Epilepsie

Initiatief: NVN Aantal modules: 88

Refractaire status bij volwassenen met epilepsie

Uitgangsvraag

Wat is de behandeling van een refractaire status epilepticus bij volwassenen?

Aanbeveling

Behandel een refractaire status epilepticus bij voorkeur door midazolam te starten of te verhogen, of te starten met een anestheticum (propofol of thiopental).

 

Start daarna eventueel een ander anti-epilepticum zoals valproaat of levetiracetam.

 

Indien adequate bewaking niet direct beschikbaar is, overweeg dan om eerst op te laden met een tweede anti-epilepticum met een korte inlooptijd vóór het verder verhogen of starten van midazolam of het starten van een anestheticum.

 

Spreek van een superrefractaire status wanneer gegeneraliseerde convulsieve status epilepticus doorgaat ondanks 24 uur anesthesie.

Overwegingen

Wanneer de convulsieve status epilepticus doorgaat ondanks een adequaat gedoseerd benzodiazepine en een anti-epilepticum, moet worden gekozen voor het verder ophogen of geven van een nieuw benzodiazepine, voor het geven van een ander anti-epilepticum, of voor het geven van een anestheticum. Er is geen literatuur die deze keuze onderbouwt. Hoe langer de convulsieve status epilepticus duurt hoe groter de kans op complicaties en hoe moeilijker deze alsnog is te couperen. Snel couperen van de convulsieve status epilepticus is dan ook noodzakelijk. In overeenstemming met de “EFNS guideline” (Meierkord et al., 2010) en de “London-Innsbruck Colloquium on Status Epilepticus” (Shorvon et al., 2011a) beveelt de werkgroep aan om bij een voortdurende convulsieve status epilepticus midazolam te starten of te verhogen, of te starten met een anestheticum (propofol of thiopental of pentobarbital). Pas daarna moet worden overwogen om een nieuw anti-epilepticum te geven (Meierkord et al., 2010). Wanneer deze strategie tot tijdverlies leidt bijvoorbeeld omdat  adequate bewaking niet direct beschikbaar is, kan worden overwogen eerst een ander anti-epilepticum te geven. Dit anti-epilepticum heeft bij voorkeur een korte inlooptijd zoals levetiracetam of valproaat. Een recent verschenen review van Paquette et al. (Paquette et al., 2015) beschrijft studies naar de effectiviteit van lacosamide als adjuvante therapie bij refractaire status epilepticus. Er bestaan geen gerandomiseerde studies, maar observationele studies suggereren dat lacosamide effectief kan zijn als adjuvant anti-epilepticum en waarschijnlijk vergelijkbare effectiviteit heeft als fenytoïne.

 

Goed uitgevoerde RCTs met grote patienten aantallen waarin hoog gedoseerde midazolam wordt vergeleken met propofol of een barbituraat bij de behandeling van een refractaire status ontbreken. Als complicatie van propofol is het propofol-infusiesyndroom beschreven (van Gestel et al., 2005; Roberts et al., 2009). Deze complicatie treedt vooral op bij langdurig gebruik (> 24 uur) van hoge ( > 5 mg/kg/uur) doseringen propofol. Aangezien de behandelingsduur meestal kort is, is dit geen overwegend bezwaar tegen propofol. Gebruik van barbituraten kan leiden tot een langere duur van de beademing  en een grotere kans op hypotensie. De medicatie moet zodanig worden verhoogd dat het EEG tenminste een burst-suppressie beeld laat zien. In 2018 verscheen een observationele studie door Phabphal et al (Phabphal et al., 2018), waarin het effect van geïnduceerde burst-suppressie bij refractaire status epilepticus werd onderzocht. Hieruit bleek dat de kans op doorbraak insulten lager was bij patiënten met burst-suppressie patroon op het EEG dan bij patiënten bij wie dit niet het geval was.

 

Voor de superrefractaire status zijn geen richtlijnen beschikbaar en slechts literatuur gebaseerd op expert opinion en case series (Shorvon et al., 2011b; Shorvon & Ferlisi, 2011). Er zijn nog geen vergelijkende studies verschenen. De werkgroep verwijst hiervoor naar de betreffende literatuur maar kan hierover nog geen aanbeveling formuleren (Shorvon et al., 2011b; Shorvon & Ferlisi, 2011).

 

Economische evaluaties

Er zijn geen bruikbare economische evaluaties gevonden met betrekking tot deze uitgangsvraag.

Onderbouwing

Een refractaire status epilepticus wordt gedefinieerd als een status die doorgaat ondanks adequaat gedoseerde behandeling met een benzodiazepine en een anti-epilepticum (NICE richtlijn, 2012).

 

In 2011 werd de term superrefractaire status geïntroduceerd (Shorvon et al., 2011a; Shorvon & Ferlisi, 2011) voor patiënten bij wie de status ondanks 24 uur optimale behandeling inclusief anesthesie voortduurt. Deze term is niet opgenomen in de officiële classificatie van de International League against Epilepsie (ILAE). Het betreft wel een zeldzaam voorkomende, herkenbare groep patiënten met een aantal specifieke problemen rond behandeling en diagnostiek. De werkgroep heeft daarom besloten deze term over te nemen.

Zeer laag

Er zijn beperkte aanwijzingen dat propofol i.v. en een barbituraat i.v. (pentobarbital of thiopental) een vergelijkbare effectiviteit en een vergelijkbaar risico op bijwerkingen hebben bij de behandeling van een refractaire status epilepticus. 

 

(Prasad et al., 2014)

 

Zeer laag

Er zijn beperkte aanwijzingen dat propofol i.v. en midazolam i.v. een vergelijkbaar effect hebben op het beëindigen van een refractaire status epilepticus.

 

(Masapu et al, 2018)

De huidige richtlijnen bevelen aan om bij een refractaire status ofwel midazolam verder op te hogen ofwel te starten met een ander anestheticum. Hiervoor is adequate bewaking vereist. Alternatief is eerst nog een tweede anti-epilepticum te geven dat bij voorkeur snel kan worden gegeven. Wetenschappelijke onderbouwing voor deze keuze ontbreekt. De meeste richtlijnen hebben een voorkeur voor ophogen midazolam of het starten van een anestheticum om tijdverlies te voorkomen.

