Radiologieverslag
Uitgangsvraag
Welke vaste onderdelen behoren deel uit te maken van een radiologie verslag voor bijnier incidentalomen?
Aanbeveling
Gebruik ter beschrijving van het bijnier incidentaloom in het radiologisch (CT-) verslag specifieke en gestandaardiseerde terminologie. Kenmerken als grootte, HU-waarde en afgrensbaarheid spelen hierin een bepalende rol zoals beschreven in module ‘Diagnostiek bijnier incidentaloom’.
Ken in het radiologieverslag een mate van waarschijnlijkheid op benigne dan wel maligne laesie toe aan het gevonden incidentaloom op de index beeldvorming zodat besloten kan worden of eventueel biochemisch onderzoek, follow-up of verwijzing benodigd is. Geef in het verslag aan welke kenmerken bijdragen aan deze mate van waarschijnlijkheid.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
De systematische search resulteerde in één systematic review (Feeney, 2022) en twee observationele studies die ook in de systematic review geïncludeerd waren (de Haan, 2019; Wickramarachchi, 2016). Gezien het uitgangspunt van deze vraag en de vraagstelling is er een PICO opgesteld zonder definitie van controle groep of uitkomstmaten. Er is dan ook geen GRADE beoordeling gedaan.
De huidige studies geven aan dat de mate van opvolgen van de bestaande richtlijnen, gebaseerd op het adequaat verrichten van follow-up beeldvorming en/of lab evaluaties, laag is. De geïncludeerde studies beschrijven dat het gebruik van specifieke terminologie in het radiologie verslag, meest consistent zorgt voor een betere follow-up van het bijnier incidentaloom. Als naar de endocrinoloog wordt verwezen, resulteert dat meestal in adequate follow-up.
Bijnier incidentalomen worden gedetecteerd in ongeveer 1-2% van alle abdominale CT scans, dit percentage neemt toe met de leeftijd van patiënt. Hoewel benigne non-functionerende adenomen het meest voorkomen, ligt de kans om een klinisch relevante bijnierlaesie te ontdekken rond de 25% (Feeney, 2022). Zowel onnodig vervolgen als ten onrechte niet evalueren heeft gevolgen voor de patiënt. Gezien het eerste detectiemoment van een adrenaal incidentaloom is er voor de radiologie een sleutelmoment weggelegd voor een juiste evaluatie en aansturen van vervolg beleid. Adherentie aan richtlijnen kan beeldvormende follow-up als ook biochemisch onderzoek betekenen. Zoals bekend kunnen sommige incidentalomen op de index scan al benoemd worden als benigne (bijvoorbeeld op basis van HU-waarde <10). Ook het juist uitsluiten van maligne kenmerken en het met hoge zekerheid aangeven van een benigne (vethoudend) adenoom kent een zeer belangrijke functie, namelijk het voorkomen van onnodige follow-up. Gezien het voorkomen van het incidentaloom is het relevant dat accuraat benoemd wordt in welke gevallen er geen beeldvormende follow-up of verwijzing nodig is. Dit leidt tot minder belasting van de patiënt alsmede lagere zorgkosten en eventuele stralingsbelasting. Daarentegen is het belangrijk de juiste follow-up, bijvoorbeeld meer-fase contrast CT, te kiezen wanneer men twijfelt over de entiteit op basis van de index scan. De specifieke terminologie om het bijnier incidentaloom te beschrijven omvat termen zoals ‘nodus’, ‘adenoom’ en ‘laesie’. Daarnaast zorgt een term zoals ‘aspecifiek’ ten opzichte van goedaardig lijkende termen zoals ‘waarschijnlijk goedaardig’ voor toename van bijnier specifieke beeldvorming. De Haan (2019) benoemen dat meer specifieke terminologie zorgt voor verbeterde follow-up in zowel beeldvorming als biochemisch onderzoek. Interessant genoeg speelt ook de klinische setting een rol: Bij verwijzingen vanuit de polikliniek is de kans kleiner dat vervolgonderzoek wordt verricht, dan wanneer verwezen wordt vanuit de klinische setting inclusief spoedzorg (Feeney, 2018). Implementatie van een gestandaardiseerd klinisch algoritme (Eldeiry, 2018) leidt tot significante toename van biochemisch onderzoek en follow-up scans. Karakteristieken opgenomen in dit algoritme waren de grootte en beeldvormende kenmerken als HU-waarde, homogeniciteit, begrenzingen en eventuele necrose. Bij een evidente radiologische diagnose cyste of myelolipoom werd hormonale evaluatie afgeraden (Eldeiry, 2018).
