Enterale toegang

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 18

Beleid bij veelvoorkomende complicaties

Uitgangsvraag

Wat zijn veel voorkomende en belangrijke complicaties die kunnen optreden na gastrostomie plaatsing en wat is het beleid indien deze complicaties optreden?

Aanbeveling

Herken en behandel de complicaties na gastrostomiekatheter plaatsing die voortkomen uit de aard van de ingreep. Houdt hierbij rekening met de patiëntengroep.

 

  • Aspiratie moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Bij ernstige aspiratie starten met antibiotica.
  • Buried bumper syndroom kan in de nagenoeg alle gevallen endoscopisch worden behandeld. De katheter kan in de meeste gevallen worden herplaatst in hetzelfde fistelkanaal.
  • Ent metastasen komen in in theorie minder vaak voor bij plaatsing van een Push-PEG of PRG.
  • Granuloomvorming wordt primair behandeld door optimalisatie van de normale stomazorg. Bij klachten kan op verschillende manieren behandeld worden. Er is geen behandeling superieur. 
  • Katheter luxatie binnen 4 weken na plaatsing kent per periode een verschillende manier van aanpak. Na 4 weken kan de katheter op de standaard manier worden vervangen.
  • Lekkage langs de PEG katheter wordt meestal veroorzaakt door een maagontledigingsstoornis of te groot aanbod van voeding.
  • Persisterende fistel na verwijderen van PEG katheter kan bijna altijd endoscopisch worden behandeld.
  • Pneumoperitoneum behoeft alleen bij klachten nader onderzoek en zo nodig behandeling.
  • Verstopte katheter kan worden voorkomen door de juiste consistentie van de medicatie, goed te flushen voor en na gebruik en door de katheter tijdig te wisselen.

Overwegingen

In de tabellen zijn de complicaties weergegeven welke genoemd werden in de geïncludeerde hierboven genoemde studies.

 

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van mogelijke complicaties die vroeg of acuut na de procedure, uitgesplitst voor PEG en PRG, kunnen optreden. In tabel 2 worden complicaties weergegeven die later kunnen optreden.

 

Tabel 1 Complicaties - Vroeg/ Acuut

Auteur, jaartal

PEG

PRG

Hoang, 2019

Gawande, 2019

Yolsuriyanwong, 2018

Hucl, 2016

Stayner, 2012

Kurien, 2010

Covarrubias, 2013

 

Abdominal wall abscess or cellulitis

 

 

 

 

 

 

 

Epigastric artery pseudoaneurysm

 

 

 

 

 

 

 

Benign pneumoperitoneum

 

 

 

 

 

 

 

 

Perforated viscus (stomach, esphagus)

 

 

 

 

 

 

 

Adjacent organ injury (liver, colon)

 

 

 

 

 

 

 

Bleeding

Bleeding

Endoscopy related bleeding

Acute hemorrhage

Haemorrhage or perforation

Hemorrhage

 

 

Pneumoperitoneum

Pneumoperitoneum

Pneumoperitoneum

 

Pneumoperitoneum

 

 

 

Ileus

Prolonged ileus

 

 

 

 

 

Aspiration pneumonia

 

Aspiration pneumonia

Aspiration pneumonia

Aspiration

Aspiration

 

 

 

 

Iatrogenic bowel perforation/ peritonitis

 

Peritonitis/ perforation

 

Peritonitis

 

 

 

 

Ileus

Ileus

Ileus

 

 

 

 

 

 

 

Oversedation

 

 

 

 

 

Wound infection

 

Wound infection/bleeding

Severe skin infection

 

 

 

 

Internal organ injury

 

Injury to the liver, bowel or spleen

 

 

 

 

 

 

 

 

Death due to procedure

 

 

Tabel 2 Complicaties - Laat/ post-procedureel

Auteur, jaartal

PEG

PRG

Hoang, 2019

Gawande, 2019

Yolsuriyanwong, 2018

Hucl, 2016

Stayner, 2012

Kurien, 2010

Covarrubias, 2013

 

Post pyloric migration with dumping syndrome

 

 

 

 

 

 

 

Malpositioning of the gastrostomy catheter within the abdominal wall

 

 

 

 

 

 

 

 

Fistula formation

 

Gastro-colo-cutaneous fistula

Fistulous tracts

 

 

 

 

Breakdown of gastrostomy tube site

 

 

 

 

 

 

 

Buried bumper syndrome

Buried bumper syndrome

Buried bumper syndrome

Buried bumper syndrome

Buried bumper syndrome

 

 

 

Gastromy tube site hernia

 

Hernia

 

 

 

 

 

 

Tube site infection

 

 

 

 

 

 

 

Ulceration

Ulceration

Gastric ulcer/hemorrhage

Skin or gastric ulceration

 

 

 

 

Inadverent tube removal

 

Inadvertent tube removal

 

 

 

 

 

Tumor seeding

Tumor seeding

Tumor tract seeding

 

 

 

 

 

Persistent enterocutaneous fistula after removal

 

 

Gastric fistula after removal of PEG tube

 

 

 

 

Gastric outlet obstruction/ small bowel obstruction

Gastric outlet obstruction

Gastric outlet obstruction

Gastric outlet obstruction

 

 

 

 

Peristomal granuloma

Granuloma

Peristomal infection

Granulation around site of insertion of PEG

Superficial peristomal infection

 

 

 

 

 

 

Peritonitis

 

 

