Postoperatief beleid anesthesie oogheelkunde
Uitgangsvraag
Op welke wijze dient het postoperatieve beleid vormgegeven te worden bij patiënten die oogheelkundige operatie onder lokale anesthesie ondergaan?
Aanbeveling
Informeer de patiënt voor en na de oogheelkundige operatie over de te verwachten pijn.
Overweeg om de patiënt na de oogheelkundige operatie op vaste momenten naar de ervaren pijn te vragen met behulp van een pijnscore en die te noteren in het patiëntendossier. [zie richtlijn postoperatieve pijn]
Sluit oogheelkundige complicaties uit bij de patiënt met postoperatief toenemende pijn.
Behandel, indien aanwezig, de oogheelkundige complicaties bij pijn.
Geef de patiënt postoperatief, voor de algemene wondpijn, waarbij oogheelkundige complicaties zijn uitgesloten, afhankelijk van de ernst van de klachten, achtereenvolgens en/of gecombineerd:
Ga, na de oogheelkundige operatie en voor ontslag, na of de patiënt zich goed voelt en in zodanige fysieke conditie verkeert, dat er geen problemen in de thuissituatie verwacht hoeven worden.
Adviseer een patiënt al tijdens de planning van de operatie om bij ontslag, de kliniek onder begeleiding van een familielid of bekende te verlaten.
Geeft de patiënt al tijdens de planning van de operatie voorlichtingsmateriaal over de periode na de operatie waarin tenminste het volgende is beschreven: etc”
De aanbeveling wordt als volgt aangevuld:
- het normale beloop, de vervolgstappen en de controles
- de mogelijke postoperatieve complicaties met bijbehorende instructies;
- de bereikbaarheid bij ongerustheid of onverwachte verschijnselen.
Stel op lokaal niveau de ontslagcriteria vast.
Overwegingen
In deze richtlijn wordt onder het postoperatieve beleid verstaan ‘de periode aansluitend aan de oogheelkundige operatie totdat de patiënt ontslagen wordt’. Het postoperatieve beleid na lokale anesthesie voor oogheelkundige operaties zal beïnvloed worden door het soort operatieve ingreep en het type lokale verdoving (retrobulbair, peribulbair, subtenonaal, topicaal of infiltratie). Verschillende types verdoving zullen een verschillende werkingsduur hebben, waarna het van de soort operatie afhangt of en in welke mate postoperatieve pijn optreedt. Daarnaast hangt het van de specifieke operatie en het soort verdoving af welke eventuele bijwerkingen kunnen optreden of met welke complicaties rekening gehouden moet worden.
Er is beperkte literatuur waarbij postoperatief beleid buiten postoperatieve pijnbestrijding aan de orde komt. Dit onderzoek is divers in type anesthesie en soort operatie en heeft een lage bewijskracht. Er worden geen onderbouwingen voor postoperatief beleid gegeven, op pijnbeleid na in enkele artikelen.
Na de operatieve ingreep, voor ontslag, dient de patiënt zich goed te voelen en stabiele lichaamsfuncties te hebben. Indien alleen lokale anesthesie gegeven is, zonder systemische sedatie, lijkt verder postoperatief beleid niet geïndiceerd te zijn. Ontslagcriteria dienen per instelling vastgesteld te worden; bijvoorbeeld een bloedsuikerspiegelbepaling bij patiënten met diabetes mellitus. Te denken is bijvoorbeeld aan een patiënt die bekend is met Diabetes Mellitus met wisselende bloedsuiker. Te overwegen is dan controle van het bloedsuikergehalte. Adviseer een patiënt om bij ontslag, de kliniek onder begeleiding van familie of andere naaste te verlaten.
De patiënt dient goed geïnformeerd te worden over het verwachte verloop van de postoperatieve periode. Mogelijke postoperatieve complicaties moeten benoemd worden en daarbij horen instructies voor de patiënt hoe te handelen bij optreden van een ongewenste symptomen, met name pijn en visusdaling. Het is belangrijk om een voorlichtingsmateriaal over de periode na de operatie op te stellen. Hierin dient vermeld te worden: het normale beloop en mogelijke postoperatieve complicaties [zie bijlage 2 Risico’s per operatie en mogelijke complicaties bij de vormen van lokale anesthesie] met bijbehorende instructies en hoe de patiënt een oogarts kan bereiken in geval van ongerustheid of onverwachte verschijnselen.
Een onderdeel van het postoperatieve beleid is hoe de oogarts dient om te gaan met de postoperatieve pijn van de patiënt. Een gerichte behandeling van postoperatieve pijn bij operaties onder lokale anesthesie is in de literatuur niet gevonden. Er wordt een enkele keer postoperatieve pijn vermeld, m.n. na het vergelijken van twee vormen van lokale anesthesie. (Guay 2015, Page 2009, Wang 2012, Zhao 2012). Bij deze studies wordt echter ook tegenstrijdige evidence gevonden. Zo werd na topicale druppelanesthesie postoperatief meer pijn gerapporteerd dan epibulbair (Guay 2015) en bij andere studies werd juist minder pijn gevonden na topicale druppelanesthesie, vergeleken met retrobulbair en /of epibulbaire anesthesie, waarbij het tijdstip niet gespecificeerd werd (Page 2009; Zhao 2012; Shammas 1997).
Het zal mede van het soort en het verloop van de operatie afhankelijk zijn hoeveel pijn de patiënt zal hebben na de operatie. Er valt te overwegen op vaste tijdstippen postoperatief de patiënt te vragen naar pijn en die te noteren met behulp van pijnscore (Page 2009, Wang 2012). Bij pijnbestrijding speelt ook de pijnperceptie een rol, die aanzienlijk kan verschillen per patiënt. Naast de pijnintensiteit is tevens van belang om na te vragen welke het soort pijn de patiënt ervaart om oogheelkundige complicaties te kunnen onderscheiden van “algemene wondpijn”. In geval van oogheelkundige complicaties van pijn moet de behandeling op het behandelen van de oogheelkundige complicatie gericht zijn. Bijvoorbeeld bij een postoperatieve intraoculaire oogdrukstijging zal de oogdruk verlaagd moeten worden om de pijn te verminderen en bestaat de behandeling niet uit algemene pijnstilling.
Door langzame afname van de werking van de lokale anesthesie zal postoperatief nog een tijd na de operatie in afnemende mate verdoving in het operatiegebied zijn, afhankelijk van de gebruikte anesthesietechniek.
In meerdere klinieken in Nederland is een pijnprotocol aanwezig. En voor de onderbouwing van deze module zijn de protocollen van het VUmc, Radboud Umc en het UMCG geraadpleegd. Rekening houdend dat oogheelkundige complicaties van pijn gericht behandeld worden, wordt de volgende pijnstilling bij ‘algemene wondpijn’ postoperatief gegeven: afhankelijk van de ernst van de klachten kan achtereenvolgens en/of gecombineerd worden gegeven:
- Paracetamol of een vergelijkbare perifere pijnbestrijder.
- Prostaglandinesynthetaseremmer.
- Tramadol of een vergelijkbaar opiaatagonist met milde werking.
- Indien bovenstaande onvoldoende effect heeft kan het raadzaam zijn een anesthesist in consult te roepen.
Voor dosering en bijwerkingen kan het Farmacotherapeutisch kompas geraadpleegd te worden.
Op lokaal niveau dienen ontslagcriteria te worden vastgesteld. Vanuit de richtlijn Postoperatief beleid van de NVA zijn de volgende mogelijke ontslagcriteria voor patienten die een oogheelkundige operatie ondergaan af te leiden:
1. Patient bij ontslag direct naar huis
De eindverantwoordelijke arts, hier vrijwel altijd de oogarts, noteert zijn/haar beslissing tot ontslag in het dossier na zich overtuigd te hebben van de volgende zaken:
- ontslag is medisch verantwoord
- thuis is voldoende opvang, die in staat is eventuele zorg te bieden
- er is een voorlopige ontslagbrief met
- diagnose, aard, ingreep, postoperatief beloop en eventuele bijzonderheden en instructies;
- postoperatieve medicatie en eventuele wijzigingen ten opzichte van de medicatie bij opname;
- afspraken en telefoonnummer om eventueel contact op te nemen bij problemen;
- verantwoordelijke behandelaar.
- de voorlopige ontslagbrief aan verwijzer en/of huisarts gestuurd wordt en eventueel ook aan patient wordt meegegeven
- de patiënt de beschikking heeft over de benodigde medicatie
- de patiënt schriftelijk geïnformeerd wordt, eventueel met mondelinge toelichting, over de volgende zaken:
- eventueel te verwachten bijzonderheden;
- wondverzorging indien van toepassing;
- actuele medicatielijst inclusief wijzigingen ten opzichte van de opnamemedicatie;
- instructies;
- verantwoordelijk behandelaar;
- telefoonnummer om eventueel contact op te nemen;
- afspraak op de poli (indien van toepassing).
2. Patient bij ontslag via verkoever
Er is hier vrijwel altijd sprake van een ziekenhuissetting en betrokkenheid van de afdeling anesthesiologie, die verantwoordelijk is voor de algemeen medische aspecten. Verwezen wordt naar de protocollen in de richtlijn postoperatief van de NVA, aangevuld met de volgende chirurgisch-oogheelkundige aandachtspunten:
- de patiënt wordt overgedragen met een compleet dossier met
- gegevens over de patiënt, de operatie en de anesthesie;
- het verpleegkundig‐ en medisch beleid op de verkoeverafdeling;
- bijzonderheden.
- een patiënt komt in aanmerking voor ontslag naar de verpleegafdeling wanneer hij/zij voldoet aan de volgende criteria:
- PAR (post anesthesia recovery) score is goed volgens de lokale criteria (zie indicator NVA).
- In geval van verblijf op IC of MC gelden de reguliere ontslagcriteria;
- pijnscore is acceptabel volgens de lokale criteria.
3. Patient bij ontslag naar verpleegafdeling
Voor ontslag van een patient na een oogheelkudige operatie naar de verpleegafdeling gelden de ontslagcriteria zoals beschreven onder punt 1.
Onderbouwing
Achtergrond
In deze richtlijn wordt onder het postoperatieve beleid verstaan ‘de periode aansluitend aan de oogheelkundige operatie totdat de patiënt ontslagen wordt’. Het postoperatieve beleid voor oogheelkundige operaties, uitgevoerd onder lokale anesthesie, wordt in belangrijke mate bepaald door het soort operatieve ingreep en het type lokale verdoving (retrobulbair, peribulbair, subtenonaal, topicaal of infiltratie). Afhankelijk van de toegepaste methode van lokale anesthesie, de werkingsduur van het gebruikte preparaat en het type operatieve ingreep kunnen postoperatieve pijn en/of andere complicaties optreden. In deze module wordt uitgewerkt waar de oogarts tijdens de postoperatieve periode aandacht aan dient te schenken.
Conclusies
Matig GRADE |
Het is aannemelijk dat bij cataractoperaties 30 minuten postoperatief bij topicale druppelanesthesie meer pijn ervaren wordt dan na subtenonale anesthesie.
Guay 2015 |
Laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij cataractoperaties vier tot vijf uur postoperatief bij topicale druppelanesthesie meer pijn ervaren wordt dan bij retrobulbaire anesthesie
Pham 1996 |
Laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij oogheelkundige ingrepen 24 uur postoperatief bij topicale druppelanesthesie minder pijn ervaren wordt dan bij subtenonale anesthesie of peribulbaire anesthesie.
Guay 2015; Dole 2014; Pablo 2003 |
Zeer laag GRADE |
Er is tegenstrijdige evidence over postoperatieve pijn voor topicale druppelanesthesie vergeleken met retrobulbaire en/of peribulbaire anesthesie wanneer het tijdstip niet gespecificeerd wordt.
Page 2009; Zhao 2012; Shammas 1997 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in gebruik van pijnstillende middelen na een cataractoperatie tussen topicale druppelanesthesie en retrobulbaire of peribulbaire anesthesie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Zhao 2012 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in pijn 24 uur postoperatief bij trabeculectomieën tussen subtenonale anesthesie en retrobulbaire anesthesie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Buys 1993 |
Zeer laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij trabeculectomieën postoperatief minder vaak pijnstillende middelen worden gebruikt bij subtenonale anesthesie dan bij retrobulbaire anesthesie.
Buys 1993 |
Laag GRADE |
Een verschil in pijn vier tot vijf uur postoperatief bij cataractoperaties tussen subtenonale anesthesie en peribulbaire anesthesie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Wang 2012 |
Zeer laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij cataractoperaties 24 uur postoperatief bij subtenonale anesthesie meer pijn ervaren wordt dan bij peribulbaire anesthesie.
Wang 2012 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in het ontstaan van een iritis tussen een cataractoperatie onder topicale druppelanesthesie en cataractoperatie onder subtenonale anesthesie, kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Guay, 2015 |
Matig GRADE |
Er is tegenstrijdige evidence over het optreden van een subconjunctivale bloeding bij een cataractoperatie onder topicale druppelanesthesie versus subtenonale anesthesie
Guay, 2015 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in postoperatieve misselijkheid voor topicale druppelanesthesie in combinatie met een mild analgeticum versus retrobulbaire anesthesie kon niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Pham, 1997 |
Matig GRADE |
Het is aannemelijk dat bij cataractchirurgie 24 uur postoperatief meer complicaties ervaren worden bij topicale druppelanesthesie dan bij peribulbaire anesthesie.
Dole, 2014 |
Laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij glaucoomchirurgie verschillen in het voorkomen van postoperatief hyphema, bleb-lekkage, nauwe voorste oogkamer, choroidea loslating en complicaties waarvoor een heroperatie nodig is, niet kunnen worden aangetoond, maar evenmin verworpen.
Pablo, 2003 |
Matig GRADE |
Het is aannemelijk dat bij cataractchirurgie een periorbitaal hematoom vaker voorkomt na regionale anesthesie dan na topicale druppelanesthesie.
