Herstel na kanker

Initiatief: IKNL Aantal modules: 26

Herstel na kanker - Detectie nieuwe manifestaties

Disclaimer 

In aanvulling op de gebruikersvoorwaarden, die in deze onverkort van toepassing zijn, geldt hetgeen hierna staat. Deze richtlijn is eerder geplaatst geweest op Oncoline en is vooruitlopend op het actualiseren ervan, nu in deze database opgenomen. De richtlijn zoals die nu is opgenomen voldoet nog niet aan alle kwaliteitseisen die aan publicatie in de Richtlijnendatabase worden gesteld en is daarom als PDF geplaatst. De richtlijn zal modulair worden geactualiseerd in nog volgende onderhoudsronden.

 

Zie het PDF-bestand 'Detectie nieuwe manifestaties' in de bijlagen. 

Onderbouwing

Detectie nieuwe manifestaties alleen bij betere overleving
Intensieve follow-up na curatieve chirurgie voor dikke darmkanker leidt tot een betere prognose na 5 jaar dan minder intensieve follow-up.
Niveau 2: A1 Jeffery 2007 (1)

Het is aannemelijk dat de vroegdiagnostiek van geïsoleerde lokaalrecidieven of contralaterale recidieven van borstkanker een gunstig effect heeft op de overleving.
Niveau 2: A2 Lu 2009 (2)

Follow-up na in opzet curatieve behandeling voor borstkanker gebaseerd op regelmatige lichamelijke onderzoeken en jaarlijkse mammografie lijkt even effectief te zijn als meer intensieve follow-up met diverse laboratoriumtesten en andere onderzoeken.
Niveau 2
: A2 Rojas 2000 (4)

Vroege detectie dient alleen plaats te vinden bij winst in duur of kwaliteit van leven en moet worden uitgevoerd in een programmatische aanpak.
Niveau 4: D Gezondheidsraad 2007 (13)

Studies naar de preferentie van patiënten over frequentie van follow-up laten geen eenduidig resultaat zien.
Niveau 2: A2 Sheppard 2006 (10)

Duidelijke informatievoorziening wordt belangrijk gevonden door patiënten.
Niveau 2: B Hamajima 1996 (11), B Katsumura 2008 (12)

Patiënten willen graag goede uitleg krijgen over het nut en de noodzaak van nacontrole omdat ze nu ‘schijnzekerheid' voelen. Patiënten geven aan dat ze best een andere dan de huidige nacontrole willen als ze maar uitleg krijgen over het nut en de noodzaak.
Niveau 4: D Interactieve bijeenkomst patiëntenperspectief 2008

De Gezondheidsraad adviseert de verhouding tussen bevolkingsonderzoek en vroege detectie in het kader van klinische nacontrole uit te zoeken.
Niveau 4: D Gezondheidsraad 2007 (13)

Detectie nieuwe manifestaties alleen bij betere overleving
Deze module geeft antwoord op de vraag of het zinvol is om nazorg te continueren uit oogpunt van vroege detectie van nieuwe manifestaties van kanker.

Vroege detectie niet altijd zinvol
Aan patiënten, die na een behandeling van kanker zijn 'genezen', worden vaak nog jarenlang routinematige controleonderzoeken geboden. Het gaat dan om opsporing van locoregionale recidieven, metastasen op afstand en ook tweede primaire tumoren voordat er klachten zijn. Het idee hierachter is dat bij vroege opsporing de behandelkansen en -resultaten beter zijn en er een grotere overlevingskans is. Dat is echter niet vanzelfsprekend.
Voor een aantal tumoren is duidelijk dat vroege detectie ook na vele jaren nog een dergelijke winst kan opleveren [Jeffery 2007 (1), Lu 2009 (2)]. Het vermoeden bestaat echter dat in andere gevallen de huidige vorm van vroege detectie niet effectief is, de kwaliteit van leven kan verminderen en de ziektelast kan verhogen [Roselli 1995 (3)]. Follow-up na in opzet curatieve behandeling voor borstkanker gebaseerd op regelmatige lichamelijke onderzoeken en jaarlijkse mammografie lijkt even effectief te zijn als meer intensieve follow-up met diverse laboratoriumtesten en andere onderzoeken [Rojas 2000 (4)].

