Intoxicaties: eerste opvang in het ziekenhuis

Initiatief: NIV Aantal modules: 36

Behandeling auto-intoxicatie etsende stoffen

Uitgangsvraag

Behandeling auto-intoxicatie etsende stoffen

Aanbeveling

Flowchart etsende stoffen

F1

Onderbouwing

Intentionele ingestie van etsende middelen komt met name voor bij psychiatrische patiënten (al dan niet in het kader van een tentamen suïcide) en alcoholisten. Opvallend is dat deze vorm van tentamen suïcide cultureel gebonden lijkt te zijn en in Nederland vooral voorkomt bij mensen van Surinaamse en Hindoestaanse komaf. [Poley, 2004] Intentionele ingestie is vaak ernstiger omdat het meestal om grotere hoeveelheden gaat. Bij inname van etsende stoffen denkt men in eerste instantie met name aan vloeistoffen, wees echter beducht dat etsende stoffen ook zeker in vaste vorm (kristallen, partikels) ingenomen kunnen worden, die bij lichamelijk onderzoek nog in de oropharynx teruggevonden kunnen worden. Bij aspiratie is er het risico op een bedreigde luchtweg door larynxoedeem, maar ook een chemische pneumonitis is mogelijk. Overall is de mortaliteit bij ingestie van etsende middelen 10-20%, in het kader van een zelfmoordpoging nadert de mortaliteit de 75%. [Kluger, 2015]

De etsende middelen kunnen verdeeld worden in zuren en basen, die elk een verschillend patroon vertonen met betrekking tot de schade die zij veroorzaken. Zuren veroorzaken direct na inname een pijnlijke brandende sensatie waardoor ingestie van grote hoeveelheden vaak voorkomen wordt. Daarnaast hebben zuren in oplossing vaak een lage viscositeit en passeren zij snel, waardoor de blootstelling van de oesofagus aan het middel kort is. Tevens treedt er met name coagulatienecrose op, hetgeen relatief beschermend werkt voor het onderliggende weefsel. Desondanks is extensieve schade aan de orofarynx en oesofagus zeer wel mogelijk. In de maag veroorzaakt het zuur pylorusspasmen waardoor het lang in de maag blijft en ook daar zorgt voor coagulatienecrose. Zuren (met name azijnzuur) kunnen via een direct toxisch effect op de erythrocyt, thrombocyt en distale tubulus zorgen voor ernstige systemische complicaties zoals hemolyse, diffuse intravasale stolling, nierinsufficiëntie en leverinsufficiëntie. [Contini, 2013]

Basen zijn niet direct pijnlijk bij inname waardoor er vaak grotere hoeveelheden van ingenomen kunnen worden, daarnaast hebben alkalische stoffen in oplossing vaak een hogere viscositeit waardoor de passage langzamer en dus de blootstelling van de oesofagus aan het middel langer is. Door alkalische middelen treedt er colliquatienecrose op, waarbij er een groter risico is op verregaande lokale schade en perforatie. In de maag wordt het alkalisch middel vaak grotendeels geneutraliseerd door de aldaar aanwezige lage pH. Systemische complicaties komen, in vergelijking met zuren, veel minder voor bij inname van alkalische middelen. [Contini, 2013]

Om de ernst van de ingestie in te schatten is exacte informatie met betrekking tot het ingenomen middel onontbeerlijk (corrosieve eigenschappen, contactduur, volume, concentratie, consistentie). Deze informatie is grotendeels te achterhalen aan de hand van de verpakking van het middel en zo mogelijk via de anamnese. Ernstige intoxicaties hebben zijn met name beschreven met middelen met een pH onder de 2 of boven de 12.

Waterstoffluoride geeft specifieke metabole afwijkingen en wordt aan het einde van deze paragraaf apart behandeld.

Er is weinig tot geen prospectief onderzoek verricht naar de behandeling van inname van een etsend middel. De behandeling is met name gebaseerd op expert opinion en retrospectieve studies. Op basis van de wel beschikbare literatuur is een flowchart (zie aanbeveling) ontworpen die de belangrijkste stappen beschrijft die genomen moeten worden op het acute moment. De behandeling op langere termijn valt buiten het bestek van deze richtlijn.

 

Asymptomatisch – accidenteel

Patiënten die asymptomatisch zijn na een accidentele inname van een etsende stof, blijken meestal geen significante afwijkingen te hebben bij endoscopie. Hierbij is endoscopie daarom niet geïndiceerd. [Contini, 2013; Ramasamy, 2003; Christesen, 1995; Park, 2014] Volwassen patiënten met intentionele ingestie van een etsende stof dienen een endoscopie te ondergaan ter evaluatie, ook bij ontbreken van symptomen i.v.m. de grotere hoeveelheid ingenomen etsende middelen. [Contini, 2013] De vraag is of ook patiënten met een accidentele ingestie, zonder symptomen, gescopieërd dienen te worden. Gezien de negatief voorspellende waarde van 97%, is er nog gerede kans op ernstig letsel in deze situatie. In deze richtlijn adviseert de werkgroep dan ook om ook deze patiëntencategorie te scopiëren.