 

Het zoeken naar aanvullende literatuur vanaf 2011 leverde de Cochrane review van Prasad et al. (Prasad et al., 2014) en in 2015 de Cochrane review van Prabhakar et al. (Prabhakar et al., 2015) op. In 2017 verscheen een update van de Cochrane review van Prabhakar et al. door dezelfde auteurs (Prabhakar et al., 2017).In deze Cochrane reviews is breed gezocht naar (quasi-) gerandomiseerd onderzoek naar de behandeling van een status epilepticus met behulp van anti-epileptica. In deze reviews worden geen nieuwe studies voor de behandeling van refractaire status epilepticus beschreven. In totaal wordt 1 gerandomiseerde studie uit 2011 (Rossetti et al., 2011) beschreven. In 2018 verscheen echter een nieuwe RCT, waarin propofol met midazolam werd vergeleken bij de behandeling van een refractaire status epilepticus (Masapu et al., 2018). Hieronder worden de resultaten van deze twee studie's beschreven.

 

Propofol i.v. vs. barbituraat i.v. (pentobarbital of thiopental) (Rossetti et al., 2011)
Er werden geen verschillen gevonden tussen propofol i.v. en barbituraat i.v. in effectiviteit en bijwerkingen.

 

Propofol i.v. vs. Midazolam (Masapu 2018).

In een single-centre studie door Masapu et al. werden 24 patiënten met een refraire status epilepticus gerandomiseerd in een groep die intraveneus propofol kreeg (n=11) of een groep die intraveneus midazolam kreeg (n=12). Propofol was bij 45% van de patiënten effectief versus 35% bij patiënten die behandeld werden met midazolam (p=0.4). 

 

Bewijskracht

De genoemde studie uit de Cochrane reviews van Prasad et al. (Prasad et al., 2014) en Prabhakar et al. (Prabhakar et al., 2015; Prakbhakar et al., 2017) is zeer klein (de studie werd voortijdig afgebroken vanwege onvoldoende inclusie). Daarnaast werd deze studie gesponsord door de farmaceutische industrie. Dit brengt de conclusie gebaseerd op deze studie omlaag naar het bewijsniveau ‘zeer laag’.  

 

In de RCT van Masapu (Masapu et al., 2018) waarin propofol en midazolam i.v. worden vergeleken was de behandeling niet geblindeerd (zowel voor behandelaars als patienten niet). Daarnaast is in deze studie niet duidelijk op welke wijze de randomisatie werd uitgevoerd. Het aantal geïncludeerde patiënten is klein (n=23). De bewijskracht wordt daarom omlaag gebracht tot niveau zeer laag.

Zie algemene inleiding module Status epilepticus. Deze module is primair gebaseerd op een aantal recente richtlijnen en protocollen: de “EFNS guidelines on the management of status epilepticus in adults” (Meierkord et al., 2010) het protocol voorgesteld door London-Innsbruck Colloquium on Status Epilepticus (Shorvon & Ferlisi, 2011), de NICE richtlijn “The Epilepsies” (NICE richtlijn, 2012) en de Amerikaanse richtlijn van de Neurocritical Care Society (Brophy et al., 2012). De werkgroep is daarnaast nagegaan of er vanaf 2011 relevante (quasi-) gerandomiseerde studies zijn verschenen.

  1. Brophy G.M., Bell R., Claassen J., Alldredge B., Bleck T.P., Glauser T., LaRoche S.M., Riviello J.J. Jr, Shutter L., Sperling M.R., Treiman D.M., Vespa P.M, (2012). Neurocritical Care Society Status Epilepticus Guideline Writing Committee. Guidelines for the Evaluation and Management of Status Epilepticus. Neurocrit Care, 17,3–23.
  2. Gestel van, J. P., Blusse van Oud-Alblas, H.J., Malingré, M., Ververs, F.F., Braun, K.P., van Nieuwenhuizen, O. (2005). "Propofol and thiopental for refractory status epilepticus in children." Neurology 65(4): 591-2.
  3. Masapu, D., Krishna, K. N. G., Sanjib, S., Chakrabarti, D., Mundlamuri, R. C., Manohar, N., . . . Rao, G. S. U. (2018). A comparative study of midazolam and target-controlled propofol infusion in the treatment of refractory status epilepticus. Indian Journal of Critical Care Medicine, 22(6), 441-448. doi: http://dx.doi.org/10.4103/ijccm.IJCCM_327_17 .
  4. Meierkord H., Boon P., Engelsen B., Gocke K., Shorvon S., Tinuper .P, et al. (2010). EFNS guideline on the management of status epilepticus in adults. Eur J Neurol., 17,348-355.
  5. National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE). (2012). The Epilepsies: the diagnosis and management of the epilepsies in adults and children in primary and secondary care Nice Clinical Guideline 137. London: National Institute for Health and Clinical Excellence
  6. Phabphal, K., Chisurajinda, S., Somboon, T., Unwongse, K., & Geater, A. (2018). Does burst-suppression achieve seizure control in refractory status epilepticus? BMC Neurol, 18(1), 46. doi: 10.1186/s12883-018-1050-3.
  7. Paquette, V., Culley, C., Greanya, E. D., & Ensom, M. H. (2015). Lacosamide as adjunctive therapy in refractory epilepsy in adults: a systematic review. Seizure, 25, 1-17. doi: 10.1016/j.seizure.2014.11.007
  8. Prasad, M., Krishnan, P. R., Sequeira, R., & Al-Roomi, K. (2014). Anticonvulsant therapy for status epilepticus. Cochrane Database Syst Rev, 9, CD003723. doi: 10.1002/14651858.CD003723.pub3
  9. Prabhakar, H., & Kalaivani, M. (2015). Propofol versus thiopental sodium for the treatment of refractory status epilepticus. Cochrane Database Syst Rev, 6, CD009202. doi: 10.1002/14651858.CD009202.pub3
  10. Prabhakar, H., & Kalaivani, M. (2017). Propofol versus thiopental sodium for the treatment of refractory status epilepticus. Cochrane Database Syst Rev, 2, Cd009202. doi: 10.1002/14651858.CD009202.pub4.
  11. Roberts, R.J., Barletta, J.F., Fong, J.J., Schumaker, G., Kuper, P.J., Papadopoulos, S., Yogaratnam, D., Kendall, E., Xamplas, R., Gerlach, A.T., Szumita, P.M., Anger, K.E., Arpino, P.A., Voils, S.A., Grgurich, P., Ruthazer, R., Devlin, J.W. 2009. Incidence of propofol-related infusion syndrome in critically ill adults: a prospective, multicenter study. Crit Care. 13(5):R169.
  12. Rossetti A.O., Milligan T.A., Vulliemoz S., Michaelides C., Bertschi M., Lee J.W. (2011). A randomized trial for the treatment of refractory status epilepticus. Neurocritical Care, 14, 4–10.
  13. Shorvon S. (2011a). The treatment of status epilepticus. Curr Opin Neurol., 24, 165-170.
  14. Shorvon S., Ferlisi M. (2011). The treatment of super-refractory status epilepticus: a critical review of available therapies and a clinical treatment protocol. Brain, 134, 2802-2818.
  15. Shorvon S. (2011b). Super-refractory status epilepticus: an approach to therapy in this difficult clinical situation. Epilepsia, 52 Suppl 8, 53-56.
Evidence table for systematic reviews
Study reference Design Inclusion Criteria Quality Results Comments