Uitwerking in richtlijnen
De Gezondheidsraad geeft in haar rapport aan dat vroege detectie alleen dient plaats te vinden bij winst in duur of kwaliteit van leven en alleen moet worden uitgevoerd in een programmatische aanpak. De Gezondheidsraad vraagt om deskundige evaluatie van de literatuur en de vertaalslag naar een verstandig oordeel. Om per tumorsoort te beoordelen of vroege detectie plaats dient te vinden heeft de commissie van de Gezondheidsraad een handleiding geschreven bij het zoeken, beoordelen en structureren van bewijs.
De richtlijnwerkgroep heeft deze handleiding overgenomen en aangevuld (zie {bijlage 18}) met het advies om deze binnen de landelijke tumorwerkgroepen uit te werken in tumorspecifieke richtlijnen. In {bijlage 19} is dit als voorbeeld uitgewerkt voor het blaascarcinoom. De Gezondheidsraad heeft het in haar rapport uitgewerkt voor dikke darmkanker en borstkanker. Deze voorbeelden zijn overgenomen in {bijlage 20} van deze richtlijn.

Patiëntpreferenties
In een voor deze richtlijn uitgevoerde literatuurstudie (bijlage 12) naar preferenties, wensen en verwachtingen van kankerpatiënten over nazorg worden wisselende resultaten gezien. Een aantal onderzoeken betreft de preferenties van patiënten voor de huidige follow-up, en concludeert dat patiënten vaker follow-up consulten prefereren omdat deze consulten zorgen voor de geruststelling dat "alles goed is" [Allen 2002 (5), Renton 2002 (6)]. Ondanks dat in Nederland alleen beperkte follow-up wordt aangeboden (mammografie en fysiek onderzoek), concludeert de Bock et al. [2004] (7) dat borstkankerpatiënten aanvullende onderzoeken wensen, waaronder bloed- en röntgenonderzoeken, terwijl uit onderzoek blijkt dat deze technieken niet effectief zijn en geen invloed hebben op de levensverwachting of kwaliteit van leven. Andere onderzoekers concluderen dat patiënten juist minder follow-up consulten wensen [Gulliford 1997 (8), Kiebert 1993 (9)].
De resultaten over patiëntenpreferenties zijn dus niet eenduidig [Sheppard 2007] (10). Wat wel geconcludeerd kan worden is dat patiënten duidelijke en eenduidige informatievoorziening over de behandeling en nazorg belangrijk vinden [Hamajima 1996 (11), Katsumura 2008 (12)].

In de interactieve bijeenkomst voor het in kaart brengen van het patiëntenperspectief in deze richtlijn, gehouden onder (ex-)patiënten en professionals over het thema nazorg, kwam naar voren dat patiënten graag goede uitleg willen krijgen over het nut en de noodzaak van nacontrole, omdat ze nu ‘schijnzekerheid' voelen. De patiënten geven aan dat ze best een andere dan de huidige nacontrole willen als ze maar uitleg krijgen over het nut en de noodzaak (zie {bijlage 13}). De patiënten verstaan onder nacontrole de vroege detectie van nieuwe manifestaties van kanker of nieuwe daarmee geassocieerde maligniteiten. De professionals geven aan dat zij materiaal wensen ter ondersteuning bij hun voorlichting hierover en dat een publiekscampagne, gericht op de algemene opinie over nazorg, nodig is.
De noodzaak van goede voorlichting over het nut van nacontrole kwam ook naar voren tijdens de workshop 'Eens een patiënt, altijd een patiënt?' (zie {bijlage 14}).

Voorlichting noodzakelijk
Het rapport van de Gezondheidsraad geeft aan dat er structurele aandacht moet zijn voor genuanceerde voorlichting over de mogelijkheden en beperkingen van vroege detectie van nieuwe manifestaties van kanker. Eerlijkheid over de beperkingen verdient de voorkeur boven het zinloos opsporen van onbehandelbare ziekte. Het voorkomt valse hoop en gaat onnodige medicalisering tegen. Dit komt overeen met de wensen van de patiënten weergegeven tijdens de interactieve bijeenkomst zoals hierboven beschreven. De richtlijnwerkgroep heeft dit advies overgenomen, en geeft een handreiking voor oncologische professionals bij het voorlichten van patiënten over de nazorg in ( {bijlage 21}). De voorlichting dient per tumorsoort en locatie verbijzonderd te worden.