 

Luchtwegmanagement

Bij een intoxicatie met etsende middelen is er een risico op een bedreigde luchtweg, dit komt bij ongeveer 10-15% van de gevallen voor. Een bedreigde luchtweg is op zeer korte termijn levensbedreigend en is vaak klinisch goed vast te stellen (dyspnoe, stridor, hoorbare ademhaling, orofaryngeale afwijkingen). De bedreigde luchtweg is vaak op basis van larynxoedeem waarbij extra voorzichtigheid geboden is bij een eventuele endotracheale intubatie. Het larynxoedeem kan bij prikkeling namelijk exponentieel toenemen en de luchtweg volledig afsluiten, met alle gevolgen van dien. Indien het onduidelijk is of de luchtweg (toekomstig) bedreigd is, kan men middels flexibele laryngoscopie (door KNO-arts of anesthesioloog) meer informatie krijgen over de luchtweg. Bij twijfel over een bedreigde luchtweg door etsende middelen dient vroegtijdig te worden geïntubeerd, door degene met de meeste expertise. Aangezien een moeilijke luchtweg valt te verwachten dient een escape-plan reeds voorbereid te zijn. Dit zou een coniotomie kunnen zijn. Indien er geen klinische symptomen zijn, kan men er voor kiezen om, onder strikte monitoring, af te wachten. Bij een bedreigde luchtweg op basis van larynxoedeem of een respiratoire insufficiëntie op basis van een chemische pneumonitis is er zeer matig bewijs voor het gebruik van steroïden. Het advies is om in principe geen steroïden te starten. Indien er toch met steroïden gestart wordt, dan wordt er in de literatuur wel aangeraden om dan ook behandeling middels breedspectrumantibiotica met gramnegatieve dekking te starten. [Kluger, 2015; Contini, 2013; Pelclova, 2005; Fulton, 2007, Usta, 2014]

 

Antibiotica

Het routinematig toedienen van antibiotica bij patiënten met een intoxicatie met een etsende stof is controversieel. Hoewel er geen goede literatuur over is, is de algemene consensus dat patiënten die behandeld worden met steroïden, gezien de dan immuungecompromitteerde status, ook een breed-spectrum antibioticum dienen te krijgen. Theoretisch zouden antibiotica geïndiceerd kunnen zijn bij graad 3 lesies (zie tabellen in onderstaande paragraaf over diagnostiek) i.v.m. het mogelijk ontwikkelen van micro-abcessen in de oesofaguswand. Verder is het rationeel om antibiotica te geven bij luchtwegbetrokkenheid of bij een vermoeden op een perforatie of infectie. [Kluger, 2015; Contini, 2013; Park, 2014; Millar, 2015]

 

Hemodynamische instabiliteit

Hemodynamische instabiliteit na de ingestie van caustische middelen kan wijzen op een acute complicatie zoals gastro-intestinaal bloedverlies, perforatie (septische shock) of in een later stadium fistelvorming (aorto-enteraal). Een perforatie zal een indicatie zijn voor een acute operatie. Dit geldt meestal ook voor gastro-intestinaal bloedverlies met hemodynamische instabiliteit, daar dit een uiting zal zijn van extensieve (graad 3) schade aan het maagdarmstelsel. [Kluger, 2015] Overigens treedt bloeding vaak pas op enkele dagen na initiële inname van het etsende middel. [Andreoni, 1997] Indien hemodynamische instabiliteit een uiting is van actieve infectie, is het starten van breedspectrumantibiotica geïndiceerd. [Contini, 2013] Hemodynamische instabiliteit kan ook veroorzaakt worden door een toxisch effect van het etsende middel, waarbij met name zuren hiervoor verdacht zijn. Andere systemische verschijnselen die kunnen optreden zijn hemolyse, nierinsufficiëntie, leverinsufficiëntie en een diffuus intravasale stolling, ook via een direct toxisch effect. Met name azijnzuuressence staat hierom bekend. [Poley, 2004; Contini, 2013; Schardijn, 1989] De aanwezigheid van systemische verschijnselen is geassocieerd met een prognostisch slechte uitkomst. [Poley, 2004] Behandeling bestaat uit supportive care middels transfusie, nierfunctievervangende therapie en zo nodig stollingscorrectie.

 

Perforatie

Indien er een klinische verdenking is op een perforatie (geprikkelde buik, leukocytose, verhoogd CRP, acidose, hemodynamische instabiliteit, subcutaan emfyseem), die wordt bevestigd door middel van beeldvorming (X-thorax met vrije lucht, vrije lucht op CT-thorax/-abdomen), dan dient met spoed geopereerd te worden (mits de kliniek dit toelaat). [Kluger, 2015] Bij een perforatie is een oesofago-gastro-duodenoscopie gecontraïndiceerd. Tevens is er dan een indicatie voor breedspectrumantibiotica.

