Fracturen bij kinderen

Initiatief: NVVH Aantal modules: 29

Kindermishandeling bij fracturen bij kinderen

Uitgangsvraag

Wanneer dient bij fracturen bij kinderen aan toegebracht letsel worden gedacht?

 

Hoe dient de anamnese uitgevoerd te worden bij vermoeden kindermishandeling?

Overwegingen

Fracturen

De werkgroep is het in grote lijnen eens met de NVK richtlijn Signalering kindermishandeling dat er bij kinderen die zich presenteren met bepaalde fracturen aan niet accidenteel letsel moet worden gedacht (NVK, 2016). In geval van fracturen, met een hoge en een gemiddelde specificiteit, benoemd in tabel 1 dient, indien er geen/onvoldoende verklarend  trauma in de anamnese wordt beschreven, nader onderzoek naar  niet accidenteel letsel te worden uitgevoerd.

 

Tabel 1 Specificiteit van radiologische bevindingen met betrekking tot niet-accidenteel letsel (Kleinman, 2015)

Hoge specificiteit

Metafysaire hoekfracturen

Posterieure ribfracturen

Scapula fracturen

Processus spinosi fracturen

Sternum fracturen

Gemiddelde specificiteit

Multipele fracturen, met name bilateraal

Fracturen van verschillende leeftijd

Salter Harris type I fracturen

Vertebrale fracturen en/of spondylolisthesis

Fracturen van vingers

Complexe schedelfracturen

Bekken fracturen

Lage specificiteit

Subperiostale nieuwe botformatie

Clavicula fracturen

Lange pijpbeen schacht fracturen

Lineaire schedelfracturen

Deze tabel heeft een hogere specificiteit  voor jongere kinderen (=< 2 jaar).

 

Uiteraard is het in voorkomende gevallen van groot belang dat er een correcte en gerichte anamnese wordt uitgevoerd. Binnen deze anamnese dienen, onder andere, vragen vanuit een screenings instrument gesteld te worden. Een van die screeningsinstrumenten is het SPUTOVAMO, waarvan ook kortere versies in gebruik zijn:

  • Past het verhaal bij het ontwikkelingsstadium van het kind (en het Soort letsel)? Dit is waarschijnlijk de belangrijkste vraag die men zich moet stellen, als dit niet zo is dan is de kans op niet accidenteel letsel veel waarschijnlijker.
  • Blijft het verhaal consistent (Persistent)?
  • Zijn ouders direct gekomen (Uitstel)?
  • Komt het type fractuur, richting en locatie, overeen met het voorgestelde Werkingsmechanisme (Top Teen onderzoek verdacht)? Bijvoorbeeld: bij een spiraalfractuur moet er sprake zijn geweest van een rotatie component.
  • Hoe is de interactie tussen ouders/verzorgers en kind ?
  • Is het trauma ernstig genoeg om de fractuur te verklaren (Verklaring)?
  • Is er sprake van oude letsels (belang van top teen onderzoek)?

Naast anamnese is een top teen onderzoek van groot belang. Indien er sprake is van hematomen of ander letsel leg deze dan vast en bespreek dit met ouders. Zie NVK richtlijn Blauwe plekken bij kinderen 2016.

 

Advies en aanvullende beeldvorming

Indien er twijfel is of de gediagnosticeerde fractuur het gevolg kan zijn van niet accidenteel letsel kan overwogen worden contact op te nemen met een deskundige in letselduiding. Vaak wordt de kinderarts in consult gevraagd om mee te denken en verder een top teen onderzoek te doen. Er kan overlegd worden met het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK), eventueel na consultatie van regionaal netwerk (forensisch arts). Het LECK is 24/7 bereikbaar op telefoonnummer: 0900-20 4445444. Voor meer informatie zie ook: www.leck.nu.

 

Bij vermoeden op kindermishandeling dient de vernieuwde meldcode van de KNMG gevolgd te worden en in alle gevallen dient contact opgenomen te worden met Veilig Thuis voor advies (KNMG, 2018). Tevens dient de arts melding te overwegen en gebruikt hiervoor het afwegingskader.

 

Radiologisch onderzoek speelt een belangrijke rol in de diagnostiek van fysieke kindermishandeling. Bij een vermoeden op kindermishandeling dient bij kinderen onder de leeftijd van 2 jaar een skeletstatus worden verricht, volgens de richtlijnen van The Royal College of Radiologists and Society and College of Radiographers (RCR, September 2018, zie onderstaand). De skeletstatus moet na 2 weken herhaald worden om callusvorming bij verse fracturen  te detecteren. Callusvorming treedt namelijk vaak na 14 dagen op en kan bij de initiële skeletstatus gemist worden. Bij kinderen boven de  2 jaar kan een skeletstatus worden overwogen afhankelijk van het verhaal en de eventueel aanwezige risicofactoren. Indien er in het gezin, buiten het kind waarbij de verdenking op kindermishandeling bestaat, er andere kinderen zijn onder de leeftijd van 2 jaar dient ook bij hen een skeletstatus gemaakt te worden.