Zhao, 2012 |
Laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij cataractchirurgie ooglidkneuzingen vaker voorkomen bij regionale anesthesie dan bij topicale druppelanesthesie, en dat een verschil in diplopie en ptosis niet kan worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Zhao, 2012 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in het optreden van postoperatieve misselijkheid en braken tussen topicale en regionale anesthesie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Zhao, 2012 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in het optreden van postoperatieve bleblekkage of ptosis tussen subtenonale anesthesie en retrobulbaire anesthesie bij trabeculectomie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Buys, 1993 |
Zeer laag GRADE |
Een verschil in het optreden van postoperatieve subconjunctivale bloedingen tussen subtenonale anesthesie en peribulbaire anesthesie bij cataractchirurgie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Wang, 2012 |
Zeer laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat bij cataractchirurgie een ooglidhematoom vaker voorkomt bij retrobulbaire anesthesie dan bij peribulbaire anesthesie.
Alhassan, 2015 |
Laag GRADE |
Een verschil in het optreden van postoperatieve ptosis tussen peribulbaire anesthesie en retrobulbaire anesthesie bij cataractchirurgie kan niet worden aangetoond, maar evenmin worden verworpen.
Alhassan, 2015 |
Laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat de kans op het vóórkomen van postoperatieve systemische complicaties bij lokale anesthesie voor oogheelkundige ingrepen laag is.
Alhassan, 2015 |
Er werden geen SR’s of RCT’s geïdentificeerd die postoperatieve pijnbestrijding en mogelijke bijwerkingen en kosten daarvan en mortaliteit, rapporteerden bij oogheelkundige operatie onder lokale anesthesie. |
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
Vijf SR’s rapporteerden postoperatieve pijn bij een vorm van lokale anesthesie voor oogheelkundige ingrepen (Alhassan, 2015; Guay, 2015; Page, 2009; Wang, 2012; Zhao, 2012). Deze SR’s voldeden aan de meeste items voor kwaliteitsbeoordeling (zie tabel Kwaliteitsbeoordeling SR’s). In één van de vier SR’s (Page, 2009) werd de periode waarvoor literatuur gezocht werd, niet beschreven. De beschrijving van geëxcludeerde studies ontbrak in twee SR’s (Page, 2009 en Zhao, 2012). Kwaliteit van de ingesloten studies werd in alle SR’s bepaald en gerapporteerd. Mogelijke publicatiebias werd slechts in één van de vijf SR’s (Guay, 2015) genoemd. Belangenconflicten werden vermeld voor de SR’s, maar geen van de SR’s beschreef mogelijke belangenconflicten in de ingesloten studies.
In de systematische review van Alhassan 2015 werd peribulbaire anesthesie vergeleken met retrobulbaire anesthesie. Er werden zes RCT’s geïncludeerd met in totaal 1438 deelnemers. Details m.b.t. de eigenschappen van de patiëntengroepen in de studies werden niet nader beschreven. De methodologische kwaliteit van de ingesloten RCT’s was acceptabel, al was er in alle studies onduidelijkheid over het item ‘concealment of allocation’. De uitkomsten van de systematische review betroffen bijna alle intra-operatieve uitkomsten: pijn, akinesie, benodigde extra injecties, aanvaardbaarheid van de procedure, systemische en lokale complicaties. De lokale complicatie ptosis werd in één studie gemeten op 90 dagen na de operatie.
Guay et al. (2015) vergeleken topicale druppelanesthesie met subtenonale anesthesie bij volwassen patiënten die een cataractoperatie ondergingen. Zij includeerden acht RCT’s, waarvan er zeven geanalyseerd konden worden (hieronder waren twee cross-over designs). Het aantal deelnemers in de geanalyseerde RCT’s was 617 en er werden 742 ogen geopereerd. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers liep uiteen van 71,5 tot 83,5 jaar en het % vrouwen varieerde van 54% tot 76%. Bij de beoordeling van de methodologische kwaliteit van de RCT’s bleek de randomisatieprocedure onduidelijk in zes van de acht studies. In drie RCT’s waren deelnemers en personeel op de hoogte van de toegewezen anesthesietechniek en voor drie andere RCT’s was dit onbekend. In drie RCT’s was de kans op detectiebias onduidelijk. Eén RCT had onvolledige data en in twee RCT’s was er mogelijk sprake van selectieve rapportage. Gerapporteerde uitkomsten in de systematische review betroffen veelal intra-operatieve uitkomsten (pijn bij toediening anesthesie, pijn tijdens operatie, complicaties, tevredenheid van artsen en patiënten). Postoperatieve pijn werd in twee RCT’s pijn gerapporteerd.
In de systematische review van Page et al (2009) werden studies geïncludeerd waarin lidocaïne als topicaal anestheticum gebruikt werd. De auteurs includeerden RCT’s (n=15), non-RCT’s (n=6), retrospectieve case series (n=1), dierstudies (n=2) en microbiologische studies (n=1) voor uiteenlopende oogheelkundige operatie-indicaties. Er werden geen patiëntkarakteristieken gerapporteerd voor de geïncludeerde studies. Met uitzondering van twee RCT’s die een te kleine studiepopulatie hadden, werd de kwaliteit van de ingesloten RCT’s als hoog beoordeeld. Pijn op diverse tijdstippen van de operatieve procedure, tevredenheid van artsen en patiënten, en vitale functies tijdens de operatie zijn uitkomsten die besproken werden in deze review.
Wang et al. (2012) voerden een systematische review uit naar subtenonale anesthesie vergeleken met peribulbaire anesthesie bij cataractoperaties. Zij includeerden vijf RCT’s met in totaal 398 deelnemers (448 geopereerde ogen). De gemiddelde leeftijd van de studiegroepen liep uiteen van 56 jaar tot en met 78 jaar. De methodologische kwaliteit van de RCT’s was zwak: slechts één RCT had adequate randomisatie en blindering (van deelnemers, personeel en van degene die de uitkomst mat). Uitkomsten die gepresenteerd werden zijn peroperatieve uitkomsten (pijn bij toediening van anesthesie, intra-operatieve pijn, akinesie van oogbol en –leden, lokale complicaties van anesthesie) en postoperatieve pijn.
In de systematische review van Zhao et al. (2012) werden 15 RCT’s geïncludeerd die topicale druppelanesthesie (1084 ogen) vergeleken met retrobulbaire en/of peribulbaire anesthesie (1121 ogen) bij cataractoperaties. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers aan de geïncludeerde studies liep uiteen van 57 tot en met 79 jaar. De review-auteurs beoordeelden alle ingesloten RCT’s als van redelijk tot goede kwaliteit (Jadad score >3). Ze rapporteren resultaten voor intra- en postoperatieve pijn en complicaties tijdens de operatie of als gevolg van anesthesie.
Vijf RCT’s rapporteerden postoperatieve pijn bij een vorm van lokale anesthesie voor oogheelkundige ingrepen (Buys, 1993; Dole, 2014; Pablo, 2003; Pham, 1996; Shammas, 1997). De randomisatiemethode werd in twee RCT’s duidelijk beschreven (Dole, 2014 en Pablo, 2003) en in één ervan (Dole, 2014) was ook voldoende informatie om te kunnen zeggen dat de toewijzing van de interventie geblindeerd was. Blindering van de interventie voor patiënten en zorgverleners was niet mogelijk. Ook de uitkomstmeting was in geen van de RCT’s geblindeerd. Voor geen van de RCT’s was een studieprotocol beschikbaar, maar drie RCT’s (Pablo, 2003; Pham, 1996; Shammas, 1997) rapporteerden de resultaten voor alle in de methoden beschreven uitkomsten. De kans op vertekening als gevolg van onvolledige follow-up of het schenden van het ‘intention-to-treat’ principe, was in geen van de RCT’s aannemelijk.
In de RCT uitgevoerd door Buys et al. (1993) werden patiënten die een trabeculectomie ondergingen, gerandomiseerd toegewezen aan subtenonale anesthesie (n=22) en retrobulbaire anesthesie (n=17). De gemiddelde leeftijd was 63,5 en 63,4 jaar respectievelijk voor subtenonale anesthesie en retrobulbaire anesthesie. In de groep die retrobulbaire anesthesie kreeg, zaten relatief meer vrouwelijke deelnemers (61% ten opzichte van 50% in de subtenonale anesthesie groep). De follow-up was 24 uur en er werden zowel peroperatieve (oogbewegingen, complicaties, pijn en ongemak, noodzaak voor aanvullend anesthesie) als postoperatieve uitkomsten (pijn en ongemak, gebruik pijnstillers, complicaties) gemeten.
Dole et al. (2014) vergeleken topicale druppelanesthesie met peribulbaire anesthesie bij cataractoperaties. De twee studiegroepen bestonden elk uit 500 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van respectievelijk 60 (SD 6,2) en 59,5 (SD 6,6) jaar voor topicale druppelanesthesie en peribulbaire anesthesie. Topicale druppelanesthesie bestond uit proparacaïne druppels. Pijn, complicaties en tevredenheid van patiënt en operateur werden gemeten tot 24 uur na de operatie en visus werd gemeten tot vier à zes weken na de operatie.
In de studie van Pablo (2003) werden patiënten die een trabeculectomie ondergingen, gerandomiseerd toegewezen aan contact-topicale anesthesie (lidocaïne) of aan peribulbaire anesthesie. Beide studiegroepen bestonden uit 50 deelnemers en de gemiddelde leeftijd was 72,9 (SD 9,1) jaar in de contact-topicale anesthesie groep en 74,0 (SD 4,4) jaar in de peribulbaire anesthesiegroep. Uitkomsten die gerapporteerd werden, zijn pijn (24 uur follow-up) en complicaties (tot 1 maand postoperatief).
Pham et al. (1996) vergeleken in een RCT drie studiegroepen elk bestaand uit 50 deelnemers die een cataractoperatie ondergingen: contact-topicale anesthesie (CTA), contact-topicale anesthesie met een mild analgeticum (CTA+) en retrobulbaire anesthesie (RBA). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 71,8 (SD 9,6), 71,7 (SD 13,7) en 72,4 (SD 10,7) voor respectievelijk CTA, CTA+ en RBA. Follow-up was vier à vijf uur postoperatief en de uitkomsten die gemeten werden, waren intra-operatieve en postoperatieve pijn en complicaties.
De RCT uitgevoerd door Shammas et al. (1997) vergeleek bij cataractpatiënten topicale-subconjunctivale anesthesie (TS) met retro- en peribulbaire anesthesie (RP). 197 deelnemers in de TS groep (gemiddelde leeftijd 73,7, SD 9,0) en 205 deelnemers in de RP groep (gemiddelde leeftijd 71,3, SD 9,9) werden tot één maand postoperatief gevolgd. Intra-operatieve complicaties, postoperatieve pijn en complicaties en visus werden gemeten.
Resultaten
De geïncludeerde SR’s en RCT’s rapporteerden de volgende vergelijkingen:
- Topicale druppelanesthesie versus subtenonale anesthesie
- Topicale druppelanesthesie versus retrobulbaire anesthesie
- Topicale druppelanesthesie versus peribulbaire anesthesie
- Topicale druppelanesthesie versus regionale (=retro-/peribulbaire) anesthesie
- Subtenonale anesthesie versus retrobulbaire anesthesie
- Subtenonale anesthesie versus peribulbaire anesthesie
- Retrobulbaire versus peribulbaire anesthesie
Topicale druppelanesthesie versus subtenonale anesthesie
Postoperatieve pijn werd gerapporteerd in de SR van Guay (2015), zowel 30 minuten (2 RCT’s, n=401) als 24 uur (1 cross-over RCT, n=100) na de operatie. Op 30 minuten postoperatief werd er minder pijn gerapporteerd na subtenonale anesthesie (niet gepoold, standardized mean differences: 0,54 (95% BI 0,24 tot 0,84) en 0,96 (95% BI 0,67 tot 1,26)). 24 uur na de operatie werd er minder pijn gerapporteerd in de topicale druppelanesthesiegroep (standardized mean difference: -0,47 (95% BI -0,75 tot -0,19) wat overeenkomt met 0,2 op een schaal van 0 tot 10 (SD 0,4)).
Verschillende lokale complicaties in het postoperatieve beloop werden gerapporteerd in de SR van Guay (2015). Postoperatieve oogdruk werd in geen van de ingesloten RCT’s als uitkomst meegenomen. Iritis werd in één RCT gerapporteerd als uitkomst en dit was niet verschillend voor topicale druppelanesthesie en subtenonale anesthesie (1/50 vs. 1/50, RR=1,00 (95% BI 0,06 tot 15,55)).
De uitkomsten postoperatieve pijnbestrijding, complicaties en kosten daarvan, werden niet gerapporteerd, net zomin als de uitkomsten systemische complicaties en mortaliteit.
Topicale druppelanesthesie versus retrobulbaire anesthesie
Postoperatieve pijn werd gerapporteerd in twee SR’s (Page, 2009 en Zhao, 2012), en in één RCT (Pham, 1996). Page et al. (2009) vonden geen statistisch significant verschil (p=0,3) in postoperatieve pijn (glaucoomchirurgie, één RCT, tijdstip niet beschreven). Zhao et al (2012) vonden minder postoperatieve pijn (cataractchirurgie, tijdstip niet beschreven) bij retrobulbaire anesthesie (gepoold standardized mean difference van 0,83 (95% BI 0,07 tot 1,58), I2=91,3). In de RCT van Pham (1996) werd vier tot vijf uur na de cataractoperatie significant meer pijn aangegeven door de topicale druppelanesthesie groep (p<0,05).
Geen van de SR’s rapporteerde lokale complicaties in het postoperatieve beloop. Eén RCT (Pham 1996) beschreef het optreden van misselijkheid postoperatief voor de studiegroep waarin topicale druppelanesthesie gecombineerd werd met een mild analgeticum (6/50, 12%).
De uitkomsten postoperatieve pijnbestrijding, complicaties en kosten daarvan, werden niet gerapporteerd, evenals de uitkomsten systemische complicaties en mortaliteit.