Prasad, 2014

Systematic review and meta-analysis (Cochrane review)

Inclusion criteria: (quasi-)randomised controlled trials comparing the effectivity of anticonvulsant drug against placebo or another anticonvulsant drug to people with premonitory, early, established or refractory status epilepticus (convulsive as well as non-convulsive)

 

Exclusion criteria: none

Search: adequate

 

Selection: adequate

 

Quality assessment of individual studies: yes, there were a few studies with high risk of selection or performance bias. For selection, performance and detection bias there were studies with an unclear risk.

Adults with generalized convulsive status epilepticus:

chen, 2011: valproaat IV vs diazepam IV 

Non-cessation: 15/30 vs. 16/36, RR 1.13 (0.67-1.88)

Hypotension: 0/30 vs. 2/36, RR 0.24 (0.001-4.79)

Relapse of seizure: 3/15 vs. 5/20, RR 0.8 (0.23 - 2.83)

misra, 2011: levetiracetam IV vs lorazepam IV 

non-cessation: 9/28 vs. 10/41, RR 0.97 (95%CI 0.44-2.13)

seizure recurrence at 1-24h: 6/29 vs. 10/31, RR 0.64 (95%CI 0.27-1.54)

Hypotension: 2/23 vs. 8/21, RR 0.23 (95%CI 0.05-0.96)

Respiratory failure: 5/23 vs. 10/21, RR 0.46 (95%CI 0.19-1.12)

Death: 10/23 vs. 9/21, RR 1.01 (95%CI 0.51-2.00)

Ventilatory need: 4/23 vs. 10/21, RR 0.37 (0.13-0.99)

Shaner, 1988: diazepam in combination with phenytoin IV vs phenobarbitone IV 

Non-cessation: 8/18 vs. 2/18, RR 4.0 (95%CI 0.98-16.3)

Adverse effects: 9/18 vs. 9/18, RR1.0 (95%CI 0.77-1.3)

Ventilatory support: 6/18 vs. 6/18, RR 1.0 (95%CI 0.4-2.52)

Death: 0/18 vs. 0/18, RR 0.0 (95%CI -0.1 – 0.1)

Silbergleit, 2012: midazolam IM vs lorazepam IV 

Seizure-cessation: 329/448 vs. 282/445, RR 1.16 (95%CI 1.06-1.27)

Endotracheal intubation: 63/448 vs. 64/445, RR0.98 (95%CI 0.71-1.35)

Hospitalisation: 258/448 vs. 292/445, RR0.88 (0.79-0.97)

ICU admission: 128/448 vs. 161/445, RR 0.79 (0.65-0.96)

Seizure recurrence: 51/448 vs. 47/445, RR 1.08 (0.74-1.57)

Adverse effects: 16/448 vs. 18/445, RR 0.88 (0.46-1.71)

Mean length of ICU stay: 5.7 vs. 4.1 days, mean difference 1.6 (95%CI -0.23 – 2.43)

Mean length of hospital stay: 6.7 vs. 5.5 days, mean difference 1.2 (95%CI -0.24 – 2.64)

 

Adults with refractory SE:

Agarwal, 2007, looking at patients refractory to diazepam IV, comparing valproaat IV vs phenytoin IV. 

Non-cessation: 6/50 vs. 8/50, RR 0.75 (95%CI 0.28-2.00)

Adverse effects: 4/50 vs. 8/50, RR 0.5 (95%CI 0.16-1.55)

Deaths: 4/50 vs. 4/50, RR 1.00 (95%CI 0.26-3.78)

rosetti, 2011:. propofol IV vs. barbiturate IV (pentobarbital in USA OR Thiopental in Switzerland) 

SE controlled with first course of drug: 6/14 vs. 2/9, RR1.93 (0.49-7.54)

SE treated subsequently: 4/8 vs. 5/7, RR 0.7 (0.3-1.62)

Thrombotic/embolic complications: 0/14 vs 0/9, RR not estimable

Mortality: 6/14 vs. 3/9, RR 1.29 (0.43-3.88)

Functional outcome at 3 wks: 5/14 vs. 3/9, RR 1.07 (0.34-3.42)

Infections requiring antibiotics: 7/14 vs. 6/9, RR 0.75 (0.37-1.51)

 

Children with status epilepticus – within hospital:

Ahmad, 2006: Intranasal lorazepam vs IM paradehyde 

Seizure-cessation: 60/80 vs. 48/80, RR 1.22 (95%CI 0.99-1.52)

Death: 15/80 vs. 13/80, RR1.15 (95%CI 0.59-2.27)

Silbergleit, 2012: midazolam IM vs lorazepam IV 

Seizure-cessation: 329/448 vs. 282/445, RR 1.16 (95%CI 1.06-1.27)

Endotracheal intubation: 63/448 vs. 64/445, RR0.98 (95%CI 0.71-1.35)

Hospitalisation: 258/448 vs. 292/445, RR0.88 (0.79-0.97)

ICU admission: 128/448 vs. 161/445, RR 0.79 (0.65-0.96)

Seizure recurrence: 51/448 vs. 47/445, RR 1.08 (0.74-1.57)

