Invasieve beademing

Initiatief: SRI Aantal modules: 6

Beademingssysteem

Uitgangsvraag

Aan welke eisen dient het materiaal bijpassend bij het beademingsapparaat te voldoen om beademingsgerelateerde longontsteking vanuit de beademingsapparatuur te voorkomen?

Aanbeveling

Eisen patiëntgebonden deel beademingsapparaat

  • Het beademingsapparaat dient te zijn voorzien van een patiëntgebonden pneumatisch deel, dat na elke patiënt wordt vervangen. 

Eisen tubes en beademingsslangen

  • Er is geen voorkeur voor de constructie van de tube en het materiaal waaruit de tube is vervaardigd.
  • Gebruik de beademingsslangen per patiënt en vervang deze conform het voorschrift van de fabrikant.
  • Temperatuur- en flowsensoren zijn patiëntgebonden en worden tegelijk met het slangensysteem vervangen. Afhankelijk van het type worden deze conform voorschrift van de fabrikant gereinigd, gedesinfecteerd of gesteriliseerd.
  • Gedeelten van het slangensysteem die worden hergebruikt, worden onder verantwoordelijkheid van de Centrale Sterilisatie Afdeling thermisch gedesinfecteerd in een daarvoor bestemde slangenwasmachine.

Eisen uitzuigkatheter, uitzuigpot en slang

  • Gebruik een steriele uitzuigkatheter.
  • De slang tussen de uitzuigpot en aansluiting met de uitzuigkatheter hoeft niet steriel te zijn.
  • Vervang de wegwerpuitzuigpot wanneer deze voor driekwart is gevuld en (indien gebruikt) in ieder geval conform instructies van de fabrikant; de slang tussen de pot en de uitzuigkatheter wordt tegelijk met de uitzuigpot vervangen.
  • Gebruik een bacterievirusfilter indien de uitzuigpot voor meerdere patiënten wordt gebruikt.

Eisen bacterievirusfilters op het Y-stuk

  • Gebruik een bacterievirusfilter indien een slangensysteem voor meerdere kortdurende beademingen bij transport van verschillende patiënten wordt gebruikt.
  • Gebruik een patiëntgebonden bacterievirusfilter.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Voor deze uitgangsvraag is geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. Hieronder beschrijft de werkgroep op basis van het huidige beleid, expert opinion en ondersteunende literatuur de belangrijkste eisen met betrekking tot beademingsapparatuur en gebruiksmaterialen.

 

Beademingsapparaat

Het beademingsapparaat dient te zijn voorzien van een patiëntgebonden pneumatisch deel, dat na elke patiënt wordt vervangen. Wanneer het pneumatisch deel niet her te gebruiken is, wordt het na gebruik bij het afval afgevoerd. Is het wel her te gebruiken, dan gaat het naar de Centrale Sterilisatie Afdeling (CSA) om te worden gesteriliseerd. Vanuit infectieoogpunt is er geen voorkeur voor een herbruikbaar of disposable pneumatisch deel. Kosten en duurzaamheid kunnen worden meegewogen om hier een keus in te maken. 

 

Tubes

Er is vanuit infectiepreventieperspectief geen voorkeur voor de constructie van de tube en het materiaal waaruit de tube is vervaardigd.

 

Beademingsslangen

Voor het gebruik van verwarmde of niet verwarmde beademingsslangen wordt verwezen naar de module Luchtbevochtiging. De beademingsslangen worden per patiënt gebruikt en vervangen conform het voorschrift van de fabrikant. Het gedeelte van het slangensysteem dat wordt hergebruikt, wordt onder verantwoordelijkheid van de CSA, thermisch gedesinfecteerd in een daarvoor bestemde slangenwasmachine (zie richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie van (herbruikbare) medische hulpmiddelen).

 

Temperatuur- en flowsensoren zijn patiëntgebonden en worden tegelijk met het slangensysteem vervangen. Afhankelijk van het type worden deze conform voorschrift van de fabrikant gereinigd, gedesinfecteerd of gesteriliseerd (zie richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie van (herbruikbare) medische hulpmiddelen).