Topicale druppelanesthesie versus peribulbaire anesthesie
Postoperatieve pijn werd gerapporteerd in twee SR’s (Page, 2009 en Zhao, 2012), en in twee RCT’s (Dole, 2014 en Pablo, 2003). De twee SR’s rapporteerden postoperatieve pijn op een onbekend tijdstip postoperatief. Page et al. (2009) rapporteerden geen significant verschil (vitreoretinale chirurgie, 2 RCT’s, n=146, niet gepoold). Zhao et al. (2012) vonden minder postoperatieve pijn na peribulbaire anesthesie voor cataractoperaties. In de twee RCT’s werd er minder postoperatieve pijn 24 uur na de operatie gezien voor topicale druppelanesthesie (Dole, 2014: RR= 0,59 (95% BI 0,47 tot 0,74, cataractchirurgie; Pablo, 2003: RR= 0,67, (95% BI 0,12 tot 3,82), glaucoomchirurgie).
Geen van de SR’s rapporteerde lokale complicaties in het postoperatieve beloop. Twee RCT’s deden dat wel (Dole 2014, Pablo 2003). Dole et al. (2014) vonden bij cataractoperaties “significant meer complicaties 24 uur postoperatief na topicale druppelanesthesie (RR = 1,36, 95% BI: 1,17 tot 1,58)”; niet beschreven werd om welke complicaties het ging. Ook werden meer tekenen van ontsteking 24 uur na de cataractoperatie vermeld voor topicale druppelanesthesie (372/500 vs. 310/500; RR=1,20 (95% BI: 1,10 tot 1,31)). Pablo et al. (2003) rapporteerden diverse lokale complicaties na glaucoomchirurgie (tijdstip niet gespecificeerd). Het optreden van hyphema, lekkende bleb, nauwe voorste oogkamer en een choroïdealoslating postoperatief verschilde niet significant tussen de studiegroepen (respectievelijk: 4/50 vs. 3/50, p=0,695; 3/50 vs. 1/50, p=0,307; 2/50 vs. 3/50, p=0,646; 1/50 vs. 2/50, p=0,558). Ook het aantal complicaties waarvoor een heroperatie nodig was, verschilde niet significant tussen de studiegroepen (1/50 vs. 2/50, p=0,558).
De uitkomsten postoperatieve pijnbestrijding, complicaties en kosten daarvan, werden niet gerapporteerd, net zomin als de uitkomsten systemische complicaties en mortaliteit.
Topicale druppelanesthesie versus regionale (=retro-/peribulbaire) anesthesie
Postoperatieve pijn na een cataractoperatie werd gerapporteerd in één SR (Zhao, 2012) en één RCT (Shammas, 1997). De SR vond minder postoperatieve pijn (tijdstip onbekend) bij regionale anesthesie (combinatie van drie RCT’s met retrobulbaire anesthesie en één RCT met peribulbaire anesthesie, gepoold SMD=0,67 95% CI 0,20 tot 1,13; I2=84%). Twee in de SR geïncludeerde RCT’s gaven postoperatieve pijn weer als dichotome uitkomst. Gecombineerde resultaten voor deze twee RCT’S lieten meer postoperatieve pijn (tijdstip onbekend) zien in bij topicale druppelanesthesie. In de RCT van Shammas (1997) werd geen significant verschil gezien tussen topicale/subconjunctivale anesthesie en retro-/peribulbaire anesthesie (RR=0.94, 95% BI 0,51 tot 1,72). Zhao et al. (2012) keken ook naar postoperatieve pijnbestrijding, een uitkomst die gerapporteerd werd in twee van de geïncludeerde RCT’s. Het gebruik van pijnstillende medicatie verschilde niet tussen topicale druppelanesthesie en retro-/peribulbaire anesthesie (9/63 vs. 4/63, rate difference=2,39 (95% BI 0b75 tot 7b61), p=0b14)
Lokale complicaties in het postoperatieve beloop na een cataractoperatie onder lokale anesthesie werden gerapporteerd in de SR van Zhao 2012 en in de RCT van Shammas 1997. Negen van de geïncludeerde RCT’s keken naar het optreden van een periorbitaal hematoom en dit kwam significant vaker voor bij regionale anesthesie (0/667 vs. 51/692, rate difference=0,10 (95% BI 0,05 tot 0,18)). Op basis van twee RCT’s vonden Zhao et al. (2012) geen significant verschil voor postoperatieve misselijkheid en braken (3/76 vs. 1/85, rate difference=3,36 (95% BI 0,46 tot 24,68)). Shammas et al. (1997) keken naar verschillende postoperatieve complicaties, te weten ooglidkneuzing, diplopie en ptosis van het bovenooglid. Ooglidkneuzing kwam significant vaker voor bij regionale anesthesie (0 vs. 30/205, p<0,001), voor diplopie en ptosis waren er geen verschillen tussen de groepen (diplopie: 0/197 vs. 2/205, p>0,1; ptosis: 1/197 vs. 4/205, p>0,1).
De uitkomsten complicaties en kosten van postoperatieve pijnbestrijding werden niet gerapporteerd, net zomin als de uitkomsten systemische complicaties en mortaliteit.
Subtenonale anesthesie versus retrobulbaire anesthesie
Eén RCT rapporteerde over postoperatieve pijn (gemeten als discomfort) en postoperatieve pijnbestrijding (Buys, 1993). 24 uur postoperatief was de gemiddelde pijnscore op een schaal van 1-5 (waarbij 5 de meeste pijn betekende) 1,6 in de groep die subtenonale anesthesie onderging (n=22) en 2,2 in de groep die retrobulbaire anesthesie kreeg (n=17). Dit verschil was niet statistisch significant. Het gebruik van pijnstillende middelen postoperatief was hoger na retrobulbaire anesthesie vergeleken met subtenonale anesthesie (12/17 (71%) vs. 7/22 (32%); RR=0,45 (95% BI 0,23 tot 0,89)). Eventuele bijwerkingen of kosten van postoperatieve pijnbestrijding werden niet vermeld.
Postoperatieve complicaties die vastgelegd werden, waren bleblekkage en ptosis. Er werd één complicatie gerapporteerd in de retrobulbaire anesthesie groep en geen in de subtenonale anesthesie groep. De uitkomsten systemische complicaties en mortaliteit werden niet onderzocht.
Subtenonale anesthesie versus peribulbaire anesthesie
Postoperatieve pijn na lokale anesthesie bij cataractoperaties werd gerapporteerd in een SR (Wang 2012). In één van de geïncludeerde RCT’s (n=168) werd vier uur na de operatie geen verschil in pijn gevonden (p>0,05). Een andere geïncludeerde RCT (n=64) rapporteerde minder pijn 24 uur postoperatief na peribulbaire anesthesie (gemiddelde score op 4 punts-VAS: 0,53 versus 0,13, p=0,007).
Lokale complicaties in het postoperatieve beloop na een cataractoperatie onder lokale anesthesie werden gerapporteerd in de SR van Wang 2012. In de twee geïncludeerde RCT’s die deze uitkomst presenteerden, werden postoperatieve subconjunctivale bloedingen vaker gezien bij subtenonale anesthesie in één van de geïncludeerde RCT’s (25/50 vs. 1/50, RR=25,00 (95% BI 3,52 tot 177,48)); de andere RCT vond geen significant verschil.
De uitkomsten postoperatieve pijnbestrijding, complicaties en kosten daarvan, werden niet gerapporteerd, net zomin als de uitkomsten systemische complicaties en mortaliteit.
Peribulbaire anesthesie versus retrobulbaire anesthesie
Systemische complicaties in het postoperatieve beloop na een cataractoperatie onder lokale anesthesie werden gerapporteerd in de SR van Alhassan 2015. Er werd door geen enkele van de zes geïncludeerde RCT’s een aanzienlijke systemische complicatie gemeld (geen kwantitatieve data). Lokale complicaties die in de SR van Alhassan 2015 besproken werden, waren lid hematoom en ptosis. Een lidhematoom werd vaker gemeld bij retrobulbaire anesthesie (RR=0,36, 95% BI 0,15 tot 0,88). Voor het optreden van een postoperatieve ptosis werd geen significant verschil gevonden tussen de twee groepen (RR=1,06, 95% BI 0,43 tot 2,60).
De uitkomsten postoperatieve pijn, postoperatieve pijnbestrijding, complicaties en kosten daarvan, werden niet gerapporteerd, net zomin als de uitkomst mortaliteit.
Bewijskracht van de literatuur
Topicale druppelanesthesie versus subtenonale anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn op 30 minuten is met een niveau verlaagd gezien het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn op 24 uur is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de postoperatieve lokale complicatie iritis is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Topicale druppelanesthesie versus retrobulbaire anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn na vier tot vijf uur is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor postoperatieve misselijkheid is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Topicale druppelanesthesie versus peribulbaire anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn (onbekend tijdstip) is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn op 24 uur is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve complicaties op 24 uur is met één niveau verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve complicaties (tijdstip niet genoemd) is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Topicale druppelanesthesie versus regionale (=retro-/peribulbaire) anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn gemeten met VAS op een onbekend tijdstip is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en tegenstrijdige resultaten (inconsistentie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn gemeten als dichotome uitkomst op een onbekend tijdstip is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat gebruik van pijnstillende middelen postoperatief is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat subconjunctivale bloedingen is met één niveau verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat periorbitaal hematoom is met één niveau verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve ooglidkneuzing, diplopie en ptosis is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve misselijkheid en braken is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Subtenonale anesthesie versus retrobulbaire anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijn 24 uur na de operatie gemeten is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias), extrapoleerbaarheid (bias t.g.v. indirectheid) en geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat gebruik van pijnstillende middelen postoperatief werd met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve complicaties (bleblekkage en ptosis) werd met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en geringe aantal patiënten (imprecisie).
Subtenonale anesthesie versus peribulbaire anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn na vier tot vijf uur is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve pijn op 24 uur is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Peribulbaire anesthesie versus retrobulbaire anesthesie
De bewijskracht voor de uitkomstmaat ooglidhematoom is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat postoperatieve ptosis is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat systemische complicaties is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden werd een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Wat zijn de postoperatieve effecten/bijwerkingen van de verschillende vormen van lokale anesthesie na oogheelkundige operaties?
P: Patiënten die lokale anesthesie krijgen voor een oogheelkundige operatie
I/C: Retrobulbair (RB), peribulbair (PB), subtenonaal (ST), topicaal (TA), Infiltratie
O: Postoperatieve effecten: complicaties (systemisch en lokaal), postoperatieve pijn, mortaliteit en kosten
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte systemische complicaties, mortaliteit en pijn voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaten en complicaties een voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten. De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (OVID) en Embase werd met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews en (gerandomiseerd) gecontroleerd onderzoek. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 558 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische reviews (SR’s) of gerandomiseerde studies (RCT’s), die de hierboven beschreven vormen van lokale anesthesie met elkaar vergeleken bij patiënten die een oogheelkundige operatie ondergingen en die tenminste één van de eerder genoemde uitkomsten rapporteerden.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 104 studies voorgeselecteerd, 12 SR’s en 92 RCT’s. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens zeven SR’s geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en werden vijf SR’s definitief geselecteerd. Van de 92 RCT’s waren er 31 reeds geïncludeerd in één van de geselecteerde SR’s en 17 RCT’s waren van vóór de publicatie van de SR’s. Van de 44 resterende RCT’s werden er 39 geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording). Vijf RCT’s werden definitief geselecteerd.
De vijf SR’s en vijf RCT’s die rapporteerden over postoperatief beloop bij een vorm van lokale anesthesie voor oogheelkundige ingrepen werden opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-bias-tabellen. De resultaten zijn weergegeven per vergelijking van de verschillende vormen van lokale anesthesie.
Daarnaast heeft de werkgroep zich verdiept in het huidige beleid in de ziekenhuizen (te weten van het VUmc, Radboud Umc en het UMCG) door lokale postoperatieve (pijn)protocollen bij oogheelkundige operaties te bestuderen. Relevante informatie die hieruit naar voren kwam is verwerkt in de overweging bij deze module.
Referenties
- Alhassan MB, Kyari F, Ejere HOD. Peribulbar versus retrobulbar anaesthesia for cataract surgery. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2015(7):CD004083.
- Buys YM, Trope GE. Prospective study of sub-Tenons versus retrobulbar anesthesia for inpatient and day-surgery trabeculectomy. Ophthalmology. 1993:1585-9.
- Dole K, Kulkarni S et al. Comparison of clinical outcomes, patient, and surgeon satisfaction following topical versus peribulbar anesthesia for phacoemulsification and intraocular lens implantation: a randomized, controlled trial. Indian Journal of Ophthalmology.2014:927-930
- Guay J, Sales K. Sub-Tenon's anaesthesia versus topical anaesthesia for cataract surgery. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2015(8):CD006291.
- Koolwijk J, Fick M, Selles C, Turgut G, Noordergraaf JI, Tukkers FS, Noordergraaf GJ. Outpatient cataract surgery: incident and procedural risk analysis do not support current clinical ophthalmology guidelines. Ophthalmology. 2015;122(2):281-7. PubMed PMID: 25444350.
- Pablo, L. E., Atilde, et al. Contact versus peribulbar anaesthesia in trabeculectomy: A prospective randomized clinical study." Acta Ophthalmologica Scandinavica. 2003:486-490.
- Page MA, Fraunfelder FW. Safety, efficacy, and patient acceptability of lidocaine hydrochloride ophthalmic gel as a topical ocular anesthetic for use in ophthalmic procedures. Clinical Ophthalmology. 2009:601-9.
- Pham, D. T., V. Scherer, et al. [Superficial sponge anesthesia in cataract surgery (with scleral tunnel incision)]." Klinische Monatsblatter fur Augenheilkunde. 1996:347-353.
- Shammas, H. J., M. Milkie, et al. Topical and subconjunctival anesthesia for phacoemulsification: Prospective study." Journal of Cataract and Refractive Surgery. 1997:1577-1580.
- Wang BZ, Casson R. Systematic Review of Peribulbar Anesthesia Versus Sub-Tenon Anesthesia for Cataract Surgery. Asia-Pacific Journal of Ophthalmology. 2012:170-4.
