Erfelijke darmkanker

Initiatief: IKNL Aantal modules: 73

Erfelijke darmkanker - Duodenum

Disclaimer 

In aanvulling op de gebruikersvoorwaarden, die in deze onverkort van toepassing zijn, geldt hetgeen hierna staat. Deze richtlijn is eerder geplaatst geweest op Oncoline en is vooruitlopend op het actualiseren ervan, nu in deze database opgenomen. De richtlijn zoals die nu is opgenomen voldoet nog niet aan alle kwaliteitseisen die aan publicatie in de Richtlijnendatabase worden gesteld en is daarom als PDF geplaatst. De richtlijn zal modulair worden geactualiseerd in nog volgende onderhoudsronden.

 

Zie het PDF-bestand 'Duodenum' in de bijlagen.

Onderbouwing

Surveillance
Er zijn aanwijzingen dat bijna alle FAP-patiënten duodenale adenomen krijgen. Het lifetime risk op duodenumcarcinoom is naar schatting 5%.
Niveau 3: C Spigelman 1989 (5)

Er zijn aanwijzingen dat de effectiviteit van een surveillance programma prospectief onvoldoende bewezen is. In de literatuur wordt wel regelmatige endoscopische surveillance van het duodenum geadviseerd, op geleide van de Spigelman classificatie.
Niveau 3: C Groves 2002 (6), D Hirota 2006 (22)

Bij patiënten met duodenale polyposis is de werkgroep van mening dat surveillance endoscopieën zowel met voor- als met zijwaartskijkende endoscoop dienen te worden verricht om ook de papil goed in beeld te krijgen.
Niveau 4: D mening werkgroepleden

Er zijn aanwijzingen dat ter beoordeling van de mate van ernst van duodenale polyposis een endoscopisch en pathologisch scoringssysteem dient te worden gehanteerd: de Spigelman-classificatie. Het risico op het ontwikkelen van een duodenumcarcinoom is afhankelijk van het Spigelman-stadium.
Niveau 3: C Spigelman 1989 (5), Groves 2002 (6)

Er zijn aanwijzingen dat de noodzakelijke frequentie van surveillance van het duodenum wordt bepaald door het Spigelman-stadium en is hoger bij een oplopend stadium.
Niveau 3: C Groves 2002 (6), D Gallagher 2006 (8), Cruz-Correa 2003 (9)

Het merendeel van de patiënten met FAP heeft ‘fundic gland' poliepen in de fundus en het corpus van de maag. Deze fundic gland poliepen hebben een zeer laag risico op maligne ontaarding. Patiënten met FAP hebben ook een verhoogde kans op adenomen in de maag, die zich dan meestal in het antrum bevinden.
Niveau 4: D Gallagher 2006 (8)

Behandeling
Er zijn aanwijzingen dat bij patiënten met duodenale polyposis Spigelman-stadium IV behandeling dient te worden overwogen.
Niveau 3: C Groves 2002 (6), D Hirota 2006 (22)

Er zijn geen aanwijzingen voor een belangrijke rol voor chemopreventie van duodenale polyposis bij FAP-patiënten met COX-2 antagonisten of Sulindac.
Niveau 3: C Nugent 1993 (10), Richard 1997 (11), Seow-Choen 1996 (23), Phillips 2002 (24), Juni 2004 (25)

Radicale chirurgische behandeling van duodenale polyposis bestaat uit pancreaticoduodenectomie of pancreassparende duodenectomie. Deze beide operaties hebben echter een hoge morbiditeit en een aanzienlijke mortaliteit.
Niveau 3: C Neoptolemos 1997 (26), D Gallagher 2004 (20) Skipworth 2011 (27)

Er zijn aanwijzingen dat endoscopische behandeling van duodenale polyposis bij FAP-patiënten voor een deel van de patiënten een alternatief lijkt te zijn voor operatie. Er zijn hierover slechts weinig prospectief verzamelde gegevens over bekend.
Niveau 3: C Brosens 2005 (14), Latchford 2006 (15)