 

Diagnostiek

Indien een perforatie is uitgesloten en de kliniek het toelaat dient tussen 12 en 24 uur na ingestie een oesofago-gastro-duodenoscopie (OGD) verricht te worden om de schade aan de bovenste tractus digestivus vast te stellen om hiermee het verdere beleid en de prognose te bepalen. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de gradering volgens Zargar (zie onderstaande tabel 1). [Zargar, 1991] Afgeraden wordt om nog na 48 uur te scopiëren met een dan toenemend risico op iatrogene perforatie bij toegenomen oedeem en inflammatie; dit risico blijft aanwezig tot ongeveer 7-14 dagen na ingestie. [Kluger, 2015; Contini, 2013]

Indien er tijdens scopie een niet te passeren strictuur of zwelling wordt gevonden kan men ervoor kiezen om met CT meer informatie te verkrijgen over het deel distaal van de strictuur. Er is literatuur betreffende een CT-graderingschaal voor het inschatten van de schade (zie onderstaande tabel 2). [Ryu, 2010; Isbister, 2011] Deze is echter alleen gevalideerd voor een prognostische inschatting met betrekking tot het ontwikkelen van een strictuur op de langere termijn. CT als vervanging voor endoscopie kan op dit moment niet aangeraden worden om op korte termijn het beleid te bepalen, met name in verband met een erg lage sensitiviteit. [Lurie, 2013; Bonnici, 2014]

Endoscopische echografie (EUS) lijkt een veilige diagnostische modaliteit maar leidt tot een langere onderzoeksduur en heeft vooralsnog geen toegevoegde waarde laten zien voor het voorspellen van complicaties op de korte termijn in een prospectieve studie met 16 patiënten, waarvan 7 met graad 2b of ernstiger oesofagusletsel. Deze studie toonde ook geen toegevoegde waarde van EUS ter voorspelling van strictuurvorming. [Chiu, 2004] Een andere prospectieve studie (11 patiënten) kon wel toegevoegde waarde aantonen van EUS ter voorspelling van strictuurvorming. Van deze groep was er echter maar 1 patiënt met dusdanig oesofagusletsel (3a) dat strictuurvorming verwacht kon worden. [Kamijo, 2004]

 

Tabel 1

Graad

Endoscopisch aspect

0

Geen afwijkingen

I

Oedeem en hyperemie

IIa

Broosheid, bloeding, erosises, blaren, witte membranen, exsudaten

IIb

Als IIa met diepe discrete/circumferentiële ulceratie

IIIa

Multiple ulceraties met verspreide gedeeltes met necrose

IIIb

Multiple ulceratie met uitgebreide necrose

 

Tabel 2

Graad

CT-grafisch aspect

I

Geen zwelling van oesofaguswand

II

Oedemateuze wand oesofagus, zonder peri-oesofageale wekedelenbetrokkenheid

III

Oedemateuze wand oesofagus, met peri-oesofageale wekedelenbetrokkenheid, gedemarkeerde necrose

IV

Oedemateuze wand oesofagus, met peri-oesofageale wekedelenbetrokkenheid, zonder gedemarkeerde necrose of vochtcollectie rond oesofagus of aorta

 

Expectatief beleid

Uit een van de weinige prospectieve onderzoeken, bestaande uit 81 patiënten met een intoxicatie middels etsende stoffen, bleek dat alle patiënten met een endoscopisch vastgestelde graad 0, I of IIa letsel, zonder problemen herstelden van de intoxicatie. In deze groep bestaat er dus geen rol voor chirurgisch ingrijpen. [Zargar, 1991]

 

Water drinken

Water drinken ter verdunning heeft alleen plaats bij patiënten zonder klachten of orale afwijkingen en bij afwezigheid van klachten zoals misselijkheid en braken. Om misselijkheid en braken te voorkomen moet men zich beperken tot een volume van maximaal 250 ml.

 

PPI

Er is weinig bewijs voor de effectiviteit van protonpompinhibitie na inname van etsende stoffen. Er is één prospectieve studie die het effect van 80 mg omeprazol bolus gevolgd door 8 mg/uur gedurende 72 uur op endoscopisch gevonden afwijkingen beschrijft. Deze studie is echter niet voorzien van een controlegroep. De studie beschrijft wel flinke verbetering van het endoscopisch beeld in het merendeel van de gevallen (ook bij IIb en IIIa letsels). [Cakal, 2013] Op basis van deze studie en op mechanistische gronden (voorkomen van stressulcera, minimaliseren van een eventuele reflux met sequentiële oesofagusschade) kan men het gebruik van protonpompinhibitie overwegen.

 

Steroïden bij oesofagusletsel

Het gebruik van steroïden bij oesofaguslesies ten gevolge van etsende stoffen is nog steeds aan discussie onderhevig. Steroïden worden gebruikt om de inflammatoire respons te onderdrukken met als doel de vorming van littekenweefsel te verminderen en daarmee de formatie en de ernst van stricturen te beperken. Ongeveer 26-55% van alle patiënten ontwikkelen stricturen. [Salzman, 2007]

Een meta-analyse vergeleek 361 patiënten met corrosieve oesofageale lesies uit 13 studies. Bij 41% van de patiënten die niet behandeld werden met steroïden traden stricturen op ten opzichte van 19% in de groep behandeld met steroïden en antibiotica. Dit was een significant verschil. [Howell, 1992] Een andere studie uit 2005 vergeleek 572 patiënten met 2e of 3e graads oesofageale laesies uit 10 verschillende onderzoeken. Hierbij vonden zij geen verschil in stricturen tussen de groep behandeld met corticosteroïden (35%) en de onbehandelde groep (33%). Wanneer werd gekeken naar enkel patiënten met 3e graads laesies, dan traden er zelfs significant meer stricturen op in de groep die werd behandeld met corticosteroïden. [Pelclova, 2005]