Nacontrole als onderdeel van bevolkingsonderzoek

De Gezondheidsraad adviseert de verhouding tussen bevolkingsonderzoek en vroege detectie in het kader van klinische nacontrole nader uit te diepen. Dit is al uitgewerkt voor patiënten met mammacarcinoom (landelijke richtlijn mammacarcinoom). Daar waar de diagnostische werkwijze bij patiënten in de nacontrole dezelfde is als in het bevolkingsonderzoek, zou het te overwegen zijn om patiënten binnen het bevolkingsonderzoek te onderzoeken. Daar waar dit niet het geval is doordat weefsel of structuur is veranderd, lijkt het kwalitatief niet verantwoord.

  1. 1 - Jeffery M, Hickey BE, Hider PN. Follow-up strategies for patients treated for non-metastatic colorectal cancer. Cochrane Database Syst Rev. 2007;1:CD002200.
  2. 2 - Lu WL, Jansen L, Post WJ, Bonnema J, Van de Velde JC, De Bock GH. Impact on survival of early detection of isolated breast recurrences after the primary treatment for breast cancer: a meta-analysis. Breast Cancer Res Treat. 2009; 114: 403-12.
  3. 3 - Roselli DT, Palli D, Cariddi A, Ciatto S, Pacini P, Distante V. The efficacy of intensive follow-up testing in breast cancer cases. Ann Oncol 1995; 6(2): 37-9.
  4. 4 - Rojas MPMP, Telaro E, Moschetti I, Coe L, Fossati R, Liberati A, Rosselli MDT. Follow-up strategies for women treated for early breast cancer. Cochrane Database Syst Rev. 2000; 4: CD001768.
  5. 5 - Allen A. The meaning of the breast cancer follow-up experience for the women who attend. Eur J Oncol Nurs 2002; 6(3): 155-61.
  6. 6 - Renton J P, Twelves CJ, Yuille FA. Follow-up in women with breast cancer: the patients' perspective. Breast. 2002; 11(3): 257-61.
  7. 7 - De Bock GH, Bonnema J, Zwaan RE, van de Velde CJ, Kievit J, Stiggelbout AM. Patient's needs and preferences in routine follow-up after treatment for breast cancer. B Cancer. 2004; 90(6): 1144-50.
  8. 8 - Gulliford T, Opomu M, Wilson E, Hanham I, Epstein R. Popularity of less frequent follow-up for breast cancer in randomised study: initial findings from the hotline study. BMJ.1997; 314(7075): 174-7.
  9. 9 - Kiebert GM, Welvaart K, Kievit J. Psychological effects of routine follow up on cancer patients after surgery. Eur J Surg. 1993; 159(11-12): 601-7.
  10. 10 - Sheppard S. Breast cancer follow-up: literature review and discussion. Eur J Oncol Nurs. 2007; 11(4): 340-7.
  11. 11 - Hamajima N, Tajima K, Morishita M, Hyodo C, Sakakibara N, Kawai C, Moritaka S. Patients' expectations of information provided at cancer hospitals in Japan. Jpn J Clin Oncol. 1996; 26(5): 362-7.
  12. 12 - Katsumura Y, Yasunaga H, Imamura T, Ohe K, Oyama H. Relationship between risk information on total colonoscopy and patient preferences for colorectal cancer screening options: analysis using the Analytic Hierarchy Process. BMC Health Serv Res. 2008; 8: 106.
  13. 13 - Gezondheidsraad. Nacontrole in de oncologie. Doelen onderscheiden, inhoud onderbouwen. Den Haag: Gezondheidsraad 2007; publicatienr. 2007/10.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-02-2011

Laatst geautoriseerd  : 17-02-2011

Geplande herbeoordeling  :

De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 5 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit het IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. Zonodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Integraal Kankercentrum Nederland
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Integraal Kankercentrum Nederland

Algemene gegevens

De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en
met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan
de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. Het IKNL is
financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van
de richtlijn.                                                                                                                               

Doel en doelgroep

Doel

De landelijke richtlijnwerkgroepen kunnen de aanbevelingen in deze richtlijn gebruiken voor verdere uitwerking in tumorspecifieke richtlijnen. Individuele zorgverleners kunnen deze richtlijn gebruiken bij het opstellen van een nazorgprotocol en zorgpad in het eigen ziekenhuis. Tevens kan deze richtlijn landelijk gebruikt worden bij het opzetten van een zorgstandaard voor het deel van de herstelfase.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle professionals, die betrokken zijn bij de herstelfase van kankerpatiënten.