Er zijn geen aanwijzingen dat door preventieve endoscopische dan wel chirurgische behandeling van duodenumadenomen de mortaliteit ten gevolge van duodenumcarcinoom omlaag gaat.
Niveau 4: D Gallagher 2006 (20)

Risico op duodenumcarcinoom
Het tijdig verrichten van een profylactische colectomie bij patiënten met FAP heeft geleid tot een sterke afname in de incidentie van colorectaal carcinoom bij deze patiënten en daardoor tot een verbeterde prognose [Bulow 1995 (1)]. In de afgelopen decennia zijn de doodsoorzaken van patiënten met FAP dan ook geleidelijk veranderd; desmoïdtumoren en duodenumcarcinomen zijn de belangrijkste doodsoorzaken [Arvanitis 1990 (2)]. Duodenale poliepen komen bij ongeveer 90% van de patiënten met FAP voor, duodenumcarcinoom bij slechts ongeveer 5% van alle patiënten [Bulow 2004 (3), Saurin 2002 (4)]. Een gevorderde leeftijd en een mutatie in de centrale regio van het APC-gen zijn risicofactoren voor de ontwikkeling van ernstige duodenale polyposis [Spigelman 1989 (5)]. Om het risico op duodenumcarcinoom vast te stellen wordt regelmatige endoscopische surveillance geadviseerd.

Spigelman classificatie
De ernst van de duodenale polyposis wordt bepaald aan de hand van een endoscopisch en histologisch scoringssysteem: de Spigelman-classificatie [Spigelman 1989 (5)]. In deze classificatie worden punten gegeven voor het aantal, de maximale grootte, de histologische opbouw en de mate van dysplasie van de duodenale laesies met een score van 0-12 punten resulterend in oplopende mate van ernst: Spigelman-stadium 0-IV (zie figuur 1). Er bestaat een relatie tussen het Spigelman-stadium en de kans op het ontwikkelen van een duodenumcarcinoom. In een prospectief onderzoek bij ruim 100 patiënten was voor patiënten met Spigelman-stadium IV het risico op duodenumcarcinoom gedurende 10 jaar 36%, voor patiënten met lagere Spigelman-stadia was het risico veel kleiner (2% voor stadium III, 2% voor stadium II, en 0% voor stadium I en 0) [Groves 2002 (6)].

Figuur 1. Classificatie van de ernst van duodenale polyposis bij FAP volgens Spigelman (1989)
spigelman
Voor bepaling van het stadium wordt het aantal punten opgeteld.

Surveillance
Om het risico op duodenumcarcinoom voor een individuele patiënt vast te stellen wordt regelmatige endoscopische surveillance van het duodenum geadviseerd, op geleide van Spigelman classificatie. De adviezen zijn gebaseerd op prospectief cohort-onderzoek en expert opinion. De effectiviteit van deze surveillance is echter niet bekend.

De adenomen in het duodenum bevinden zich vooral ter plaatse en rondom de papil (papiladenoom, peripapillair adenoom); om die reden dient vooral ook dit gebied goed in beeld gebracht te worden. Dit is de reden dat bij deze patiëntengroep naast een gastroscopie met voorwaartskijkende scoop ook een endoscopie met zijwaartskijkende scoop (ERCP-scoop) moet worden verricht.
Bij elke surveillance gastroduodenoscopie dienen alle duodenale adenomen geteld, opgemeten en gebiopteerd te worden waarna het Spigelman-stadium kan worden berekend. Waakzaamheid is geboden bij eventuele biopsie van de papil gezien de grotere complicatiekans. En de papil dient los beschreven te worden, omdat deze in sommige gevallen ook de surveillance termijn kan bepalen.
In geval van Spigelman stadium IV, papiladenomen of hooggradig dysplastische adenomen moet therapie overwogen worden [Bulow 2004 (3), Saurin 2002 (7), Groves 2002 (6)]. Verder bepaalt het Spigelman-stadium ook het interval tot de volgende surveillance gastroduodenoscopie. Omdat patiënten met een hoger Spigelman-stadium een hoger risico op duodenumcarcinoom hebben wordt bij oplopend stadium een korter interval gehanteerd (bijvoorbeeld: stadium 0 en I: 5 jaar en stadium IV: ½ jaar; maar dient therapie overwogen te worden, zie ook aanbevelingen) [Groves 2002 (6), Gallagher 2006 (8), Cruz-Correa 2003 (9)]. Deze intervallen zijn gebaseerd op expert opinion. Dit geldt ook voor de leeftijd waarop geadviseerd wordt met surveillance te starten: voor patiënten met FAP vanaf 25-30 jaar [Groves 2002 (6), Gallagher 2006 (8), Cruz-Correa 2003 (9)]. Bij patiënten met AFAP en MAP kan mogelijk op hogere leeftijd met surveillance aangevangen worden, maar gegevens hierover ontbreken nog.