 

 

 

 

 

Tube degradation

 

 

Intraperitoneal leakage of gastric contents

Peristomal leakage

Peristomal leakage

Peristomal leakage

Peristomal leakage/irritation

Peristomal leakage or infection

Leakage

 

Gastric perforation

 

 

 

 

 

Colonic perforation

 

Transhepatic placement

 

 

 

 

 

 

 

Hepatic abscess

 

 

 

 

 

 

 

Transcolonic placement

 

 

 

 

 

 

 

Tube clogging

Tube occlusion

Tube blockage

Tube blockage

 

Blocked PEG tube

Tube occlusion

 

 

Tube displacement (intra-peritoneal feeding, abscess)

 

Tube dislodgement

 

 

Tube dislodgement

 

 

Infection (stoma/wound; necrotizing fasciitis)

Necrotizing fasciitis

Necrotising fasciitis

 

 

 

 

 

Bleeding

 

 

 

 

 

 

 

Obstruction (migrated tube balloon/bolster)

 

 

 

 

 

 

 

In deze module worden de volgende complicaties besproken:

  • Aspiratie;
  • buried bumpersyndroom;
  • ent metastasen;
  • granuloomvorming;
  • katheter luxatie;
  • lekkage;
  • persisterende fistel na verwijderen van de PEG katheter;
  • pneumoperitoneum;
  • verstopte katheter;
  • wondinfectie (zie Module Antibiotica profylaxe).

Beleid omtrent een aantal belangrijke complicaties

Aspiratie

Aspiratie gedurende de procedure of na de gastroscopie komt regelmatig voor. Om de kans op aspiratie te verkleinen wordt aangeraden patiënten van tevoren goed te screenen en waar mogelijk te werken aan optimalisatie van onderliggende comorbiditeit. Risicofactoren zijn diepe sedatie, rugligging en oudere leeftijd. Ook het aanwezig zijn van een neurologische dysfunctie zoals bij CVA of ALS kan worden gezien of een pre-existente maagontledigingsstoornis welke idiopathisch kan voorkomen maar ook bij diabetes mellitus of m. Parkinson aanwezig kan zijn, geven een extra risico op aspiratie. Het risico op aspiratie kan worden verkleind door het voorkomen van te diepe sedatie, direct wegzuigen van maaginhoud en het vermijden van hyper insufflatie van de maag. Daarnaast wordt anti-Trendelenburg positie gedurende de procedure in combinatie met uitzuigen van de mond en keelholte met slijmuitzuiger/ uitzuigkatheter/ yankauwer-katheter gedurende de procedure aanbevolen.

 

Om te voorkomen dat er een gastrostomie wordt geplaatst voor voeding bij een maagontledigingsstoornis verdient het de aanbeveling anamnestisch uitvragen of voeding op de maag goed verdragen wordt dan wel eerst voeden op de maag met een neus-maagsonde. Bij een bewezen forse aspiratie overweeg het starten van antibiotica volgens de aangewezen richtlijnen (Rahnemai-Azar, 2014; Hucl, 2016; Yolsuriyanwong, 2018; Gkolfakis, 2021).

 

‘Buried bumper’ syndroom

Buried bumper syndroom (BBS) treedt op bij 1,5% tot 8,8% van de PEG-plaatsingen en is in het algemeen een late complicatie. Het vroeg optreden (kan binnen 3 weken) van een BBS is echter ook beschreven. Het ontwikkelen van een BBS komt door het migreren van de interne bumper vanuit het lumen van de maag door de mucosa naar spierlaag van de maag. Zelden treedt er migratie op naar of door de buikwand. De bumper kan partieel of geheel zijn overgroeid door maagmucosa. Het treedt vaker op bij de solide niet-ballon katheters. Dit ontstaat door te veel tractie van de interne bumper tegen de buikwand en/of het onvoldoende dompelen van de gastrostomiekatheter Patiënten presenteren zich met een katheter die niet meer te dompelen is of waarbij weerstand wordt ervaren of gemeten in de spuit of pomp bij het geven van de voeding. Vaak gaat dit gepaard met buikpijn of lekkage via de stomaopening. Deze complicatie kan worden voorkomen door tenminste 0,5 tot 1 cm (vinger breedte) ruimte te houden tussen de externe bumper en de huid. Patiënten en zorgmedewerkers moeten bij significante gewichtstoename ervoor zorgen dat de externe bumper losser gezet wordt. Een andere reden voor teveel tractie kan zijn dat de afstand die ingesteld is tussen externe bumper en huidwand in liggende positie is bepaald. Bij een zittende houding kan er soms meer druk op de bumper komen te staan, zeker als patiënten de hele dag in een zittende houding verblijven.  

 

Als BBS is vastgesteld moet de interne bumper worden bevrijd uit de omliggende mucosa, omdat er een kans bestaat op lekkage, bloeding, infectie en fasciitis. Meestal kan dat endoscopisch. Er zijn verschillende endoscopische technieken beschreven die gebruikt kunnen worden: endoscopische dissectie (onder andere Flamingo techniek, met papillotoom of precutknive), pull of push-pull techniek. Een andere opties is de zogenoemde tractiemethode waarbij er gewicht gehangen wordt aan de te verwijderen PEG-sonde, lopend via een katrol. Chirurgische verwijdering is zelden nodig. In bijna alle gevallen kan indien nodig een nieuwe katheter in het oude fisteltraject worden geplaatst, zo mogelijk na enkele dagen rust (Rahnemai-Azar, 2014; Sealock, 2018; Lazaridis, 2019; Hindryckx 2019; Gkolfakis, 2021).