Een mogelijke mate van (on)zekerheid over radiologische gegevens kan worden uitgedrukt in een numerieke schatting (Panicek, 2016), hetgeen kan helpen in bepalen van follow-up voor de aanvrager. Daarnaast verbetert het de communicatie tussen aanvragers en radiologisch verslagleggers.
Een mogelijkheid om navolging van de richtlijnen te vergroten zou introductie van standaardverslaglegging kunnen zijn, die is gebaseerd op macro rapporten en adequate bijscholing. Meer studies dienen echter te worden verricht in het nagaan waarom veel incidentalomen niet adequaat worden vervolgd en welke strategieën het meest nuttig zouden zijn om de initiële zorg rond bijnier incidentalomen te verbeteren. Studies met relevante eindpunten op dit vlak zijn echter nog zeldzaam.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Ten aanzien van aanbevelingen in een radiologisch verslag (overwegingen tot follow-up scan en/of verwijzingen) moet worden opgemerkt dat ook de patiënt dergelijke conclusies kan inzien en volgens ‘samen beslissen’ invloed kan uitoefenen op de vorm van follow-up. Heldere en gestandaardiseerde taal vergroot de transparantie voor patiënten en daarmee de participatie aan hun eigen zorgproces.
Kosten (middelenbeslag)
De overgang naar standaard verslaglegging over dergelijke incidentalomen kan moeilijk objectief in kosten worden uitgedrukt. Voorstelbaar is dat wanneer meer ervaring is opgebouwd met dergelijke verslaglegging, sneller gerapporteerd kan worden en dat communicatie met de clinicus ook duidelijker verloopt. Het adequaat radiologisch uitsluiten van maligne kenmerken van het incidentaloom en vermelden van de grootte (laesies <1 cm) voorkomt naar verwachting onnodige follow-up en kan zorgkosten verlagen (geen extra scan of biochemisch onderzoek nodig). Daarentegen zal accurate terminologie en betere risicostratificatie ook leiden tot toename van het aantal incidentalomen dat wel in aanmerking komt voor verdere follow-up. Meer onderzoek zal derhalve nodig zijn naar kosteneffectiviteit van deze strategieën om duidelijk te krijgen hoe deze balans zich verhoudt.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Enkele studies uit de systematic review van Feeney (2022) tonen aan dat radiologen na instructie over de toepassing van een gestandaardiseerd algoritme de adherentie ten aanzien van (inter)nationale richtlijnen verbeteren. Het gebruik van macro templates en het regulier (bij)scholen in herkennen van bepalende CT karakteristieken voor bijnierlaesies zou derhalve kunnen helpen. Deze strategie kent relatief lage kosten en zal afhankelijk zijn van kennis en ervaring van de radioloog. Communicatie hierover binnen een multidisciplinair team kan ondersteunend zijn.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
Op dit moment zijn nog weinig grote studies gedaan over de zinvolheid van adequate follow-up gebaseerd op veranderde radiologische verslaglegging. Wel mag aangenomen worden dat standaardverslaglegging en standaard terminologie in de toekomst beter onderzoek mogelijk maakt. Richtlijnen alleen zijn mogelijk niet genoeg om opvolging hiervan te garanderen. Extra strategieën zoals deze radiologische standaardisering kan helpen de juiste patiënten van juiste follow-up te voorzien. Afmeting (grootte in cm), HU-waarde (<10), goede afgrensbaarheid en afwezigheid van necrose worden hierbij consistent genoemd als parameters ter differentiatie van een maligne laesie (zie module ‘Diagnostiek bijnier incidentaloom’. Geef ook eventuele groei of verandering aan, wanneer oude beeldvorming beschikbaar is.
Aangenomen wordt op basis van de in deze module opgenomen studies dat gestandaardiseerde verslaglegging en een specifieke conclusie zal leiden tot betere navolging van de richtlijnen. Een duidelijkere risicostratificatie zal hierbij kunnen leiden tot betere communicatie met aanvragers en betere standaardzorg voor patiënten met een adrenaal incidentaloom. Of een dergelijke strategie ook zal leiden tot lagere zorgkosten, is vanuit huidige bewijskracht onduidelijk.
