Hypertriglyceridemie met chylomicronen & VLDL
Uitgangsvraag
Hypertriglyceridemie met chylomicronen en VLDL: familiaire hyperchylomicronemie of (partiële) LPL-deficiëntie
Deelvragen
- Welke lipiden en/of (apo)lipoproteïnen kunnen worden gebruikt voor het bepalen van het risico op hart- en vaatziekten en/of pancreatitis in patiënten met ernstige hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen (familiaire hyperchylomicronemie) of op basis van chylomicronen en VLDL ((partiële) LPL-deficiëntie)?
- Welke streefwaarden van welke lipiden en/of (apo)lipoproteïnen moet gehandhaafd worden voor het instellen van behandeling en target bij primaire en secundaire preventie in patiënten met ernstige hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen (familiaire hyperchylomicronemie) of op basis van chylomicronen en VLDL ((partiële) LPL-deficiëntie)?
- Wat is de optimale behandeling van patiënten met ernstige hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen (familiaire hyperchylomicronemie) of op basis van chylomicronen en VLDL ((partiële) LPL-deficiëntie) gelet op hun risico op hart- en vaatziekten?
Aanbeveling
Monitor bij de behandeling en follow-up van patiënten met familiaire hyperchylomicronemie syndroom triglyceriden ter preventie van pancreatitis.
Behandel patiënten met familiaire hyperchylomicronemie syndroom bij voorkeur in een expertisecentrum voor zeldzame erfelijke dyslipidemie.
Overweeg familieonderzoek met name bij broers en zussen (evt. door te verwijzen naar centrum) naar genetische oorzaak van hypertriglyceridemie bij pancreatitis met verhoogde triglyceriden plasmaconcentratie.
Verlaag plasmatriglyceriden bij zeer hoge plasmaconcentraties of bij pancreatitis middels vetarm dieet (MCT-dieet).
Behandel patiënten met familiaire hyperchylomicronemie syndroom ter preventie van pancreatitis op proef met een fibraat. Streef bij behandeling naar triglyceriden onder de 10 mmol/l.
Overwegingen
FHC is een zeldzame aandoening (1-2:1.000.000), die zich vaak al presenteert op kinderleeftijd met buikpijn en pancreatitis. Wanneer triglyceridenconcentraties in het bloed hoger dan 10 mmol/l zijn, zoals bij FHC meestal het geval is, is er een verhoogde kans op pancreatitis. Patiënten met FHC hebben in principe geen verhoogd risico op hart- en vaatziekten.
Meestal is de combinatie (recidiverende) pancreatitis en persisterend sterk verhoogde triglyceriden (>10 mmol/l) een indicatie om te denken aan FHC.
Laboratoriumdiagnostiek
Een volledig lipidenprofiel bestaand uit totaalcholesterol, LDL-C, HDL-C, triglyceriden en apoB dient te worden verricht. Vervolgens kan het apoB diagnostisch algoritme toegepast worden (zie submodules Diagnostiek) opdat een indicatie kan worden verkregen over de aanwezigheid van chylomicronen. LPL-activiteit kan worden gemeten in het plasma na toediening van heparine, waardoor LPL loskomt van het endotheel. Tevens kan in gespecialiseerde laboratoria de apoCII/CIII-ratio gemeten worden. In de praktijk biedt dit geen meerwaarde daar het therapeutisch beleid niet verandert.
DNA-diagnostiek
DNA naar FHC kan worden verricht naar mutaties in LPL, APOA5, GPIHBP1 en APOC2 gen.
De begeleiding van patiënten met FHC dient te geschieden door een ervaren behandelteam.
Er zijn momenteel geen effectieve medicamenteuze behandelingsopties beschikbaar voor de behandeling van FHC. Daarom is ervoor gekozen om dezelfde aanbevelingen over behandeling te volgen als uiteengezet door de ESC/EAS Guidelines for the Management of Dyslipidaemias (Catapano, 2016). Wel is er veel belovende medicatie die na een succesvolle fase 2 studie momenteel in fase 3 onderzoek wordt onderzocht voor deze patiënten, namelijk ApoC3-antisense therapie (Gaudet, 2014).