Adverse effects: 16/448 vs. 18/445, RR 0.88 (0.46-1.71)

Mean length of ICU stay: 5.7 vs. 4.1 days, mean difference 1.6 (95%CI -0.23 – 2.43)

Mean length of hospital stay: 6.7 vs. 5.5 days, mean difference 1.2 (95%CI -0.24 – 2.64)

Sreenath, 2010: diazepam in combination with IV phenytoin vs IV lorazepam 

Non-cessation: 0/88 vs. 0/90, RR 0.0 (95%CI -0.02 – 0.02)

Adverse effects: 5/88 vs. 4/90, RR 0.78 (95%CI 0.22 – 2.82)

Death: 0/88 vs. 0/90, RR not estimable

Ventilatory support: 0/88 vs. 0/90 RR not estimable

 

Children with status epilepticus – at home:

-

 

Children with refractory status epilepticus:

Mehta, 2007; valproate IV vs diazepam IV 

Non-cessation: 4/20 vs. 3/20, RR 1.33 (0.34-5.21)

Hypotension: 0/20 vs. 10/20, RR 0.05 (0.00-0.76)

Respiratory depression: 0/20 vs. 10/20, RR 0.05 (0.00-0.76)

Singhi, 2002: midazolam IV vs. diazepam IV 

Non-cessation: 3/21 vs. 2/19, RR 1.36 (95%CI 0.25 – 7.27)

Ventilatory support: 11/21 vs. 9/19, RR 1.11 (95%CI 0.59 – 2.07)

Adverse effects: 8/21 vs/ 9/19, RR 0.8 (95%CI 0.39-1.66)

Death: 8/21 vs/ 2/19, RR 3.62 (95%CI 0.87-14.97)

 

 

Interventieonderzoek (trials en cohort)
Study reference Study characteristics Patient characteristics Intervention (I) Comparison / control (C) Follow-up Outcome measures and effect size Comments

Masapu, 2016

Type of study: RCT 

Setting: 13 emergency medical service centres and 26 hospital departments.

Country: France

Source of funding: UCB Pharma.

Inclusion criteria: Adult patients (16–60 years) with RSE of any etiology, unresponsive to the first-line IV lorazepam (0.1 mg/kg) and any two of the second-line IV anti-epileptic drugs (phenytoin [15 mg/kg], valproate [20–25 mg/kg], and levetiracetam [30 mg/kg]) were included in the study

Exclusion criteria:  Patients with known allergy to the study drug, history of coronary artery disease, documented clinical or two-dimensional-echo cardiac evidence of the left ventricular dysfunction and those in hypotension were excluded from the study

N= 24

Intervention group:

N= 11

Mean age, range: 54 (30-65)

Sex: 82% M (n=8)

Control group:

N= 12

Mean age, range: 45 (26.75-48.5)

Sex: 75% M (n=9)

 

Groups comparable at baseline? Yes

Intravenous Propofol

In the propofol group, TCI was started at a Cp of 1.0 μg/ml and escalated based on seizure response.

If seizures recurred during propofol infusion, 20 mg IV bolus of propofol was administered.If the seizures recurred more than three times in 15 min, or the seizures were not controlled for 15 min, then the dose was escalated by 0.5 μg/ml. The Cp of propofol required for successful seizure control was recorded. If seizures were not controlled even at Cp 2.5 μg/ml, the SE was considered super refractory and study drug treatment failure was recorded. Thereafter, the study drug infusion was terminated and thiopentone administered as a 3 mg/kg bolus followed by a continuous infusion at a rate of 3–5 mg/kg/h.

After successful control of seizures for 48 h, propofol was tapered as Cp decrements by 0.3 μg/ml 12 hourly

Intravenous midazolam

In midazolam group, the study drug was administered as a bolus of 0.05 mg/kg followed by an infusion as per the study protocol [Figure 1b]. In case seizures recurring with this dose, 0.05 mg/kg IV bolus was administered. If the seizures recurred >3 times in 15 min, or the seizures were not controlled for 15 min, the dose was escalated to next higher level. If the seizures are not controlled at an infusion dose of 0.4 mg/kg/h, the SE was considered super-refractory, and treatment failure of the study drug was considered. Thereafter, thiopentone infusion was initiated with a bolus of 3 mg/kg followed by a continuous infusion at a rate of 3–5 mg/kg/h.

 

After successful control of seizures for 48 h, midazolam was tapered at a rate of 1 mg 12 hourly

Endpoint of follow-up: At any stage during tapering, if the seizures recurred, then tapering was halted and the dose increased to the previous level and continued for another 24 h. Tapering was restarted if there was no seizure during this 24 h period. If tapering failed for five times consecutively, the study drug was considered to have failed.

For how many participants were no complete outcome data available? N=1

Reasons for incomplete outcome data described? Yes, one patient lost to follow-up due to discharge against medical advice

Significant differences between groups? No

Succesful seizure control by the study drug

I: 5/11 (45%)
C: 3/12 (25%)

RR: not reported Self-calculated
RR: 1.82 (0·56–5·88); p=0.32

Median (range) time taken for immediate control of seizures in min

I: 15 (10-20)
C: 20 (15-27.5)

p=0.107

Median (range) duration of hospital stay in days

I: 11 (6-13.5)
C: 15 (14.25 – 25.23)
p=0.02

Median (95% CI) duration for stoppage of medication

I: 120 (98-141)
C: 96 (83-108)
p=0.8

Side effects:

Kidney injury:
I: 27.3% (3/11)  C:16.7% (2/12)
p=0.64

Chest infection:
I: 45.5% (5/11)
C: 41.7% (5/12) p=0.44

Deranged liver function tests:  
I: 72.7% (8/11)
C: 50% (6/12)
p=0.4

Electrolyte degrangements:
I: 18.2% (2/11)
C: 8.3% (1/12)
p=0.4

Inotropic requirement:
I: 81.8% (9/11)
C:41.7% (5/12)
p=0.089

Hypotension
I: 27.3% (3/11)
C:8.3% (1/12)
p=0.317

Bradycardia:
I: 18.2% (2/11)
C: 0%  (0/0)
p=0.217

Author’s conclusion:


The choice of anesthetic agent does not seem to affect the overall outcome in RSE and SRSE. Target-controlled propofol infusion was found to be equal in its efficacy to midazolam for the treatment of RSE. High mortality might be due to SRSE secondary to the underlying brain pathology