 

Uitzuigkatheter, uitzuigpot en slang

De wegwerpuitzuigpot wordt vervangen wanneer deze voor driekwart is gevuld en in ieder geval conform instructies van de fabrikant.  Als de gebruikt is: vervang dan de slang tussen de pot en de uitzuigkatheter tegelijk met de uitzuigpot. De uitzuigkatheter moet steriel zijn. De slang tussen de uitzuigpot en aansluiting met de uitzuigkatheter hoeft niet steriel te zijn. De uitzuigpot kan voor meerdere patiënten worden gebruikt, mits er een bacterievirusfilter wordt gebruikt.

 

Bacterievirusfilters op het Y-stuk

Slangensysteem

In een enkel geval is gebruik van het slangensysteem bij meerdere patiënten toegestaan. In dat geval dient gebruik te worden gemaakt van een bacterievirusfilter. Zonder gebruik van een bacterievirusfilter raken de slangen besmet en is overdracht van micro-organismen van patiënt naar patiënt mogelijk. Wanneer een slangensysteem voor meerdere kortdurende beademingen bij verschillende patiënten wordt gebruikt tijdens transport is een bacterievirusfilter noodzakelijk. Bacterievirusfilters worden patiëntgebonden gebruikt en na gebruik met het huishoudelijk afval afgevoerd.

 

Beademingsballon

Een beademingsballon wordt patiëntgebonden gebruikt en na afloop gereinigd, gedesinfecteerd en gesteriliseerd (zie richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie van (herbruikbare) medische hulpmiddelen) of is disposable.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Het houden aan bovengenoemde eisen is van belang om zo de kans op longontsteking bij beademde patiënten te verkleinen. Voor patiënten is het belangrijk dat zij erop kunnen vertrouwen dat deze eisen worden nageleefd. Beademingsgerelateerde longontstekingen zijn geassocieerd met toegenomen mortaliteit en morbiditeit en daarmee is het in het belang van de patiënt om deze zo veel mogelijk te voorkomen. Belangrijk is om te benadrukken dat standaardisatie en strikte naleving van algemene hygiënische maatregelen het risico op een zorggerelateerde infectie weliswaar niet geheel wegneemt, maar wel sterk reduceert.

 

Kosten (middelenbeslag) 

Longontsteking bij een beademde patiënt veroorzaakt veel leed en leidt tot hoge kosten, omdat een patiënt langer zorg en vaker/langer medicatie nodig heeft. Door het toepassen van adequate infectiepreventiemaatregelen wordt de kans op longontsteking verkleind waardoor daarmee gepaard gaande kosten worden vermeden.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De bovenstaande eisen aan het beademingsapparaat en gebruiksmateriaal zijn zodanig geschreven dat acceptatie en implementatie in de eigen zorginstelling mogelijk is. De aanbevelingen sluiten nauw aan op de klinische praktijk en bevatten geen wijzigingen ten opzichte van het huidige beleid. Op basis hiervan verwacht de werkgroep geen barrière voor uitvoerbaarheid en implementatie.

 

Duurzaamheid

Bij beademing worden veel disposable en non-disposable materialen verbruikt die frequent dienen te worden vervangen. Voor de frequentie van het vervangen van gebruiksmaterialen zijn de instructies van de fabrikant leidend. De onderbouwing voor de frequenties die door de fabrikant worden voorgesteld zijn echter mogelijk beperkt, terwijl deze frequenties wel grote invloed hebben op de hoeveelheid materialen die voor beademing wordt gebruikt. In het kader van duurzaamheid kunnen zorginstellingen, met inachtneming van geldende wet- en regelgeving, overwegen om middels een risico-inventarisatie te onderzoeken of er een optimale vervangingsfrequentie is, zonder dat patiënten aan onverantwoorde risico’s worden blootgesteld. Op basis van deze mogelijkheden lopen er op dit moment diverse initiatieven ter verduurzaming van de zorg zoals bijvoorbeeld best practices van De Groene IC (zie overzicht Best practices Groene IC). 

 

Rationale van de aanbeveling

Deze module beschrijft eisen aan beademingsapparatuur en bijpassende gebruiksmaterialen. Deze eisen zijn van groot belang longontsteking bij beademde patiënten te voorkomen. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de eerdere WIP-richtlijn Longontsteking bij beademde patiënten: niet-medicamenteuze preventie en expert opinion.