Tabel 1. Surveillance-intervallen voor endoscopische surveillance van het duodenum bij FAP, AFAP en MAP-patiënten.

Spigelman-stadium

Interval

0 & I

5 jaar

II

3 jaar

III

1 jaar

IV

overweeg behandeling, anders ½ jaar


Bij deze surveillance gastroduodenoscopieën wordt geadviseerd ook inspectie van de maag uit te voeren. Bij deze patiënten is in de fundus en het corpus meestal sprake van fundic gland polyps waartussen zich adenomen kunnen bevinden. In het antrum komen eveneens adenomen voor.

Het merendeel van de patiënten met FAP heeft ‘fundic gland polyps' in de fundus en het corpus van de maag. Dit zijn geen adenomen, maar cystische klierbuisdilataties. Zij hebben een zeer laag risico op maligne ontaarding; er zijn slechts twee gevallen van maligne ontaarding van ‘fundic gland' poliepen in de Westerse literatuur beschreven [Gallagher 2006 (8)]. Derhalve dient tijdens surveillance-endoscopie ook inspectie van de fundic gland polyps plaats te vinden en dienen de poliepen die afwijkend ogen gebiopteerd te worden. Patiënten met FAP hebben ook een verhoogde kans op adenomen in de maag, welke zich dan meestal in het antrum bevinden [Gallagher 2006 (8)]. Het natuurlijk beloop van deze adenomen is niet bekend maar verwijdering moet overwogen worden.

Behandeling
Het optimale moment voor behandeling van duodenale polyposis is bij gebrek aan goede gegevens moeilijk te bepalen. Uiteraard zal behandeling noodzakelijk zijn als er bij surveillance een duodenumcarcinoom wordt aangetroffen. Bij patiënten met duodenale polyposis Spigelman-stadium IV werd een risico op een duodenumcarcinoom van 36% in de eerste 10 jaar gerapporteerd. Daarom moet behandeling in deze groep zeker overwogen worden [Groves 2002 (6)].

Tevens lijkt het logisch behandeling bij patiënten met een advanced adenoom of een papil-adenoom of een groot adenoom te overwegen. Hierover zijn echter geen prospectieve gegevens voor handen. De kans dat een hooggradig dysplastisch adenoom of papiladenoom zich tot een carcinoom ontwikkelt, is onbekend. Er zijn verschillende behandelingsopties: chemopreventie, endoscopische behandeling en chirurgie.

Chemopreventie
Van verschillende medicijnen is het effect op duodenale polyposis bij FAP-patiënten bestudeerd. Sulindac lijkt weinig tot geen effect te hebben [Nugent 1993 (10), Richard 1997 (11), Sermijn 2004 (12)]. Celecoxib (een COX-2 antagonist) in een dosering van 800 mg per dag resulteerde in een afname van de ernst van de duodenale polyposis [ Phillips 2002]. Er zijn echter geen lange-termijn resultaten van deze medicatie bekend; evenmin is duidelijk of zo het ontstaan van duodenumcarcinoom kan worden voorkómen. Daarnaast is recent aangetoond dat sommige COX-2 antagonisten het risico op ernstige cardiovasculaire ziekte doen toenemen. Dit geldt overigens niet voor alle selectieve COX-2 antagonisten (waaronder celecoxib), maar wel voor een aantal niet-selectieve NSAID's [Fuchs 1994 (13)].

