Intoxicaties: eerste opvang in het ziekenhuis

Initiatief: NIV Aantal modules: 36

Diagnostiek oxygenatie/ventilatie intoxicaties

Uitgangsvraag

Bij welke patiënten is bloedgasanalyse nodig voor het verifiëren van de oxygenatie (pO2) en beoordelen van de ventilatie (PCO2) bij patiënten met een acute intoxicatie?

Aanbeveling

Bij de opvang van een patiënt met een insufficiënte ademhaling wordt de perifere zuurstofsaturatie gemeten en dient zonodig gestart te worden met toediening van zuurstof. Hierbij is het van groot belang te realiseren dat correctie van de oxygenatie door middel van zuurstoftoediening geen behandeling is in geval van hypoventilatie. Zeker in geval van intoxicaties dient hypoventilatie en daarmee gepaard gaande hypercapnie daarom laagdrempelig te worden uitgesloten met een arteriële bloedgasanalyse. Als alternatief kan een neusbril met geïntegreerde CO2-meter worden gebruikt.

Bij patiënten bij wie een klinische verdenking op een metabole acidose bestaat dient een veneuze bloedgasanalyse verricht te worden, waarbij pH, bicarbonaat en lactaat een acceptabele klinische correlatie hebben met een arteriële bloedgasanalyse. Voor de berekening van de aniongap dient een arteriële bloedgasanalyse gedaan te worden. Voor beoordeling van de ventilatie kan met de veneuze bloedgas enkel een hypercapnie worden uitgesloten bij pCO2 ≤ 6kPa. Bij vermoeden van respiratoir falen dient men een arterieel bloedgas af te nemen.

De ademfrequentie is een belangrijke vitale parameter! Bij een ademfrequentie < 10 of > 30 en/of bij toegenomen ademarbeid is er een indicatie voor een bloedgasanalyse.

Bij patiënten met dyspnoe, een verminderde perifere circulatie, brady- of tachypnoe, een zuurstofsaturatie < 95% of een verhoogde osmolgap dient een arteriële bloedgasanalyse verricht te worden.

Bij iedere bloedgasanalyse in het kader van een intoxicatie dient standaard een metHb en HbCO meegenomen te worden.

Ter beoordeling van pH en pCO2 is het capillaire bloedgas een goed alternatief voor een arterieel bloedgas.

Onderbouwing

Intoxicaties kunnen gepaard gaan met ademhalingdepressie of respiratoire insufficiëntie.

Middelen die o.a. leiden tot een verminderd bewustzijn, hypoventilatie en hypoxie bij de patiënt zijn benzodiazepinen, ethanol, opoïden, GHB, antidepressiva en antipsychotica. Pathofysiologisch zijn verschillende uitingen van hypoventilatie en hypoxie mogelijk. Zo verstoren sommige middelen het mitochondriële zuurstofmetabolisme. Als er sprake is van ademhalingsdepressie kan er een respiratoire acidose optreden.

Er kan sprake zijn van aspiratie vanwege een verminderd bewustzijn in combinatie met braken; hierdoor kan de patiënt dyspnoïsch zijn. In zeldzame gevallen is een perifere cyanose het enige teken van hypoxemie.

Overdosering van middelen die cardiogeen longoedeem kunnen geven zijn antiaritmica, bètablokkers, TCA’s en verapamil. Daarnaast kunnen cocaïne, ethyleenglycol, opoïden, paraquat, salicylaten en azides (HN3) non-cardiogeen longoedeem geven. [Mokhlesi, 2003]

Er zijn intoxicaties die gepaard gaan met een beperking van zuurstoftransporterend vermogen van het bloed. Dit zijn o.a. intoxicaties met koolmonoxide (verhoogd HbCO-percentage in het bloed) en intoxicatie met oxiderende stoffen (bijvoorbeeld nitrieten, lidocaïne en waterstofperoxide), die methemoglobinemie veroorzaken. Methemoglobine is een derivaat van hemoglobine (met Fe3+) en kan geen zuurstof afstaan aan de weefsels. Normaliter is het percentage methemoglobine niet hoger dan 1,5%. Vanaf 15% ontstaat cyanose, hierboven treden verschijnselen op door hypoxie (verwardheid e.d.). De pulsoxymeter geeft bij hogere methemoglobinewaarden geen betrouwbare meting; de weergegeven waarde zal ongeacht de echte waarde rond de 85% weergegeven worden. [Barash, 2015] Een arteriële bloedgasanalyse met HbCO- en MetHb-meting geeft inzicht in deze problematiek. Een discrepantie tussen zuurstoffractie en zuurstofsaturatie in het bloedgas kan de arts op het spoor brengen van een methemoglobinemie, echter er kan in ieder bloedgas een directe waarde van methemoglobinemie gegeven worden in procenten. Methyleenblauw is in dit geval het antidotum.