Aangezien in studies genoemd wordt dat adequate verwijzing (bijv. naar de endocrinoloog) de follow-up verbetert, kan het opnemen van een zin over een dergelijke verwijzing in de conclusie van het verslag, indien geïndiceerd, navolging van bestaande richtlijnen verbeteren. Het toekennen van een grote waarschijnlijkheid op aanwezigheid van een benigne adenoom, myelolipoom of cyste kan onnodige follow-up voorkomen. Twijfel hierover kan de aanvrager juist op het spoor brengen van verdere adequate follow-up. Gezien de aanbeveling follow-up te staken bij evident benigne afwijkingen, is het belangrijk een dergelijke bevinding te benoemen in het verslag. Het is derhalve zinvol kenmerken die een benigne afwijking hoog waarschijnlijk maken (macroscopisch vet, cyste, calcificaties) expliciet te vermelden. Als initiële detector van de indexlaesie speelt de radioloog hierin een belangrijke rol.
Onderbouwing
Achtergrond
Voor een optimale diagnose en behandeling van het incidentaloom is het essentieel dat alle relevante aspecten bij het radiologisch onderzoek worden geëvalueerd. Het onderzoek moet vervolgens worden gerapporteerd op basis van erkende definities en op een gestandaardiseerde wijze. Het niet aanhouden van standaard terminologie of aanbevelingen kan leiden tot verwarring onder aanvragend clinici en kan leiden tot verschillend beleid en/of follow-up. De beoordelaar dient dus op de hoogte te zijn van beeldvormende kenmerken die een benigne bijnierlaesie onderscheiden van een maligniteit, teneinde hier adviezen over te kunnen geven in verslag en Multi Disciplinair Overleg (MDO). Uitgegaan wordt van veelal initiële detectie van deze nevenbevinding op CT, derhalve wordt in deze module gekeken naar standaardverslaglegging gebaseerd op CT. Enkele van de opgenomen karakteristieken zullen echter ook van nut kunnen zijn voor detectie op MRI of echografie.
Conclusies
No GRADE |
Because of the explorative nature of this search no GRADE assessment was performed. |
Samenvatting literatuur
Description of studies
Feeney (2022) performed a systematic review describing the adherence to guidelines for incidental adrenal mass (IAM) evaluation and mechanisms to promote evaluation and clinical management of IAMs. Six studies included in this review reported the effect of recommendations in the imaging reports on the rates of IAMs evaluation. One study reported the referral to an endocrinologist as a positive associating factor with follow up rates (Becker, 2017). One study showed that specific IAM recommendations in the radiology reports were associated with increased overall IAM evaluation (Maher, 2018). The study of Feeney (2019) showed that specific terms such as ‘indeterminate’ versus ‘likely benign’ or other benign-sounding terminology increased the rate of indicated imaging.
The study of Wickramarachchi (2016) which was included in the review of Feeney (2022), performed a retrospective analysis of 74 radiology reports. Out of 69 CT scans evaluated, 15 were noncontrast scans and Hounsfield Units (HU) were reported in eleven scans. Advice for follow-up in the radiology report was provided in 31 reports (42%) and follow-up was more likely to occur (54%) than when no recommendation was offered (21%). Advice for referral to an endocrinologist was followed-up in all three times.
The study of De Haan (2019) was also included in the review of Feeney (2019). They performed a retrospective analysis of Dutch radiology reports between 2010 and 2012 from a single hospital. Patient reports with procedural codes for CT abdomen and CT thorax and mentioning of a lesion of the adrenal gland, were selected. Patient reports of patients younger than 18 years, patients with initial presentation on other imaging modalities, patients who were referred from another hospital, patients with recorded complaints possibly indicating adrenal disease at the moment and patients with proven or a history of metastasis, were excluded. The reports were divided into two groups according to the description of the mass: Specific adrenal incidentaloma group (n=604) and non-specific adrenal incidentaloma group (n=508).
Twenty-two different specific terms were found in which ‘nodule’ was the term most frequently used (55.8%) followed by ‘enlargement’ (17.3%). Twenty-four nonspecific terms were found in which ‘plump’ was predominantly used (82.2%) followed by ‘prominent’ (4%). There was a significant difference between the specific and non-specific group regarding nodule size. There were more patients with an adrenal incidentaloma of more than two centimeters in the specific group. Patients in the specific group received significantly more diagnostic workup than patients in the non-specific group.