Onderbouwing

Micro-organismen kunnen de longen bereiken door aspiratie, inhalatie of langs hematogene weg. Door intubatie van een patiënt wordt een aantal belangrijke verdedigingsmechanismen van de gastheer belemmerd, onder andere de trilhaarfunctie en de hoestreflex. De eerste stap op weg naar een beademingslongontsteking is meestal aspiratie van orofaryngeaal secreet, waardoor bacteriën in de onderste luchtwegen komen. Minder vaak gebeurt dit door besmetting met micro-organismen vanuit de beademingsapparatuur. Deze module beoogt de eisen aan beademingsapparatuur en bijpassende gebruiksmaterialen te beschrijven om beademingsgerelateerde longontstekingen te voorkomen.

The WIP-guideline ‘Longontsteking bij beademde patiënten: niet-medicamenteuze preventie’ was examined in order to answer the clinical question. No systematic literature analysis was performed for this clinical question. 

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-03-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd door het ministerie van VWS. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2023 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen.

 

De werkgroep bestaat uit:

  • Dr. H. (Rik) Endeman, Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), voorzitter
  • J. (Joop) Bosch, Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG)
  • M.C. (Martina) den Otter-Veerman, MSc, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
  • Dr. R. (Rosa) van Mansfeld, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)
  • Drs. J.A.J.M. (Jeroen) van Exsel, Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT)
  • Drs. K. (Klaartje) Spijkers, Patiëntenfederatie Nederland (PFNL), tot mei 2024

Met ondersteuning van:

  • Drs. A.E. (Annelotte) Sussenbach, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A.J. (Bart) Versteeg, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase. 

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Werkgroeplid 

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen 

Ondernomen actie

dr. H. (Rik) Endeman

50% Intensivist.
10% Opleider Intensive Care.
40% principal investigator Critical Care Inflammation, Pharma-IC en advanced Respironics.

Voorzitter NVIC-richtlijncommissie ARDS. 
Voorzitter Gemeenschappelijke Intensivisten Commissie.
Wetenschappelijke presentaties voor GETINGE over ECMO en advanced hemodynamic monitoring.

Geen

Geen actie vereist

J. (Joop) Bosch

Deskundige infectiepreventie, Medisch Centrum Leeuwarden (1,0 fte).

Geen

Geen

Geen actie vereist

drs. K. (Klaartje) Spijkers

Bestuurslid Duchenne Parent Project onbezoldigd. Bestuurslid (Sch)ouders onbezoldigd. Bestuurslid RevalidatieImpact via PFN
Patiëntenfederatie Nederland.

Geen

Geen

Geen actie vereist

M.C. (Martina) den Otter-Veerman

Verpleegkundig specialist AGZ, tijdelijk geen werkgever.

 

Vrijwilliger terminale thuiszorg, geen vergoeding.
Vrijwilliger onderwijs, geen vergoeding

Geen

Geen actie vereist

dr R. (Rosa) van Mansfeld

Arts-microbioloog bij Amsterdam UMC.

Geen

Geen

Geen actie vereist

Drs. J.A.J.M. (Jeroen) van Exsel

Longarts
HagaZiekenhuis.

Geen

Geen

Geen actie vereist

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland (PFNL) voor de knelpunteninventarisatie. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan PFNL en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase). 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er [waarschijnlijk geen/mogelijk] substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel. 

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Uitgangspunten voorkomen van longontsteking

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (± 90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Module Beademingssysteem

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (± 90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. 

Module Luchtbevochtiging

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (± 90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. 

Module Verzorgen tracheacanule

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (± 90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. 

Module Verwijderen luchtwegsecreet

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het overgrote deel (± 90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. 

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten met betrekking tot invasieve beademing. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere WIP-richtlijn Longontsteking bij beademde patiënten: niet-medicamenteuze preventie [ZKH]. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVZ, IGJ, VHIG en VRA via de invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. 

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep conceptuitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld. 

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Ook definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden. 

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder Zoeken en selecteren onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects-model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs 

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie www.gradeworkinggroup.org). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017). 

GRADE Definitie
Hoog ­    Er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;­    Het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
Redelijk ­    Er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;­    Het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
Laag ­    Er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;­    Er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.
Zeer laag ­    Er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;­    De literatuurconclusie is zeer onzeker.

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nul effect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017). 

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), duurzaamheid, aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling is gekomen. 

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers 
 
  Sterke aanbeveling Zwakke (conditionele) aanbeveling
Voor patiënten De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 
Voor behandelaars De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.  Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. 
Voor beleidsmakers De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S,Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 (2023). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin 

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from gdt.gradepro.org/app/handbook/handbook.html.

Volgende:
Luchtbevochtiging