Endoscopische behandeling
Endoscopische behandeling van duodenale polyposis bij FAP-patiënten is een minimaal invasieve therapie en zou een goed alternatief voor operatie kunnen zijn. Gezien het feit dat de aandoening multifocaal is, zal het echter niet haalbaar zijn recidieven te voorkómen. Derhalve zal deze behandeling herhaaldelijk moeten worden toegepast. Tot op heden zijn er echter weinig prospectieve gegevens over endoscopische behandeling bij deze patiëntengroep verzameld [Brosens 2005 (14)]. Het St. Marks' Hospital in Londen rapporteerde regelmatige endoscopische behandeling middels endoscopische mucosale resectie en Argon-plasma coagulatie bij 28 FAP-patiënten [Latchford 2006 (15)]. Met deze therapie nam het Spigelman stadium bij 8 patiënten af, bij 12 bleef het stadium onveranderd, 8 patiënten waren nog niet geëvalueerd. Bij geen van de patiënten nam het stadium toe. De behandeling bleek tevens veilig: er traden enkele bloedingen op, maar geen ernstige complicaties. In deze serie patiënten werd geen endoscopische ampullectomie verricht, terwijl een papiladenoom juist een frequente bevinding bij FAP-patiënten is en mogelijk een hoog risico heeft op maligne ontaarding. Endoscopische ampullectomie bij FAP-patiënten is wel in de literatuur beschreven, maar uitsluitend in retrospectieve patiëntenseries. In een retrospectieve analyse van 59 FAP-geassocieerde ampullaire laesies resulteerden multipele sessies ablatieve therapie in slechts 34% van de gevallen in normale histologie [Norton 2001 (16)]. Het was een veilige procedure met slechts enkele complicaties. De plaatsing van een plastic endoprothese in de ductus pancreaticus in aansluiting aan de ampullectomie deed het risico op pancreatitis aanzienlijk afnemen [Han 2006 (17)]. Of endoscopische behandeling uiteindelijk een operatie kan voorkómen en het lange- termijnrisico op duodenumcarcinoom inderdaad reduceert zal pas na een lange follow-up periode duidelijk worden.

Chirurgie
Chirurgische behandeling van duodenale polyposis betreft lokale adenoomexcisie of chirurgische verwijdering van het gehele duodenum.

Adenoomexcisie
De chirurgische transduodenale poliep-excisie is een procedure met lage morbiditeit en mortaliteit [Heiskanen 1999  (18)]. Hierbij kunnen 1 of 2 grote adenomen worden verwijderd die endoscopisch niet te verwijderen zijn. Ook bij deze ingreep komen recidieven voor. Door de toenemende endoscopische mogelijkheden is het de verwachting dat deze chirurgische behandeling steeds minder zal worden toegepast [Brosens 2005 (14), Heiskanen 1999 (18)].

Duodenectomie
Radicale chirurgische behandeling waarbij het gehele duodenum wordt verwijderd bestaat uit pancreaticoduodenectomie of pancreassparende duodenectomie. Deze operatietechnieken bieden een definitieve genezing voor niet-invasief duodenumcarcinoom en ernstig dysplastische adenomen, maar hebben een aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit. Zelfs in ‘centers of excellence' heeft een profylactische pancreaticoduodenectomie een risico van 6% op procedure-gerelateerde mortaliteit [Van Oostrom 2006 (19), Gallagher 2004 (20)]. In vier Nederlandse academische ziekenhuizen ondergingen in totaal 23 FAP-patiënten tussen 2000 en 2005 een pancreassparende duodenectomie [De Castro 2008 (21)]. Bij 70% van deze patiënten traden complicaties op, waarbij één patiënt uiteindelijk overleed. Vergeleken met een Nederlands cohort dat in dezelfde periode wegens een papilcarcinoom een pancreaticoduodenectomie onderging was het risico op complicaties en mortaliteit gelijk.