Een systematische analyse uit 2007 toonde geen significant verschil in stricturen bij patiënten met 2e graads oesofaguslesies die wel en niet werden behandeld met corticosteroïden. [Fulton, 2007] Een recente studie stuurde uitgebreide vragenlijsten ten aanzien van de diagnose en behandeling van ingesties met etsende stoffen naar 19 ziekenhuizen wereldwijd. Zij vergeleken deze expert opinions met de beschikbare literatuur. Ook onder experts bleek er geen consensus ten aanzien van het gebruik van steroïden om stricturen te voorkomen: 46% geeft nooit steroïden, 25% doet dit routinematig en 29% doet dit selectief bij patiënten met hoge-graad oesofaguslesies. [Kluger, 2015]

Omdat bij 1e graads brandwonden zelden oesophagusstricturen optreden, wordt het gebruik van steroïden ter preventie hiervan in ieder geval niet geadviseerd. De evidence voor gebruik van steroïden bij hogere graad lesies is erg mager. Derhalve is het advies om geen behandeling met steroïden te starten. Indien toch gestart wordt met steroïden dan is het eveneens starten van breedspectrum antibiotica gezien de geïnduceerde immuungecompromiteerde status aangewezen. [Usta, 2014; Anderson, 1990; Howell, 1992]

 

Naso-enterale sonde

Uit een enquête onder chirurgen gepubliceerd in een reviewartikel bleek dat 93% van de behandelaren overgaat op het plaatsen van een naso-enterale sonde wanneer er orofaryngeale schade (IIb of hoger) is of wanneer er significante schade aan de oesofagus is aangetoond middels OGD (graad IIb of hoger). Van de geënquêteerde groep koos 67% ervoor om deze sonde scopisch te plaatsen. [Kluger, 2015] Deze praktijk wordt eigenlijk niet gesteund door enige literatuur. Theoretisch heeft een sonde een stentend effect, zorgt het voor een persisterend toegankelijk lumen (hetgeen eventuele toekomstige dilataties ten goede komt) zou het voor minder strictuurvorming zorgen en zorgt het voor de mogelijkheid om enteraal te voeden. De geraadpleegde literatuur maakte geen onderscheid in het materiaal waarvan de sonde vervaardigd is. Daarnaast kan braken met daaropvolgend toenemende oesofagusschade voorkomen worden middels het plaatsen van een sonde. Gebruik van een naso-enterale sonde langer dan 2 weken zou theoretisch juist het risico op strictuurvorming verhogen, door de vorming van fibrose rond de sonde. In principe dient een sonde daarom alleen overwogen te worden als deze dient voor het toedienen van enterale voeding (zie hieronder).

In een retrospectieve studie werd geen voordeel gezien van een jejunostomie boven een naso-enterale sonde, waarbij er bij jejunostomie een hoger complicatierisico werd gezien. Indien het plaatsen van een naso-enterale sonde niet mogelijk is, dient er uitgeweken te worden naar jejunostomie of totale parenterale voeding, met een voorkeur voor enterale voeding. [Kochhar, 2009]

 

Voeding

Er is weinig tot geen literatuur aangaande het beleid rondom voeding. Up-to-date postuleert een expert opinion om bij letsel van graad IIb of hoger pas na 24 uur na letsel te starten met voeding via een sonde. Na 48 uur zou er gestart mogen worden met vloeibare middelen oraal, indien de patiënt kan slikken. Bij letsel graad 0, I of IIa zijn er geen restricties aangaande orale voeding. [Triadafilopoulos, 2016] Een prospectieve studie vergeleek directe orale belasting en ‘oesofageale rust’ middels voeding per sonde bij patiënten met een graad IIb of hoger letsel aan oesofagus of maag. Er werd een niet significant verschil gevonden in het voordeel van ‘oesofageale rust’ (strictuurvorming na 25 dagen 31,82% vs. 43,75%).

Theoretisch gezien moet ondervoeding voorkomen worden, daar het helen van het letsel door etsende stoffen zal zorgen voor een verhoogde metabole demand. Vroege voeding ter voorkoming van ondervoeding en sterfte van enterocyten lijkt dus aangewezen. Zeker daar de risicogroep (psychiatrische patiënten, alcoholisten) bij voorbaat een verhoogd risico heeft op pre-existente ondervoeding.

 

Chirurgie

Indien er sprake is van graad III letsel vastgesteld middels OGD, moet een operatie ter resectie van necrotisch weefsel sterk overwogen worden. Dit mede om acute complicaties in de nabije toekomst die leiden tot een spoedoperatie (bloeding, perforatie, fistels) te voorkomen. Overigens wordt bij 10-15% van deze gevallen peroperatief geen transmurale necrose gezien, waarbij achteraf operatief ingrijpen discutabel was. Aanvullend CT-onderzoek blijkt, in combinatie met OGD, een goede inschatting te kunnen maken voor de noodzaak tot operatie. Eveneens kan er bij twijfel gekozen worden voor diagnostisch minimaal invasieve chirurgie (laparoscopie) om de extensiviteit (transmuraliteit) van het letsel duidelijk te krijgen. [Kluger, 2015; Chirica, 2015]

Indien er wordt overgegaan op resectie verdient het aanbeveling om over te gaan op een totale resectie van aangedane organen en niet te pogen minimaal invasief te blijven en te kiezen voor een geplande second look op korte termijn. [Kluger, 2015] Een (noodzaak tot) operatie is gekoppeld aan een slechte overleving. [Chirica, 2012]

 

Bewaakte opname

Gezien de acute complicaties die op kunnen treden en die gepaard gaan met verslechtering van de klinische situatie, is het te verdedigen om bij extensieve schade (graad IIb of hoger) te monitoren op een bewaakte afdeling. Er kan dan snel opgeschaald en behandeld worden indien nodig.