- Zhao LQ, Zhu H, Zhao PQ, Wu QR, Hu YQ. Topical anesthesia versus regional anesthesia for cataract surgery: a meta-analysis of randomized controlled trials. Ophthalmology. 2012:659-67
Evidence tabellen
Evidence tabel van SR’s die rapporteren over postoperatief beloop bij patiënten die een oogheelkundige ingreep ondergaan onder lokale anesthesie
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Alhassan, 2015
[individual study characteristics deduced from [Alhassan, 2015]
PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise) |
SR and meta-analysis of RCT’s
Literature search up to March 2015
A: Ali-Melkkila, 1992 B: Ali-Melkkila, 1993 C: Athanikar, 1991 D: Feibel, 1993 E: Weiss, 1989 F: Wong, 1993
Study design: RCT parallel
Setting and Country: hospital-based settings in Finland (A,B), India (C), USA (D, E) and Canada (F)
Source of support: National Eye Centre, Kaduna, Nigeria; Cochrane Anaesthesia Review Group, Denmark; UK Cochrane Centre, UK; Cochrane Eye and Vision Group, UK. |
Inclusion criteria SR: RCT’s in which a comparison was made between peribulbar block and retrobulbar block for cataract surgery.
Exclusion criteria SR: trials comparing peribulbar or retrobulbar anaesthesia with any others forms of anaesthesia for cataract surgery; trials in which cataract surgery was combined with any other ocular surgery
6 studies included
Important patient characteristics at baseline: n= 1438 included participants; characteristics not described
N, mean age A: n=300, 68 yrs B: n=450, ? yrs C: n=142, ? yrs D: n=317, ? yrs E: n=79 , ? yrs F: n=150, age range21-95 yrs
Sex: not reported
Groups comparable at baseline? No information |
Describe intervention: Peribulbar block
A: periocular anesthesia B: periocular anesthesia C: one point low volume peribulbar anaesthesia D: periocular anesthesia E: periocular anesthesia F: peribulbar anesthesia
|
Describe control: Retrobulbar block
A: retrobulbar anesthesia B: retrobulbar anesthesia C: retrobulbar anesthesia D: retrobulbar anesthesia E: retrobulbar anesthesia F: retrobulbar anesthesia or modified retrobulbar anesthesia
|
End-point of follow-up: during time of surgery for five included RCT’s , only one RCT evaluated persistent ptosis at 90 days after surgery
A, B, C, E, F: no follow-up beyond surgery D: 90 days after surgery
For how many participants were no complete outcome data available? (intervention/control) Complete outcome data in all included RCT’s
|
Pain score Defined as pain experienced during surgery and measured using a visual analogue scale (VAS) (1 to 10) or any other method as described in the primary report.
Mean difference [95% CI]: C:: -0.05 [ -0.19, 0.09] E: 0.14 [ -0.31, 0.59] Pooled effect (fixed effect model): -0.03 [ -0.17, 0.11] Heterogeneity (I2): 0%
Globe akinesia Defined as the degree to which the ocular muscles were paralysed and the eye immobilized, i.e. complete akinesia.
Risk ratio [95% CI] A: 0.79 [ 0.65, 0.94 ] B: 1.04 [ 0.92, 1.18 ] C: 1.00 [ 0.97, 1.03 ] D: 1.03 [ 0.94, 1.13 ] Pooled effect (random effects model): 0.98 [ 0.88, 1.09 ] Heterogeneity (I2): 81%
Need for additional injection Defined as the number of additional injections (of local anaesthetic) given in order to achieve good akinesia.
Risk ratio [95% CI] A: 2.78 [ 1.74, 4.43 ] B: 1.22 [ 0.73, 2.04 ] E: 1.41 [ 0.64, 3.13 ] F: 0.88 [ 0.34, 2.27 ] Pooled effect (random effects model): 1.54 [ 0.91, 2.60 ] Heterogeneity (I2): 62%
Local complications Defined as the number of participants in whom local complications were observed during or after administration of a local anaesthetic
Risk ratio [95% CI] Retrobulbar haemorrhage C: 0.33 [ 0.01, 8.05 ]
Conjunctival chemosis A: 3.12 [ 1.15, 8.43 ] B: 1.63 [ 1.02, 2.58 ] C: 11.00 [ 1.46, 82.96 ] F: 2.00 [ 0.80, 5.02 ] Pooled effect (random effects model): 2.11 [ 1.46, 3.05 ] favoring retrobulbar Heterogeneity (I2): 32%
Lid haematoma B: 0.36 [ 0.15, 0.88 ]
Ptosis D: 1.06 [ 0.43, 2.60 ]
Systemic complications Defined as the number of participants in whom systemic complications arose during or after administration of a local anaesthetic (examples include respiratory depression, cardiopulmonary arrest).
“No major systemic complications were reported in any of the trials”
Acceptability of blocks Defined as the number of participants who reported that the blocks were acceptable to them.
Risk ratio [95% CI] B: 1.02 [ 0.99, 1.04 ] F: 0.97 [ 0.88, 1.06 ] Pooled effect (random effects model): 1.01 [ 0.98, 1.03 ] Heterogeneity (I2): 35% |
Brief description of author’s conclusion: “There is little to choose between peribulbar and retrobulbar block in terms of anaesthesia and akinesia during surgery measuring acceptability to patients, need for additional injections and development of severe complications. Severe local or systemic complications were rare for both types of block.”
Methodological quality of SR was good. Publication bias was not explicitly mentioned, however, GRADE was applied of which one of the domains is publication bias. There was no downgrading for publication bias. Conflict of interest was not reported for the included RCT’s . Methodological quality of included RCT’s : three of the included six trials had adequate sequence generation while it was unclear for all trials whether allocation had been concealed. There was a low risk on performance bias, detection bias and selective reporting.
Level of evidence: GRADE (per outcome measure) Pain score: low Globe akinesia: low Need for additional injection: low Local complications: moderate Acceptability of blocks: moderate Reasons for downgrading were because of (very) serious limitations in study design.
Most outcomes presented were during the operation, no postoperative follow-up. |
Guay, 2015
[individual study characteristics deduced from Guay, 2015
PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise) |
SR and meta-analysis of RCT’s
Literature search up to November 2014
A: Adams, 2008 B: Chittenden, 1997 C: Mathew, 2003 D: Rüschen, 2005 E: Sekundo, 2004 F: Srinivasan, 2004 G: Vielpeau, 1999 H: Zafirakis, 2001
Study design: 5 parallel RCT’s (B, C, D, E, F) and 2 cross-over RCT’s (G, H) analysed. Data-extraction not possible for 1 RCT (A)
Setting and Country: not reported
Source of funding: University of Sherbrooke, Canada, and University of Quebec in Abitibi-Temiscamingue, Canada, for access to medical journals; Cochrane Anaesthesia Review Group, Denmark, for search strategy and list of abstracts |
Inclusion criteria SR: RCT’s comparing topical anaesthesia with or without intracameral injection versus sub-Tenon’s anaesthesia in adult patients undergoing cataract surgery on one eye or on both eyes, provided that the anaesthetic technique for the first eye was chosen at random
Exclusion criteria SR: studies in which participants received intravenous sedation
8 studies included, 7 analysed
Important patient characteristics at baseline: N=617 participants included (742 operated eyes)
N, mean age A: n=205 B: n=35 C: n=119 D: n=28 E: n=100 F: n=210 G: n=25 (cross-over) H: n=100 (cross-over) Mean age of participants in included RCT’s varied from71.5 years to 83.5 years
Sex: Female proportion of participants in included RCT’s varied from 54% to 76%
Groups comparable at baseline? No information provided. |
Describe intervention: topical anaesthesia with or without intracameral injection
A: topical anaesthesia with oxybuprocaine 0.4% drops B: topical anaesthesia provided by 0.4% oxybuprocaine hydrochloride (Benoxinate), instilled onto the cornea and the conjunctiva C: proparacaine 0.5% D: topical anaesthesia with 2 drops of proxymetacaine 0.5% followed by 4 drops of amethocaine 1% (tetracaine) E: topical anaesthesia with oxybuprocaine 0.4% 1 drop, xylocaine 2% jelly, 2 applications over 7 to 10minutes, lignocaine 1%1 drop on bare sclera, lignocaine 1% 0.5 mL intracamerally F: topical anaesthesia with proxymetacaine 0.5% 4+2 drops; 5 minutes apart G: topical anaesthesia with tetracaine 1% 1+1+1 drop; 10 minutes apart H: topical anaesthesia with diclofenac 0.1%2+2 drops 20minutes apart, phenylephrine 5% 2+2+2 drops 5 minutes apart, tropicamide 0.5% 2+2+2 drops 5 minutes apart, proparacaine hydrochloride 0.5% 2+2+2+2 drops 3 minutes apart
|
Describe control: sub-Tenon’s anaesthesia
A: sub-Tenon’s anaesthesia with lidocaine 2% with 1 in 200,000 epinephrine plus bupivacaine 0.75% B: Benoxinate drops, small subconjunctival injection of 2% lignocaine with 1:200,000 adrenaline to raise a small bleb; 2 to 3 mL of 2% lignocaine with 1:200,000 adrenaline delivered to the posterior sub-Tenon’s potential space C: sub-Tenon’s anaesthesia: Lignocaine 2%+ bupivacaine 0.5% or 0.75% + hyaluronidase 3 to 5 mL. D: sub-Tenon’s anaesthesia with 3 to 4 mL of lidocaine 2%. Local anaesthetic contained 30 units per millilitre of hyaluronidase. E: sub-Tenon’s anaesthesia with oxybuprocaine 0.4% 1 drop topically, xylocaine 2% 2 mL F: sub-Tenon’s anaesthesia with poxymetacaine 0.5% 1 drop topically, lignocaine 2% 2 mL + bupivacaine 0.75% 1 mL G: sub-Tenon’s with tetracaine 1% 1 drop topically, xylocaine 2% 2 mL H: sub-Tenon’s anaesthesia with diclofenac 0.1% 2+2 drops 20 minutes apart, phenylephrine 5% 2+2+2 drops 5 minutes apart all topically, lignocaine 2% 0.75 mL + bupivacaine 0.25% 0.75 mL
|
End-point of follow-up:
A: end of surgery B: end of surgery C: end of surgery D: end of surgery E: unclear F: 30 minutes postoperative G: end of surgery H: 24 hours postoperative
For how many participants were no complete outcome data available? (intervention/control) A: complete outcome data B: complete outcome data C: “Two patientswere excluded fromthe study for incomplete data entry” D: Two of the 28 questionnaires contained unanswered questions - both in the topical anaesthesia group and were not included in the analysis E: complete outcome data F: Nine participants (5 in sub-Tenon’s group and 5 in topical anaesthesia group) were excluded from the analysis, as their pain scores were not recorded G: complete outcome data H: complete outcome data
|
Pain during surgery Definition not provided.
Standardized mean difference [95% CI]: B: 1.05 [ 0.34, 1.76 ] C: 0.81 [ 0.43, 1.19 ] E: 0.68 [ 0.28, 1.08 ] F: 0.46 [ 0.16, 0.76 ] G: 1.02 [ 0.43, 1.61 ] H: 0.39 [ 0.11, 0.67 ] Pooled effect (random effects model): 0.64 [ 0.43, 0.84 ] favoring sub-Tenon’s anaesthesia. With one high-quality trial used as a standard (F; standard deviation (SD) 2.3), this would correspond to a visual/verbal analogical pain scale (VAS) score of 1.5 on a scale from 0 to 10. Heterogeneity (I2): 36%
Pain during administration of local anaesthetic Definition not provided
Standardized mean difference [95% CI] C: -0.11 [ -0.48, 0.26 ] F: -0.25 [ -0.55, 0.05 ] Pooled effect (random effects model) of this subgroup of parallel trials: -0.20 [ -0.43, 0.04 ] H: -2.21 [ -2.57, -1.86 ] favouring topical anaesthesia (cross-over RCT) No overall pooled effect presented because of heterogeneity (I2): 99%
Postoperative pain at 30 minutes Definition not provided
Standardized mean difference [95% CI] F: 0.54 [ 0.24, 0.84 ] favouring sub-Tenon’s anaesthesia (parallel RCT) H: 0.96 [ 0.67, 1.26 ] favouring sub-Tenon’s anaesthesia (cross-over RCT) No pooled effect presented because of heterogeneity (I2): 75%
Postoperative pain at 24 hours Definition not provided
Standardized mean difference [95% CI] H: -0.47 [ -0.75, -0.19 ] favouring topical anaesthesia This difference corresponds to 0.2 on a score from 0 to 10 (SD 0.4).
Surgical satisfaction with operating conditions On a score from 0-10
Mean difference [95% CI] H: -0.7 [ -0.30, -1.10 ] favouring sub-Tenon’s anaesthesia
Patient satisfaction with analgesia provided Definition not provided
Standardized mean difference [95% CI] D: -1.13 [ -0.30 to -1.96 ] favouring sub-Tenon’s anaesthesia
Complications that occurred as defined by study authors
Subconjunctival haemorrhage G: (any amount) 25/25 vs. 25/25 H: 0/100 vs. 22/100, RR= 0.02 [0.00, 0.36] Chemosis G: 0/25 vs 15/25, RR= 0.03 [0.00, 0.51] H: 0/100 vs 76/100, RR= 0.01 [0.00, 0.10] Transient increase in intraocular pressure Not reported Posterior capsular tear E: 0/50 vs. 0/50 F: 3/65 vs. 2/136, RR= 3.14 [0.54, 18.33] G: 0/25 vs. 0/25 Iris prolapsus E: 0/50 vs. 0/50 F: 0/65 vs. 1/136, RR= 0.69 [0.03, 16.76] G: 0/25 vs. 0/25 Iritis E: 1/50 vs. 1/50, RR=1.00 [0.06, 15.55] |
Brief description of author’s conclusion: “Both topical anaesthesia and sub-Tenon’s anaesthesia are accepted and safe methods of providing anaesthesia for cataract surgery. An acceptable degree of intraoperative discomfort has to be expected with either of these techniques. Randomized controlled trials on the effects of various strategies to prevent intraoperative pain during cataract surgery could prove useful.”