Bij de opvang van de patiënt met een insufficiënte ademhaling wordt de perifere zuurstofsaturatie gemeten en dient zonodig gestart te worden met toediening van zuurstof. Hierbij is het van groot belang te realiseren dat correctie van de oxygenatie door middel van zuurstoftoediening geen behandeling is in geval van hypoventilatie. Zeker in geval van intoxicaties dient hypoventilatie en daarmee gepaard gaande hypercapnie daarom laagdrempelig te worden uitgesloten met een arteriële bloedgasbepaling. Een alternatief is capnografie, dit is eenvoudig toe te passen en geeft informatie over de verandering van ademfrequentie.

Er zijn veel middelen die leiden tot een metabole verstoring van het zuur-base evenwicht. Intoxicaties met o.a. de volgende middelen kunnen leiden tot een metabole acidose: clozapine, di-nitro-phenol, cyanide, ethanol (verhoogde aniongap), ethyleenglycol (verhoogde aniongap, verhoogde osmolgap), GHB, haldol, isoniazide, methanol (verhoogde aniongap, verhoogde osmolgap), NSAID’s, orale bloedglucoseverlagende middelen, salicylaten (verhoogde aniongap), theofylline, valproïnezuur, waterstoffluoride en ijzer (www.toxicologie.org en www.vergiftigingen.info).

Intoxicaties met de volgende middelen kunnen leiden tot een metabole acidose door lactaatvorming: amfetaminen, calciumantagonisten (door verminderde perfusie, type-B-lactaatacidose), colchicine, cyanide/cyaanverbindingen, metformine en paracetamol (http://www.toxicologie.org en http://www.vergiftigingen.info).

Daarnaast zijn er middelen die door hypotensie, nierfunctiestoornissen, gastro-intestinale symptomen, dehydratie, maligne antipsychotica syndroom of serotenerg syndroom een zuurbasestoornis kunnen geven.

Bij patiënten met een intoxicatie is het belangrijk om de aniongap en osmolgap te berekenen. Een verhoogde aniongap suggereert lactaatvorming, uremie, keto-acidose of intoxicatie met ethanol, methanol, ethyleenglycol (bestanddeel van antivries), propyleenglycol, paraldehyde, tolueen (lijmsnuiven) of salicylaten (dit geeft tevens respiratoire acidose). Een normale aniongap sluit een intoxicatie niet uit, er kunnen factoren zijn die de aniongap verlagen. Eén van de belangrijkste factoren is hypoalbuminemie.

Middelen die een verhoogde osmolgap kunnen geven zijn o.a. ethanol, ethyleenglycol, glycolaldehyde, glycerol, glycine, immunoglobulinen IV, isopropanol, aceton, mannitol, methanol/formaldehyde, propyleenglycol en sorbitol. [Mokhlesi, 2003]

  • Intoxicaties met o.a. benzodiazepinen, ethanol, opioïden, GHB, antidepressiva en antipsychotica leiden tot een verminderd bewustzijn en ademhalingsdepressie.
  • Intoxicaties geven in veel gevallen verstoring van het zuurbase evenwicht (metabole acidose, aniongap, lactaatvorming).
  • Bij koolmonoxidevergiftiging en methemoglobinemie is de zuurstofsaturatiemeting middels standaard pulsoximetrie onbetrouwbaar.
  • Er bestaat een goede correlatie tussen veneuze en arteriële pH, echter voor pO2 is deze er niet en voor pCO2 is deze onvoldoende.
  • Ter beoordeling van pH en pCO2 is het capillaire bloedgas een goed alternatief voor een arterieel bloedgas.