 

Voor de volgende behandelingen is geen plaats:

Melk laten drinken, geactiveerde kool:
Van beide is nooit een verbeterde uitkomst beschreven bij de behandeling van een auto-intoxicatie middels etsende stoffen. De OGD wordt minder goed interpretabel bij aanwezigheid van resten van deze middelen. [Contini, 2013] Voor geactiveerde kool bestaat zelfs een contra-indicatie omdat dit een negatief effect op de wondgenezing zou hebben.

 

Neutraliseren:
Neutraliseren van een alkali middels een zwak zuur, of van een zuur middels een zwak alkali wordt sterk afgeraden. Beide neutraliserende reacties zijn exotherm en kunnen dus leiden tot een hoge temperatuur met toenemende schade tot gevolg.

 

Maagspoelen:
Bij ingestie van etsende stoffen kan geen maagspoeling worden toegepast, want om tijdig te kunnen maagspoelen zal er blind een naso-enterale sonde/hevel geplaatst moeten worden. Echter de inname van etsende stoffen is een contra-indicatie voor het blind plaatsen van een sonde. Daarnaast bestaat het gevaar van opgewekt braken met sequentieel meer oesofagusletsel. Verder kan spoelen zelf ook zorgen voor reflux van de etsende stof naar de slokdarm.