Samenstelling werkgroep

Integraal Kankercentrum Nederland

  • Mw. drs. A.G. Koppejan-Rensenbrink, programmaleider Herstel na kanker, voorzitter richtlijn
  • Mw. dr. Y.E.M. Snel, procesbegeleider projectgroep en stuurgroep
  • Mw. drs. B.C.M. Gijsen, programmacoördinator Herstel na kanker, procesbegeleider werkgroep nazorgplan
  • Mw. C.H.W.G. Leenen, secretariaat

Leden projectgroep

  • Mw. dr. G.H. de Bock, epidemioloog UMC Groningen, Groningen, commissie rapport van de Gezondheidsraad
  • Mw. drs. A. Bögels, directeur Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, Utrecht
  • Dr. J.J.E. van Everdingen (secretaris medisch wetenschappelijke raad tot juli 2008), mw. drs. H.W.J. Deurenberg (senior adviseur), dr. P.N. Post (senior adviseur), Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht
  • Prof.dr. J.A. Roukema, chirurg, hoogleraar Kwaliteit van leven, St. Elisabeth Ziekenhuis/Universiteit van TIlburg, Tilburg
  • Mw. prof.dr. C.A. Uyl, Institute for Medical Technology Assessment, IMTA

Leden stuurgroep

  • Mw. drs. A.M.S. van Aarnhem, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
  • Mw. N. Baselmans, werkgroepcoördinator / agendalid in de stuurgroep NPK werkgroep Kankerzorg
  • Mw. drs. J.H.M. Bekker, radiotherapeut-oncolooog RISO, Deventer Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)
  • Drs. J. Geurts huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
  • Mw. prof.dr. J.C.J.M. de Haes, hoogleraar medische psychologie AMC, NPK werkgroep Psychosociale zorg (plaatsvervanger: mw. dr. M. van der Linden, klinisch psycholoog, voorzitter NVPO, NPK werkgroep Psychosociale zorg)
  • Dr.ir. J.J.M. van der Hoeven, internist-oncoloog Medisch Centrum Alkmaar (Nederlandse Vereniging van Medische Oncologie (NVMO)
  • Prof.dr. J. Roukema, chirurg, hoogleraar kwaliteit van leven, St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg/Universiteit van Tilburg, Nederlandse Vereniging van Chirurgische Oncologie (NVCO)
  • Mw. K. Schram, bestuurslid oncologie Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland Oncologie (V&VN)

Werkgroep Nazorgplan

  • Dr. J.P. van den Berg, revalidatiearts Meander Medisch Centrum, afdeling Revalidatiegeneeskunde, Amersfoort
  • Mw. A. Does, nurse practitioner mamma Diaconessenhuis Leiden, Leiden
  • Dr. L. Gualthérie Van Weezel, psychiater Antoni Van Leeuwenhoekhuis/NKI, Amsterdam
  • Mw. drs. J. Hellendoorn-van Vreeswijk, projectmedewerker revalidatie en nazorg Integraal Kankercentrum Amsterdam, Amsterdam
  • Mw. M. Remie, psycholoog, coördinator NVPO, coördinator NPK werkgroep psychosociale zorg, De Vruchtenburg Centrum voor ondersteuning van mensen met kanker, Rotterdam
  • Dr. E. van Rijswijk, huisarts, afd. huisartsengeneeskunde UMC St. Radboud, Nijmegen
  • Dr. J.H. Schagen van Leeuwen, gynaecoloog St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
  • Mw. I. Snijders MA, nurse practitioner mamma Atrium Medisch Centrum, Heerlen
  • Prof.dr. H.B. van de Wiel, hoogleraar psychologie, adviseur oncologie UMC Groningen

Afvaardiging van de Landelijke Richtlijnwerkgroep Blaascarcinoom

  • Prof.dr. J.A. Witjes, hoogleraar urologie, UMC St. Radboud, Nijmegen, voorzitter
  • Dr. J.J. Fütterer, radioloog, Ziekenhuis Atrium, Heerlen
  • Dr. M.C.C.M. Hulshof, radiotherapeut-oncoloog, AMC, Amsterdam
  • Mw. J.C.M. Smits-van de Camp MA, nurse practitioner uro-oncologie, UMC St. Radboud, Nijmegen
  • Prof.dr. J.L.H.R. Bosch, hoogleraar urologie, UMC Utrecht, Utrecht
  • Dr. W.J. Kirkels, uroloog, Erasmus MC, Rotterdam
  • Dr. A.P. Visser, psycholoog, De Vruchtenburg, Rotterdam
  • Dr. P.C. Weijerman, uroloog Alysis Zorggroep, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem

Belangenverklaringen

Geen van de leden had persoonlijke financiële belangen bij de aanbevelingen die in deze richtlijn zijn geformuleerd.