Dieet
Op dit moment is de enige optie om de triglyceriden te verlagen een sterk vetbeperkt dieet, waarbij de vetinname beperkt wordt tot 10-15% van de totale dagelijkse calorie-inname. Geadviseerd wordt dat patiënten Medium Chain Triglyceride (MCT) olie te gebruiken. Ook mag de patiënt bij dit dieet geen alcohol drinken. Dit strenge dieet heeft geen invloed op de groei en ontwikkeling in de kindertijd en puberteit.
Gentherapie
Tussen 2012 en 2017 was de eerste door EMA goedgekeurde menselijke gentherapie (alipogene tiparvovec) beschikbaar. Hierbij werd door middel van multipele intramusculaire injecties van een AAV-1-viraal construct van het LPL-gen in het been toegediend. Helaas was het effect op triglyceriden niet heel groot (mediaan triglyceriden van 29,2 mmol/l naar 20,9 mmol/l na 2 jaar). Het aantal pancreatitis episodes daalt enigszins na behandeling: 1,56 dagen per jaar naar 0,82 dagen per jaar. De gemelde bijwerkingen waren mild; vooral voorbijgaande injectieplaats reacties (Gaudet, 2016). Vanwege zeer beperkt gebruik van het middel (1 patiënt) zal de registratie per oktober 2017 verlopen.
Vanwege de zeldzaamheid van het ziektebeeld en de specifieke behandeling is het gewenst dat patiënten worden gecentreerd en behandeld in een behandelcentrum gespecialiseerd in zeldzame erfelijke dyslipidemie. De NFU heeft expertisecentra voor zeldzame aandoeningen erkend. Voor zeldzame erfelijke dyslipidemie zijn op dit moment in Nederland twee centra erkend, namelijk AMC en Erasmus MC. In de toekomst wordt deze lijst wellicht uitgebreid.
De meeste patiënten worden gediagnostiseerd op zeer jonge leeftijd en worden behandeld door een kinderarts metabole kinderziekten waarna in overleg met ouders en patiënt transitie plaats vindt naar de internist op 16 tot 20-jarige leeftijd.
Behandeling acute pancreatitis bij FHC patiënten
De behandeling van een acute pancreatitis bij FHC-patiënten bestaat uit nuchter houden tot pijn verminderd en daarna voeding via jejunum- of maagsonde met MCT-sondevoeding (volgens de richtlijn acute pancreatitis IAP/APA 2013).
Aferese is zeer effectief in het verlagen van de triglyceriden concentratie (60 tot 80%). Of aferese daadwerkelijk de duur van de pancreatitis en/of complicaties en mortaliteit van pancreatitis vermindert is onduidelijk. In een recente meta-analyse (Click, 2015) werd opgemerkt dat het niet mogelijk is om conclusies te trekken gezien reportage bias, ongecontroleerde vergelijkingen en het ontbreken van een controlegroep. In het geval van een ernstige pancreatitis en sterk verhoogde triglyceriden is te overwegen om binnen 24 uur tot maximaal 96 uur na begin van symptomen aferese toe te passen. Daarna moet opnieuw een afweging worden gemaakt wanneer en of een hernieuwde aferese noodzakelijk is.
Onderbouwing
Achtergrond
Bij patiënten met ernstige hypertriglyceridemie (TG >10 mmol/l) is het belangrijk vast te stellen welke triglyceriderijke lipoproteïnepartikels verhoogd zijn: chylomicronen of chylomicronen en/of VLDL en/of VLDL remnants. In deze submodule worden patiënten met hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen (familiaire hyperchylomicronemie) en patiënten met hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen en VLDL op basis van partiële LPL-deficiëntie beschreven. Patiënten met VLDL-remnants (familiaire dysbètalipoproteïnemie) staan beschreven in de submodule ‘Gecombineerde dyslipidemie met VLDL & FBDL’ en patiënten met VLDL (familiaire hypertriglyceridemie) staan beschreven in de submodule ‘Hypertriglyceridemie op basis van VLDL’.