  1. Anderson KD, Rouse RM, Randolph JG. A controlled trial of corticosteroids in children with corrosive injury of the esophagus. N Engl J Med 1990; 323: 337-40.
  2. Andreoni B, Farina ML, Biffi R, Crosta C. Esophageal perforation and caustic injury: emergency management of caustic ingestion. Dis Esophagus 1997; 10: 95-100.
  3. Antar-Shultz M, Rifkin SI, McFarren C. Use of hemodialysis after ingestion of a mixture of acids containing hydrofluoric acid. Int J Clin Pharma-col Ther 2011; 49: 695-9.
  4. Bonnici KS, Wood DM, Dargan PI. Should computerised tomography replace endoscopy in the evaluation of symptomatic ingestion of corrosive substances? Clin Toxicol (Phila) 2014; 52: 911-25.
  5. Cakal B, Akbal E, Köklü S, Babali A, Kocak E, Tas A. Acute therapy with intravenous omeprazole on caustic esophageal injury: a prospective case series. Dis Esophagus 2013; 26: 22-6.
  6. Caravati EM. Acute hydrofluoric acid exposure. Am J Emerg Med 1988. 6: 143-50.
  7. Chirica M, Resche-Rigon M, Bongrand NM, Zohar S, Halimi B, Gornet JM, et al. Surgery for caustic injuries of the upper gastrointestinal tract. Ann Surg 2012; 256: 994-1001.
  8. Chirica M, Resche-Rigon M, Pariente B, Fieus F, Sabatier F, Loiseaux, et al. Computed tomography evaluation of high-grade esophageal necrosis after corrosive ingestion to avoid unnecessary esophagectomy. Surg Endosc 2015; 29: 1452-61.
  9. Chiu HM, Lin JT, Huang SP, Chen CH, Yang CS, Wang HP. Prediction of bleeding and stricture formation after corrosive ingestion by EUS concurrent with upper endoscopy. Gastrointest Endosc 2004; 60: 827-33.
  10. Christesen HB. Prediction of complications following unintentional caustic ingestion in children. Is endoscopy always necessary? Acta Paediatr 1995; 84: 1177-82.
  11. Contini S, Scarpignato C. Caustic injury of the upper gastrointestinal tract: a comprehensive review. World J Gastroenterol 2013; 19: 3918-30.
  12. Fulton JA, Hoffman RS. Steroids in second degree caustic burns of the esophagus: a systematic pooled analysis of fifty years of human data: 1956-2006. Clin Toxicol (Phila) 2007; 45: 402-8.
  13. Holstege CA, Baer A, Brady WJ. The electrocardiographic toxidrome: the ECG presentation of hydrofluoric acid ingestion. Am J Emerg Med 2005; 23: 171-6.
  14. Howell JM, Dalsey WC, HArtsell FW, Butzin CA. Steroids for the treatment of corrosive esophageal injury: a statistical analysis of past studies. Am J Emerg Med 1992; 10: 421-5.
  15. Isbister GK, Page CB. Early endoscopy or CT in caustic injuries: a re-evaluation of clinical practice. Clin Toxicol (Phila) 2011; 49: 641-2.
  16. Kamijo Y, Kondo I, Kokuto M, Kataoka Y, Soma K. Miniprobe ultrasonography for determining prognosis in corrosive esophagitis. Am J Gastro-enterol 2004; 99: 851-4.
  17. Kamijo Y, Soma K, Iwabuchi K, Ohwada T. Massive noninflammatory periportal liver necrosis following concentrated acetic acid ingestion. Arch Pathol Lab Med 2000; 124: 127-9.
  18. Kao WF, Dart RC, Kuffner E, Bogdan G. Ingestion of low-concentration hydrofluoric acid: an insidious and potentially fatal poisoning. Ann Emerg Med 1999; 34: 35-41.
  19. Kluger Y, Ishay OB, Sartelli M, Katz A, Ansolini L, Gomez CA, et al. Caustic ingestion management: world society of emergency surgery prelimi-nary survey of expert opinion. World J Emerg Surg 2015; 10: 48.
  20. Kochhar R, Poornachandra KS, Puri P, Dutta U, Sinha SK Sethy PK, et al. Comparative evaluation of nasoenteral feeding and jejunostomy feed-ing in acute corrosive injury: a retrospective analysis. Gastrointest Endosc 2009; 70: 874-80.
  21. Lurie Y, Slotky M, Fischer D, Shreter R, Bentur Y. The role of chest and abdominal computed tomography in assessing the severity of acute corrosive ingestion. Clin Toxicol (Phila) 2013; 51: 834-7.
  22. Makarovsky I, Markel G, Dushnitsky T, Eisenkraft A. Hydrogen fluoride--the protoplasmic poison. Isr Med Assoc J 2008; 10: 381-5.
  23. Millar AJ, Cox SG. Caustic injury of the oesophagus. Pediatr Surg Int 2015; 31: 111-21.
  24. Park KS. Evaluation and management of caustic injuries from ingestion of Acid or alkaline substances. Clin Endosc, 2014; 47: 301-7.
  25. Pelclova D, Navráti T. Navratil, Do corticosteroids prevent oesophageal stricture after corrosive ingestion? Toxicol Rev 2005; 24: 125-9.
  26. Poley, JW, Steyerberg EW, Kuipers EJ, Dees J, Hartmans, R, Tilanus HW, et al. Ingestion of acid and alkaline agents: outcome and prognostic value of early upper endoscopy. Gastrointest Endosc 2004; 60: 372-7.
  27. Ramasamy K, Gumaste VV. Corrosive ingestion in adults. J Clin Gastroenterol 2003; 37: 119-24.
  28. Ryu HH, Jeung KW, Lee BK, Uhm JH, Park YH, Shin MH, et al. Caustic injury: can CT grading system enable prediction of esophageal stricture? Clin Toxicol (Phila) 2010: 48: 137-42.
  29. Salzman M, O'Malley RN. Updates on the evaluation and management of caustic exposures. Emerg Med Clin North Am 2007; 25: 459-76.
  30. Schardijn GH, Kastelein JJ, Statius van Eps LW. [Kidney tubule dysfunction caused by acetic acid]. Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 556-9.
  31. Triadafilopoupus G. Caustic esophageal injury in adults. UpToDate 2016.
  32. Usta M, Erkan T, Cokugras FC, Urganci N, Onal Z, Gulcan M, et al. High doses of methylprednisolone in the management of caustic esophageal burns. Pediatrics 2014; 133: E1518-24.
  33. Zargar SA, Kochhar R, Mehta S, Mehta SK. The role of fiberoptic endoscopy in the management of corrosive ingestion and modified endoscopic classification of burns. Gastrointest Endosc 1991; 37: 165-9.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-12-2017

Laatst geautoriseerd  : 18-12-2017

Geplande herbeoordeling  :

Jaarlijks wordt door de commissie richtlijnen van de Nederlandse Internisten Vereniging bepaald of actualisatie van de richtlijn nodig is. Indien actualisatie gewenst is, spant de Nederlandse Internisten Vereniging zich om de hiervoor noodzakelijke voorwaarden (bijvoorbeeld financiering, samenstelling werkgroep) te realiseren. Nieuwe of nog niet behandelde knelpunten kunnen aanleiding zijn tot actualisatie van de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en ondersteund door het bureau van de Nederlandse Internisten Vereniging en PROVA.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid van patiënten met een acute intoxicatie te waarborgen en waar mogelijk te verbeteren. In deze richtlijn worden aanbevelingen geformuleerd die professionals in de zorg hiertoe de handvaten geven.

 

Doelgroep

De doelgroep van deze richtlijn zijn professionals die zich bezig houden met de opvang van patiënten, na een acute intoxicatie, in het ziekenhuis. Hieronder worden in ieder geval verstaan: spoedeisende hulp artsen, internisten (inclusief subspecialisaties zoals internisten acute geneeskunde en intensivisten op de intensive care), anesthesiologen, cardiologen, psychiaters en ziekenhuisapothekers. Maar, ook anderen kunnen deze richtlijn gebruiken.

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is een werkgroep geformeerd, onder voorzitterschap van dr. Kees Kramers, internist-klinisch farmacoloog. In de werkgroep hadden gemandateerde vertegenwoordigers van de belangrijkste beroepsverenigingen die te maken hebben met de opvang van patiënten met een acute intoxicatie zitting. Ook was een vertegenwoordiger van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum lid van de werkgroep. Om het patiëntenperspectief in de werkgroep te waarborgen, is de werkgroep aangevuld met een beleidsadviseur werkzaam bij Patiëntenfederatie Nederland. Tijdens de commentaarronde is een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie aan de werkgroep toegevoegd en is commentaar van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie toegevoegd. De werkgroep werd procedureel en methodologisch ondersteund door PROVA en logistiek door het bureau van de Nederlandse Internisten Vereniging. De ontwikkeling van deze richtlijn is gefinancierd vanuit een projectbudget door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten.