Een arteriële bloedgasbepaling is de gouden standaard voor het verifiëren van de oxygenatie en het zuur-base-evenwicht. De vergelijkbaarheid van arteriële bloedgasanalyse versus perifeer afgenomen veneuze bloedgasanalyse wordt al geruime tijd onderzocht. Er is een goede correlatie tussen arteriële en veneuze pH, echter voor pCO2, bicarbonaat en lactaat is deze correlatie lager. [Bloom, 2014] Er is robuust bewijs dat een veneus bloedgas als screening voor hypercapnie kan dienen, waarbij een veneuze pCO2 onder de 45 mmHg (= 6 kPa) als afkappunt wordt gebruikt voor de afwezigheid van arteriële hypercapnie. Dit is echter alleen bij specifieke patiëntengroepen en bij relatief kleine aantallen onderzocht. Er is een slechte correlatie tussen veneuze en arteriële partiële zuurstofspanning. [Bloom, 2014; Awasthi, 2013] De gemiddelde arteriële bicarbonaatconcentratie ligt 1,03 mmol/L lager dan een veneuze bicarbonaatbepaling. [Bloom, 2014] Ondanks het significante verschil tussen de arteriële en veneuze bicarbonaatconcentratie is dit in de klinische praktijk vaak niet van belang. De veneuze aniongap wijkt klinisch significant af van de arteriële aniongap. Indien er dus een aniongap of mate van respiratoire compensatie uit een bloedgas bepaald moet worden dan blijft een arterieel bloedgas vereist. Wanneer een bloedgas wordt afgenomen om lactaat te bepalen als prognostische factor dan volstaat een veneus bloedgas. [Barfod, 2015]

Een prospectieve studie (n=50) van Eizadi-Mood et al. heeft gekeken naar de vergelijkbaarheid van het gebruik van de veneuze versus de arteriële pH bij de monitoring van de behandeling met natriumbicarbonaat bij TCA-intoxicaties. [Eizadi-Mood, 2005] Hierbij bleek de veneuze pH goed te correleren met de arteriële pH en een veilige vervanging ter monitoring. Er is een meta-analyse verricht naar de correlatie tussen arterieel bloedgas en capillair bloedgas (verkregen uit vinger of oorlel). Deze meta-analyse uit 2007 laat zien dat er voor pH en pCO2 een goede correlatie bestaat tussen capillair bloedgas (verkregen uit oorlel) en arterieel bloedgas. In deze studie is niet gekeken naar bicarbonaat. [Zavorsky, 2006]

Het afnemen van arterieel bloedgas geeft in zeldzame gevallen complicaties. [Barker, 1998] De pijn die veroorzaakt wordt door de arteriële punctie is mild en kan verminderd worden met lokale anesthesie. [Giner, 1996] Er zijn met name studies verricht naar complicaties rondom of na arteriële cannulatie; deze bedragen minder dan 1%. [Scheer, 2002] De meest voorkomende complicatie bij een arteriële punctie is hematoomvorming. [Scheer, 2002]

  1. Awasthi S, Rani R, Malviya D. Peripheral venous blood gas analysis: An alternative to arterial blood gas analysis for initial assessment and resuscitation in emergency and intensive care unit patients. Anesth Essays Res 2013; 7: 355–8.
  2. Barash M, Reich KA, Rademaker D. Lidocaine-induced methemoglobinemia: a clinical reminder. J Am Osteopathic Ass 2015; 115: 94-8.
  3. Barfod C, Lundstrom LH, Lauritzen MM, Danker JK, Soletormos G, Forberg JL, et al. Peripheral venous lactate at admission is associated with in-hospital mortality,a prospective cohort study. Acta Anaestesiol Scand 2015; 59: 514-23.
  4. Barker WJ. Arterial puncture and cannulation. In: Roberts JR, Hedges JR, editors. Clinical Procedure in Emergency Medicine. 3rd ed. Philadelph-ia: WB Saunders; 1998. pp. 308–22.
  5. Bloom BM, Grundlingh J, Bestwick JP, Harris T. The role of venous blood gas in the emergency department: a systematic review and meta-analysis. Eur J Emerg Med 2014; 21: 81-8.
  6. Eizadi-Mood N, Moein N, Saghaei M. Evaluation of Relationship Between Arterial and Venous Blood Gas Values in the Patients with Tricyclic Antidepressant Poisoning. Clinical Toxicology 2005; 43: 357-60.
  7. Giner J, Casan P, Belda J, Gonzalez M, Miralda RM, Sanchis J. Pain during arterial puncture. Chest 1996; 110: 1443–5.
  8. Mokhlesi B, Leiken JB, Murray P, Corbridge TC. Adult toxicology in critical care: part I: general approach to the intoxicated patient. Chest 2003; 123: 577-92.
  9. Scheer B, Perel A, Pfeiffer UJ. Clinical review: complications and risk factors of peripheral arterial catheters used for haemodynamic monitoring in anaesthesia and intensive care medicine. Crit Care 2002; 6: 199–204.
  10. Zavorsky GS, Cao J, Mayo NE, Gabbay R, Murias JM. Arterial versus capillary blood gases: a meta-analysis. Respir Physiol Neurobiol 2007; 155: 268-79.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-12-2017