Familiaire hyperchylomicronemie syndroom (FHC) is een zeer zeldzame aandoening gekarakteriseerd door een sterk verhoogd triglycerideconcentratie. FHC wordt veroorzaakt door mutaties in een gen van enzymen of eiwitten die betrokken zijn bij de lipolyse, zoals Lipoproteine Lipase (LPL)-gen, apoC2-gen, apoA5-gen, Glycosylphophatidylinositol anchored high density lipoprotein binding protein 1 (GPI-HBP1) -gen, Lipase Maturation Factor 1 (LMF1) -gen, apoE-gen en (gain-of-function mutatie in) apoC3-gen. Het betreffen autosomaal-recessieve mutaties waarvan de prevalenties zeer laag zijn (1:1.000.000). Een homozygote mutatie of compound heterozygote mutaties kunnen leiden tot sterk verhoogde plasmatriglyceriden. Heterozygote LPL-mutaties (in combinatie met andere factoren) kunnen leiden tot verhoogde triglyceriden. Patiënten met FHCS hebben een verhoogd risico op recidiverende pancreatitiden.
Samenvatting literatuur
Er zijn geen studies gevonden doe voldeden aan de selectiecriteria.
Zoeken en selecteren
Om de eerste en derde uitgangvraag te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van de ESC/EAS-richtlijn Management of Dyslipidaemias uit 2016.
Om de tweede uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag (vragen):
Wat is het risico op hart- en vaatziekten in patiënten met ernstige hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen (familiaire hyperchylomicronemie) of op basis van chylomicronen en VLDL ((partiële) LPL-deficiëntie)?
Patiënten patiënten ernstige hypertriglyceridemie op basis van chylomicronen (familiaire hyperchylomicronemie) of op basis van chylomicronen en VLDL ((partiële) LPL-deficiëntie);
Moment diagnose;
Uitkomst hart- en vaatziekten, mortaliteit;
Periode: tien-jaar risico en lifetime risk.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte hart- en vaatziekten en mortaliteit voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaten.
Hart- en vaatziekten: Gebaseerd op de SCORE-tabel uit de CVRM-richtlijn kan men een absoluut 10-jaarsrisico voor hart- en vaatziekten van ten minste 20% als klinisch relevant benoemen. Echter, deze tabel combineert het resultaat van verschillende risicofactoren voor het bepalen van het risico. Een enkele risicofactor, in dit geval ernstige hypertriglyceridemie, die een bijdrage van ten minste 5% aan het absoluut 10-jaarsrisico heeft, wordt als een klinisch (patiënt) relevant risico benoemd.
Mortaliteit: Gebaseerd op de SCORE-tabel uit de CVRM-richtlijn kan men een absoluut 10-jaarsrisico voor mortaliteit van ten minste 10% als klinisch relevant benoemen. Echter, deze tabel combineert het resultaat van verschillende risicofactoren voor het bepalen van het risico. Een enkele risicofactor, in dit geval ernstige hypertriglyceridemie, die een bijdrage van ten minste 1% aan het absoluut 10-jaarsrisico heeft, wordt als een klinisch (patiënt) relevant risico benoemd.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (OVID), Embase en de Cochrane Library is met relevante zoektermen gezocht naar observationele studies of systematische reviews van observationele studies. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 76 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: observationele studies van patiënten met familiaire hyperchylomicronemie of (partiële) LPL-deficiëntie waarbij het risico op hart- en vaatziekten of mortaliteit was berekend. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 7 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 7 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en nul studies definitief geselecteerd.
Resultaten
Geen onderzoek is opgenomen in de literatuuranalyse.
Referenties
- Brahm AJ, Hegele RA. Chylomicronaemia--current diagnosis and future therapies. Nat Rev Endocrinol. 2015;11(6):352-62. doi: 10.1038/nrendo.2015.26.
- Catapano AL, Graham I, De Backer G, Wiklund O, Chapman MJ, Drexel H, Hoes AW, Jennings CS, Landmesser U, Pedersen TR, Reiner , Riccardi G, Taskinen MR, Tokgozoglu L, Verschuren WM, Vlachopoulos C, Wood DA, Zamorano JL. 2016 ESC/EAS Guidelines for the Management of Dyslipidaemias: The Task Force for the Management of Dyslipidaemias of the European Society of Cardiology (ESC) and European Atherosclerosis Society (EAS) Developed with the special contribution of the European Assocciation for Cardiovascular Prevention & Rehabilitation (EACPR). Atherosclerosis. 2016 Oct;253:281-344. doi: 10.1016/j.atherosclerosis.2016.08.018. Epub 2016 Sep 1.