 

Entmetastasen

Een vrij zeldzame maar belangrijke complicatie van PEG-plaatsing zijn entmetastasen ter plaatse van de insteekopening van de PEG-sonde bij patiënten met hoofd-hals of bovenste tractus digestivus maligniteiten. Ondanks het feit dat er beperkte literatuur is over dit fenomeen en dit voornamelijk casuïstiek betreft, is de richtlijncommissie van mening dat het voorkomen van deze mogelijke complicatie aandacht verdient. Het veronderstelde mechanisme is het meenemen van tumorcellen bij de passage van de pull-PEG-katheter door mond, keel, oesophagus, maag- en buikwand. Dit is aangetoond door het brushen van de PEG-katheter na plaatsing. Het is belangrijk om rekening te houden met deze complicatie en deze te herkennen. Het herkennen kan lastig zijn omdat dit, er soms uit ziet als benigne (bloedend) granulatieweefsel. Daarom geniet het de voorkeur om bij maligniteiten in hoofd-hals of bovenste tractus digestivus een PEG-techniek te gebruiken waarbij er geen contact van de katheter is met de tumor. Technieken die hiervoor gebruikt kunnen worden zijn de Push-PEG, de PRG en de laparoscopisch geassisteerde plaatsing van een PEG-katheter (Ellrichmann, 2012; Sheykholeslami, 2013; Delegge, 2018; Yolsuriyanwong, 2018; Sealock 2018).

 

Granuloomvorming

Het ontwikkelen van hypergranulatieweefsel rond de insteekopening van de PEG-sonde (door velen ‘wildvlees’ genoemd) is een veel voorkomende, niet-levensbedreigende complicatie. De exacte oorzaak is niet goed bekend. In het algemeen wordt gedacht dat frictie van een niet goed gefixeerde katheter, vochtigheid door (zure) lekkage met aantasting van de huid een rol spelen. Er zijn verschillende behandelingen beschreven zoals lokale antibiotica- of lage dosis steroidenzalf, cauterisatie door zilvernitraat en chirurgische excisie. Geen van deze behandelingen is superieur gebleken. Zilvernitraat kan bij onjuist gebruik ook de omliggende huid aantasten.

 

In het algemeen kan gezegd worden dat alvorens er een behandeling gestart wordt, gekeken moet worden of de basiszorg omtrent het verzorgen van de gastrostomiekatheter correct wordt uitgevoerd.

 

Het is belangrijk dat de huid aan de lucht kan drogen, vaak droogt ook het granulatieweefsel/wild vlees dan in. De insteekopening volledig inpakken geeft vaak een tegengesteld effect: door de vochtige, broeierige warmte onder de gazen verweekt de huid en neemt ook de kans op schimmelinfecties toe.

 

Overigens zijn er ook patiënten die gemakkelijk granulomen vormen waardoor deze ook ontstaan na verplaatsen van de gastrostomiekatheter naar een andere plaats. Mogelijk speelt hier een zekere aanleg een rol (Rahnemai-Azar, 2014).

 

Katheter luxatie

Katheter luxatie wordt beschreven met een incidentie van 4 tot 13%. Het betreft hierbij voornamelijk ballonkatheters. In de literatuur wordt vaak onderscheid gemaakt tussen dislocatie voor en na 4 weken. Bij een luxatie binnen 4 weken wordt een interventie geadviseerd met klinische observatie. Gerealiseerd moet worden dat spontaan sluiten van het fistelkanaal meestal binnen 12 tot 24 uur optreedt. Een luxatie van de katheter waarbij het fistel traject nog niet gevormd is, is echter een klinische situatie waarbij een peritonitis dreigt. Daarom is er vooral in de eerste maand een strikt beleid nodig voor het geval dat de katheter luxeert.

 

Als nadere specificatie wil de richtlijncommissie de eerste 4 weken verder onderverdelen. We maken na plaatsing onderscheid in drie periodes waarin katheter luxatie kan optreden. Deze indeling is gebaseerd op expert opinie.

 

Luxatie binnen 1 week

Overweeg 12 tot 24 uur af te wachten gezien het feit dat spontaan sluiten van defect in de maag mogelijk is. Bij tekenen van peritonitis is laparoscopie aangewezen waarbij overwogen kan worden onder laparoscopisch zicht via het defect in de maag een gastrostomiekatheter met ballon meteen terug te plaatsen. Bij een te groot gat is het advies om het defect te sluiten en desgewenst op een andere plaats een gastrostomiekatheter te plaatsen.

 

Luxatie binnen 7 tot 14 dagen:

Omdat het fistelkanaal zich mogelijk nog niet volledig heeft gevormd, is het advies om een herplaatsing te doen met aanleggen van een solide gastrostomie door middel van gastrocutane hechtingen: overweeg hierbij dan endoscopische herplaatsing met gastrostomie hechtingen of radiologische herplaatsing met gebruik van T-fasteners.   

 

Luxatie 2 tot 4 weken na initiële plaatsing

Omdat de verwachting is dat een fistelkanaal zich heeft gevormd, kan er zonder endoscopie een ballonkatheter terug geplaatst worden, mits dit over een voerdraad gebeurt die in het fistelkanaal wordt gelegd. Omdat er mogelijk nog geen solide gastrostomie is ontstaan, moet een opspuitfoto of CT-scan overwogen worden voor confirmatie van goede positie na herplaatsing.