Inbreng patiëntenperspectief

Op 29 mei 2008 organiseerde de VIKC (het huidige IKNL) een interactieve bijeenkomst waarin professionals en (ex-)patiënten dilemma's die zij ervaren op het gebied van nacontrole en nazorg met elkaar konden bespreken. Ruim veertig deelnemers discussieerden met behulp van de ‘Open Space methode' over de vraag hoe zij de ideale nazorg en nacontrole voor kankerpatiënten ervaren en zien. Open Space® is een methode voor effectief werken met grote groepen aan complexe thema's in een kort tijdsbestek. Bij deze methode bepalen de deelnemers met hun kennis en expertise de agenda en gespreksonderwerpen. De deelnemers hebben op die manier optimaal invloed op het eindresultaat. Op basis van de agenda kunnen de deelnemers aan verschillende discussies in wisselende samenstelling participeren. Per discussiegroep wordt een kort verslag gemaakt.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Veranderen in de praktijk vraagt inzet en middelen Inleiding Aanbevelingen uit richtlijnen worden niet automatisch ingevoerd in de praktijk. Daarvoor zijn extra inspanningen nodig.

Deze richtlijn richt zich enerzijds op veranderingen in het werk van de professionals en anderzijds op veranderingen in de organisatie. Het gebruik van het zorgplan is daarbij een belangrijk hulpmiddel.

Een implementatieplan voor deze richtlijn zal in een later stadium specifiek worden uitgewerkt. In deze module wordt de implementatie in grote lijnen beschreven.


Implementatie op verschillende niveaus noodzakelijk Het Cancer Survivorship Care Plan in de VS, dat voor een deel gebruikt is voor deze richtlijn, is gevolgd door een Implementing Cancer Survivorship Care Planning. Voor de implementatie van deze richtlijn zullen plannen op verschillende niveaus en door verschillende partijen nodig zijn.

  • Op beleidsniveau kan het Nationaal Programma Kankerbestrijding een coördinerende en initiërende rol nemen bij het verder ontwikkelen van een implementatieplan door middel van de ontwikkeling van een zorgstandaard voor de oncologische zorg.
  • De wetenschappelijke en beroepsverenigingen kunnen gezamenlijk afspraken maken over de inhoud en implementatie van deze richtlijn.
  • De tumorspecifieke werkgroepen van het Integraal Kankercentrum Nederland kunnen de Richtlijn Herstel na kanker gebruiken voor de uitwerking van de nazorg met een nazorgplan per tumorrichtlijn.
  • Oncologiecommissies van de ziekenhuizen kunnen een plan van aanpak opstellen over de wijze waarop de nazorg in het ziekenhuis verbeterd kan worden. Kwaliteitsmethodieken kunnen hierbij gebruikt worden.
  • Professionals kunnen hun kennis en vaardigheden op dit terrein vergroten.

 

Functionele bekostiging moet worden geregeld Een aangepaste financieringsmethodiek is noodzakelijk voor veranderende zorg. Functionele bekostiging van een geïntegreerd oncologisch zorgpakket is pas mogelijk wanneer de minimaal noodzakelijke zorg is beschreven. Het ministerie van VWS kiest daarvoor de methodiek van zorgstandaarden. Deze standaarden zijn onderlegger voor een DBC. Tot op heden is de financiering van gespecialiseerde verpleegkundigen, psychosociale begeleiding en ondersteuning bij fysieke revalidatie niet opgenomen in de DBC's. Ook de toepassing van een nazorgplan en coördinatie van zorg is niet gefinancierd.

De beroepsverenigingen en ziekenhuizen zullen zich actief moeten inzetten voor een wijziging in financiering die goede nazorg mogelijk maakt. Ook de financiering van de huisartsenzorg speelt daarbij een rol.