Methodological quality of SR was good, except that conflict of interest was not reported for the included RCT’s . Methodological quality of included RCT’s : adequate randomisation and concealment of allocation in two RCT’s , unclear in the other RCT’s ; low risk of performance bias in 2 RCT’s , high in 3, unclear risk in 3. Low risk of detection bias in 5 RCT’s , unclear in 3; low risk of attrition bias in all but 1 RCT; selective reporting in 2 RCT’s .
Level of evidence: GRADE (per outcome measure) Intraoperative pain: high Pain during administration of anaesthesia: low (downgraded for study limitations and imprecision) Pain at 24h: moderate (downgraded for imprecision) Surgeon’s satisfaction: low (downgraded for imprecision and study limitations) Participant’s satisfaction: moderate (downgraded for imprecision)
|
Page, 2009
[individual study characteristics deduced from Page, 2009]
PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise) |
SR and meta-analysis of all study designs
Unclear at which date the literature search was performed. Publication date of most recent included study is 2009
A: Bardocci, 2003 B: Barequet, 1999 C: Busbee, 2008 D: Friedman, 2006 E: Kozak, 2005 F: Li, 2003 G: Oksuz, 2005 H: Oksuz, 2006 I: Rebolleda, 2001 J: Soliman, 2004 K: Theocharis, 2007 L: Thill, 2005 M: Young, 2009 N: Yu, 2003 O: Zabriskie, 2002 P: Assia, 1999 Q: Kwok, 2001 R: Kwok, 2006 S: Lai, 2002 T: Leung, 2006 U: Segev, 2004 V: Miller, 2005
Study design: 15 RCT’s (A-O), 6 nonrandomized prospective studies (P-U), 1 retrospective case series (V), 2 animal studies, 1 microbiologic study and 2 letters to the editor.
Setting and Country: Not reported
Source of funding: The work was supported in part by an unrestricted grant to Casey Eye Institute from Research to Prevent Blindness, New York, NY. |
Inclusion criteria SR: lidocaine gel in ophthalmic surgery
Exclusion criteria SR: Articles on pharmacokinetics, basic physiology, and basic pharmacology
26 studies included
Important patient characteristics at baseline:
N, A: n=107 B: n=25 C: n=209 D: n=100 E: n=16 F: n=57 G: n=54 H: n=45 I: n=32 J: n=90 K: n=69 L: n=39 M: n=40 N: n=14 O: n=36 P: n=100 Q: n=20 R: n=41 S: n=22 T: n=33 U: n=15 V: n=15920
Mean age and sex: not reported
Groups comparable at baseline? Not applicable: no meta-analysis because of different indications, interventions and outcomes of the studies included in the review. |
Describe intervention: Lidocaine
Cataract A: Lidocaine gel 2% B: Lidocaine gel 2% J: Lidocaine gel 2% L: Lidocaine gel 2% + intracameral lidocaine 1% P: Lidocaine gel 2% R: Lidocaine gel 2% V: Lidocaine
Conjunctival pinching C: Akten 1.5%/2.5%/3.5%
Pterygium excision G: Lidocaine gel 2% H: Lidocaine gel 2%, applied regularly in post op period M: Lidocaine gel 2% T: Lidocaine gel 2%
PKP U: Topical lidocaine 2% + intracameral anesthesia + iv sedation
Vitreoretinal surgery D: Lidocaine gel 2% K: Lidocaine gel 2%
Intravitreal injection E: Lidocaine gel 2%
Chalazion excision F: Lidocaine gel 2%
Glaucoma Ahmed glaucoma implant I: Lidocaine gel 2% Trabeculectomy O: Topical anesthesia Phaco/trabeculectomy S: Lidocaine gel 2%
Strabismus N: Lidocaine gel 2%
Laser procedures Q: Lidocaine 2%
|
Describe control: Other anesthesia or not applicable (no control group)
Cataract A: Lidocaine 4% drops B: Tetracaine drops J: Bupivacaine 0.5%, benoxinate 0.4% L: Bupivacaine 0.5% + oxybuprocaine + diclofenac x 4 drops P: - R: - V: -
Conjunctival pinching C: Sham gel
Pterygium excision G: Subconjunctival lidocaine 2% H: Artificial tear gel, applied regularly in postop period M: Tetracaine drops + solcoseryl eye gel T: -
PKP U: -
Vitreoretinal surgery D: Peribulbar anesthesia K: Peribulbar anesthesia
Intravitreal injection E: Subconjunctival lidocaine 2%
Chalazion excision F: Subconjunctival lidocaine 2%
Glaucoma Ahmed glaucoma implant I: retrobulbar injection Trabeculectomy O: retrobulbar injection Phaco/trabeculectomy S: -
Strabismus N: Amethocaine 1% in contralateral eye
Laser procedures Q:-
|
End-point of follow-up:
A: intraoperative outcomes B: (directly?) post-surgery C: intraoperative outcomes D: unclear, probably intraoperative outcomes E: unclear, probably intraoperative outcomes F: intraoperative outcomes G: intraoperative outcomes H: 10 hours post-surgery I: intraoperative outcomes J: intraoperative outcomes K: postoperative, time point not mentioned L: unclear, probably intraoperative outcomes M: postoperative, time point not mentioned N: intraoperative outcomes O: postoperative, time point not mentioned P: unclear Q: unclear, probably intraoperative outcomes R: unclear, probably intraoperative outcomes S: intraoperative outcomes T: 15 minutes post-surgery U: postoperative, time point not mentioned V: not reported
For how many participants were no complete outcome data available? not reported
|
Results presented only for comparisons and studies that are relevant to the guideline under development
Vitreoretinal surgery Topical vs. peribulbar anesthesia
Pain (VAS) D: no significant difference in pain between groups, p=0.1 K: no significant difference in pain (intraoperative and postoperative) between groups, p=0.3
terygium excision Topical anesthesia vs. subconjunctival anesthesia
Pain during administration (VAS) G: 0.92 ± 0.56 vs. 4.26 ± 1.18, p<0.01
Intraoperative pain G: 3.96 ± 0.95 vs. 4.0 ± 1.01, p=0.55
Chalazion excision Topical anesthesia vs. subconjunctival anesthesia
Pain during administration (verbal pain score, 0-100) F: 5.5 vs. 47.0, p<0.001
Intraoperative pain (verbal pain score, 0-100) F: 48.28 vs. 51.4, p=0.679
“fear of injection” patient reported, scale 0–100) F: 43.9 vs 47.7, p=0.668) |
Facultative:
Brief description of author’s conclusion: “Lidocaine gel is a safe, effective, and potentially underutilized tool for ophthalmic surgery.”
Methodological quality of SR: only one database searched and details regarding search period were not provided. No description of excluded studies. Methodological quality of included studies was reported for RCT’s only. Potential risk of publication bias was not assessed and conflict of interest was not reported for the included studies. Unclear what method was used to assess methodological quality of included studies. The review authors state that: “Two of the RCT’s were double-blinded;(A,C) the remaining 13 were unblinded but considered to be high-quality with the exception of 2 that were possibly underpowered (N< 20).(E, N) Meta-analysis was not carried out on the studies due to their variable endpoints, differing surgical/procedural environments, and variable control groups across the studies. |
Wang, 2012
[individual study characteristics deduced from Wang, 2012]
PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise) |
SR and meta-analysis of RCT’s
Literature search up to November 2011
A: Al-Yousuf, 2003 B: Azmon, 1999 C: Budd, 2009 D: Parkar, 2005 E: Ripart, 2000
Study design: RCT [parallel), 1 RCT (C) used paired data comparing one eye of a patient with the other eye of the same patient for each treatment group; all other RCT’s used unpaired data
Setting and Country: hospital based in Bahrain, Israel, United Kingdom, India, France (A, B, C, D and E, respectively)
Source of funding: authors have no funding or conflicts of interest to declare. |
Inclusion criteria SR: randomized controlled trials comparing peribulbar and sub-Tenon anaesthesia for cataract surgery
Exclusion criteria SR: comparison of peribulbar or sub- Tenon anesthesia with other forms of anaesthesia; cataract surgery combined with other ocular surgery.
5 studies included
Important patient characteristics at baseline: N=398 patients and 448 eyes
N, mean age A: n=50, 65 yrs B: n=64, 68.5 yrs (sub-Tenon) and 65 yrs (peribulbar) C: 50 (both eyes operated on within 34 days of each other), 78 yrs D: n=168, 56 yrs (sub-Tenon) and 58 yrs (peribulbar) E: n=66, 76 yrs (sub-Tenon) and 78 yrs (peribulbar)
Sex (M/F): A: not reported B: 28/36 C: 12/38 D: 87/81 E: 25/41
Groups comparable at baseline? “Groups were similar at the beginning of each study in relation to age and sex, and groups were treated equally in each study, with the exception of the regional anesthesia technique.” |
Describe intervention: sub-Tenon’s anaesthesia
A: topical 1% amethocaine; 50:50 2% lidnocaine and 0.5% bupivacaine 4 mL (blunt cannula); Honan balloon for 7 min B: topical 0.4% benoxinate; 50:50 2% lignocaine and 0.5% bupivacaine 2 mL (Visitec cannula) C: topical 0.5% proxymetacaine and 1% tetracaine; 2% lidocaine 5 mL with 15 IU/mL hyaluronidase (curved Visitec cannula); pressure-lowering device for 5 min D: topical 4% lignocaine 2 drops; 2% lignocaine 1 mL with 1:10,000 adrenaline (curved sub-Tenon Cannula) E: oral 150 Kg clonidine (1 h preoperative); topical oxybuprocaine drops; 50:50 2% lidnocaine and 0.5% bupivacaine with 25 IU/mL hyaluronidase; Honan balloon 30 mm Hg (for 15 min)
|
Describe control: peribulbar anaesthesia
A: topical 1% amethocaine; 1-injection technique 50:50 2% lidnocaine and 0.5% bupivacaine 4-5 mL (sharp 5-in peribulbar needle); Honan balloon for 7 min B: topical 0.4% benoxinate; 1-injection technique 0.5% bupivacaine 4 mL (25-gauge sharp needle) C: topical 0.5% proxymetacaine and 1% tetracaine; subconjunctival 0.1% lidocaine 1 mL (30-gauge, 10-mm needle); 2-injection technique 2% lidocaine with 1:200,000 adrenaline and 15 IU/mL hyaluronidase (25-gauge, 25-mm Quinke point needle); pressure-lowering device for 5 min D: topical 4% lignocaine 2 drops; 2-injection technique 2% lignocaine 5 mL with 1:10,000 adrenaline (24-gauge needle) E: oral 150 Kg clonidine (1 h preoperative); topical oxybuprocaine drops; 1-injection technique 50:50 2% lidnocaine and 0.5% bupivacaine with 25 IU/mL hyaluronidase (25-gauge needle); Honan balloon 30 mm Hg (for 15 min)
|
End-point of follow-up:
A: not reported; duration 6 months B: not reported; duration 4 months C: not reported; duration not reported D: not reported; duration 9 months E: not reported; duration not reported
For how many participants were no complete outcome data available? (intervention/control) “Follow-up of patients in these studies was complete and sufficient for all outcome measures, with the exception of postoperative pain, which may have required a longer follow-up period.”
|
Pain during anaesthesia administration Median on 10- point visual analogue score measured postoperatively C: 0 vs. 0, p=0.75
Mean on 5-point visual analogue score D: 0.26 vs. 0.82, p<0.05
Some pain reported C: 11/50 vs. 12/50, RR=0.92 [95% CI 0.45, 1.88]
Intraoperative pain Median on 10- point visual analogue score measured postoperatively C: 0 vs. 0
Mean on 5-point visual analogue score D: 0.07 vs. 0.15, p=?
7-Point visual analog score measured postoperatively A: ? vs. ?, p>0.05
4-Point visual analog score B: ? vs. ?, p=0.673
Some intra operative pain reported C: 0/50 vs. 1/50, RR= 0.33 [95% CI 0.01, 7.99]
Postoperative pain 5-Point visual analogue score measured at 4 h postoperative D: ? vs. ?, p>0.05
Mean on 4-Point visual analogue score measured at 24 h postoperative B: 0.53 vs. 0.13, p=0.007, favouring peribulbar anaesthesia
Globe and lid akinesia Globe movement A: (4 point VAS): p<0.005, favouring sub-Tenon’s anaesthesia B: (scale 0-12): ? vs. ?, p>0.05 C: (median on scale 0-8): 0 vs. 0, p=0.88 D: (mode on scale 0-12) 10 vs. 0, p<0.05; 72/80≥ 6 vs. 85/88≤4 E: p=0.0001 favouring sub-Tenon’s anaesthesia
Complications of anesthesia Chemosis C: 29/50 vs. 33/50, p=0.4, RR= 0.88 [95% CI 0.65, 1.20] D: ? vs. ? , p>0.05
Subconjunctival haemorrhage C: 25/50 vs. 1/50, p<0.001, RR= 25.00 [95% CI 3.52, 177.48] D: ? vs. ? , p>0.05
|
Brief description of author’s conclusion: “A systematic search of the literature revealed that there is a paucity of robust evidence comparing sub-Tenon and peribulbar anesthesia. Based on the best available evidence, there is no significant difference in the efficacy of peribulbar compared with sub-Tenon anesthesia for cataract surgery; however, the potential complications of peribulbar anesthesia are more serious.”
Methodological quality of SR was good, except there was no reporting of publication bias and conflict of interest was not reported for the included RCT’s . Methodological quality of included RCT’s : adequate randomization (including concealment of allocation) and blinding (patients/personnel, outcome measurement) in one RCT (E); possible inadequate randomization in one RCT (A) and unclear randomization procedure in other RCT’s (B, C and D). No information on blinding in two RCT’s (A, D), blinding of participants and/or personnel in two RCT’s (B, C) and blinding of outcome assessment in one RCT (B).
