Anticancer Res 2003; 23(2C):1853-8.
  8. 8 - Hanazaki K, Sodeyama H, Mochizuki Y, Machida T, Yokoyama S, Sode Y, Wakabayashi M, Kawamura N, Miyazaki T, Amano J. Efficacy of extended lymphadenectomy in the noncurative gastrectomy for advanced gastric cancer. Hepatogastroenterology 1999; 46(28):2677-82.
  9. 9 - Jeurnink SM, van Eijck CH, Steyerberg EW, Kuipers EJ, Siersema PD. Stent versus gastrojejunostomy for the palliation of gastric outlet obstruction. a systematic review. BMC Gastroenterol 2007; 7:18.
  10. 10 - Hosono S, Ohtani H, Arimoto Y, Kanamiya Y. Endoscopic stenting versus surgical gastroenterostomy for palliation of malignant gastroduodenal obstruction. a meta-analysis. J Gastroenterol 2007; 42(4):283-90.
  11. 11 - Dormann A, Meisner S, Verin N, Wenk LA. Self-expanding metal stents for gastroduodenal malignancies. systematic review of their clinical effectiveness. Endoscopy 2004; 36(6):543-50.
  12. 12 - Mittal A, Windsor J, Woodfield J, Casey P, Lane M. Matched study of three methods for palliation of malignant pyloroduodenal obstruction. Br J Surg 2004; 91(2):205-9.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-07-2021

Laatst geautoriseerd  : 18-05-2009

Geplande herbeoordeling  :

Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)

Met het oog op toekomstig onderhoud van de richtlijn (zie bijlage 11) heeft de NVMDL zich bereid verklaart voor deze richtlijn als coördinerend regiehouder op te willen treden.

Versie 1.0 (2009)
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. De VIKC is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn

 

Actualisatie

Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)
De bij deze revisie gewijzigde c.q. toegevoegde modules zijn in juni 2016 geautoriseerd. Naast deze modules is een eerste, voorlopige versie van een Onderhoudsplan opgesteld. Het is de bedoeling dat een (nog in te stellen) richtlijnwerkgroep c.q. kerngroep met verlengd mandaat voortaan jaarlijks beoordeelt voor welke bestaande modules er nieuwe relevante evidence is gepubliceerd én of er nieuwe relevante knelpunten zijn. Op basis daarvan adviseert deze werkgroep c.q. kerngroep de betrokken verenigingen welke modules c.q. onderwerpen bij nieuw tussentijds onderhoud van de richtlijn de hoogste prioriteit hebben.

Versie 1.0 (2009)
De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 5 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. De Landelijke Werkgroep Gastro-intestinale Tumoren toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. Uiterlijk in 2013 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.

 

 

Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)

Met het oog op toekomstig onderhoud van de richtlijn (zie bijlage 11) heeft de NVMDL zich bereid verklaart voor deze richtlijn als coördinerend regiehouder op te willen treden.

Versie 1.0 (2009)
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. De VIKC is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen

Doel en doelgroep

Doelstelling
Een richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van zorgprofessionals en zorggebruikers, gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg, berustend op wetenschappelijk onderzoek aangevuld met expertise en ervaringen van zorgprofessionals en zorggebruikers. Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het handelen in de dagelijkse praktijk en geeft daartoe aanbevelingen over diagnose, behandeling, begeleiding en follow-up van patiënten met een maagcarcinoom.

Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een maagcarcinoom, zoals maag-darm-lever artsen, radiologen en nucleair-geneeskundigen, chirurgen, pathologen, radiotherapeuten, medisch oncologen, diëtisten, (gespecialiseerd) verpleegkundigen en huisartsen. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. Deze richtlijn wordt gebruikt voor het maken van patiënteninformatiemateriaal op http://www.kanker.nl/.

Samenstelling werkgroep

Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)

Voor deze revisies van de richtlijn is najaar 2014 een nieuwe multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Daarbij zijn enkele nieuwe mandaterende verenigingen toegevoegd. Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) zorgde voor de ondersteuning en begeleiding van de werkgroep.