Digitale toegankelijkheid en verspreiding van de richtlijn

De richtlijn zal verschijnen op www.oncoline.nl. Via de vakbladen wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht. Daarnaast werken de richtlijnwerkgroep Herstel na kanker en de wetenschappelijke verenigingen met Medisch Contact aan de implementatie via WEBTV, e-learning modules en een documentenkabinet.  Professionals kunnen deze modules gebruiken om inzicht te krijgen in wat goede nazorg betekent en op welke wijze deze zorg georganiseerd kan worden. Ook zullen initiatieven worden genomen om via websites van patiëntenverenigingen en publieke media informatie over goede nazorg te verschaffen.


Ondersteuning aan ziekenhuizen Veel ziekenhuizen werken al jaren aan meer geïntegreerde samenwerking bij de nazorg. Ziekenhuizen kunnen de zorgverzekeraars benaderen voor extra financiële ondersteuning op dit gebied. Het Integraal Kankercentrum Nederland hebben mogelijkheden om op projectbasis veranderingen in het zorgproces methodisch te begeleiden.
Het programma Sneller Beter [boek ‘Tien geleerde lessen uit de praktijk' 2008] dat gedurende 4 jaar in 24 Nederlandse ziekenhuizen tot doel had de ‘best practices' in te voeren, heeft 10 geleerde lessen in de praktijk opgesteld. Deze lessen kunnen ook bij het invoeren van verbeteringen in de nazorg door de ziekenhuizen gebruikt worden.


Les 1 Leiderschap vraagt meesterschap Veranderen gaat niet vanzelf. Hoewel iedereen het eigenlijk wel weet, wordt nogal eens vergeten dat één of meerdere personen vaak een buitengewoon grote bijdrage leveren aan een veranderingsproces.


Les 2 Goede stroom behoeft een bedding Veranderen doe je niet alleen. Er zijn prachtige voorbeelden van zeer geslaagde verbeterprojecten die een zachte dood stierven omdat een inbedding binnen de organisatie ontbrak.


Les 3 Effect moet voelbaar zijn Mensen lopen alleen, als ze zien waarvoor. De meeste mensen moeten het gevoel hebben dat verandering hen iets opleveren, voordat ze ervoor werken. Dat geldt ook voor zorgverleners.


Les 4 Weten door meten ‘Meten is weten' is de gevleugelde uitdrukking. Maar dat is niet helemaal juist, in elk geval niet volledig. Het suggereert dat meten als vanzelfsprekend leidt tot weten. En dat is niet waar. Belangrijk is van te voren te bepalen wat je wilt weten en hoe je dat het beste kunt meten. Anders verzand je al te gemakkelijk in een brij van cijfers en gegevens, waaruit je weliswaar heel veel kunt destilleren, maar niet de noodzakelijke kennis voor het inzetten van veranderingen.


Les 5 Tel uit je winst Veranderingen moeten wat opleveren. In een tijd waarin economie en financiën centraal staan, moeten verbeterprojecten meer opleveren dan alleen een kwalitatieve verbetering voor de zorg voor patiënten, een bevredigender werkklimaat voor de professionals of een pluim van de ziekenhuisdirectie.


Les 6 Goed voorbereid op reis Een veranderingsproces is als een reis door onbekend terrein. Hoewel je niet precies weet wat je onderweg tegenkomt, kun je je er wel op voorbereiden, te rade gaan bij anderen die de tocht eerder maakten of zelfs een reisleider in de arm nemen. De praktijk leert dat succesvolle verbeterprojecten baat hebben bij een stevige en duidelijke projectstructuur en een degelijk projectmanagement.


Les 7 Veranderen is maatwerk Successen uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst. Hoewel er algemene principes gelden voor veranderingsprocessen is het concrete succes van een innovatief project in hoge mate afhankelijk van de specifieke omstandigheden.


Les 8 Kijk eens in spiegel Veranderen doe je zelden voor jezelf. Mensen hebben de neiging vast te houden aan het bekende, ook al zijn ze daarover niet honderd procent tevreden. Zorgverleners vormen hierop geen uitzondering. Zelden voelen professionals in ziekenhuizen spontaan de urgentie tot het verbeteren van hun processen.


Les 9 De praktijk als leerplaats
Goed voorbeeld doet goed volgen. Vooral als dat voorbeeld van dichtbij komt. Al vanaf het begin van een verbeterproject moet duidelijk zijn hoe betrokkenen het eventuele succes verder binnen de afdeling en het ziekenhuis kunnen doorgeven. Daarbij staat natuurlijk voorop dat het project een succes moet zijn geweest.