Results
No outcome measures were defined regarding this explorative review of the literature.
Level of evidence of the literature
Since there were no outcome measures defined, this is not applicable.
Zoeken en selecteren
An explorative review of the literature was performed to answer the following question: What are standard items in a radiology report for patients with an adrenal incidentaloma?
P (Patients) |
Patients with an adrenal incidentaloma |
I (Intervention) |
Standardized radiology report |
C (Control) |
Not applicable |
O (Outcomes) |
Not applicable |
Relevant outcome measures
There were no outcome measures defined regarding this explorative review of the literature.
Search and select (Methods)
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 12-09-2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 82 hits. Studies were selected based on the following criteria:
- The study population had to meet the criteria as defined in the PICO;
- The intervention had to be as defined in the PICO;
- Articles written in English or Dutch
Seventeen studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, fourteen studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods). One systematic review was included as well as two studies that were referenced in the systematic review and were separately described because additional information was reported.
Referenties
- Becker J, Woloszyn J, Bold R, et al. The adrenal incidentaloma: an opportunity to improve patient care. J Gen Intern Med. 2017:1–2 Available from http://dx.doi.org/10.1007/s11606- 017- 4240- 6.
- de Haan RR, Schreuder MJ, Pons E, Visser JJ. Adrenal Incidentaloma and Adherence to International Guidelines for Workup Based on a Retrospective Review of the Type of Language Used in the Radiology Report. J Am Coll Radiol. 2019 Jan;16(1):50-55. doi: 10.1016/j.jacr.2018.08.011. Epub 2018 Sep 22. PMID: 30253931.
- Feeney T, Madiedo A, Knapp PE, Gupta A, McAneny D, Drake FT. Incidental Adrenal Masses: Adherence to Guidelines and Methods to Improve Initial Follow-Up: A Systematic Review. J Surg Res. 2022 Jan;269:18-27. doi: 10.1016/j.jss.2021.07.041. Epub 2021 Sep 8. PMID: 34508918.
- Feeney T, Talutis S, Janeway M, et al. Evaluation of incidental adrenal masses at a tertiary referral and trauma center. Surgery [Internet]. 2020;167:868–875 Available from http://dx.doi.org/10.1016/j.surg.2019.07.034.
- Maher DI, Williams E, Grodski S, Serpell JW, Lee JC. Adrenal incidentaloma follow-up is influenced by patient, radiologic, and medical provider factors: a review of 804 cases. Surgery. 2018;164:1360–1365 Available from http://dx.doi.org/10.1016/j.surg.2018.07.011.
- Wickramarachchi BN, Meyer-Rochow GY, McAnulty K, Conaglen JV, Elston MS. Adherence to adrenal incidentaloma guidelines is influenced by radiology report recommendations: investigation of adrenal incidentalomas. ANZ J Surg. 2016;86:483–486 Available from http://dx.doi.org/10.1111/ans.12799.
- Eldeiry LS, Alfisher M, Callahan C, Hanna N, Garber J. The impact of an adrenal incidentaloma algorithm on the evaluation of adrenal nodules. J Clin Transl Endocrinol. 2018 sept; 13: 39-45
Evidence tabellen
Evidence tables
Niet van toepassing.