 

Na 4 weken is het fistelkanaal gevormd en kan zonder extra risico bedside een nieuwe katheter worden ingebracht op de manier zoals bij een normale wissel ook wordt gedaan. Indien het fistelkanaal al bijna gesloten is kan voerdraad geleidt sequentieel gedilateerd worden bijv. met schroefdilatoren (Rahnemai-Azar, 2014; Selaock, 2018).

 

Lekkage langs de PEG katheter

Lekkage wordt in de literatuur gezien bij 1 tot 2 % van de patiënten. Het is belangrijk om goed onderscheid te maken tussen een daadwerkelijke lekkage van maagsap of voeding en een wittige afscheiding wat soms ook als lekkage wordt geduid. Belangrijk onderdeel van de te kiezen behandeling is de oorzaak van het ontstaan van de lekkage. Een te wijd/groot stoma opening is zelden de oorzaak van de lekkage. Het plaatsen van een grotere diameter katheter is dan ook niet zinvol omdat deze het fisteltraject alleen maar wijder maakt en daarmee de lekkage verergert. Meest voorkomende oorzaak van lekkage is stase in de maag door maagledigingsproblemen dan wel een te groot aanbod van voeding. In geval van een maagledigingsstoornis kan continue voeding in plaats van bolus voeding worden geprobeerd of voeding via een PEG-J of PEJ katheter. Obstructie van dunne of dikke darm dan wel obstipatie moeten als oorzaak worden overwogen en indien aanwezig, worden behandeld. Opiaten zijn belangrijke veroorzakers van tragere maaglediging en obstipatie en dienen te worden verminderd of gestopt. Soms is lekkage een symptoom van een ‘Buried Bumper’ (voeding loopt in de buikwand in plaats van in de maag).

 

De basis behandeling van lekkage bestaat uit geven van PPI’s om de maagzuurproductie te remmen. Bij onvoldoende effect kan dit gecombineerd worden met prokinetica.

 

Lokale behandeling bestaat uit absorberende middelen, stoma adhesieve poeder op basis van pectine-gelatine en insmeren van de huid met barrière crème (bijvoorbeeld zinkoxide).

 

Digitale foto’s van de insteekopening, opgeslagen in het digitale patiëntendossier, zijn handig bij het vervolgen en beoordelen van ingezette behandeling bij lekkage en huid infecties. Evaluatie van het effect van continue voeding dan wel bolus voeding op de lekkage kunnen indicatie geven hoe de voeding kan worden aangepast om de lekkage te verminderen of stoppen. Hierbij kan ook de positie van de patiënt tijdens het voeden een rol spelen: ligt of zit de patiënt als de lekkage optreedt?

 

Bij een te groot geworden stoma ostium kan eerst geprobeerd worden de katheter beter de stabiliseren en vaker in een andere richting af te leiden (minder spanning op het ostium). Ook kan overwogen worden de katheter te vervangen door een button of door gebruikmaking van een katheter met een externe bumper. Uiteindelijk kan er voor gekozen worden de katheter te verwijderen voor een tijd (24 tot 48 uur) zodat het fisteltraject nauwer kan worden, later gevolgd door herplaatsing van een nieuwe katheter. Geadviseerd wordt dan wel een voerdraad te plaatsen om het fistelkanaal open te houden. Als dit te lang gaat duren moet parenterale voeding overwogen worden. Blijft lekkage bestaan dan kan afhankelijk van de oorzaak gekozen worden voor aanleggen van een nieuwe gastrostomiekatheter op een andere plaats (Rahenmai-Azar, 2014; Hucl, 2016; Delegge, 2018; Sealock, 2018; Yolsuriyanwong, 2018).

 

Persisterend fistel na verwijderen van de PEG-katheter

Als een PEG-katheter definitief wordt verwijderd, kan na verwijdering het voorkomen dat de fistelopening niet spontaan dicht gaat en er maaginhoud blijft aflopen via het fistelkanaal. Dit probleem wordt in ruim 5% van de gevallen gezien. Het risico is vooral toegenomen als de PEG-sonde 8 maanden of langer in situ heeft gezeten. In de meeste gevallen groeit het fistelkanaal in 1 tot 3 dagen dicht. In principe lukt de behandeling bijna altijd via de endoscopische technieken door gebruik van hemoclips, ‘over de scope’ clips; of endoscopisch geassisteerd hechten met opruwen van fistelkanaal. Het opruwen van het fistelkanaal kan mechanisch danwel met argon plasma coagulatie. Indien endoscopie niet wenselijk of succesvol is, is chirurgie aangewezen (tabakszaknaad) (Sealock, 2018; Gkolfakis, 2021).

 

Pneumoperitoneum

Pneumoperitoneum treedt op in ongeveer 50% van de gevallen en is in het algemeen niet klinisch relevant. Indien er geen of weinig klachten zijn is nauwkeurige observatie gewenst waarbij voeding kan worden gecontinueerd. Het ontstaan van een pneumoperitoneum en de duur hiervan kan worden beperkt door bij de endoscopie te insuffleren met CO2.

 

Vertoont de patiënt tekenen van systemische infectie of peritonitis, dan wordt aangeraden een CT-scan te verrichten om ongewenste perforatie van colon of katheter dislocatie uit te sluiten (Rahnemai-Azar, 2014; Hucl,2016; Yolsuriyanwong, 2018).