Small sample

Not blinded

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-05-2023

Laatst geautoriseerd  : 17-06-2020

Geplande herbeoordeling  :

Sinds 2014 wordt eenmaal per jaar een literatuursearch per module uitgevoerd. De clusterleden beoordelen of er in de resultaten van de search artikelen zijn die aanleiding geven om de (aanbevelingen van) de module aan te passen. Tot 2020 werden de geselecteerde artikelen opgenomen in een evidence tabel, en indien door de werkgroep voldoende relevant bevonden, werden de aanbevelingen inhoudelijk aangepast. Sinds 2020 is overgegaan tot modulair onderhoud van richtlijnen binnen clusters (zie: https://richtlijnendatabase.nl/werkwijze.html). Na de literatuurselectie wordt tijdens een vergadering met alle clusterleden de prioritering gemaakt voor de vijf te herziene modules van dat jaar. De herziene modules worden ter commentaar en autorisatie aangeboden aan de betrokken wetenschappelijke verenigingen. Dit is een zich jaarlijks herhalende cyclus.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Epilepsievereniging Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en vanuit EpilepsieNL

 

De volgende verenigingen en organisaties hebben medewerking verleend aan de totstandkoming van de richtlijn (in alfabetische volgorde):

  • EpilepsieNL
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
  • Nederlands Instituut van Psychologen, sectie neuropsychologie (NIP)
  • Nederlandse Liga tegen Epilepsie

Doel en doelgroep

Doel

De epilepsiepatiënt in Nederland op eenduidige en wetenschappelijk onderbouwde wijze diagnosticeren en behandelen. Ter ondersteuning van de richtlijngebruiker wordt - daar waar relevant - verwezen naar de module Informatie voor patiënten. De inhoud van de patiënteninformatie valt buiten verantwoordelijkheid van de werkgroep.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de webbased richtlijn is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de webbased richtlijn die in november 2013 vastgesteld en geautoriseerd werd.  De richtlijn wordt vanaf 2013  jaarlijks geactualiseerd. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. Eventuele mutaties in de werkgroepsamenstelling vinden plaats in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de werkgroep en de betreffende beroepsvereniging. Nieuwe leden dienen te allen tijden gemandateerd te worden door de betreffende beroepsvereniging. De werkgroep wordt ondersteund door adviseurs van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en door een voorlichter van het EpilepsieNL.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. H.J.M. Majoie (voorzitter), neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze en Maastricht
  • Dr. C.M. (Carin) Delsman-van Gelder, Kinderarts/kinderneuroloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven (vanaf 2022)
  • Drs. M.H.G. (Marjolein) Dremmen, Radioloog (subspecialisatie kinderneuroradiologie), Erasmus MC, Rotterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P. Klarenbeek, neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen
  • Dr. J. Nicolai, kinderneuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Maastricht 
  • Dr. P. van Vliet, neuroloog/intensivist, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Drs. R. (Roel) van Vugt, Anesthesioloog, Sint Maartenskliniek, Nijmegen (vanaf 2020)
  • Dr. A. Altinbas, neuroloog-kinderneuroloog, SEIN /LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Drs. T. Balvers, neuroloog, SEIN/LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Dr. M.A.A.M. de Bruijn, AIOS neurologie, Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg (vanaf 2020)
  • Prof. Dr. E.F.I. Comans, nucleair geneeskundige, Amsterdam UMC, Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. T.H.P. Draak, kinderneuroloog/neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen en Sittard-Geleen (vanaf 2021)
  • Drs. F.M.S. Eshuis, AIOS spoedeisende geneeskunde, Catharina ziekenhuis, Eindhoven (vanaf 2020)
  • Dr. F.N.G. Van ’t Hof, neuroloog, SEIN, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P.A.M. Hofman, (neuro)radioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze en Maastricht
  • Dr. D. Ijff, GZ psycholoog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze
  • Ir. D. Jenniskens, Community Manager EpilepsieNL, Houten (vanaf 2020)
  • Dr. J.A.F. Koekkoek, neuroloog, LUMC, Leiden, en Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Dr. R.H.C. Lazeron, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. M. Mantione, klinisch neuropsycholoog, UMC Utrecht (vanaf 2022)
  • Drs. J.B. Masselink, Ziekenhuisapotheker, Medisch Spectrum Twente, Enschede (vanaf 2020)
  • G.A.P.G. van Mastrigt, HTA onderzoeker/epidemioloog B, Universiteit  Maastricht
  • Dr. L. M’Rabet, MT-lid Kennis en Innovatie EpilepsieNL, Houten(vanaf 2022)
  • Dr. J.C. Reijneveld, neuroloog en universitair hoofddocent neurologie, SEIN en Amsterdam UMC, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Drs. H.E. Ronner, neuroloog, AmsterdamUMC loctie VUmc, Amsterdam
  • Dr. M.K.M. van Schie, AIOS neurologie, LUMC, Leiden (vanaf 2022)
  • Dr. O. Schijns, neurochirurg, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. F.M. Snoeijen-Schouwenaars, AVG, Centrum voor Epilepsiewoonzorg Kempenhaeghe, Heeze
  • Dr. R.D. Thijs, neuroloog, SEIN, Heemstede en LUMC, Leiden
  • Dr. N. Tolboom, nucleair geneeskundige, UMC Utrecht, Utrecht (vanaf 2020)
  • Dr. S.O. Tousseyn, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Drs. J. H. van Tuijl, neuroloog, Elisabeth-TweeSteden ziekenhuis, Tilburg
  • Dr. A. Uiterwijk, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie, Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. N.E. Verbeek, klinisch geneticus, UMC Utrecht, Utrecht
  • Dr. M. Vlooswijk, neuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. I. Wegner, neuroloog, SEIN, Zwolle en Leeuwarden

Werkgroepleden tot 2020/2021:

  • P.B. Augustijn, kinderneuroloog, SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. C.A. van Donselaar, neuroloog, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. G.J. de Haan, neuroloog, SEIN, Heemstede (plaatsvervangend voorzitter, tot 2020)
  • M.C. Hoeberigs, neuroradioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. F. Leijten, neuroloog, UMC Utrecht, Utrecht (tot 2021)
  • Em. prof. dr. D. Lindhout, klinisch geneticus, kinderarts niet praktiserend, UMC Utrecht en SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. W. van der Meij, neuroloog, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag (tot 2020)
  • Dr. B. Panis, kinderneuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (tot 2021)

Met ondersteuning van

  • I. Gijselhart, bibliothecaresse, Kempenhaeghe Heeze
  • L. Linssen, secretaresse opleidingen medisch specialisten, Kempenhaeghe Heeze
  • Dr. J. Buddeke, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2020)
  • Dr. M.M.J. van Rooijen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2022)

Belangenverklaringen

Werkgroepleden verklaren schriftelijk of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

 

Werkgroeplid

Belangen
afgelopen
vijf jaar
en/of
gedurende
looptijd van
het project

Zo ja, welke

Jaar ingevuld

Aldenkamp, dhr.
prof.dr. A.P.