  1. 1 - Bülow S, Bülow C, Nielsen TF, Karlsen L, Moesgaard F. Centralized registration, prophylactic examination, and treatment results in improved prognosis in familial adenomatous polyposis. Results from the Danish Polyposis Register. Scand J Gastroenterol 1995;30:989-93.
  2. 2 - Arvanitis ML, Jagelman DG, Fazio VW, Lavery IC, McGannon E. Mortality in patients with familial adenomatous polyposis. Dis Colon Rectum 1990;33:639-42.
  3. 3 - Bülow S, Bjork J, Christensen IJ, Fausa O, Järvinen H, Moesgaard F et al. Duodenal adenomatosis in familial adenomatous polyposis. Gut 2004;53:381-6.
  4. 4 - Saurin JC, Ligneau B, Ponchon T, Lepretre J, Chavaillon A, Napoleon B et al. The influence of mutation site and age on the severity of duodenal polyposis in patients with familial adenomatous polyposis. Gastrointest Endosc 2002;55:342-7.
  5. 5 - Spigelman AD, Williams CB, Talbot IC, Domizio P, Phillips RKS. Upper gastrointestinal cancer in patients with familial adenomatous polyposis. Lancet 1989;2:783-5.
  6. 6 - Groves CJ, Saunders BP, Spigelman AD, Phillips RK. Duodenal cancer in patients with familial adenomatous polyposis (FAP): results of a 10 year prospective study. Gut 2002;50:636-41.
  7. 7 - Sampson JR, Dolwani S, Jones S, Eccles D, Ellis A, Evans DG et al. Autosomal recessive colorectal adenomatous polyposis due to inherited mutations of MYH. Lancet 2003;362:39-41.
  8. 8 - Gallagher MC, Phillips RKS, Bulow S. Surveillance and management of upper gastrointestinal disease in Familial Adenomatous Polyposis. Fam Cancer 2006;5:263-73.
  9. 9 - Cruz-Correa M, Giardiello FM. Familial adenomatous polyposis. Gastrointest Endosc 2003;58:885-94.
  10. 10 - Nugent KP, Farmer KC, Spigelman AD, Williams CB, Phillips RK. Randomized controlled trial of the effect on duodenal and rectal polyposis and cell proliferation in patients with familial adenomatous polyposis. Br J Surg 1993;80:1618-9.
  11. 11 - Richard CS, Berk T, Bapat BV, Haber G, Cohen Z, Gallinger S. Sulindac for periampullary polyps in FAP patients. Int J Colorectal Dis 1997;12:14-8.
  12. 12 - Sermijn E, Goelen G, Teugels E, Kaufman L, Bonduelle M, Neyns B et al. The impact of proband mediated information dissemination in families with a BRCA1/2 gene mutation. J Med Genet 2004;41:e23.
  13. 13 - Fry A, Campbell H, Gudmunsdottir H, Rush R, Porteous M, Gorman D et al. GPs' views on their role in cancer genetics services and current practice. Fam Pract. 1999;16:468-74.
  14. 14 - Brosens LAA, Keller JJ, Offerhaus GJA, Goggins M, Giardiello FM. Prevention and management of duodenal polyps in familial adenomatous polyposis. Gut 2005;54:1034-43.
  15. 15 - Latchford A, Gallagher M, Newton D et al. Therapeutic endoscopy for duodenal adenomatosis in familial adenomatous polyposis. Abstract DDW 2006.
  16. 16 - Norton ID, Geller A, Petersen BT, Sorbi D, Gostout CJ. Endoscopic surveillance and ablative therapy for periampullary adenomas. Am J Gastroenterol 2001;96:101-106.
  17. 17 - Han J, Kim MH. Technical review: Endoscopic papillectomy for adenomas of the major duodenal papilla. Gastrointest Endosc 2006;633:292-301.
  18. 18 - Heiskanen I, Kellokumpu I, Järvinen H. Management of duodenal adenomas in 98 patients with familial adenomatous polyposis. Endoscopy 1999;31:412-16.