Table of excluded studies
Reference |
Reason for exclusion |
Panicek DM, Hricak H. How Sure Are You, Doctor? A Standardized Lexicon to Describe the Radiologist's Level of Certainty. AJR Am J Roentgenol. 2016 Jul;207(1):2-3. doi: 10.2214/AJR.15.15895. Epub 2016 Apr 11. PMID: 27065212. |
Wrong study population: All radiology reports |
Talutis SD, Childs E, Goldman AL, Knapp PE, Gupta A, Ferrao C, Feeney T, McAneny D, Drake FT. Strategies to optimize management of incidental radiographic findings in the primary care setting: A mixed methods study. Am J Surg. 2022 Feb;223(2):297-302. doi: 10.1016/j.amjsurg.2021.03.038. Epub 2021 Mar 25. PMID: 33810834. |
Wrong scope: Incidentaloma management |
Gheorghisan-Galateanu AA, Carsote M, Valea A. Incidentaloma: from general practice to specific endocrine frame. J Pak Med Assoc. 2017 Jun;67(6):917-922. PMID: 28585593. |
Wrong scope: General and endocrine approach |
Watari J, Vekaria S, Lin Y, Patel M, Kim H, Kang F, Lubitz S, Beninato T, Laird AM. Radiology report language positively influences adrenal incidentaloma guideline adherence. Am J Surg. 2022 Feb;223(2):231-236. doi: 10.1016/j.amjsurg.2021.06.015. Epub 2021 Jun 29. PMID: 34243951. |
Wrong scope: Factors influencing referral in patients with adrenal incidentaloma, no factors regarding radiology report. |
Canton SP, Dadashzadeh E, Yip L, Forsythe R, Handzel R. Automatic Detection of Thyroid and Adrenal Incidentals Using Radiology Reports and Deep Learning. J Surg Res. 2021 Oct;266:192-200. doi: 10.1016/j.jss.2021.03.060. Epub 2021 May 18. PMID: 34020097. |
Wrong population: Trauma patients |
Lavallée LT, Knee C, Ross J, Lau JL, Mookerji N, van Walraven C. Derivation and validation of text search algorithms for renal and adrenal lesion identification in radiology text reports. Can Urol Assoc J. 2020 Jun;14(6):E264-E270. doi: 10.5489/cuaj.6105. PMID: 31977309; PMCID: PMC7654667. |
Wrong study population: Patients with renal mass, renal cyst and adrenal mass |
Domingo J, Soni P, Galal G, Mukhin V, Huang J, Caron S, Xinos S. Natural language processing for detection and reporting of findings requiring follow-up in Ra. Diagnosis. 2022 Volume 9. |
Wrong population: Thromboembolic disease |
Fisher SB, Habra MA, Chiang YJ, Wu SY, Graham PH, Grubbs EG, Lee JE, Perrier ND. Comparative Performance of the 7th and 8th Editions of the American Joint Committee on Cancer Staging Manual for Adrenocortical Carcinoma. World J Surg. 2020 Feb;44(2):544-551. doi: 10.1007/s00268-019-05136-2. PMID: 31493191. |
Wrong scope: ACC staging |
Brady A. Incidentalomas, SPEW, and VOMIT-radiological dyspepsia? Eur Radiol. 2020 Sep;30(9):4968-4973. doi: 10.1007/s00330-020-06844-3. Epub 2020 Apr 29. PMID: 32350659. |
Wrong population: All incidental findings |
Bala W, Steinkamp J, Feeney T, Gupta A, Sharma A, Kantrowitz J, Cordella N, Moses J, Drake FT. A Web Application for Adrenal Incidentaloma Identification, Tracking, and Management Using Machine Learning. Appl Clin Inform. 2020 Aug;11(4):606-616. doi: 10.1055/s-0040-1715892. Epub 2020 Sep 16. PMID: 32937677; PMCID: PMC7542219. |
Wrong scope: Algorithm to predict new adrenal incidentaloma on radiology report, no metion of specific factors |
Yip SM, Kwok SY. Impact of adrenal incidentaloma in preoperative staging on the management of colorectal cancer. Surg Practice. 2019 Volume 23. |
Wrong scope: Management preoperative staging in colorectal cancer and impact AI |
Schieda N, Davenport MS, Pedrosa I, Shinagare A, Chandarana H, Curci N, Doshi A, Israel G, Remer E, Wang J, Silverman SG. Renal and adrenal masses containing fat at MRI: Proposed nomenclature by the society of abdominal radiology disease-focused panel on renal cell carcinoma. J Magn Reson Imaging. 2019 Apr;49(4):917-926. doi: 10.1002/jmri.26542. Epub 2019 Jan 28. PMID: 30693607; PMCID: PMC6980339. |
Wrong scope: Description of fat in adrenal masses |
Eldeiry LS, Alfisher MM, Callahan CF, Hanna NN, Garber JR. The impact of an adrenal incidentaloma algorithm on the evaluation of adrenal nodules. J Clin Transl Endocrinol. 2018 Jul 5;13:39-45. doi: 10.1016/j.jcte.2018.07.001. PMID: 29998066; PMCID: PMC6037878. |
Wrong scope: Rates of hormone testing and FU imaging in reports containing algorithm versus no algorithm |
McLoud TC. Massachusetts General Hospital experience with structural reporting. Canc Img. 2016 Volume 16. |
Wrong scope: Description of all reports in single hospital |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 07-05-2024
Laatst geautoriseerd : 07-05-2024
Geplande herbeoordeling : 01-01-2025
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen en patiëntvertegenwoordigers (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met bijniertumoren.