Les 10 Een beetje druk maakt vloeibaar Veranderingen komen niet alleen. De samenleving stelt andere en vaak hogere eisen aan de zorg dan enkele decennia geleden. Patiënten hebben meer kennis gekregen, zijn mondiger geworden en willen kunnen kiezen.

Werkwijze

Het Integraal Kankercentrum Nederland heeft voor de ontwikkeling van de Richtlijn Herstel na kanker een projectstructuur ingericht met daarin vertegenwoordigd de wetenschappelijke- en de beroepsverenigingen en betrokken organisaties. De projectorganisatie bestond uit een stuurgroep, projectgroep, werkgroep nazorgplan en een afvaardiging van de Landelijke Richtlijnwerkgroep Blaascarcinoom.

Werkwijze richtlijnontwikkeling:

  1. De werkgroepen hebben via verschillende methodieken gewerkt aan de richtlijn. Via interactieve werkvormen zijn verschillende producten ontwikkeld en vervolgens geïntegreerd. De projectgroep heeft regelmatig vergaderd. De werkgroep nazorgplan heeft op interactieve wijze gewerkt aan een generiek nazorgplan. De stuurgroep heeft een startbijeenkomst gehad en drie interactieve werkbijeenkomsten. Een afvaardiging van de Landelijke Richtlijnwerkgroep Blaascarcinoom heeft één interactieve werkbijeenkomst gehad.
  2. De projectgroepleden hebben input geleverd aan het CBO voor het uitvoeren van systematische zoekacties naar relevante literatuur met betrekking tot de uitgangsvragen. De literatuur is geselecteerd door het CBO en de werkgroepleden. De geselecteerde literatuur is samengevat en voorzien van niveau van bewijs door het CBO. De projectgroep heeft vervolgens de conclusies en aanbevelingen geformuleerd. Voor de hoofdstukken 'de meeste nazorg is zelfzorg', 'evaluatie medisch handelen', 'effecten op de kosten' en 'veranderen vraagt inzet en middelen' hebben de projectgroepleden zelf literatuur gezocht en teksten opgesteld.
  3. Voor de ontwikkeling van deze richtlijn was het van cruciaal belang om te weten hoe patiënten de ideale nazorg en nacontrole zien. Een literatuurstudie naar de preferenties, wensen en verwachtingen van patiënten met kanker over nazorg is uitgevoerd. Het patiëntenperspectief is verder op innovatieve wijze geïnventariseerd via een interactieve werkconferentie, waarbij ruim veertig patiënten en professionals de agenda en gespreksonderwerpen bepaalden. Zij gaven nuttige informatie die is gebruikt bij het ontwikkelen van de richtlijn. Tijdens de Kanker Genomics Markt Plaza bijeenkomst op 28 maart 2009  bediscussieerden een panel en 145 (ex-)patiënten tijdens een workshop getiteld 'Eens patiënt, altijd patiënt?' stellingen die betrekking hebben op de Richtlijn Herstel na kanker. De uitkomsten zijn verwerkt in de richtlijn.
  4. In een ronde tafel bijeenkomst op 9 maart 2009 hebben de voorzitters van de Nederlandse Vereniging van Medische Oncologie, de Nederlandse Vereniging van Chirurgische Oncologie en de Nederlandse Vereniging van Radiotherapie en Oncologie, samen met experts, de conclusies en aanbevelingen uit de conceptrichtlijn en de implementatie ervan bediscussieerd. De resultaten van deze bijeenkomst zijn verwerkt in de richtlijn.
  5. Uit de commentaarfase kon geconcludeerd worden dat er behoefte is aan een verdere uitwerking van de samenwerking tussen professionals in het ziekenhuis en de huisartsen. Deze conclusie heeft geleid tot vervolggesprekken met de NVZ, de NVCO, NVMO, NVRO en de NHG in samenspraak met de hoogleraren huisartsengeneeskunde uit de Signaleringscommissie Kanker (SCK) van KWF Kankerbestrijding voor het Signaleringsrapport ‛Kankerzorg in de eerstelijn‛. Naar aanleiding van deze gesprekken is besloten om, na verwerking van het aanvullende commentaar van de NHG, de ontwikkeling van de richtlijn af te ronden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Nieuwe organisatie van nazorg