 

Versie 1.0 (2009)
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is najaar 2007 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Medisch specialisten werkzaam bij de diagnostiek en behandeling van het maagcarcinoom zijn afgevaardigd namens de wetenschappelijke- en beroepsverenigingen. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen en vertegenwoordiging van de verschillende disciplines. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en hebben van hun verenigingen het mandaat voor hun inbreng gekregen. Een diëtist was verantwoordelijk voor het onderwerp ‘indicaties voor voedings- en/of vitamine ondersteuning'. Medewerkers van onderzoeksbureau Pallas gaven methodologische ondersteuning aan de werkgroep. Twee medewerkers van de VIKC waren verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en procesbegeleiding.

Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)

Kerngroepleden
Prof. dr. P.D. Siersema, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. dr. A. Cats, voorzitter, maag-darm-leverarts (NVMDL)
Mw. prof. dr. H.W.M. van Laarhoven, internist-oncoloog (NIV/NVMO)
Mw. dr. K.J. Neelis, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Dr. E.J. Spillenaar-Bilgen, chirurg (NVvH)

Overige werkgroepleden
Mw. C.M.M. Acosta-van de Griendt, verpleegkundig specialist (V&VN)
Mw. dr. M.G.E.M. Ausems, klinisch geneticus (VKGN)
Dr. M.J. Deenen, klinisch farmacoloog/ziekenhuisapotheker (NVZA)
Mw. A. Droop, diëtist (NVD)
Mw. dr. S.S. Gisbertz, chirurg (NVvH)
Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog (NVVP)
Dr. H.H. Hartgrink, chirurg (NVvH)
Mw. prof. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog (NIV)
Dr. E.P.M. Jansen, radiotherapeut-oncoloog (NVRO)
Mw. drs. J.H.F. Leemhuis, patiëntenvertegenwoordiger (LmK)
Dr. J. Nederend, radioloog (NVvR)
Drs. F.P.J. Peters, internist-oncoloog (NIV)
Mw. dr. J.W. van Sandick, chirurg-oncoloog (NVvH)
Dr. S.H. Sastrowijoto, patholoog (NVVP)
Mw. dr. E.M. Timmermans, patiëntenvertegenwoordiger (SPKS)
Dr. E. Vegt, nucleair geneeskundige (NVNG)
Mw. D. Westenberg, verpleegkundig specialist (V&VN)

Ondersteuning IKNL

Drs. J.J.F. de Groot, senior adviseur

Mw. N.J. Munneke, secretaresse

Mw. dr. L. Veerbeek, adviseur (tot 1 januari 2016) 

Versie 1.0 (2009)

Werkgroepleden

Dr. R.L.H. Jansen, voorzitter, internist-oncoloog,

Dr. J.J.G.H.M. Bergman, maag-darm-leverarts

Mw. A. Droop, diëtiste                 

Dr. M. Eeftinck Schattenkerk, chirurg

Mw. dr. N.C.T. van Grieken, patholoog            

Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg                  

Mw. dr. G.A.P. Hospers, internist-oncoloog

E.P.M. Jansen, radiotherapeut

Dr. F.M. Nagengast, maag-darm-leverarts

Mw. dr. I.D. Nagtegaal, patholoog            

Mw. dr. E.L. van Persijn van Meerten, radioloog

Prof.dr. P.D. Siersema, maag-darm-leverarts

Dr. B.L.A.M. Weusten, maag-darm-leverarts

Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider

Redactie

Dr. H.H. Hartgrink, oncologisch chirurg

Dr. R.L.H. Jansen, internist-oncoloog

Mw. dr. I.M.A. Joung, procesbegeleider

Mw. S. Janssen-van Dijk, secretaresse

 

 

Versie 2.1 (2016)/versie 2.2 (2017)

Voor deze revisies van de richtlijn is najaar 2014 een nieuwe multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Daarbij zijn enkele nieuwe mandaterende verenigingen toegevoegd (zie bijlage 1). Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) zorgde voor de ondersteuning en begeleiding van de werkgroep.