 

Indien er lokaal geen expertise beschikbaar is voor de beoordeling van de skeletstatus kan altijd contact opgenomen worden met het dichtstbijzijnde kinderradiologisch centrum of het LECK.

 

Voor een meer uitgebreide beschrijving van fracturen bij kinderen in relatie tot niet accidenteel letsel verwijzen wij naar het medisch handboek kindermishandeling (Van de Putte, 2013, Bilo, 2009).

 

Schedel

  •  AP
  •  Lateraal

Wervelkolom

  •  Lateraal

Thorax

  •  AP
  •  Lateraal
  •  Driekwart Rechts en Links opnames

Abdomen & bekken

  •  Abdomen AP incl. bekken

Bovenste extremiteiten

  •  Humerus AP
  •  Radius en ulna AP
  •  Laterale elleboog (detail opname)
  •  Laterale pols (detail opname)

Onderste extremiteiten

  •  Femur AP
  •  Tibia en fibula AP
  •  Laterale knie (detail opname)
  •  Laterale enkel (detail opname)

Hand en pols

  •  PA

Voet

  •  AP of PA

 

Follow up skeletstatus

Algemeen

  •  Alle afwijkende anatomische regio’s op initiële skeletstatus.
  •  Na 11-14 dagen.

Thorax

  •  AP
  •  Lateraal
  •  Driekwart Rechts en Links opnames

Bovenste extremiteiten

  •  Humerus AP
  •  Radius en ulna AP

Onderste extremiteiten

  •  Femur AP
  •  Tibia en fibula AP

Onderbouwing

Fracturen worden bij 55% van de jonge kinderen die fysiek zijn mishandeld aangetroffen, 18 % van hen heeft meerdere fracturen. Hoe jonger het kind, hoe hoger de kans dat een fractuur is ontstaan door mishandeling. Vroege detectie voorkomt escalatie van de fysieke mishandeling waarbij potentieel levensbedreigend letsel kan worden voorkomen.

 

Zoals ook vermeld in de NVK richtlijn kindermishandeling komt fysieke kindermishandeling relatief vaker voor bij kinderen die zich melden op de spoedeisende hulp (SEH) in vergelijking met de algemene bevolking.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is niet gezocht naar literatuur omdat het hier om specifieke situaties gaat (Kindermishandeling bij fracturen bij kinderen in Nederland). Deze module is gebaseerd op het perspectief van zorgverleners en patiënten en bestaande richtlijnen.

  1. Cramer KE. Orthopedic aspects of child abuse. Pediatr Clin North Am. 1996;43(5):1035-51. PubMed PMID: 8858072.
  2. Kleinman PK, Rosenberg AE, Tsai A. Skeletal trauma: general considerations. In Diagnostic Imaging of child abuse eds. PK Kleinman. 3rd edition 2015;pp:23-54.
  3. KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, editie 2015. Geraadpleegd via: https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/kindermishandeling-en-huiselijk-geweld-5.htm.
  4. McMahon P, Grossman W, Gaffney M, et al. Soft-tissue injury as an indication of child abuse. J Bone Joint Surg Am. 1995;77(8):1179-83. PubMed PMID: 7642662.
  5. Richtlijn Singalering Kindermishandeling, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), geraadpleegd via: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/signalering_kindermishandeling. 2016.
  6. van Rijn RR, Robben SGF. Fracturen op de kinderleeftijd. Accidenteel versus toegebracht letsel. In: van de Putte EM, Lukassen IMA, Russel IMB en Teeuw AHT eds. Medisch handboek kindermishandeling. Bohn Stafleu van Loghum. 2013;pp:77-92.
  7. The Royal College of Radiologists, Royal College of Paediatrics and Child Health, Health C. Standards for Radiological Investigations of Suspected Non-accidental Injury. 2008. Geraardpleegd via: https://www.rcr.ac.uk/publication/standards-radiological-investigations-suspected-non-accidental-injury.
  8. Sinal SH, Stewart CD. Physical abuse of children: a review for orthopedic surgeons. J South Orthop Assoc. 1998;7(4):264-76. PubMed PMID: 9876997.
  9. Bilo RAC, Bilo RAC, Robben SGF, van Rijn RR (2009). Forensische aspecten van fracturen op de kinderleeftijd. Isala, Zwolle, 978907 (1), 1-292.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 06-03-2019

Laatst geautoriseerd  : 06-03-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2023

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVvH is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Opstellen van een evidence-based richtlijn over de diagnostiek en behandeling van fracturen bij kinderen.