Laatst geautoriseerd  : 18-12-2017

Geplande herbeoordeling  :

Jaarlijks wordt door de commissie richtlijnen van de Nederlandse Internisten Vereniging bepaald of actualisatie van de richtlijn nodig is. Indien actualisatie gewenst is, spant de Nederlandse Internisten Vereniging zich om de hiervoor noodzakelijke voorwaarden (bijvoorbeeld financiering, samenstelling werkgroep) te realiseren. Nieuwe of nog niet behandelde knelpunten kunnen aanleiding zijn tot actualisatie van de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en ondersteund door het bureau van de Nederlandse Internisten Vereniging en PROVA.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid van patiënten met een acute intoxicatie te waarborgen en waar mogelijk te verbeteren. In deze richtlijn worden aanbevelingen geformuleerd die professionals in de zorg hiertoe de handvaten geven.

 

Doelgroep

De doelgroep van deze richtlijn zijn professionals die zich bezig houden met de opvang van patiënten, na een acute intoxicatie, in het ziekenhuis. Hieronder worden in ieder geval verstaan: spoedeisende hulp artsen, internisten (inclusief subspecialisaties zoals internisten acute geneeskunde en intensivisten op de intensive care), anesthesiologen, cardiologen, psychiaters en ziekenhuisapothekers. Maar, ook anderen kunnen deze richtlijn gebruiken.

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is een werkgroep geformeerd, onder voorzitterschap van dr. Kees Kramers, internist-klinisch farmacoloog. In de werkgroep hadden gemandateerde vertegenwoordigers van de belangrijkste beroepsverenigingen die te maken hebben met de opvang van patiënten met een acute intoxicatie zitting. Ook was een vertegenwoordiger van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum lid van de werkgroep. Om het patiëntenperspectief in de werkgroep te waarborgen, is de werkgroep aangevuld met een beleidsadviseur werkzaam bij Patiëntenfederatie Nederland. Tijdens de commentaarronde is een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie aan de werkgroep toegevoegd en is commentaar van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie toegevoegd. De werkgroep werd procedureel en methodologisch ondersteund door PROVA en logistiek door het bureau van de Nederlandse Internisten Vereniging. De ontwikkeling van deze richtlijn is gefinancierd vanuit een projectbudget door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten.

  • Dhr. dr. C. Kramers, internist - klinisch farmacoloog, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, namens de Nederlandse Internisten Vereniging, voorzitter
  • Mw. drs. M.K. Tuut, epidemioloog, PROVA, Varsseveld, secretaris
  • Dhr dr. H.J. van Leeuwen, Internist-intensivist, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem, namens de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Dhr. drs. D. Dekker, internist acute geneeskunde – klinisch farmacoloog, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, namens de DAM, beroepsvereniging van internisten acute geneeskunde
  • Mw. drs. G.D. van Dijken, SEH-arts KNMG, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein, namens de Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Dhr. drs. J. Benedictus, Patiëntenfederatie Nederland, Utrecht, namens Patiëntenfederatie Nederland
  • Dhr. dr. D. W. de Lange, intensivist - toxicoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, namens het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht
  • Dhr. drs. S.J.C. ten Napel, SEH-arts KNMG, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem, namens de Nederlande Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Dhr. dr. R.E.J.H. Sentjens, cardioloog - intensivist, Flevo Ziekenhuis, Almere, namens de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Dhr. dr. F. Jansman, ziekenhuisapotheker - klinisch farmacoloog, Deventer Ziekenhuis, Deventer, en Universiteit Groningen, namens de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers
  • Dhr. dr. G.E. Jacobs, psychiater - klinisch farmacoloog, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam en Centre for Human Drug Research, Leiden, namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Mw. dr. I.R.A.M. Mertens zur Borg, anesthesioloog, MMT arts, defensie arts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, namens de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, sinds december 2016