 

Verstopte katheter

Een verstopte PEG-katheter komt in de praktijk niet zo vaak voor, vanwege het wijde lumen van de sondes. Toch worden er in de literatuur incidenties van 25 tot 35 % gemeld. Ter voorkoming van dit probleem wordt flushen met water voor en na het geven van voeding en medicatie geadviseerd. Daarnaast moet er voor gezorgd worden dat alle medicatie bij voorkeur vloeibaar is of wordt vermalen en opgelost wordt voor toediening. Diverse medicatie dient afzonderlijk te worden toegediend met tussendoor water spoelen om klontering te voorkomen. Ook is het belangrijk om ballonkatheters te verwisselen om zo aangroeien van debris in de katheter te voorkomen (Sealock, 2018).

 

Wondinfectie

Voor advies met betrekking tot wond- en huidinfecties na PEG plaatsing verwijzen we naar Module Antibiotica profylaxe en module afspraken over nazorg.  

Onderbouwing

PEG plaatsing wordt beschouwd als een veilige procedure als de aanbevolen voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Desondanks wordt er een incidentie van complicaties van 4,8 tot 26,2% na PEG plaatsing beschreven. Ernstige complicaties worden gemeld bij ongeveer 2% van de PEG plaatsingen. Belangrijk voor zorgverleners is deze complicaties tijdig te herkennen en adequaat te behandelen (Gkolfakis, 2021).

 

Er wordt een onderscheid gemaakt in de complicaties die tijdens de procedure kunnen ontstaan en de complicaties die na de procedure kunnen ontstaan. De complicaties die tijdens de procedure ontstaan, zijn voor een groot deel techniek en sedatie gerelateerd en hebben ook te maken met de conditie van patiënt (Gkolfakis, 2021) (zie ook de module 2 Keuze van procedure en timing bij specifieke patiëntengroepen). In deze module zullen een aantal belangrijke complicaties worden besproken.

Search and select

There are a number of narrative reviews outlining complications and the management of complications. A literature search was performed to gather potential reviews on complications.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline and Embase were searched with relevant search terms until November 23rd 2020. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 1049 hits. Studies were selected based on the following criteria:

  • Narrative reviews;
  • Complications for a PEG in the general population for adults.

267 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 260 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and 7 studies were included.

 

Results

Seven number of studies were included in the analysis of the literature (Hoang, 2019; Gwande, 2019; Yolsuriyanwong, 2018; Hucl, 2016; Covarrubias, 2013; Stayner, 2012; Kurien, 2010). Information on complications was reported in table form in the considerations, as a systematic appraisal of the literature was not possible.