- Click B, Ketchum AM, Turner R, Whitcomb DC, Papachristou GI, Yadav D. The role of apheresis in hypertriglyceridemia-induced acute pancreatitis: A systematic review. Pancreatology. 2015 Jul-Aug;15(4):313-20. doi: 10.1016/j.pan.2015.02.010. Epub 2015 Mar 10.
- Gaudet D, Brisson D, Tremblay K, et al. Targeting APOC3 in the familial chylomicronemia syndrome. N Engl J Med. 2014;371(23):2200-6. doi: 10.1056/NEJMoa1400284.
- Gaudet D, Méthot J, Déry S, et al. Efficacy and long-term safety of alipogene tiparvovec (AAV1-LPLS447X) gene therapy for lipoprotein lipase deficiency: an open-label trial. Gene Ther. 2013;20(4):361-9. doi: 10.1038/gt.2012.43.
Evidence tabellen
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Reviewfilter |
|
Goldberg, 2012 |
Review van casereports |
Yuan, 2007 |
Behandeling van hypertriglyceridemie |
Sugandhan, 2007 |
Case report |
RCT-filter |
|
McBride, 2007 |
Hypertriglyceridemie, niet over LPL-deficiëntie |
Diverse designsfilter |
|
Benlian, 1996 |
Case series van vier patiënten |
Lachaine, 2015 |
Conference abstract |
Sisman, 2014 |
Case series van patiënten met pancreatitis en met of zonder HTG; Ontbreken van een vergelijkende groep |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 03-04-2018
Laatst geautoriseerd : 03-04-2018
Geplande herbeoordeling :
Deze richtlijn is geautoriseerd is door de in de werkgroep participerende partijen; daarnaast ligt deze richtlijn nog ter autorisatie voor bij de VKGN.
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep wel in stand gehouden. Het bestuur van de Nederlandse Internisten Vereniging bepaalt uiterlijk na de autorisatie van de multidisciplinaire richtlijn CardioVasculair RisicoManagement (CVRM) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Aangezien de richtlijn naar de huidige CVRM-richtlijn uit 2011 refereert, zal bij een herziene CVRM-richtlijn gecontroleerd moeten worden of de verwijzingen nog kloppen. De geldigheid van deze richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Internisten Vereniging is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van deze richtlijn is het bevorderen van een optimale diagnostiek en behandeling van patiënten met een (erfelijke) dyslipidemie. Door het optimaliseren van de diagnostiek en behandeling bij een (erfelijke) dyslipidemie wordt het risico op het krijgen van hart- en vaatziekten en de andere genoemde aandoeningen verkleind.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen van internisten, cardiologen en kinderartsen. Daarnaast is deze richtlijn bedoeld om zorgverleners die anderzijds betrokken zijn bij patiënten met (erfelijke) dyslipidemie te informeren, waaronder (kader)huisartsen, neurologen, vaatchirurgen, laboratoriumspecialisten klinische chemie, klinisch genetici/genetisch consulenten (klinische genetica), verpleegkundig specialisten hart- en vaatziekten en praktijkondersteuners.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met (erfelijke) dyslipidemie te maken hebben.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- Professor dr. J. (Jacqueline) de Graaf, internist-vasculaire geneeskunde, werkzaam in het Radboudumc te Nijmegen, voorzitter, NIV
- Dr. J.E. (Jeanine) Roeters van Lennep, internist-vasculaire geneeskunde, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, voorzitter, NIV
- Professor dr. F.L.J. (Frank) Visseren, internist-vasculaire geneeskunde, werkzaam in het UMCU te Utrecht, NIV
- Dr. B.P.M. (Ben) Imholz, internist-vasculaire geneeskunde, werkzaam in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis te Tilburg, NIV
- Dr. J.J.J. (Jeroen) de Sonnaville, internist-endocrinoloog, werkzaam in het Tergooi Ziekenhuis te Hilversum, NIV