  19. 19 - van Oostrom I, Meijers-Heijboer H, Duivenvoorden HJ, Brocker-Vriends AH, van Asperen CJ, Sijmons RH et al. Experience of parental cancer in childhood is a risk factor for psychological distress during genetic cancer susceptibility testing. Ann Oncol 2006;17:1090-5.
  20. 20 - Gallagher MC, Shankar A, Groves CJ, Russel RC, Phillips RK. Pylorus-preserving pancreaticoduodenectomy for advanced duodenal disease in familial adenomatous duodenal polyposis. Br J Surg 2004; 91:1157-64.
  21. 21 - de Castro SM, van Eijck CH, Rutten JP, et al. Pancreas-preserving total duodenectomy versus standard pancreatoduodenectomy for patients with familial adenomatous polyposis and polyps in the duodenum. Br J Surg. 2008 Nov;95(11):1380-6. doi: 10.1002/bjs.6308.
  22. 22 - Hirota WK, Zuckerman MJ, Adler DG. ASGE Guideline: The role of endoscopy in the surveillance of premalignant conditions of the upper GI tract. Gastrointest Endosc 2006;63:570-80.
  23. 23 - Seow-Choen F, Vijayan V, Keng V. Prospective randomized study of sulindac versus calcium and calciferol for upper gastrointestinal polyps in familial adenomatous polyposis. Br J Surg 1996;1763-6.
  24. 24 - Phillips RK, Wallace MH, Lynch PM, Hawk E, Gordon GB, Saunders BP et al. A randomized, double blind, placebo controlled study of celecoxib, a selective cyclooxygenase 2 inhibitor, on duodenal polyposis in familial adenomatous polyposis. Gut 2002;50:857-60.
  25. 25 - Jüni P, Nartey L, Reichenbach S, Sterchi R, Dieppe PA, Egger M. Risk of cardiovascular events and rofecoxib: cumulative meta-analysis. Lancet 2004;364:2021-9.
  26. 26 - Neoptolemos JP, Russell RC, Bramhall S, Theis B. Low mortality following resection for pancreatic and periampullary tumours in 1026 patients: UK survey of specialist pancreatic units. UK Pancreatic Cancer Group. Br J Surg 1997;84:1370-6.
  27. 27 -  Skipworth JR, Morkane C, Raptis DA, et al. Pancreaticoduodenectomy for advanced duodenal and ampullary adenomatosis in familial adenomatous polyposis. HPB (Oxford). 2011 May;13(5):342-9
  28. 28 - Dekker E, Dees J, Mathus-Vliegen L, Poley JW, Offerhaus J, Bartelsman J et al. High-resolution endoscopy and the additional values of chromo-endoscopy in the evaluation of duodenal polyposis in FAP-patients. Abstract NVGE voorjaarsvergadering 2006.
  29. 29 - Nielsen M, Poley JW, Verhoef S, van Puijenbroek M, Weiss MM, Burger GT et al. Duodenal carcinoma in MUTYH-associated polyposis. J Clin Pathol. 2006;59:1212-5.
  30. 30 - Alderlieste YA, Rauws EA, Mathus-Vliegen EM, Fockens P, Dekker E.Prospective enteroscopic evaluation of jejunal polyposis in patients with familial adenomatous polyposis and advanced duodenal polyposis.Fam Cancer. 2013 Mar;12(1):51-6.
  31. 31 - Ruys AT, Alderlieste YA, Gouma DJ, Dekker E, Mathus-Vliegen EM .Jejunal cancer in patients with familial adenomatous polyposis. Clin Gastroenterol Hepatol. 2010 Aug;8(8):731-3.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 31-12-2015

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Integraal Kankercentrum Nederland

Methode ontwikkeling

Evidence based

Volgende:
Serrated Polyposis