Met medewerking van

  • Lieve Knarren
  • Marjolein Kremers
  • Peter Wierenga
  • Marjon Verschueren
  • Paul Brussee
  • Ylonne Sensen

Meelezers

  • Prof. dr. D.J. Touw
  • Mw. drs. M.E.C. Leenders

Belangenverklaringen

Naam

Hoofdfunctie

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatiemanagement

Extern gefinancierd onderzoek

Kennisvalorisatie

Overige belangen

Douwe Dekker

Internist acute geneeskunde - klinisch farmacoloog

geen

geen

geen

Aanspreekpunt voor toxicologische onderwerpen binnen Dutch Acute Medicine (DAM, beroepsvereniging voor acute interne geneeskunde)

Diabetes Fonds; 2007-2010, AGIKO salaris

Registratie patent voor gebruik van atazanavir als bilirubineverhogend geneesmiddel met anti-inflammatoire, anti-oxidante effecten, publicatie 31-03-2011

geen

Dylan de Lange

Internist-intensivist, UMC Utrecht

Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum, UMC Utrecht

Geen conflicterende belangen

Geen conflicterende belangen

Geen (conflicterende) belangen

Geen (conflicterende) belangen

Geen (conflicterende) belangen

Geen (conflicterende) belangen

Frank Jansman

Ziekenhuisapotheker

Docent en onderzoeker Afdeling Farmacotherapie, Epidemiologi en Economie, Universiteit Groningen; lid METC Isala Zwolle; lid METC Stichting Bebo Assen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Gabriel Jacobs

Psychiater - klinisch farmacoloog, VU Medisch Centrum, 0,6 FTE

Klinisch onderzoeker, Centre for Human Drug Research, 0,4 FTE

geen

geen

geen

Gesponsord geneesmiddelenonderzoek, 2013 - heden, Stichting Centre for Human Drug Research, salaris

geen

geen

Henk van Leeuwen

Internist-intensivist

 

 

 

 

 

 

 

Ingrid Mertens zur Borg

Anesthesioloog, MMT-arts, defensie anesthesioloog

Forensisch arts in opleiding

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Jan Benedictus

Beleidsmedewerker Patiëntenfederatie NPCF

geen

geen

n.v.t.

geen

geen

n.v.t.

geen

Kees Kramers

Internist-klinisch farmacoloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Mariska Tuut

Eigenaar PROVA (advies-bureau evidence-based richtlijnontwikkeling)

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Roel Sentjens

 

 

-

-

-

-

-

-

Sieuwert Jan ten Napel

SEH-arts KNMG

Opleider Spoedeisende Geneeskunde Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

geen

geen

geen

geen

geen 

geen

Trudy van Dijken

SEH-arts KNMG St Antonius Ziekenhuis

 

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

De inbreng van het patiëntenperspectief werd gewaarborgd door de afvaardiging van een beleidsadviseur van Patiëntenfederatie Nederland in de richtlijnwerkgroep (zie ook de module 'Patiëntenperspectief en nazorg bij intoxicaties').

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Gedurende het hele proces van richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn in de praktijk, bijvoorbeeld bij de samenstelling van de werkgroep, de brede knelpunteninventarisatie en de uitgebreide commentaarronde.

 

Na autorisatie van de richtlijn wordt deze ten minste op de website van de Nederlandse Internisten Vereniging gepubliceerd. Ook andere deelnemende partijen zijn vrij de richtlijn op hun website te publiceren. De richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan www.richtlijnendatabase.nl. Daarnaast wordt getracht samenvattingen van de richtlijn in Nederlandse tijdschriften te publiceren, om zo de implementatie van de richtlijn te bevorderen. De informatie uit deze richtlijn vormt de input voor de herziening van het Acute Boekje van de Nederlandse Internisten Vereniging.