 

Versie 1.0 (2009)
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is najaar 2007 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Medisch specialisten werkzaam bij de diagnostiek en behandeling van het maagcarcinoom zijn afgevaardigd namens de wetenschappelijke- en beroepsverenigingen (zie bijlage 1). Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen en vertegenwoordiging van de verschillende disciplines. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en hebben van hun verenigingen het mandaat voor hun inbreng gekregen. Een diëtist was verantwoordelijk voor het onderwerp ‘indicaties voor voedings- en/of vitamine ondersteuning'. Medewerkers van onderzoeksbureau Pallas gaven methodologische ondersteuning aan de werkgroep. Twee medewerkers van de VIKC waren verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en procesbegeleiding.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de regionale Integrale Kankercentra. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Daarnaast wordt de richtlijn beschikbaar gesteld op www.oncoline.nl (de website van IKNL).

In principe worden voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn richtlijnindicatoren opgesteld. Middels een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject kan input leveren bij de revisie van de richtlijn.

Werkwijze

Versie 2.2 (2017)
De evidence based aanpassingen m.b.t. onderdelen behandeling vroegcarcinoom, lymfadenectomie, omentectomie en laparoscopische versus open maagresectie zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur; daarbij is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek. De aanpassingen m.b.t. de onderdelen Her2Neu (pathologie) en postoperatief beleid (voeding) zijn gebaseerd op elders ontwikkelde (inter)nationale richtlijnen.

Versie 2.1 (2016)
De evidence based aanpassingen van de richtlijn zijn gebaseerd op systematische searches naar en beoordeling van relevante literatuur. Zie betreffende modules voor meer informatie over de gebruikte zoekstrategieën. Wat betreft de beoordeling is voor de gereviseerde ‘diagnostische (sub)modules' (over respectievelijk diagnostische laparoscopie en FDG-PET) gebruik gemaakt van de EBRO methodiek. Voor de overige - ‘therapeutische' - (sub)modules (over respectievelijk adjuvante chemoradiatie, systeemtherapie, HIPEC en vitamine B12 toediening) is gebruik gemaakt van de GRADE methodiek.

Versie 1.0 (2009)

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er is een goede, recente richtlijn beschikbaar van SIGN (Scottish Intercollegiate Guidelines Network) over ‘Management of oesophageal and gastric cancer' 199. Voor deze richtlijn is op systematische wijze naar literatuur gezocht en is een beoordeling op basis van niveaus van bewijs aan de literatuur gegeven. Deze richtlijn was het uitgangspunt voor de huidige richtlijn, dat wil zeggen dat de huidige richtlijn gebaseerd is op de studies gebruikt in de SIGN richtlijn, aangevuld met meer recente studies. Om deze reden is de zoekactie beperkt tot de periode vanaf 2002. Recente studies (tot en met januari 2008) zijn hieraan toegevoegd. Daarnaast werden enkele recent verschenen artikelen meegenomen.

Er werd gezocht in de databases Medline en de Cochrane Library. Voor iedere vraag werd een aparte zoekstrategie gebruikt (zie zoekstrategie). Gezocht werd naar publicaties in de talen Nederlands, Engels, Duits en Frans. ‘Case-reports' werden geëxcludeerd. Referentielijsten van andere richtlijnen aangaande maagcarcinomen (Earle 200362; NCCN 2008261; Peeters 2008170) werden gescreend op het voorkomen van nieuwe referenties. Ook werden artikelen geselecteerd uit referentielijsten van reeds gevonden artikelen.

Aanbevelingen werden gebaseerd op ‘best evidence' en daarom werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht; 1. Meta-analyses en systematische reviews; 2. Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT´s); 3. Gecontroleerde studies (CT's). Waar deze niet voorhanden waren, werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek, vergelijkende patiënt controleonderzoeken of niet-vergelijkend onderzoek. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt (gebaseerd op Handleiding Richtlijnontwikkeling CBO258).

Indien er voor een bepaalde vraag voldoende kwalitatief goede studies van een hoger niveau beschikbaar waren werd geen gebruik gemaakt van studies van een lager niveau. Bijvoorbeeld als er een goede systematische review beschikbaar was die de vraag beantwoordde is niet verder gezocht naar RCT´s. Als er geen systematische review maar wel voldoende goed uitgevoerde RCT´s waren is niet gezocht naar CT's.

De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld

Volgende:
Palliatieve immuuntherapie