Results were not pooled because of clinical heterogeneity: different anaesthetic types were used in each study, and each varied in their combinations, volumes, and concentrations, no consistency in number of anaesthetists and surgeons involved. There was also heterogeneity in the reporting of outcome measures among the included studies.
|
Zhao, 2012
[individual study characteristics deduced from Zhao, 2012]
PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise) |
SR and meta-analysis of RCT’s
Literature search up to July 2010
A: Chan, 2002 B: Chung, 2004 C: Gombos, 2007 D: Jacobi, 2000 E: Nielsen, 1998 F: Patel, 1996 G: Patel, 1998 H: Rengaraj, 2004 I: Roman, 1996 J: Ryu, 2009 K: Sauder, 2003 L: Strobel, 1996 M: Uusitalo, 1999 N: Virtanen, 1998 O: Zehetmayer, 1996
Study design: RCT not reported whether parallel or cross-over design
Setting and Country: A: China B: China C: Hungary D: Germany E: Denmark F: USA G: USA H: India I: France J: Korea K: Germany L: Germany M: Finland N: Finland O: Austria SR authors affiliated to Department of Ophthalmology, Xinhua Hospital Affiliated to Shanghai Jiao Tong University School of Medicine, Shanghai, China
Source of funding: Grants from the Shanghai Leading Academic Discipline Project (Project No. S30205) and General Program of the Biomedical Division of the Shanghai Science and Technology Commission (Project No. 10411966200). |
Inclusion criteria SR: RCT, the patients included presented with cataract and were older than 18 years of age, the study intervention included topical anaesthesia and retrobulbar/peribulbar anaesthesia, and the study assessed at least 1 of the defined primary and secondary objectives
Exclusion criteria SR: topical anaesthesia in combination with other techniques, such as intracameral lidocaine, regional nerve block, and sponge soaked with drugs inserted deeply into the conjunctival fornices.
15 studies included
Important patient characteristics at baseline: Number of eyes: 2205 (1084 topical vs. 1121 retrobulbar /peribulbar)
N, mean age(±SD or (range)) Topical vs. control group (retrobulbar or peribulbar) A: n=49 vs. n=58, 73.6 (46–90) vs. 73.8 (50–88) yrs B: n=35 vs. n=41, 70.2±10.8 vs. 75.0±7.8 yrs C: n=58 vs. n=57, 74±10 vs. 72±10 yrs D: n=238 vs. n=238, 73.1±5.6 vs. 72.1±6.8 yrs E: n=44 vs. n=44, 79 (53–93) vs. 77 (59–91) yrs F: n=69 vs. n=69, (45–85 yrs) vs. (45–85 yrs) G: n=45 vs. n=45, (45–80 yrs) vs. (45–80 yrs) H:n=155 vs. n=151, 57.4±8.5 vs. 57.2±8.0 I: total n=45, 73 yrs J: n=27 vs. n=27, 65.6±7.9 vs. 65.5±7.9 K: n=71 vs. n=69, 73.2±1.4 vs. 74.1±1.9 L: n=27 vs. n=27, 71.3 (52–87) vs. 68.5 (26–86) yrs M: n=136 vs. n=163, 72.2 (33–89) vs. 71.3 (30–93) yrs N: n=49 vs. n=51, 67.3 (24–80) vs. 66.6 (37–80) O: total: n=36, ? yrs
Sex (M/F): Topical vs. control group (retrobulbar or peribulbar) A: 22/27 vs. 28/30 B: 11/24 vs. 22/19 C: 20/38 vs. 20/37 D: 88/150 vs. 84/154 E: 21/23 vs. 15/29 F: not reported G: not reported H: 97/57 vs. 76/74 I: total: 17/28 J: 11/16 vs. 11/16 K: not reported L: 15/12 vs. 18/9 M: not reported N: 15/34 vs. 16/35 O: not reported
Groups comparable at baseline? Based on age and sex as reported for study groups of most RCT’s , groups seem comparable at baseline. |
Describe intervention: topical anaesthesia
A: 2% lidocaine B: 2% lidocaine C: 2% oxybuprocaine D 2% lidocaine E: 4% lidocaine F: 0.75% bupivacaine G: 0.75% bupivacaine H: 0.5% proparacaine I: 1% tetracaine J: 2% lidocaine K: 0.4% oxybuprocaine L: 4% cocaine M: 0.75% bupivacaine N: 0.4% oxybuprocaine O: 4% lidocaine
|
Describe control: regional anaesthesia: retrobulbar or peribulbar anaesthesia
Retrobulbar A: 2% lignocaine, 0.5% bupivacaine hyaluronidase C: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine D: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine hyaluronidase F: 2% lidocaine, 0.75% bupivacaine hyaluronidase G: 2% lidocaine, 0.75% bupivacaine hyaluronidase H: 2% lidocaine adrenaline hyaluronidase J: 2% lidocaine hyaluronidase
Peribulbar I: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine K: 2% mepivacaine, hyaluronidase L: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine M: 2% lidocaine, 0.75% bupivacaine hyaluronidase N: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine hyaluronidase O: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine hyaluronidase
Retrobulbar/peribulbar B: 2% lignocaine E: 2% lidocaine, 0.5% bupivacaine hyaluronidase
|
End-point of follow-up: Not reported per included RCT
For how many participants were no complete outcome data available? (intervention vs. control) A: complete outcome data B: complete outcome data C: complete outcome data D: complete outcome data E: 1/44 vs. 1/44 F: complete outcome data G: complete outcome data H: 1/155 vs. 1/151 I: complete outcome data J: complete outcome data K: complete outcome data L: complete outcome data M: complete outcome data N: complete outcome data O: complete outcome data |
Topical anaesthesia vs. retrobulbar anaesthesia
Intraoperative pain Pain during surgery rated on a visual analogue scale.
Standardized mean difference [95% CI]: D: 0.08 [-0.10, 0.26] F: 0.19 [-0.15, 0.52] G: 0.55 [0.12, 0.97] J: 2.10 [1.42, 2.77]
Pooled effect (random effects model) 0.65 [95% CI 0.05 to 1.24] favoring retrobulbar anesthesia Heterogeneity (I2): 91.3%
Postoperative pain Pain after surgery (time point nog reported) rated on a visual analogue scale
Standardized mean difference [95% CI]: F: 0.44 [0.10, 0.78] G: 0.33 [-0.08, 0.75] J: 1.85 [1.21, 2.50]
Pooled effect (random effects model) 0.83 [95% CI 0.07 to 1.58] favoring retrobulbar anesthesia. Heterogeneity (I2): 88.2%
Intraoperative difficulties assessed by surgeons, continuous scale with ideal cooperation defined as 0
Standardized mean difference [95% CI]: D: 0.12 [-0.06, 0.30] F: -0.13 [-0.46, 0.21] G: 0.70 [0.27, 1.13]
Pooled effect (random effects model) 0.20 [95% CI -0.17 to 0.58] Heterogeneity (I2): 78.1%
Topical anaesthesia vs. peribulbar anaesthesia
Intraoperative pain Pain during surgery rated on a visual analogue scale.
Standardized mean difference [95% CI]: K: 0.03 [-0.30, 0.36] M: 0.62 [0.39, 0,86] N: 1.31 [0.88, 1.74] O: -0.02 [-0.48, 0.45]
Pooled effect (random effects model) 0.49 [95% CI -0.04 to 1.01] Heterogeneity (I2): 88.9%
Postoperative pain Pain after surgery (time point not reported) rated on a visual analogue scale
Standardized mean difference [95% CI]: M: 0.37 [0.14, 0.60]
Intraoperative difficulties assessed by surgeons, continuous scale with ideal cooperation defined as 0
Standardized mean difference [95% CI]: K: 0.22 [-0.11, 0.55] M: 0.82 [0.59, 1.06] O: -0.39 [-0.86, 0.08]
Pooled effect (random effects model) 0.24 [95% CI -0.43 to 0.91] Heterogeneity (I2): 91.6%
Topical anaesthesia vs. regional (retrobulbar/peribulbar) anaesthesia
Intraoperative pain Pain during surgery rated on a visual analogue scale.
D, F, G, J, K, M, N, O (see above) Pooled standardized mean difference (random effects model) 0.55 [95% CI 0.19 to 0.91] favoring regional anesthesia Heterogeneity (I2): 89.5%
Pain during surgery as dichotomous outcome C, I, E (no individual study data reported): 51/147 vs. 15/146, rate difference=4.55, (95% CI: 2.58 to 8.05), p<0.00001
Postoperative pain Pain after surgery (time point not reported) rated on a visual analogue scale
F, G, J, M (see above) Pooled standardized mean difference (random effects model) 0.67 [95% CI 0.20 to 1.13] favoring regional anesthesia Heterogeneity (I2): 84.0%
Pain after surgery as dichotomous outcome C, I (no individual study data reported): 38/103 vs. 16/102, rate difference=3.41 (95% CI: 1.76 to 6.60), p=0.0003
Intraoperative difficulties assessed by surgeons, continuous scale with ideal cooperation defined as 0
Standardized mean difference [95% CI]: D, F, G, K, M, O (see above) Pooled standardized mean difference (random effects model) 0.24 [95% CI -0.11 to 0.59] Heterogeneity (I2): 87.7%
Inadvertent eye movement E, F, G, L, N (no individual study data reported): 94/234 vs. 28/196, rate difference=3.91 (95% CI: 2.54 to 6.03), p<0.00001
Need for additional anaesthesia during surgery A, D, F, G, I, K, M, O (no individual study data reported): 9/689 vs. 2/723, rate difference= 3.88 (95% CI 1.18 to 12.75), p=0.03
Preference of anaesthesia (in patients operated on both eyes with different anaesthesia techniques) E, F, I, M O (no individual study data reported): 69/133 vs. 33/133, rate difference= 3.11 (95% CI 1.90 to 5.09), p<0.00001
Anaesthesia-related complications Chemosis D, E, F, G, K, M (no individual study data reported): 1/603 vs. 72/628, rate difference= 0.08 (95% CI 0.0 to 0.13)p<0.00001
Periorbital hematoma D, E, F, G, I, K, L, M, O (no individual study data reported): 0/667 vs. 51/692, rate difference =0.10 (95% CI 0.05 to 0.18), p<0.00001
Subconjunctival hemorrhage D, E, F, G, K, M (no individual study data reported): 1/603 vs. 26/628, rate difference=0.14 (95% CI 0.07 to 0.31), p<0.00001
Postoperative nausea and vomiting A, J (no individual study data reported): 3/76 vs. 1/85, rate difference=3.36 (95% CI 0.46 to 24.68), p=0.23
Postoperative analgesics J, O (no individual study data reported): 9/63 vs. 4/63, rate difference=2.39 (95% CI 0.75 to 7.61), p=0.14
Intraoperative complications Capsular rupture A, C, D, E, F, G, H, I, K, L, M, N, O (no individual study data reported): 18/1022 vs. 20/1053, rate difference=0.94 (95% CI 0.50 to 1.79), p=0.86
Zonular tear D, E, L, N (no individual study data reported): 12/358 vs. 7/360, rate difference=1.72 (95% CI 0.69 to 4.30), p=0.24
Iris prolapse D, E, F, K, N (no individual study data reported): 5/471 vs. 1/471, rate difference=3.83 (95% CI 0.77 to 19.08), p=0.10
Systemic complications “No major systemic complications, such as respiratory depression, oxygen desaturation, or cardiopulmonary arrest, were reported in any of the trials.”
Postoperative visual acuity C, M, L: “Within the scope of the 3 studies, preoperative visual acuity showed no significant difference between the 2 groups.” |
Brief description of author’s conclusion: “Compared with regional anesthesia, topical anesthesia does not provide the same excellent pain relief in cataract surgery; however, it achieves similar surgical outcomes. Topical anesthesia reduces injection-related complications and alleviates patients’ fear of injection. The choice of TA is not suitable for patients with a higher initial blood pressure or greater pain perception.”
It was not clear how the authors came to the rate difference. The numbers reported in this evidence table were extracted from table 2. From the original publication.
Methodological quality of SR: excluded RCTs were not described, risk of publication bias was not assessed and conflict of interest was not reported for the included RCTs. Methodological quality of included RCTs: although the authors state that the Cochrane Risk of Bias Tool is used for assessing methodological quality of included RCTs, they present a Jadad score for each RCT. All included RCTs have a Jadad score of 3 or higher. One of the RCTs (M) has a score of 6, however usually a score of 5 is the highest possible score. Although it seems all included RCTs are of reasonable to good methodological quality, the exact assessment by review authors remains unclear. I
was not It as It
Results should be interpreted with caution as there was heterogeneity in clinical aspects (interventions, pain score measurements) and definitions used in the included studies.
|
Evidence tabel van RCT’s die rapporteren over postoperatief beloop bij patiënten die een oogheelkundige ingreep ondergaan onder lokale anesthesie
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) 3
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Buys, 1993 |
Type of study: RCT
Setting: single center
Country: Canada
Source of funding: not reported |
Inclusion criteria: Patients undergoing either day-surgery or inpatient trabeculectomies.