  • Dhr. dr. C. Kramers, internist - klinisch farmacoloog, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, namens de Nederlandse Internisten Vereniging, voorzitter
  • Mw. drs. M.K. Tuut, epidemioloog, PROVA, Varsseveld, secretaris
  • Dhr dr. H.J. van Leeuwen, Internist-intensivist, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem, namens de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Dhr. drs. D. Dekker, internist acute geneeskunde – klinisch farmacoloog, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, namens de DAM, beroepsvereniging van internisten acute geneeskunde
  • Mw. drs. G.D. van Dijken, SEH-arts KNMG, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein, namens de Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Dhr. drs. J. Benedictus, Patiëntenfederatie Nederland, Utrecht, namens Patiëntenfederatie Nederland
  • Dhr. dr. D. W. de Lange, intensivist - toxicoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, namens het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht
  • Dhr. drs. S.J.C. ten Napel, SEH-arts KNMG, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem, namens de Nederlande Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Dhr. dr. R.E.J.H. Sentjens, cardioloog - intensivist, Flevo Ziekenhuis, Almere, namens de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Dhr. dr. F. Jansman, ziekenhuisapotheker - klinisch farmacoloog, Deventer Ziekenhuis, Deventer, en Universiteit Groningen, namens de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers
  • Dhr. dr. G.E. Jacobs, psychiater - klinisch farmacoloog, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam en Centre for Human Drug Research, Leiden, namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Mw. dr. I.R.A.M. Mertens zur Borg, anesthesioloog, MMT arts, defensie arts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, namens de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, sinds december 2016

Met medewerking van

  • Lieve Knarren
  • Marjolein Kremers
  • Peter Wierenga
  • Marjon Verschueren
  • Paul Brussee
  • Ylonne Sensen

Meelezers

  • Prof. dr. D.J. Touw
  • Mw. drs. M.E.C. Leenders

Belangenverklaringen

Naam

Hoofdfunctie

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatiemanagement

Extern gefinancierd onderzoek

Kennisvalorisatie

Overige belangen

Douwe Dekker

Internist acute geneeskunde - klinisch farmacoloog

geen

geen

geen

Aanspreekpunt voor toxicologische onderwerpen binnen Dutch Acute Medicine (DAM, beroepsvereniging voor acute interne geneeskunde)

Diabetes Fonds; 2007-2010, AGIKO salaris

Registratie patent voor gebruik van atazanavir als bilirubineverhogend geneesmiddel met anti-inflammatoire, anti-oxidante effecten, publicatie 31-03-2011

geen

Dylan de Lange

Internist-intensivist, UMC Utrecht

Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum, UMC Utrecht

Geen conflicterende belangen

Geen conflicterende belangen

Geen (conflicterende) belangen

Geen (conflicterende) belangen

Geen (conflicterende) belangen

Geen (conflicterende) belangen

Frank Jansman

Ziekenhuisapotheker

Docent en onderzoeker Afdeling Farmacotherapie, Epidemiologi en Economie, Universiteit Groningen; lid METC Isala Zwolle; lid METC Stichting Bebo Assen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Gabriel Jacobs

Psychiater - klinisch farmacoloog, VU Medisch Centrum, 0,6 FTE

Klinisch onderzoeker, Centre for Human Drug Research, 0,4 FTE

geen

geen

geen

Gesponsord geneesmiddelenonderzoek, 2013 - heden, Stichting Centre for Human Drug Research, salaris

geen

geen

Henk van Leeuwen

Internist-intensivist

 

 

 

 

 

 

 

Ingrid Mertens zur Borg

Anesthesioloog, MMT-arts, defensie anesthesioloog

Forensisch arts in opleiding

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Jan Benedictus

Beleidsmedewerker Patiëntenfederatie NPCF

geen

geen

n.v.t.

geen

geen

n.v.t.

geen

Kees Kramers

Internist-klinisch farmacoloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Mariska Tuut

Eigenaar PROVA (advies-bureau evidence-based richtlijnontwikkeling)

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Roel Sentjens

 

 

-

-

-

-

-

-

Sieuwert Jan ten Napel

SEH-arts KNMG

Opleider Spoedeisende Geneeskunde Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

geen

geen

geen

geen

geen 

geen

Trudy van Dijken

SEH-arts KNMG St Antonius Ziekenhuis

 

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

De inbreng van het patiëntenperspectief werd gewaarborgd door de afvaardiging van een beleidsadviseur van Patiëntenfederatie Nederland in de richtlijnwerkgroep (zie ook de module 'Patiëntenperspectief en nazorg bij intoxicaties').

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Gedurende het hele proces van richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn in de praktijk, bijvoorbeeld bij de samenstelling van de werkgroep, de brede knelpunteninventarisatie en de uitgebreide commentaarronde.