  1. Arvanitakis M, Gkolfakis P, Despott EJ, Ballarin A, Beyna T, Boeykens K, Elbe P, Gisbertz I, Hoyois A, Mosteanu O, Sanders DS, Schmidt PT, Schneider SM, van Hooft JE. Endoscopic management of enteral tubes in adult patients - Part 1: Definitions and indications. European Society of Gastrointestinal Endoscopy (ESGE) Guideline. Endoscopy. 2021 Jan;53(1):81-92. doi: 10.1055/a-1303-7449. Epub 2020 Dec 1. PMID: 33260229.
  2. Covarrubias DA, O'Connor OJ, McDermott S, Arellano RS. Radiologic percutaneous gastrostomy: review of potential complications and approach to managing the unexpected outcome. AJR Am J Roentgenol. 2013 Apr;200(4):921-31. doi: 10.2214/AJR.11.7804. PMID: 23521471.
  3. Currais P, Faias S, Francisco F, Sousa L, Gramacho J, Pereira AD. Gastrocutaneous fistulas after PEG removal in adult cancer patients: frequency and treatment options. Surg Endosc. 2020 May 11. doi: 10.1007/s00464-020-07627-z. Epub ahead of print. PMID: 32394169.
  4. DeLegge MH. Enteral Access and Associated Complications. Gastroenterol Clin North Am. 2018 Mar;47(1):23-37. doi: 10.1016/j.gtc.2017.09.003. Epub 2017 Dec 7. PMID: 29413015.
  5. Ellrichmann M, Sergeev P, Bethge J, Arlt A, Topalidis T, Ambrosch P, Wiltfang J, Fritscher-Ravens A. Prospective evaluation of malignant cell seeding after percutaneous endoscopic gastrostomy in patients with oropharyngeal/esophageal cancers. Endoscopy. 2013 Jul;45(7):526-31. doi: 10.1055/s-0033-1344023. Epub 2013 Jun 18. PMID: 23780843.
  6. Gawande RS, Bailey CR, Jones C, Fishman EK. MDCT evaluation of complications of percutaneous gastrostomy tube placement. Emerg Radiol. 2019 Dec;26(6):663-674. doi: 10.1007/s10140-019-01716-w. Epub 2019 Aug 23. PMID: 31444681.
  7. Gkolfakis P, Arvanitakis M, Despott EJ, Ballarin A, Beyna T, Boeykens K, Elbe P, Gisbertz I, Hoyois A, Mosteanu O, Sanders DS, Schmidt PT, Schneider SM, van Hooft JE. Endoscopic management of enteral tubes in adult patients - Part 2: Peri- and post-procedural management. European Society of Gastrointestinal Endoscopy (ESGE) Guideline. Endoscopy. 2021 Feb;53(2):178-195. doi: 10.1055/a-1331-8080. Epub 2020 Dec 21. PMID: 33348410.
  8. Hindryckx P, Dhooghe B, Wannhoff A. A novel device for the endoscopic management of buried bumper syndrome. Endoscopy. 2019 Jul;51(7):689-693. doi: 10.1055/a-0833-8516. Epub 2019 Feb 13. PMID: 30759465.
  9. Hoang PT, Menias CO, Niemeyer MM. Percutaneous Gastrostomy Tube Placement: Recognizing When Things Go Wrong. Semin Intervent Radiol. 2019 Aug;36(3):264-274. doi: 10.1055/s-0039-1693983. Epub 2019 Aug 19. PMID: 31435135; PMCID: PMC6699954.
  10. Hucl T, Spicak J. Complications of percutaneous endoscopic gastrostomy. Best Pract Res Clin Gastroenterol. 2016 Oct;30(5):769-781. doi: 10.1016/j.bpg.2016.10.002. Epub 2016 Oct 8. PMID: 27931635.
  11. Kurien M, McAlindon ME, Westaby D, Sanders DS. Percutaneous endoscopic gastrostomy (PEG) feeding. BMJ. 2010 May 7;340:c2414. doi: 10.1136/bmj.c2414. PMID: 20453010.
  12. Lazaridis N, Murino A, Telese A, Koukias N, Despott EJ. A multimodality endoscopic approach for the management of buried bumper syndrome. Endoscopy. 2019 Dec;51(12):E410-E411. doi: 10.1055/a-0896-2594. Epub 2019 Jul 30. PMID: 31362313.
  13. Rahnemai-Azar AA, Rahnemaiazar AA, Naghshizadian R, Kurtz A, Farkas DT. Percutaneous endoscopic gastrostomy: indications, technique, complications and management. World J Gastroenterol. 2014 Jun 28;20(24):7739-51. doi: 10.3748/wjg.v20.i24.7739. PMID: 24976711; PMCID: PMC4069302.
  14. Sealock RJ, Munot K. Common Gastrostomy Feeding Tube Complications and Troubleshooting. Clin Gastroenterol Hepatol. 2018 Dec;16(12):1864-1869. doi: 10.1016/j.cgh.2018.07.037. Epub 2018 Aug 1. PMID: 30077033.
  15. Sheykholeslami K, Thomas J, Chhabra N, Trang T, Rezaee R. Metastasis of untreated head and neck cancer to percutaneous gastrostomy tube exit sites. Am J Otolaryngol. 2012 Nov-Dec;33(6):774-8. doi: 10.1016/j.amjoto.2012.07.006. Epub 2012 Aug 20. PMID: 22917953.
  16. Stayner JL, Bhatnagar A, McGinn AN, Fang JC. Feeding tube placement: errors and complications. Nutr Clin Pract. 2012 Dec;27(6):738-48. doi: 10.1177/0884533612462239. Epub 2012 Oct 12. PMID: 23064019.
  17. Yolsuriyanwong K, Chand B. Update on endoscopic enteral access. Techniques in Gastrointestinal Endoscopy. 2018;20(4): 172-181.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 05-09-2022

Laatst geautoriseerd  : 05-09-2022

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep aangesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een gastrostomiekatheter.

Werkgroep

  • Dr. I.A.M. Gisbertz, MDL-arts, Bernhoven, Uden, NVMDL (voorzitter)
  • Dr. L.P.L. Gilissen, MDL-arts, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven, NVMDL
  • Drs. J.F. Monkelbaan, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, NVMDL
  • Dr. A.H.C. van Roon, MDL-arts, Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht, NVMDL
  • Dr. D. Strijbos, AIOS MDL, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven & Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, NVMDL
  • Dr. A.J. van der Kooi, neuroloog, Academisch Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVN
  • Dr. J.R. de Jong, chirurg, Academisch Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVvH
  • J. Beurskens, verpleegkundig specialist Darmfalenteam, Radboud UMC, Nijmegen, V&VN MDL-Voeding
  • Prof. dr. P.M.T. Pattynama, radioloog, Groene Hart Ziekenhuis, Gouda, NVvR

 

Klankbordgroep

  • Prof. dr. M.W.M. van den Brekel, KNO-arts, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam, NVKNO
  • Dr. M.J. Serlie, internist-endocrinoloog, Academisch Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NIV
  • Dr. W.J. Kruithof, revalidatiearts, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, VRA

 

Met ondersteuning van

  • Dr. B.H. Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A.J.G. Wirix, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • H. Olthuis-van Essen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

 

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Gisbertz

MDL arts
Ziekenhuis Bernhoven Uden

Lid NESPEN bestuur (onbetaald)

Geen

Geen actie

Strijbos

AIOS MDL, Catharina Ziekenhuis

Promovendus MUMC+ (onbetaald)

Geen

Geen actie

Gilissen

MDL arts, oprichter PEG- en later Enteraal voedingsteam, Catharina ziekenhuis Eindhoven

Lesgeven aan de Duodopaverpleegkundigen over PEG-J en PEJ (landelijk, via Abbvie) (betaald)

Geen

Geen actie

Monkelbaan

MDL-Arts UMC Utrecht, 60% aanstelling, drie dagen per week.

Directeur en eigenaar ZAMEB b.v., ZAMEB adviseert en verricht managementdiensten voor personen en bedrijven in de zorg: twee dagen per week. 