Exclusion criteria: not reported
N total at baseline: Intervention: 22 Control: 17
Important prognostic factors2: Mean age (yrs): I: 63.5 C: 63.4
Sex: I: 50% M C: 29% M
Groups comparable at baseline? Relatively more female patients in the retrobulbar anesthesia group.
|
Sub-Tenon’s anesthesia
Before surgery topical 0.5% tetracaine was instilled in both eyes. Sub-Tenon’s anesthesia consisted of 2% lidocaine without epinephrine injected over the superior, medial and lateral recti muscles. Patients received a van Lint lid block and a standardized sedative.
|
Retrobulbar anesthesia
Before surgery topical 0.5% tetracaine was instilled in both eyes. Retrobulbar anesthesia consisted of a 1.5 ml injection of a 1:1 mixture of 2% lidocaine without epinephrine and 0.5% plain bupivacaine with hyaluronidase. Patients received a van Lint lid block and a standardized sedative. |
Length of follow-up: 24 hours
Loss-to-follow-up: no losses to follow-up described
Incomplete outcome data: no information on incomplete outcome data provided |
Sub-Tenon’s anesthesia vs. retrobulbar anesthesia
Presence of eye movements 3/22 (14%) vs. 0/16, p=NS
Surgical exposure poor: 1/22 (5%) vs. 0, p=NS
Intraoperative complications 2/22 (9%) vs. 3/17 (18%), p=NS (complications monitored included retrobulbar hemorrhage, globe perforation, retinal vascular occlusion, subconjunctival hermorrhage, brains stem anesthesia, optic nerve trauma)
Mean intraoperative discomfort (5-point scale: 1 is least and 5 is most discomfort) 1.7 vs. 1.6, p=NS; (95% CI -0.6 to 0.4)
Need for supplemental anesthesia 2/22 (9%) vs. 10/17 (60%), p<0.002; (95% CI 0.2 to 0.8)
Postoperative complications 0/22 v. 1/17 (6%), p=NS (complications specifically surveyed were bleb leak and ptosis)
Mean discomfort 24 hours postoperative (5-point scale: 1 is least and 5 is most discomfort) 1.6 vs. 2.2, p=NS(95% CI -0.8 to 0.6)
Postoperative analgesia use 7/22 (32%) vs. 12/17 (71%), p<0.03; RR=0.45 (95% CI 0.23 to 0.89) |
Risk of performance bias and detection bias. No information on allocation concealment. Other items (outcome reporting, completeness of follow-up): low risk of bias. |
Dole, 2014 |
Type of study: RCT
Setting: single center
Country: India
Source of funding: none |
Inclusion criteria: 40 to 75 years old, uncomplicated senile cataracts, without a history of previous ocular co-morbidities, injury, or surgery.
Exclusion criteria: allergy to paracaine, history of convulsion/epilepsy, presence of other ocular co-morbidities such as exfoliation syndrome, uveitis, myopia with axial length >26 mm, hyperopia with axial length < 21 mm, posterior synaechia, phacodonesis, were hearing impaired, had dementia, strabismus or poor fixation due to nystagmus.
N total at baseline: Intervention: 500 Control: 500
Important prognostic factors2: age ± SD (years): I: 60 ±6.2 C: 59.5 ± 6.6
Sex: I: 54.6% M C: 50.2% M
Type of cataract I vs. C:
8% vs. 7.8%
40.4% vs. 42.6%
38% vs. 38%
0.8% vs. 1.6%
Preoperative vision I vs. C:
0.8% vs. 1.0%
13.4% vs. 16.8%
54% vs. 54%
28.2% vs. 28.2%
Groups comparable at baseline? Yes “There were no statistically significant differences in the patient profile between groups.” |
Topical anesthesia
One drop of proparacaine hydrochloride 0.5% was instilled 6 times with an interval of 5 min. Topical anesthetic was instilled soon after dilating the pupil but before the start of the surgery. Anesthesia was instilled by an assistant surgeon preoperatively. Patients were instructed to keep their eyes closed after instillation of topical anesthetic.
A 2.8 mm sized incision in the clear cornea was created for the phaco port, and two side ports were created of 0.8 mm each. Methylcellulose was inserted in the anterior chamber, and an anterior capsulorhexsis was performed with a cystotome. To separate the cortex from the capsule, hydro-dissection and hydrodelineation were performed. Minimum energy was used for the phacoemulsification procedure.
|
Peribulbar anesthesia
4 ml of 2% lignocaine with 1:10000 adrenaline was injected using a 24G needle. The needle was inserted at the junction of middle and outer third of the lower orbital margin and directed toward the floor of the orbit. The eyelids were closed, and pressure was applied on the eye for 5 min. Anesthesia was administered by an anesthetist/ophthalmologist.
A 2.8 mm sized incision in the clear cornea was created for the phaco port, and two side ports were created of 0.8 mm each. Methylcellulose was inserted in the anterior chamber, and an anterior capsulorhexsis was performed with a cystotome. To separate the cortex from the capsule, hydro-dissection and hydrodelineation were performed. Minimum energy was used for the phacoemulsification procedure. |
Length of follow-up: 24 hours (pain, complications, satisfaction); 4-6 weeks (visual acuity)
Loss-to-follow-up: no losses to follow-up described.
Incomplete outcome data: no information on incomplete outcome data provided.
|
Topcal anesthesia (TA) vs. peribulbar anesthesia (PA)
Pain during delivery of anesthesia 0 vs.444/500 (89%)
Patient satisfaction for anesthesia (intraoperative pain)
More pain in the TA group intraoperatively , p=0.003
“Satisfaction with the mitigation of pain was statistically significantly greater in the PA group compared to the TA group (χ = 10.9, df = 3, P = 0.001).
Anesthesia-related complications “There were more anesthesia-related complications in the PA group compared to the TA group.”
Surgeon satisfaction (level of anesthesia) not satisfactory: 46/500 (9.2%) vs. 23/500 (4.6%), OR 2.1 (95% CI: 1.3 to 3.5) RR: 2.0 (95% CI: 1.23 to 3.25)
“Surgeons were more satisfied with PA compared to TA (RR = 1.4, 95% CI: 1.34–1.63).”
Adverse events or complications during surgery 1/500 (posterior capsular tear) vs. 0
Pain during 24h post-surgery
RR postoperative pain: 0.59 (95% CI 0.47 to 0.74)
Signs of inflammation at 24h post-surgery 372/500 (74.4%) vs. 310/500 (62%) RR=1.20 (95% CI: 1.10 to 1.31)
Complications during 24h post-surgery “significantly greater in the TA group (RR = 1.36, 95% CI: 1.17 to 1.58).”
Visual acuity (4-6 weeks postoperative) no statistically significant differences between groups, p=0.14 |
Risk of performance bias and detection bias, unclear risk of reporting bias. Other items (allocation concealment and completeness of follow-up): low risk of bias. |
Pablo, 2003 |
Type of study: RCT
Setting: Single center.
Country: Spain
Source of funding: no information |
Inclusion criteria: primary open-angle glaucoma, pseudoexfoliative glaucoma, pigmentary glaucoma or primary closure glaucoma; confirmed with significant glaucomatous damage of the optic nerve with visual field defects; insufficient control of intraocular pressure (IOP) for reasons such as allergies, side-effects, poor compliance or more than two antiglaucoma medications
Exclusion criteria: previous surgery involving conjunctiva in the studied eye, patient rejection and inability to follow instructions.
N total at baseline: Intervention: 50 Control: 50
Important prognostic factors2: age ± SD (years): I: 72.9 ± 8.09 C: 74.02 ± 4.4
Sex: I: 48% M C: 44% M
Type of glaucoma
I: 38 C: 40
I: 8 C: 7
I: 3 C: 1
I: 1 C: 2
Groups comparable at baseline? Yes |
Contact anesthesia
After instilling drops of topical lidocaine hydrochloride 2% in the eye which was to undergo surgery, a 50x15x0.5mm absorbable gelatin sponge (SpongostanTM; FerrosanA/S, Soeborg, Denmark) film thoroughly soaked in lidocaine hydrochloride 2% was introduced under the upper eyelid with the help of toothed forceps. After 5min the film was removed and some drops of antibiotic were instilled. The eye was then ready for the surgical procedure.
After conjunctival limbal-based dissection, a diathermy coagulation of vessels and scleral flap was performed. The procedure was completed with a trabecular excision and scleral and conjunctival sutures. If required, the eye globe was maintained in an adequate position by grasping the remains of the limbal conjunctival tissue with fine-toothed forceps.
|
Peribulbar anesthesia
Peribulbar injections of bupivacaine hydrochloride 0.75% mixed with lidocaine 2% (50 : 50 mixture) were administered with a 25-gauge needle, giving 3ml in each of the super-temporal and infra-temporal quadrants. This was followed by 10 min of Honan balloon, after which a standard Cairns trabeculectomy was performed.
After conjunctival limbal-based dissection, a diathermy coagulation of vessels and scleral flap was performed. The procedure was completed with a trabecular excision and scleral and conjunctival sutures. If required, the eye globe was maintained in an adequate position by grasping the remains of the limbal conjunctival tissue with fine-toothed forceps.
|
Length of follow-up: 24 hours (pain) 1 month (complications)
Loss-to-follow-up: no losses to follow-up described.
Incomplete outcome data: no information on incomplete outcome data provided.
|
Contact anesthesia vs. peribulbar anesthesia
Pain during delivery of anesthesia (5-point scale: 0= no pain, 4=severe pain) (mean ± SD) 0.12 ± 0.32 vs. 2.46 ± 0.12, p<0.001 Mean difference: -2.34, 95% CI -2.43 to -2.25
Pain during surgery (5-point scale: 0= no pain, 4=severe pain) (mean ± SD) 0.38 ± 0.6 vs. 0.58±0.1, p=0.127 Mean difference: -0.20, 95% CI -0.37 to -0.03
Pain 30 minutes postoperatively (5-point scale: 0= no pain, 4=severe pain) (mean ± SD) 0.26 ± 0.49 vs. 0.22 ± 0.46, p=0.639 Mean difference: 0.04, 95% CI -0.15 to 0.23
Pain 24 hours postoperatively 2/50 vs. 3/50, Risk ratio: 0.67, 95% CI 0.12 to 3.82
Surgical parameters
1/50 vs. 1/50, p=1
1/50 vs. 2/50, p=0.558
2/50 vs. 2/50, p=1
0.18 ± 0.44 vs. 0.12 ± 0.39, p=0.385
Postoperative parameters: complications
0/50 vs. 6/50, p=0.012
4/50 vs. 3/50, p=0.695
3/50 vs. 1/50, p=0.307
2/50 vs. 3/50, p=0.646
1/50 vs. 2/50, p=0.558
1/50 vs. 2/50, p=0.558 “there were no operative complications in either group” |
Risk of performance bias and detection bias. No information on allocation concealment. Other items (outcome reporting, completeness of follow-up): low risk of bias. |
Pham 1996 |
Type of study: RCT
Setting: single center
Country: Germany
Source of funding: no information |
Inclusion criteria: planned cataract surgery
Exclusion criteria: deafness, disorientated or scared patients, patients having chronic obstructive pulmonary disease. Previous surgery on eye to be operated, pupil size <3 mm
N total at baseline: Group A: 50 Group B: 50 Group C: 50
Important prognostic factors2: age ± SD (years): A: 71.8 ±9.6 B: 71.7 ± 13.7 C: 72.4 ± 10.7
Sex: A: 32% M B: 22% M C: 28% M
Groups comparable at baseline? Differences between groups regarding sex. |
A: oxybuprocaine sponge anesthesia 20 minutes preoperatively: instillation of one or two drops oxybuprocain, sponge soaked in oxybuprocain placed on conjunctiva Oculopression 40mm Hg for 15 minutes. tropicamide, epinephrine and scopolamine were used to enlarge the pupil. If necessary, for light sedation midazolam 1-1.5 mg IV was given. Directly postoperative peripheral acting pain medication (e.g. paracetamol) was provided.
B: oxybuprocaine sponge anesthesia combined with mild systemic analgesia (tramadol p.o.). Premedication with 0.5 to 1.0 mg/kg bodyweight tramadol p.o. 30 minutes preoperatively. 20 minutes preoperatively: instillation of one or two drops oxybuprocain, sponge soaked in oxybuprocain placed on conjunctiva Oculopression 40mm Hg for 15 minutes. tropicamide, epinephrine and scopolamine were used to enlarge the pupil. If necessary, for light sedation midazolam 1-1.5 mg IV was given. Directly postoperative peripheral acting pain medication (e.g. paracetamol) was provided.
|
C: retrobulbar injection (prilocaine/etidocaine mixture) Oculopression 40mm Hg for 15 minutes. tropicamide, epinephrine and scopolamine were used to enlarge the pupil. If necessary, for light sedation midazolam 1-1.5 mg IV was given. Directly postoperative peripheral acting pain medication (e.g. paracetamol) was provided.
|
Length of follow-up: 4 to 5 hours
Loss-to-follow-up: no losses to follow-up described.
Incomplete outcome data: no information on incomplete outcome data provided.
|
Pain or discomfort during operation A: 14% B: 6% C: 6% A vs. B: p=0.08 to 0.42 A vs. C: p<0.05 B vs. C: p=0.07 to 0.55
Intraoperative complications “no capsular tears or vitreous losses”
Postoperative pain (scale 0-5; but dichotomously presented) A: pain 6%, discomfort 30% B: no difference in pain or discomfort compared to A C: pain or discomfort 10% A vs. C: p<0.05
Postoperative nausea B: 6/50 (12%)
|
Risk of performance bias and detection bias. No information on allocation concealment. Other items (outcome reporting, completeness of follow-up): low risk of bias. |
Shammas, 1997 |
Type of study: RCT
Setting: single center
Country: USA
Source of funding: no information |
Inclusion criteria: patients undergoing phacoemulsification
Exclusion criteria: age < 40 years, miotic pupil
N total at baseline: Intervention: 197 Control: 205
Important prognostic factors2: age ± SD (years): I: 73.7 ± 9.0 C: 71.3 ± 9.9
Sex: I: 35.0 % M C: 39.1% M
Groups comparable at baseline? Yes “There was no statistically significant difference between the two groups in age, sex, and operated eye” |
Topical/subconjunctival anesthesia
This group received a few drops of Xylocaine-MPF in the superior and inferior fornices and on the corneal surface at two 5 minute intervals, allowing the anesthetic to bathe the cornea for a few seconds. Then, Xylocaine-MPF (0.2 to 0.3 mL) was injected under the conjunctiva at the 12 o'clock position. No ocular massage, Honan balloon, or lid block was used. Patients in this group were given 0.5 mg of midazolam hydrochloride (Versed®) and 0.025 mg of fentanyl citrate (Sublimaze®) intravenously.