Ja

Deelname aan Wetenschappelijke
Adviesraad van het Nationaal
Epilepsie Fonds.

2015

Augustijn, dhr.
P.B.

Ja

Bestuurslid en regelmatig docent
SEPION (Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland). Voor het bestuur en voor het onderwijs is een onkostenvergoeding.

2015, herzien 2017

Beumer, mw. D.

Nee

 

2017

Bruijn, mw. M. de

 

Coördinator van de ACES studie (antibodies causing epilepsy syndromes): nationale multicenterstudie waarvoor een beurs ontvangen van het Nationaal epilepsie Fonds (principal investigator: dr. M.J. Titulaer, euroloog, Erasmus MC).

2017

Donselaar, dhr. dr.
C.A. van

Ja

Bestuurslid Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland, onbetaald Lid Richtlijnen Commissie Diagnostiek en behandeling van Epilepsie (NVN, vergoeding) Lid Commissie Wetenschap Beter Keten (samenwerkingsverband Erasmus MC, Fransciscus Vlietland Groep, Maasstad Ziekenhuis, onbetaald) Aandelen UCB

2015

Gijselhart, mw. I.

 

 

 

Haan, dhr. dr.
G.J.D. de

Ja

Staflid neurologie Erasmus MC Rotterdam Begeleiden aios-en Cursorisch onderwijs (onbetaald) Eindredacteur vakblad Epilepsie Ex- voorzitter Liga tegen Epilepsie Adviseur EVN, EpilepsieNL

2015, herzien 2017

Hofman, dhr. Dr.
P.A.M.

Nee

 

2015, herzien 2017

Kolk, mw. N. van
der

 

Gastdocent Radboud Health Academy (neurologie verpleegkunde), betaald

2017

Kolsteren, mw. E.

Nee

 

2015, herzien 2017

Lazeron, dr. R.H.C.

Ja

Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van een hiertoe opgerichte onderneming LivAssured, met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of de investeringsfondsen.
Als met het product de NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van mijn werkgever ACE Kempenhaeghe, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.

2017

Leijten, dr. F.S.S.

Ja

Aandelen ProLira, een start-up bedrijf dat een deliriummonitor ontwikkelt. Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van hiertoe opgerichte onderneming LivAssured met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of investeringsfondsen.
Als met het product NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van het UMC Utrecht, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.
Onderzoek naar gebruik van intracraniële corticale elektrostimulatie als behandeling voor epilepsie in de centrale windingen, gefinancierd door EpilepsieNL, met deelname van de firma Medtronic. Geen direct of persoonlijk financieel belang in Medtronic.

2017

Lindhout, dhr.
prof.dr. D.

Ja

Lid Gezondheidsraad (onbetaald) Lid vaste commissie Reproductie toxische stoffen van de Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid ad hoc commissies Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijke adviesraad Lareb (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijk adviesraad Stichting Michelle (onbetaald) Lid Medische adviesraad STSN (onbetaald)

2015

Majoie, mw.
Prof.dr. H.J.M.

Ja

Relevante commissies:
Sinds 1998: Lid Commissie Onderzoek en Ontwikkeling (O&O), Kempenhaeghe
Sinds 2005: Lid redactie 'Epilepsie, periodiek voor professionals'
Sinds 2007: lnstituutscoördinator wetenschapsstudenten Universiteit Maastricht
Sinds 2008: Lid organisatie commissie jaarlijkse conferentie epilepsie Vanenburg (nascholing voor neurologen, neurochirurgen, AVG artsen)
Sinds 2009: Voorzitter Geneesmiddelen onderzoeksgroep, Kempenhaeghe
Sinds 2010: Voorzitter SEPION - landelijke bijscholing AIOS kindergeneeskunde en neurologie
Sinds 2010: Voorzitter werkgroep richtlijn Epilepsie NVN 2010-2017: Voorzitter landelijke Nervus Vagus Stimulatie werkgroep
Sinds 2012: Voorzitter centrale opleidingscommissie Kempenhaeghe
Sinds 2013: Lid subcommissie richtlijnen NVN Sinds 2015: Lid dagelijks bestuur O&O Kempenhaeghe
Sinds 2016: Lid commissie zorgevaluatie NVN NB geen betaalde functies
Extern gefinancierd onderzoek: Lopende onderzoeks- en zorginnovatieprojecten (anders dan contract research) worden gefinancierd uit ZonMW, Nationaal epilepsiefonds, stichting vrienden van Kempenhaeghe en SKMS.
Daarnaast wordt vanuit Kempenhaeghe deelgenomen aan contract research mbt nieuwe geneesmiddelen (vergoeding aan stichting Kempenhaeghe volgens geldende wet en regelgeving) vanuit alle voor epilepsie relevante geneesmiddelenindustrieën.
Incidenteel financiële ondersteuning aan stichting Kempenhaeghe voor organisatie refereeravonden en workshops/symposia (telkens volgens geldende wet- en regelgeving)

2017

Mastrigt, mw. G.
van

 

Onderzoeker/docent Universiteit Maastricht (0,1 fte)
Onderzoeker/docent van Mastrigt research and more (0,9 fte)
Reviewer diverse tijdschriften (betaald en onbetaald)
Reviewer ISPOR (onbetaald)
Lidmaatschappen van diverse HTA en gezondheideconomiegroepen (nationaal en internationaal)

2017

Nicolai, dr. J.