Bestuurslid en secretaris Stichting HAL-UD. De stichting HAL-UD is intermediair voor huisartsen op het gebied van commerciële laboratorium verrichtingen. Betaald.

Lid van een UMC Utrecht team, wat zich bezighoudt met de ontwikkeling van een device wat de Neus-Maag-Sonde plaatsingen veiliger moet gaan maken.
In 2017 Consulting contract met Nutricia Medical Devices B.V. voor het schrijven van een Expert report & Literature review over Enterale portfolio.

Geen actie (Neus-maagsonde komt niet terug in de richtlijn)

Van Roon

MDL-arts, Albert Schweitzer ziekenhuis Dordrecht

Geen

Geen

Geen actie

Van der Kooi

Neuroloog, Amsterdam UMC 0,8FTE

Voorzitter SCN (Spierziekten Centrum Nederland)

Geen

Geen actie

De Jong

Chirurg/kinderchirurg Amsterdam Universitaire Meidsche Centra (AUMC)

Geen

Geen

Geen actie

Beurskens

Verpleegkundig specialist Darmfalen
Radboudumc Nijmegen

voorzitter voeding V&VN MDL/
bestuurslid NESPEN/
bestuurslid ECPC ESPEN onbetaald

Geen

Geen actie

Pattynama

Radioloog

Zelfstandig in maatschap MIB Gouda, Groene Hart ziekenhuis Gouda

Geen

Geen

Geen actie

Wirix

Adviseur, Kennisinstituut

-

-

Geen actie

Olthuis-van Essen

Adviseur, Kennisinstituut

-

-

Geen actie

Stegeman

Senior adviseur, Kennisinstituut

-

-

Geen actie

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het voorleggen van het raamwerk aan de patiëntenfederatie. De Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), Parkinson Vereniging, en de ALS-diagnosewerkgroep hebben input op het raamwerk gegeven. De verkregen input is besproken in de werkgroepvergadering en meegenomen bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de NFK, Parkinson vereniging, ALS-diagnosewerkgroep, Spierziekten Nederland, en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming WKKGZ

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst kwalitatieve raming

Toelichting

Module Contra-indicaties

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Keuze van procedure en timing bij specifieke patiëntengroepen

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module antibiotica profylaxe

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module PPI gebruik rondom PEG-plaatsing

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Sedatie bij neuromusculaire aandoeningen

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Opstarten van voeding

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Optimale methode voor PEG-verwijdering

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Beleid bij veelvoorkomende complicaties

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg - Voorzorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg – Uitvoering

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg – Rapportage

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg – Afspraken over nazorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

 

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Inleiding

Dit implementatieplan is opgesteld ter bevordering van de implementatie van de richtlijn Enterale toegang. Voor het opstellen van dit plan is een inventarisatie gedaan van de mogelijk bevorderende en belemmerende factoren voor het naleven van de aanbevelingen. Daarbij heeft de richtlijnwerkgroep een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie, de daarvoor benodigde randvoorwaarden en de acties die door verschillende partijen ondernomen dienen te worden.

 

Werkwijze

Om tot dit plan te komen heeft de werkgroep per aanbeveling in de richtlijn nagedacht over:

  • per wanneer de aanbeveling overal geïmplementeerd moet kunnen zijn;
  • de verwachtte impact van implementatie van de aanbeveling op de zorgkosten;
  • randvoorwaarden om de aanbeveling te kunnen implementeren;
  • mogelijk barrières om de aanbeveling te kunnen implementeren;
  • mogelijke acties om de implementatie van de aanbeveling te bevorderen;
  • verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.

Lezers van dit implementatieplan dienen rekening te houden met verschillen tussen “sterk geformuleerde aanbevelingen” en “zwak geformuleerde aanbevelingen”. In het eerste geval doet de werkgroep een duidelijke uitspraak over iets dat wel of niet gedaan moet worden. In het tweede geval wordt de aanbeveling minder zeker gesteld en spreekt de werkgroep haar voorkeur of advies uit, maar laat zij meer ruimte voor alternatieven. Een reden hiervoor is bijvoorbeeld dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om de aanbeveling te onderbouwen. Een zwakke aanbeveling is te herkennen aan de formulering en begint bijvoorbeeld met “Overweeg om …”. Zowel voor de sterke als voor de zwakke aanbevelingen heeft de werkgroep nagedacht over de implementatie. Alleen voor sterk geformuleerde aanbevelingen worden implementatietermijnen gegeven.

 

Implementatietermijnen

Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” geldt dat zij zo spoedig mogelijk geïmplementeerd dienen te worden. Voor de meeste “sterk geformuleerde aanbevelingen” betekent dat dat zij binnen een jaar geïmplementeerd moeten zijn. Veel aanbevelingen zijn al onderdeel van de huidige praktijk en brengen daarom geen implementatie inspanningen met zich mee.