 

Na autorisatie van de richtlijn wordt deze ten minste op de website van de Nederlandse Internisten Vereniging gepubliceerd. Ook andere deelnemende partijen zijn vrij de richtlijn op hun website te publiceren. De richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan www.richtlijnendatabase.nl. Daarnaast wordt getracht samenvattingen van de richtlijn in Nederlandse tijdschriften te publiceren, om zo de implementatie van de richtlijn te bevorderen. De informatie uit deze richtlijn vormt de input voor de herziening van het Acute Boekje van de Nederlandse Internisten Vereniging.

Werkwijze

Knelpuntenanalyse

De richtlijnwerkgroep heeft in de eerste werkgroepvergadering knelpunten in de opvang van patiënten met een acute intoxicatie geïnventariseerd. Daarbij is uitgegaan van het ABCDE-systeem als ‘kapstok’, aangevuld met overige knelpunten. Deze knelpuntenlijst is ter commentaar en aanvulling in een schriftelijke ronde voorgelegd aan de volgende stakeholders:

  • Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie
  • Nederlandse Vereniging van Medisch managers Ambulancezorg / Ambulancezorg Nederland
  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • Event Medical Service
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen
  • Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
  • Zorgverzekeraars Nederland
  • Nefarma
  • Inspectie voor de Gezondheidszorg
  • Zorginstituut Nederland
  • Nederlandse Zorgautoriteit
  • Toxicologie.org

De richtlijnwerkgroep heeft de input vanuit de knelpunteninventarisatie geanalyseerd en in de tweede werkgroepvergadering de knelpunten en uitgangsvragen vastgesteld.

 

Methode richtlijnontwikkeling

De knelpunten en uitgangsvragen zijn uitgewerkt door de verschillende werkgroepleden. Uit explorerend literatuuronderzoek bleek, en dit werd bevestigd door de inhoudelijke experts uit de richtlijnwerkgroep, dat er voor veel knelpunten geen goede evidence voorhanden zou zijn. Het uitvoeren van bewijzend klinisch onderzoek voor deze knelpunten zou in veel gevallen ook een onhaalbare kaart zijn, gezien de vele verstorende en onbekende variabelen die bij acute intoxicaties een rol kunnen spelen.

Derhalve heeft de werkgroep een beperkt aantal vragen aangewezen waarvoor uitgebreid en systematisch literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden (verlaagde EMV-score en intubatie, naloxon of intubatie bij opiatenintoxicatie, gebruik flumazenil, behandeling hyperthermie). Bij de uitwerking van deze uitgangsvragen door de richtlijnmethodoloog is uitdrukkelijk aangegeven op welke wijze naar literatuur is gezocht en hoe dit is beoordeeld. Ook na het uitgebreide literatuuronderzoek bleek de beschikbare evidence mager en moest veelal op mechanistische argumenten en klinische redeneringen worden teruggevallen voor het formuleren van aanbevelingen in deze paragrafen. Vanwege de forse kans op vertekening van de resultaten van het literatuuronderzoek, zijn zowel de conclusies als de aanbevelingen niet gegradeerd. De werkgroep constateert dat de evidence over het algemeen van zeer lage kwaliteit is, wanneer gekeken wordt volgens de GRADE criteria (bijvoorbeeld vanwege risk of bias en indirecte studiepopulaties).

Ook bij knelpunten waarvan op voorhand werd verwacht dat er geen evidence zou zijn, en waarbij geen systematisch literatuuronderzoek is uitgevoerd, bleek behoefte aan richtinggevende aanbevelingen. Hierbij is gebruik gemaakt van diverse bronnen (bijvoorbeeld aanpalende evidence) en de mening van experts. Deze knelpunten zijn telkens voorbereid door één of enkele werkgroepleden, waarna door middel van discussie in de richtlijnwerkgroep consensus werd bereikt over het te voeren beleid. Enkele knelpunten zijn door experts van buiten de richtlijnwerkgroep voorbereid. Deze experts zijn genoemd bij de samenstelling van de werkgroep.

De richtlijnwerkgroep is 7 maal bijeen geweest, waarbij conceptteksten werden bediscussieerd en de conceptrichtlijn werd vastgesteld.

 

Procedure voor commentaar en autorisatie

De conceptrichtlijn is ter commentaar aangeboden aan alle NIV-leden en de (deelspecialistische) verenigingen die bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken zijn. Daarnaast is de conceptrichtlijn ter commentaar verstuurd aan alle partijen die bij de knelpunteninventarisatie om input gevraagd zijn, evenals aan de KNMG-afdeling juridische zaken. Het binnengekomen commentaar is door de werkgroep beoordeeld en verwerkt in de richtlijn. Tijdens de commentaarronde is de werkgroep uitgebreid met een gemandateerde vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie.

Daarna is de richtlijn ter autorisatie voorgelegd aan de partijen die in de werkgroep vertegenwoordigd zijn. De richtlijn is geautoriseerd door de Nederlandse Internisten Vereniging, de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, en heeft tevens de goedkeuring van de Patiëntenfederatie Nederland.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op evidence en consensus gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Na autorisatie van de richtlijn door een beroepsvereniging, wordt de richtlijn gezien als deel van de ‘professionele standaard'. Aangezien de aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde patiënt', kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie waar nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

 

Referenties

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Juridische aspecten bij intoxicatie