Ja

Vanuit MUMC+ gedetacheerd in St. Jansgasthuis Weert, Elkerklierk Helmond en Kempenhaeghe Heeze (in dienst MUMC+)
Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (onbetaald)
Verzorgen onderwijs voor SEPION en organisatie hiervan als cursusleider (betaald)
Bestuurslid Liga tegen Epilepsie (onbetaald)

2017

Panis, mw. dr. P.

Nee

 

2017

Pols, mw. dr. M.

 

 

 

Roelfsema, dr. V

Nee

 

2015, herzien 2017

Tuijl, mw. J.H. van

Ja

Lid werkgroep richtlijn Epilepsie (onbetaald)
Lid Nederlandse Neurovasculaire werkgroep

2015, herzien 2017

Uiterwijk, mw. A.

Nee

 

2017

Veendrick, mw.
M.J.B.M.

Nee

 

2015

Venhorst, mw. K.

 

 

 

Vliet, dhr. P. van

Nee

 

2015, herzien 2017

Wardt, dhr. J. van
de

Nee

 

2017

Wegner, mw. dr. I

Ja

Houden van wetenschappelijke voordrachten, voor een deel onbetaald, maar er zijn ook enkele voordrachten waarvoor de werkgever (SEIN) een financiële bijdrage heeft ontvangen van de firma UCB als vergoeding voor gemaakte uren. Dit alles volgens de officieel hiervoor geldende wet- en regelgeving.

?

Wijnen, dhr. B.

 

 

 

Zijlmans, mw.
dr.M

Ja

Commissielid communications committee international league against epilepsy (onbetaald)
Wetenschappelijk onderzoek wordt gefinancierd door EpilepsieNL, de hersenstichting, NWO-ZonMW (veni), Brain Center Rudolf Magnus en Stichting Epilepsie instellingen Nederland. Eerder promotieonderzoek werd gefinancierd door NWO-ZonMW: VEMI en AGIKO, Canadian Institutes of Health research, UMC Utrecht (internationalisation grant), stichting 'de drie lichten' en het Nederlands Epilepsiefonds. De publicatie van het proefschrift werd gefinancierd door NWO, UCB Pharma en Sanofi-Aventis.

2015, herzien 2017

Inbreng patiëntenperspectief

Er wordt aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het betrekken van de Epilepsievereniging Nederland in commentaarfases. Bij de richtlijn is een module met patiëntinformatie ontwikkeld. Deze is geautoriseerd door de Epilepsie Vereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Algemeen

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld en wordt bijgehouden conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad WOK. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (https://www.agreetrust.org/). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de lijst met onderwerpen stellen de werkgroepleden en de adviseur concept-uitgangsvragen op. Deze worden met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vaststelt. Vervolgens inventariseert de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn. Hierbij wordt zowel naar gewenste als ongewenste effecten gekeken. De werkgroep waardeert deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieert de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vindt, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er wordt eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews in PubMed en voor specifieke onderwerpen in the Cochrane Library, Embase en Psychinfo. Vervolgens wordt voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens wordt aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie wordt gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteren de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen worden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder ‘zoekstrategie’ van de desbetreffende uitgangsvraag.

Voor een aantal vragen is de recente Engelse evidence based richtlijn ‘The epilepsies’ van het NICE (National Institute of Clinical Excellence) als basis gebruikt.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies worden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de evidence tabel.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen worden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur worden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een aantal interventievragen worden bij voldoende overeenkomsten tussen de studies de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004) (zie tabel 1).

 

Tabel 1. GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat

Kwaliteit

Studiedesign

Kwaliteit verlagen

Kwaliteit verhogen

Hoog (4)

RCT

1. Studiebeperkingen
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

2. Inconsistentie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

3.Indirectheid
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

4. Imprecisie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

5. Publicatiebias
-1 waarschijnlijk
-2 zeer waarschijnlijk

1. Groot effect
+1 groot
+2 zeer groot

2. Dosis-respons relatie
+1 bewijs voor relatie

3. Plausibele confounding
+1 zou het effect onderschatten
+1 zou het effect overschatten als er geen effect was aangetoond

Matig (3)

 

Laag (2)

Observationele vergelijkende studie (bijvoorbeeld: patëntencontrole onderzoek, cohortonderzoek)

Zeer laag (1)

Niet-systematische klinische observaties (bijvoorbeeld: case series of case reports)

RCTs beginnen 'hoog'(4), observationele studies beginnen 'laag'(2)
Bij RCTs: vb. totaal 1 punt downgraden: dan van hoog (4) naar matig (3); bij RCTs: vb. totaal 2 punten downgraden: dan van hoog (4) naar laag (2); bij RCTs: in totaal ≥ punten downgraden van hoog (4) naar zeer laag (1)
Bij observationele studies: vb. 1 pint upgraden: dan van laag (2) naar matig (3)

 

Formuleren van conclusies

Voor vragen over de waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose wordt het wetenschappelijke bewijs samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt de conclusie getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maken de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans worden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

Voor een conclusie die gebaseerd is op (een) studie(s) die niet uit een systematisch literatuuronderzoek naar voren is/zijn gekomen, wordt geen niveau van bewijskracht bepaald. In een dergelijk geval staat bij de conclusie "geen beoordeling" vermeld.

 

Tabel 2. Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs

Niveau

Conclusie gebaseerd op

Hoog

Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken

Matig

één onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

Laag

één onderzoek van niveau B of C

Zeer laag

Mening van deskundigen

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

 

Randvoorwaarden (organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn wordt expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg’.

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn zijn er interne en externe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld. Het doel van de indicatoren is om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. De werkgroepleden is gevraagd om bestaande indicatoren en indicatoren gebaseerd op aanbevelingen uit de richtlijn te scoren op relevantie en registreerbaarheid. De indicatoren die het hoogst scoorden, zijn in de (concept)richtlijn opgenomen. Een overzicht treft u aan in de bijlage Indicatoren. De indicatoren zijn ook terug te vinden bij de betreffende uitgangsvraag.

Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Lacunes in kennis

De zorg voor patiënten met epilepsie kent nog veel aspecten waarover onzekerheid bestaat wat als optimaal kan worden aangewezen. In vrijwel alle modules van de richtlijn ‘Epilepsie’ zijn lacunes in kennis te onderkennen. Het is daarom zeer gewenst dat er verder wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt naar de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep inventariseert de lacunes in kennis breed en heeft een aantal onderwerpen benoemd waarvan zij van mening is dat onderzoek hiernaar prioriteit verdient. Een overzicht treft u aan in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De richtlijn is in 2013 aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

Vanaf 2013 wordt de richtlijn jaarlijks geactualiseerd (zie onder Herziening). De werkgroep doet aan het einde van het jaar een voorstel met welke modules zij denkt dat een commentaarronde nodig is aan de commissie Kwaliteit/subcommissie Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN). Hierbij is het uitgangspunt dat alleen die wijzigingen die eventueel tot discussie binnen de diverse beroepsgroepen kunnen leiden ter commentaar en tevens ter autorisatie voorgelegd worden. Alle andere wijzigingen worden doorgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van de werkgroep. De  subcommissie Richtlijnen van de NVN beslist uiteindelijk welke modules aan de betrokken beroepsverenigingen worden voorgelegd. Voor die modules wordt eerst een commentaarfase gestart. Al het commentaar dat digitaal binnenkomt wordt gebundeld en in de werkgroep besproken en eventueel verwerkt in de richtlijnmodule. Vervolgens worden de aangepaste modules van de richtlijn voor autorisatie aangeboden. Bij akkoord van de beroepsverenigingen worden de geactualiseerde teksten definitief gepubliceerd op de website. De beroepsverenigingen worden hiervan op de hoogte gebracht.

Nieuwe uitgangsvragen

Als gebruikers van de richtlijn een belangrijk onderwerpen missen, kunnen zij een suggestie voor een nieuwe uitgangsvraag aanleveren bij de werkgroep (met motivering). De werkgroep zal jaarlijks de ontvangen suggesties bespreken en besluiten welke vragen opgenomen worden in de richtlijn.

 

Economische evaluaties

Doelmatigheid van behandeling

Sinds mei 2016 wordt aan de richtlijn ook kennis over de doelmatigheid (kosteneffectiviteit) van de epilepsiebehandeling meegenomen, ook wel economische evaluatie genoemd. Om deze kennis te verkrijgen is een systematische literatuur studie uitgevoerd (Wijnen et al., 2017, Wijnen et al., 2015). De gebruikte methodologie om de economische evaluaties in te bouwen in klinische richtlijnen is beschreven in een drietal papers (Wijnen et al., 2016, Mastrigt van et al.,  2016, Thielen et al.,  2016).

 

Databases

In MEDLINE (via PubMed), EMBASE en NHS economische evaluatie Database (NHS EED) is gezocht op kosteneffectiviteitsstudies. Voor bestaande systematische reviews, werden Cochrane Reviews, Cochrane DARE en Cochrane Health Technology Assessment Databases gebruikt.

 

Zoekstrategieën

Voor de identificatie van relevante studies zijn vooraf gedefinieerde klinische zoekstrategieën gecombineerd met een gevalideerd zoekfilter van McMaster University om economische evaluaties te identificeren (McMaster). Bij de zoekstrategieën hebben we ons beperkt tot therapeutische interventies.

 

Beoordeling van de studies

Om te beoordelen of de economische evaluaties kunnen worden opgenomen in de richtlijn is iedere gevonden studie beoordeeld aan de hand van zeven vragen. In deze pdf is de uitwerking van de verschillende vragen te vinden. Deze vragen zijn gebaseerd op de Consensus on Health Economics Criteria checklist (Evers et al., 2005) en de Welte transferability checklist (Welte et al., 2004).

 

Referenties

  • Atkins, D., Best, D., Briss, P.A., Eccles, M., Falck-Ytter, Y., Flottorp, S., Guyatt, G.H., Harbour, R.T., Haugh, M.C., Henry, D., Hill, S., Jaeschke, R., Leng, G., Liberati, A., Magrini, N., Mason, J., Middleton, P., Mrukowicz, J., O’Connell, D., Oxman, A.D., Phillips, B., Schünemann, H.J., Edejer, T.T., Varonen, H., Vist, G.E., Williams, J.W. Jr, Zaza, S. GRADE Working Group. (2004). Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ Jun; 19, 328(7454):1490.
  • van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., van Barneveld, T.A., van de Klundert, J.L.M. (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum.
  • Evers, S., Goossens, M., De Vet, H., Van Tulder, M., Ament, A. (2005). Criteria list for assessment of methodological quality of economic evaluations: Consensus on Health Economic Criteria. International journal of technology assessment in health care. 21(02):240-245.
  • van Mastrigt, G. A., Hiligsmann, M., Arts, J. J., Broos, P. H., Kleijnen, J., Evers, S. M., & Majoie, M. H. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: a five-step approach (part 1/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-16. doi: 10.1080/14737167.2016.1246960.
  • McMaster University. (2016, Feb 09). Search Strategies for EMBASE in Ovid Syntax, from http://hiru.mcmaster.ca/hiru/HIRU_Hedges_EMBASE_Strategies.aspx.
  • Thielen, F. W., Van Mastrigt, G., Burgers, L. T., Bramer, W. M., Majoie, H., Evers, S., & Kleijnen, J. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for clinical practice guidelines: database selection and search strategy development (part 2/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-17. doi: 10.1080/14737167.2016.1246962.
  • Welte, R., Feenstra, T., Jager, H., & Leidl, R. (2004). A decision chart for assessing and improving the transferability of economic evaluation results between countries. Pharmacoeconomics, 22(13), 857-876.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Evers, G., Gershuni, O., Lambrechts, D., Majoie, H., & De Kinderen, R. (2015). Review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Prospero: International prospective register of systematic reviews. Retrieved from http://www.crd.york.ac.uk/PROSPERO/display_record.asp?ID=CRD42015019278.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Redekop, W. K., Majoie, H., de Kinderen, R., & Evers, S. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: data extraction, risk of bias, and transferability (Part 3/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Oct 21). doi: 10.1080/14737167.2016.1246961.
  • Wijnen, B. F., van Mastrigt, G. A., Evers, S. M., Gershuni, O., Lambrechts, D. A., Majoie, M. H., . . . de Kinderen, R. J. (2017). A systematic review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Epilepsia. doi: 10.1111/epi.13655.
Volgende:
Bewaking bij anti-epilepticagebruik