 

Voor sommige aanbevelingen geldt echter dat zij niet (direct) overal kunnen worden ingevoerd, bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan middelen, expertise of de juiste organisatievormen. In sommige gevallen dient ook rekening te worden gehouden met een leercurve. Daarnaast kan de aanwezigheid van personeel of faciliteiten of de afstemming tussen professionals een belemmering zijn om de aanbevelingen (op korte termijn) in te voeren. Dit geldt voor de volgende aanbevelingen:

 

Aanbeveling

Toelichting

  • Overweeg PEG plaatsing middels de pull-techniek of PRG-plaatsing als eerste keuze voor langdurig toedienen van sondevoeding (>30 dagen).
  • Kies voor PRG of PEG-plaatsing middels de push-techniek bij patiënten met orofaryngeale, laryngeale en hypopharyngeale tumoren, patiënten met stenose.
  • Kies voor PRG-plaatsing bij patiënten met neuromusculaire aandoeningen die beademd worden of bij wie sedatie niet mogelijk is.
  • Kies voor chirurgische gastrostomie of een gecombineerde (endoscopisch geassisteerde) procedure bij patiënten waarbij gelijktijdig een andere operatie wordt uitgevoerd en wanneer een normale PEG of PRG niet kan worden geplaatst bij bijvoorbeeld voorliggend colon/ontbreken van diafanie.
  • De keuze voor een modaliteit moet eveneens gebaseerd worden op lokale faciliteiten en expertise.

Deze aanbevelingen kunnen wellicht niet direct worden ingevoerd vanwege een gebrek aan expertise en/of juiste organisatie. Daarnaast is aanwezigheid van en afstemming tussen professionals en faciliteiten nodig om de handelingen op betrouwbare wijze te kunnen uitvoeren.

 

  • Overleg met de anesthesioloog over de plaats van sedatie bij patiënten met NMA die een gastrostomie ondergaan (zie ook de PSA-richtlijn).
  • Bespreek in dit overleg ook de Forced Vital Capicity (FVC) van de patiënt. Een minimale FVC van 50% is geen strikte voorwaarde voor veilige sedatie. Per patiënt dient deze afweging gemaakt te worden. De meting van FVC kan daarnaast bij patiënten met NMA minder betrouwbaar zijn, vanwege bijvoorbeeld problemen met het omklemmen van het mondstuk.

Deze aanbeveling kan wellicht niet direct worden ingevoerd vanwege een gebrek aan expertise en/of juiste organisatie.

Overweeg de indicaties voor het plaatsen van een PEG of PRG katheter te laten beoordelen door een multidisciplinair team

Het ontbreken van een multidisciplinair team is een barrière voor deze aanbeveling.

  • Laat PEG-zorg uitvoeren door een kleine groep van ervaren MDL-artsen
  • Het strekt tot de aanbeveling de zorg rond PEG- en PRG door een PEG-team te laten coördineren en bewaken
  • Dit team dient tenminste te bestaan uit een MDL-arts, PEG-verpleegkundige of verpleegkundig specialist, endoscopieverpleegkundige, diëtiste, transferverpleegkundige, afdelingsverpleegkundige en op consultbasis: interventieradioloog en anesthesioloog/sedatiespecialist.

Het ontbreken van een multidisciplinair team is een barrière voor deze aanbeveling.

Registreer alle complicaties in een complicatieregistratie en bespreek deze op reguliere basis in het team.  

 

Deze aanbeveling kan wellicht niet direct worden ingevoerd vanwege een gebrek aan expertise en/of juiste organisatie.

 

Impact op zorgkosten

Geen van de gemaakte aanbevelingen brengt gevolgen met zich mee voor de zorgkosten.

 

Te ondernemen acties per partij

Hieronder wordt per partij toegelicht welke acties zij kunnen ondernemen om de implementatie van de richtlijn te bevorderen.

 

Alle direct betrokken wetenschappelijk verenigingen/beroepsorganisaties (NVMDL, NVN, NVvH, V&VN, NVvR, NVKNO, NIV, VRA)

  • Bekend maken van de richtlijn onder de leden.
  • Publiciteit voor de richtlijn maken door over de richtlijn te publiceren in tijdschriften en te vertellen op congressen.
  • Ontwikkelen van gerichte bijscholing/trainingen, onder andere voor longartsen, chirurgen, fysiotherapeuten en longverpleegkundigen.
  • Ontwikkelen en aanpassen van patiëntinformatie/keuzehulpen.

 

De lokale vakgroepen/individuele medisch professionals

  • Het bespreken van de aanbevelingen in de vakgroepsvergadering en lokale werkgroepen.
  • Het volgen van bijscholing die bij deze richtlijn ontwikkeld gaat worden.
  • Aanpassen lokale patiëntinformatie op grond van de materialen die door de verenigingen beschikbaar gesteld zullen worden.
  • Afstemmen en afspraken maken met andere betrokken disciplines om de toepassing van de aanbevelingen in de praktijk te borgen.

 

De systeemstakeholders (onder andere zorgverzekeraars, (koepelorganisaties van) ziekenhuisbestuurders, IGJ)

Van de bestuurders wordt verwacht dat zij bij de betrokken medisch professionals nagaan op welke wijze zij kennis hebben genomen van de nieuwe richtlijn Enterale toegang en deze toepassen in de praktijk. Het verzorgen van een goed ingericht ziekenhuisinformatiesysteem kan bijdragen aan de implementatie van de aanbevelingen die betrekking hebben op de verslaglegging van de geplaatste gastrostomiekatheters en de terugkoppeling van complicaties aan andere zorgverleners.

 

Het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Toevoegen van richtlijn aan Richtlijnendatabase. Daarbij opnemen van dit implementatieplan op een voor alle partijen goed te vinden plaats.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg rondom plaatsing van een gastrostomiekatheter. Door gebrek aan aanmeldingen is de invitational conference niet doorgegaan.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.  

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van zorg