 

Doelgroep

De richtlijn is primair bedoeld voor de behandelend medisch specialisten en andere zorgprofessionals die betrokken zijn bij de zorg voor fracturen bij kinderen: veelal verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR), de Nederlands Orthopaedische Vereniging (NOV), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC), de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA), de Vereniging van Revalidatieartsen (VRA), het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK), Vereniging Gipsverbandmeesters Nederland (VGN).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van fracturen bij kinderen.

 

Werkgroep

  • Drs. J.B. Sintenie, traumachirurg, werkzaam in het Elkerliek Ziekenhuis te Helmond, NVvH, Voorzitter
  • Dr. J.H. Allema, traumachirurg en kinderchirurg, werkzaam in het HagaZiekenhuis, locatie Juliana Kinderziekenhuis, te Den Haag, NvVH
  • Dr. B. Ivanyi, kinderrevalidatiearts, werkzaam bij Revalidatie Centrum Friesland locatie Beetsterzwaag, VRA
  • Drs. D.R.J. Kempink, orthopedisch chirurg, werkzaam in het Erasmus Medisch Centrum/ Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam en Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden, NOV
  • Dr. B. van de Kerkhof- Bon, spoedeisende hulparts, werkzaam bij het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, NVSHA
  • Dr. H. Oostenbroek, orthopedischchirurg, werkzaam bij Bergman Clinics te Rijswijk, NOV
  • Prof. dr. V.A. de Ridder MBA, traumachirurg en kinderchirurg, werkzaam in Universitair Medisch Centrum te Utrecht en het Franciscus Gasthuis te Rotterdam, NVvH
  • Prof. Dr. R. van Rijn, kinderradioloog, werkzaam in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, NVvR
  • Dr. M. Rövekamp, kinderarts, werkzaam bij Kinderbuik&Co te Bilthoven, NVK
  • M. Schuuring, (kinder)fysiotherapeut, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, KNGF

 

Meelezers

  • M. Aarts, gipsverbandmeester, werkzaam in het Elkerliek Ziekenhuis te Helmond, VGN
  • Dr. C. van Nieuwenhoven, plastisch chirurg, werkzaam in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, NVPC

 

Met ondersteuning van:

  • Dr. W.A. van Enst, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • H. Kooijmans MSc, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A. Vaes, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • F. Willeboordse MSc, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • W.J. Harmen MSc, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M.E. Wessels MSc, Literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • D.P. Gutierrez, Projectsecretaresse, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Allema

Chirurg

Bestuur Stichting Spoedeisende Hulp bij Kinderen (SHK), onbetaald

geen

geen

Van Enst

Senior Adviseur

Lid van GRADE working group en Dutch GRADE Network

geen

geen

Ivanyi

Revalidatiearts

geen

geen

geen

Kempink

Orthopedisch chirurg

geen

geen

geen

Oostenbroek

Orthopedisch chirurg, 0,9 FTE

- Raad van Toezicht Kennisinstituut Mondzorg

Oostenbroek

geen

De Ridder

Traumachirurg bij kinderen

geen

geen

geen

Van Rijn

- Kinderradioloog Emma Kinderziekenhuis

- Academisch Medisch Centrum Amsterdam, Detachering 0,2 FTE

geen

geen

geen

Rövekamp

Kinderarts

geen

geen

geen

Schuuring

(Kinder)fysiotherapeut

geen

geen

geen

Sintenie

Voorzitter werkgroep

- Faculty cursus AO international onkostenvergoeding 2 dgn/jr
- Faculty Advanced Trauna Life Support, ATLS, onkostenvergoeding 2 dgn/jr
- Faculty Osteosynthesis and Trauma Care cursus, onkostenvergoeding 2 dgn/jr

geen

geen

Van de Kerkhof-van Bon

AIOS spoedeisende hulp arts

Lid van sectie kindermishandeling en huiselijk geweld bij de Nederlandse Vereniging voor spoedeisende hulp artsen

geen

geen

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door genodigden bij een Invitational Conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen en voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose (van Everdingen, 2004).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt en ouders/verzorgers (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html. 2012.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html. 2013.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.

Volgende:
Neonaten en specifieke aandoeningen