Mean amount of Xylocaine-MPF injected locally was 0.25 ± 0.02 mL; statistically significant difference with control group (p< .001). |
Retrobulbar/peribulbar anesthesia
Before the anesthetic was administered, patients in this group received an intravenous (IV) bolus of 100 to 150 mg of sodium thiopental (Pentothal®). The eye was then directed into the primary position. The inferior temporal rim was palpated. A 27 gauge, 3.5 cm long needle, inserted 5.0 to 10.0 mm from the lateral canthus, was used to inject 2.5 mL of lidocaine 4% (Xylocaine-MPF®) according to the method described by Atkinson; the remaining 0.5 mL was injected in the peribulbar space as the needle was withdrawn. Xylocaine-MPF was applied topically on the cornea, and 0.2 to 0.3 mL was injected subconjunctivally at the 12 o'clock position. The eye was then gently massaged for 10 seconds. No lid block was given.
Mean amount of Xylocaine-MPF injected locally was 3.25 mL ± 0.10 (SD); statistically significant difference with intervention group (p< .001). |
Length of follow-up: 1 month
Loss-to-follow-up: no losses to follow-up described.
Incomplete outcome data: no information on incomplete outcome data provided.
|
Topical/subconjunctival anesthesia vs. Retrobulbar/peribulbar anesthesia
Pre-anesthesia
0 vs. 48/205 (23.4%)
0 vs. 10/205 (4.9%) p<0.001
Intraoperative complications
0 vs. 2/205 (1.0%), p>0.1
2/197 (1.0%) vs. 8/205 (3.9%), p>0.05
Postoperative pain 18/197 (9.1%) vs. 20/205 (9.8%), p>0.1 RR=0.94 (95% CI 0.51 to 1.72)
Postoperative complications
0 vs. 30/205 (14.6%), p<0.001
0 vs. 2/205 (1.0%), p>0.1
1/197 (0.5%) vs. 4/205 (2.0%), p>0.1
postoperative visual acuity of >20/25 at 1 day: 56/197 (28.4%) vs. 34/205 (16.7%), p<.01 at 1 week: 102/197 (51.8%) vs. 91/205 (44.8%), p>.1 at 1 month: 151/197 (76.6%) vs. 155/2015 (76.4%), p>.1 |
Risk of performance bias and detection bias. No information on allocation concealment. Other items (outcome reporting, completeness of follow-up): low risk of bias. |
Kwaliteitsbeoordeling van SR’s die rapporteren over postoperatief beloop bij patiënten die een oogheelkundige ingreep ondergaan onder lokale anesthesie
Study
First author, year |
Appropriate and clearly focused question?1
Yes/no/unclear |
Comprehensive and systematic literature search?2
Yes/no/unclear |
Description of included and excluded studies?3
Yes/no/unclear |
Description of relevant characteristics of included studies?4
Yes/no/unclear |
Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5
Yes/no/unclear/notapplicable |
Assessment of scientific quality of included studies?6
Yes/no/unclear |
Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7
Yes/no/unclear |
Potential risk of publication bias taken into account?8
Yes/no/unclear |
Potential conflicts of interest reported?9
Yes/no/unclear |
Alhassan, 2015 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Yes |
Yes |
No |
No (only for systematic review, not for included studies) |
Guay, 2015 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Yes |
Yes |
Yes |
No (only for systematic review, not for included studies) |
Page, 2009 |
Yes |
No (search period unknown, only Medline was searched) |
No (no description of excluded studies) |
Yes |
Unclear (not mentioned) |
Yes, for RCT’s , not mentioned for observational studies |
Yes |
No |
No (only for systematic review, not for included studies) |
Wang, 2012 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Yes, however results were only partly reported |
Yes |
No |
No (only for systematic review, not for included studies) |
Zhao, 2012 |
Yes |
Yes |
No (no description of excluded studies) |
Yes |
Not applicable |
Yes |
Yes |
No |
No (only for systematic review, not for included studies) |
- Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined
- Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched
- Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons
- Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported
- Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCT’s )
- Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table etc.)
- Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (e.g. Chi-square, I2)?
- An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (e.g., funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (e.g., Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
- Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.
Risk of bias van RCT’s die rapporteren over postoperatief beloop bij patiënten die een oogheelkundige ingreep ondergaan onder lokale anesthesie
Study reference
(first author, publication year) |
Describe method of randomisation1 |
Bias due to inadequate concealment of allocation?2
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to loss to follow-up?5
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to violation of intention to treat analysis?6
(unlikely/likely/unclear) |
Buys, 1993 |
No information on method of randomisation. |
unclear
no information on allocation concealment |
unclear
Although “patients were unaware as to which type of local anesthetic they received.”, procedures are different. |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Subjective outcome measures, reported by surgeons who are not blinded to treatment allocation are susceptible to bias. |
unlikely
No protocol available, however, results are reported for all outcomes listed in methods. |
unlikely
No loss to follow-up mentioned. |
unlikely
Number of patients randomized seemed to be analyzed in each group. |
Dole, 2014 |
“The randomization schedule for each surgeon was generated by an epi-table for 1000 surgeries.” |
unlikely
“Patients were randomly assigned to a group using the sealed envelope method after the patient was in the preanesthesia room.” |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. “The patients and the surgeon did not know the group assignment until 10 min preoperatively.” |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. “The patients and the surgeon did not know the group assignment until 10 min preoperatively.” |
likely
Subjective outcome measures, most of them self-reported by patients and/or surgeons, who are not blinded to treatment allocation. |
unclear
No protocol available, results for complications reported, however not clear described in methods what complications were assessed. Outcomes presented in abstract seem the same outcomes as presented in main text, however results differ. |
unlikely
No loss to follow-up; 500 participants randomized to each group and 500 participants analysed in each group. |
unlikely
500 participants randomized to each group and 500 participants analysed in each group. |
Pablo, 2003 |
“Randomization was made prospectively using computer- generated randomization charts” |
unclear
no information on allocation concealment |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Outcomes assessed by either patient or care providers, who aren’t blinded to treatment allocation. |
unlikely
No protocol available, however, results are reported for all outcomes listed in methods. |
unlikely
No loss to follow-up; 50 participants randomized to each group and 50 participants analysed in each group. |
unlikely
50 participants randomized to each group and 50 participants analysed in each group. |
Pham, 1996 |
No information on method of randomisation. |
unclear
no information on method of randomisation. |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Outcomes assessed by either patient or care providers, who aren’t blinded to treatment allocation. |
unlikely
No protocol available, however, results are reported for all outcomes listed in methods. |
unlikely
No loss to follow-up; 50 participants randomized to each group and 50 participants analysed in each group. |
unlikely
50 participants randomized to each group and 50 participants analysed in each group. |
Shammas, 1997 |
No information on method of randomisation. |
unclear
no information on method of randomisation. |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Blinding to treatment allocation not possible. |
likely
Outcomes assessed by either patient or care providers, who aren’t blinded to treatment allocation. |
unlikely
No protocol available, however, results are reported for all outcomes listed in methods. |
unlikely
No loss to follow-up; number of patients randomized were analyzed in each group. |
unlikely
Number of patients randomized were analyzed in each group. |
Notes:
- Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures
- Provide data per treatment group on the most important prognostic factors [(potential) confounders]
- For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls
- For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-09-2017
Laatst geautoriseerd : 01-09-2017
Geplande herbeoordeling : 01-01-2022
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2021 bepaalt het bestuur van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel is op basis van de vastgestelde knelpunten op het terrein van de anesthesie bij oogheelkundige ingrepen een evidence-based richtlijn Lokale anesthesie in de oogheelkunde te ontwikkelen. Adequate lokaal toegepaste anesthesie bij een oogheelkundige ingreep zonodig met adequate begeleiding, heeft grote invloed op het welbevinden van de patiënt en het succes van de ingreep. Daarmee vergroot de richtlijn de veiligheid en levert een positieve bijdrage aan de gezondheid van de patiënt.
Doelgroep
De doelgroep voor de richtlijn omvat de oogartsen en anesthesiologen. Tevens is de richtlijn ontwikkeld om patiënten te informeren over wat zij kunnen verwachten van anesthesie bij een oogheelkundige ingreep. Met deze richtlijn wordt ook aan andere beroepsgroepen, zoals optometristen en opticiens, duidelijk wat de richtlijn voor bepaalde zorgactiviteiten zou moeten zijn.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers die allen veel expertise hebben op het gebied van oogheelkundige operaties onder lokale anesthesie van alle relevante specialisaties binnen het NOG (Corneawerkgroep, Nederlandse glaucoomgroep, Nederlandse Intra Oculaire Implant Club (NIOIC), Dutch orbital Society (DOS), Nederlands gezelschap voor refractiechirurgie, Nederlandse werkgroep vitreoretinale chirurgie en Nederlandse vereniging van extramurale oogartsen). De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep:
- Drs. B.A.E. (Bert) van der Pol, oogarts, UMCG, Groningen [NOG] (voorzitter)
- Drs. N. (Niels) Crama, oogarts, Radboud UMC, Nijmegen [NOG]
- Drs. Y (Ype) Henry, oogarts, VUmc, Amsterdam [NOG]
- Dr. R. (Ruth) Lapid – Gortzak, oogarts, AMC, Amsterdam [NOG]
- Drs. M.L.E. (Marleen) Pigeaud – Klessens, oogarts, Oogziekenhuis Zonnestraal, Lelystad [NOG]
- Drs. G.W.S. (Sicco) Schwartzenberg, oogarts, Groene Hart Ziekenhuis Gouda [NOG]
Met ondersteuning van:
- Drs. J.W. (Annemarie) Hagemeijer, senior-adviseur kwaliteitsbeleid NOG, Putten
- Dr. W.A. (Anne Floor) van Enst, senior-adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten, Utrecht
- Drs. P. Heus (Pauline), epidemioloog, Cochrane Netherlands
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met evt. belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
B. (Bert) A.E. van der Pol |
Oogarts, chef de clinique tot juli 2015 UMCG |
Voorzitter subcommissie richtlijnen NOG - onbetaald |
Geen |
Geen |
N. (Niels) Crama |
Oogarts, vitreoretinaal chirurg, Radboud UMC, Chef de Clinique / OK-oogheelkunde in Radboud UMC |
Voorzitter Werkgroep Vitreoretinale Chirurgie - onbetaald |
Geen |
Geen |
Y. (Ype) P. Henry |
Oogarts VUmc |
Lid bestuur Nederlandse Intra Oculaire Implant Club (NIOIC) - onbetaald |
Geen |
Geen |
R. (Ruth) Lapid-Gortzak |
Oogarts AMC, Medisch directeur Retina Total Eye Care |
|
Alcon studie AMC – fondsen naar het AMC ODAK studie AMC – fondsen naar het AMC |
Geen |
M. (Marleen) L.E. Pigeaud-Klessen |
Oogarts Oogziekenhuis Zonnestraal |
Lid bestuur Dutch Orbital Society (DOS) - onbetaald |
Geen |
Geen |
G. (Sicco) W. S. Schwartzenberg |
Oogarts, Groene Hart Ziekenhuis Gouda, Rijnzicht Oogkliniek Oegstgeest |
Voorzitter Nederlands Gezelschap voor Refractiechirurgie (NGRC) - onbetaald |
Geen |
Geen |
Van Enst |
Senior adviseur |
Lid van GRADE workinggroup |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door verschillende patiëntenverenigingen (Patiëntenvereniging Staar, Hoornvlies patiëntenvereniging, Patiëntengroep Glaucoombelangen, Patiëntengroep Retina en de Oogvereniging) uit te nodigen om schriftelijk knelpunten aan te leveren en overwegingen aan te geven bij de voorgestelde uitgangsvragen. Vanuit deze organisaties is aangegeven dat men de ontwikkeling van de richtlijn onderschrijft, maar dat er geen aanvullende knelpunten zijn. Dezelfde verenigingen werd in de commentaarfase gevraagd om te reageren op de conceptrichtlijn. Gedurende de commentaarfase werd in samenwerking met de Oogvereniging patiënteninformatie bij de richtlijn te ontwikkeld.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE II
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA), Zorginstituut Nederland (ZINL), Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), Lareb en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) gevraagd om schriftelijk knelpunten aan te dragen.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vond.
Oogheelkundige operaties onder lokale anesthesie moeten op een veilige en doelmatige manier worden uitgevoerd. Op dit moment is er geen richtlijn waarin dit staat beschreven. Om een veilig beleid te beschrijven zijn er drie punten die moeten worden uitgezocht:
- Wat is het risico op ernstige systemische complicaties tijdens oogheelkundige chirurgie onder lokale anesthesie?
- Kan het risico op een complicatie tijdens een oogheelkundige chirurgie onder lokale anesthesie worden gestratificeerd?
- Wat is het effect van anesthesiologische bewaking tijdens oogheelkundige chirurgie onder lokale anesthesie op veiligheid?
Antwoorden bij deze vragen onderbouwen een pre- per- en postoperatief beleid. Namelijk door aan te tonen of patiënten in algemene zin risico lopen op ernstige systemische complicaties tijdens oogheelkundige chirurgie onder lokale anesthesie wordt inzichtelijk wat de omvang is van het probleem. Al naar gelang de omvang kunnen maatregelen worden getroffen en zijn deze doelmatig. Hierbij kan risicostratificatie helpen het beleid efficiënt en doelmatig in te richten door maatregelen voor specifieke risicogroepen te formuleren. Ook dient te worden uitgezocht of mogelijke interventies het mogelijke risico verkleinen.
Aangezien deze vragen meerdere fasen van het beleid ondersteunen zijn de evidence syntheses ook in meerdere modules van de richtlijn (gedeeltelijk) gebruikt ter onderbouwing van de aanbevelingen. Per uitgangsvraag zijn de relevante PICO’s beschreven.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen [Trip Database], systematische reviews [Cochrane Database of Systematic Reviews]. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Dit staat specifiek voor elke module aangegeven in de module. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek en ROBINS-NRS – voor observationeel onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. De teksten zijn voorgelegd aan prof. dr. J.T.A. Knape, die op persoonlijke titel vanuit anesthesiologisch perspectief overwegingen heeft aangeleverd. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken werkgroepen van het NOG en aan alle leden van het NOG en Oogvereniging voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden nadien verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Disclaimer - Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen bevatten aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van een richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.