Werkwijze

Knelpuntenanalyse

De richtlijnwerkgroep heeft in de eerste werkgroepvergadering knelpunten in de opvang van patiënten met een acute intoxicatie geïnventariseerd. Daarbij is uitgegaan van het ABCDE-systeem als ‘kapstok’, aangevuld met overige knelpunten. Deze knelpuntenlijst is ter commentaar en aanvulling in een schriftelijke ronde voorgelegd aan de volgende stakeholders:

  • Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie
  • Nederlandse Vereniging van Medisch managers Ambulancezorg / Ambulancezorg Nederland
  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • Event Medical Service
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen
  • Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
  • Zorgverzekeraars Nederland
  • Nefarma
  • Inspectie voor de Gezondheidszorg
  • Zorginstituut Nederland
  • Nederlandse Zorgautoriteit
  • Toxicologie.org

De richtlijnwerkgroep heeft de input vanuit de knelpunteninventarisatie geanalyseerd en in de tweede werkgroepvergadering de knelpunten en uitgangsvragen vastgesteld.

 

Methode richtlijnontwikkeling

De knelpunten en uitgangsvragen zijn uitgewerkt door de verschillende werkgroepleden. Uit explorerend literatuuronderzoek bleek, en dit werd bevestigd door de inhoudelijke experts uit de richtlijnwerkgroep, dat er voor veel knelpunten geen goede evidence voorhanden zou zijn. Het uitvoeren van bewijzend klinisch onderzoek voor deze knelpunten zou in veel gevallen ook een onhaalbare kaart zijn, gezien de vele verstorende en onbekende variabelen die bij acute intoxicaties een rol kunnen spelen.

Derhalve heeft de werkgroep een beperkt aantal vragen aangewezen waarvoor uitgebreid en systematisch literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden (verlaagde EMV-score en intubatie, naloxon of intubatie bij opiatenintoxicatie, gebruik flumazenil, behandeling hyperthermie). Bij de uitwerking van deze uitgangsvragen door de richtlijnmethodoloog is uitdrukkelijk aangegeven op welke wijze naar literatuur is gezocht en hoe dit is beoordeeld. Ook na het uitgebreide literatuuronderzoek bleek de beschikbare evidence mager en moest veelal op mechanistische argumenten en klinische redeneringen worden teruggevallen voor het formuleren van aanbevelingen in deze paragrafen. Vanwege de forse kans op vertekening van de resultaten van het literatuuronderzoek, zijn zowel de conclusies als de aanbevelingen niet gegradeerd. De werkgroep constateert dat de evidence over het algemeen van zeer lage kwaliteit is, wanneer gekeken wordt volgens de GRADE criteria (bijvoorbeeld vanwege risk of bias en indirecte studiepopulaties).

Ook bij knelpunten waarvan op voorhand werd verwacht dat er geen evidence zou zijn, en waarbij geen systematisch literatuuronderzoek is uitgevoerd, bleek behoefte aan richtinggevende aanbevelingen. Hierbij is gebruik gemaakt van diverse bronnen (bijvoorbeeld aanpalende evidence) en de mening van experts. Deze knelpunten zijn telkens voorbereid door één of enkele werkgroepleden, waarna door middel van discussie in de richtlijnwerkgroep consensus werd bereikt over het te voeren beleid. Enkele knelpunten zijn door experts van buiten de richtlijnwerkgroep voorbereid. Deze experts zijn genoemd bij de samenstelling van de werkgroep.

De richtlijnwerkgroep is 7 maal bijeen geweest, waarbij conceptteksten werden bediscussieerd en de conceptrichtlijn werd vastgesteld.

 

Procedure voor commentaar en autorisatie

De conceptrichtlijn is ter commentaar aangeboden aan alle NIV-leden en de (deelspecialistische) verenigingen die bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken zijn. Daarnaast is de conceptrichtlijn ter commentaar verstuurd aan alle partijen die bij de knelpunteninventarisatie om input gevraagd zijn, evenals aan de KNMG-afdeling juridische zaken. Het binnengekomen commentaar is door de werkgroep beoordeeld en verwerkt in de richtlijn. Tijdens de commentaarronde is de werkgroep uitgebreid met een gemandateerde vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie.

Daarna is de richtlijn ter autorisatie voorgelegd aan de partijen die in de werkgroep vertegenwoordigd zijn. De richtlijn is geautoriseerd door de Nederlandse Internisten Vereniging, de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, en heeft tevens de goedkeuring van de Patiëntenfederatie Nederland.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op evidence en consensus gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Na autorisatie van de richtlijn door een beroepsvereniging, wordt de richtlijn gezien als deel van de ‘professionele standaard'. Aangezien de aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde patiënt', kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie waar nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

 

Referenties

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Vervolgbeleid bij intoxicaties