- Dr. P.E. (Petr) Jira, kinderarts, werkzaam in het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch, NVK
- Dr. A. (Anho) Liem, cardioloog, werkzaam in het Sint Franciscus Gasthuis te Rotterdam, NVVC
- Dr. T. (Talip) Tumkaya, huisarts, werkzaam in de Huisartsenpraktijk Parkhof te Maassluis, NHG
- H. (Hans) van Laarhoven, manager team collectieve belangenbehartiging, werkzaam bij de Hart&Vaatgroep te Den Haag, De Hart&Vaatgroep
Meelezers:
- J.M.H. (Annette) Galema-Boers, verpleegkundig specialist, werkzaam bij Erasmus MC te Rotterdam, NVHVV
- Dr. R.P. (Raoul) Kloppenborg, neuroloog, werkzaam bij het UMCU te Utrecht, NVN
- Dr. J.C. (Joep) Defesche, staflid Laboratorium voor Genoom diagnostiek, werkzaam bij het AMC te Amsterdam
- Dr. J. (Peter) van Tintelen, klinisch geneticus, werkzaam bij het AMC te Amsterdam, VKGN
- Dr. S. (Sjana) Kos, klinisch chemicus, werkzaam bij het Maasstadziekenhuis te Rotterdam, NVKC
- Dr. B.H.P. (Bernard) Elsman, chirurg, werkzaam bij het Deventer Ziekenhuis te Deventer, NVVH
- Dr. M.E. (Janneke) Wittekoek, cardioloog en medisch directeur Stichting LEEFH, werkzaam bij Heartlife Klinieken & Stichting LEEFH, StLEEFH
Met ondersteuning van:
- Dr. B.H. (Bernardine) Stegeman, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- A. (Anouk) Rozeboom, MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Ing. L.H.M. (Linda) Niesink-Boerboom, MSc, literatuurspecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- S. (Samara) de Jong-Jaber, MSc, beleidsadviseur, Nederlandse Internisten Vereniging
- G.M. (Maike) van Leeuwen, beleid- en projectondersteuner, Nederlandse Internisten Vereniging
- N.F. (Natalia) Bullock, projectsecretaresse, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventueel belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
De Graaf |
|
Geen |
Ontwikkelaar van de ApoB-app (diagnostisch tool op basis van apoB) |
Geen opsteller aanbevelingen over het gebruik van de ApoB-app |
Roeters van Lennep |
Internist-vasculair geneeskundige |
|
|
Geen actie; Lomitapide wordt niet in de richtlijn besproken en lezingen zijn overschrijdend over de hele richtlijn. |
Visseren |
|
|
Deelname aan verschillende fase II en III multicenter klinische trials met PCSK9 monoklonale antilichamen of PCSK9 siRNA (Amgen, Sanofi, Pfizer), antisense apoB (GenZyme), antisense Lp(a) (ISIS) antisense apoCIII (ISIS).
|
Geen actie (PCSK9 monoklonale antilichamen: alleen betrokken bij patiënteninclusie; PCSK9 siRNA: nog niet beschikbaar en naar verwachting ook niet binnen twee jaar)
|
Imholz |
Internist-vasculair geneeskundige |
|
|
Geen actie; gemelde belangen zijn overschrijdend aan de gehele richtlijn |
De Sonnaville |
Internist-endocrinoloog |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Jira |
Kinderarts |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Liem |
|
|
|
Geen actie; gemelde belangen zijn overschrijdend aan de gehele richtlijn |
Tumkaya |
|
Geen |
Geen |
Geen actie |
Van Laarhoven |
|
Lid Raad van Toezicht LAREB (bestuurskostenvergoeding conform NVTZ)
|
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan De Hart&Vaatgroep.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door De Hart&Vaatgroep, NHG en VIG (voorheen Nefarma) via invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitters en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ROBINS-I – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module 'Randvoorwaarden bij dyslipidemie'.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html. 2012.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten, 2015.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html. 2013.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.