Werkgroep
- Prof. dr. M.R. (Menno) Vriens, endocrien oncologisch chirurg, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NVvH (voorzitter)
- Prof. dr. S. (Schelto) Kruijff, endocrien oncologisch chirurg, werkzaam in het UMCG te Groningen, NVvH (voorzitter)
- Prof. dr. R.A. (Richard) Feelders, internist-endocrinoloog, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NIV
- Prof. dr. H.R. (Harm) Haak, internist, werkzaam in het Máxima MC te Eindhoven, NIV
- Drs. J.F. (Julia) Heusdens, anesthesioloog, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NVA
- Prof. dr. R.R. (Ronald) de Krijger, patholoog, werkzaam in het UMC Utrecht/Prinses Máxima Centrum te Utrecht, NVVP
- Drs. J. (Jeroen) Vister, radioloog, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum Groningen te Groningen, NVvR
- Dr. M.R. (Max) Dahele, radiotherapeut-oncoloog, werkzaam in het Amsterdam UMC te Amsterdam, NVRO
- Dr. J.F. (Hans) Langenhuijsen, uroloog, werkzaam in het Radboudumc te Nijmegen, NVU
- Dr. B.P.M. (Bernadette) van Nesselrooij, klinisch geneticus, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, VKGN
- J.G. (Johan) Beun, manager/coördinator BijnierNET, BijnierNET
- D.D. (Diana) Kwast-Hoekstra, MScN.RN. Verplegingswetenschapper en patientvertegenwoordiger, Bijniervereniging NVACP (tot 31-12-2022)
- Drs. N.T.M. (Nick) van der Meij, verpleegkundig specialist, werkzaam in het UMC Utrecht, te Utrecht, LWEV
Met ondersteuning van
- dr. A. (Anja) van der Hout, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- drs. S. (Sarah) van Duijn, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- drs. M. (Miriam) te Lintel Hekkert, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- drs. I. (Ingeborg) van Dusseldorp, medisch informatiespecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Vriens (voorzitter) |
Chirurg UMC Utrecht |
Bestuurslid NVvH (tot mei 2021) |
Geen |
Geen restricties |
Kruijff (voorzitter) |
Endocrien chirurg UMCG Groningen |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Feelders |
- Professor -internist-endocrinoloog Erasmus MC - Adjunct Professor of Medicine New York University U.S.A. |
- Medisch adviseur NVCAP, onbetaald - Bestuurslid Dutch Adrenal Network, onbetaald - Consultant Recordati, betaald |
Geen |
Geen restricties |
Beun |
Coordinator van de Stichting BijnierNET, parttime |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Langenhuijsen |
Uroloog Radboudumc, Niijmegen |
Bestuurslid Radboudumc Expertisecentrum Bijnierziekten Voorzitter eUROGEN WS 3 Rare genito-urological cancers en Expertise Area coordinator Adrenal tumours |
ZonMw gefinancieerd onderzoek, DoelmatigheidsOnderzoek "Pentixafor PET/CT vs veneuze bijniervenesampling bij subtypering primair hyperaldosteronisme" i..s.m. PentixaPharm GmBH |
Geen restricties |
De Krijger |
- Patholoog, UMC Utrecht, 0,2 fte |
- Board member of Perined, Dutch organization supporting perinatal registries (vacatiegeld) - Council Member European Society of Pathology (onbetaald) - International Panel Member of Wilms tumor panel of SIOP Renal Tumor Study Group (onbetaald) - Chair International (European) pediatrie liver tumor panel (PHITT trial) (onbetaald) - Chairmen Dutch/Belgian working group on Pediatrie Pathology (onbetaald) - Associate editor Pediatrie and Developmental Pathology (onbetaald) - Member editorial board Endocrine Pathology (onbetaald) - Member editorial board Virchows Archiv (onbetaald) - Member editorial board Frontiers in Endocrinology (onbetaald) - Editor-in-Chief Cancers, section Pediatrie Oncology (honorarium) - Member editorial board WHO Endocrine and Neuroendocrine Tumors, 5th edition (onbetaald) |
Geen |
Geen restricties |
Heusdens |
Anesthesioloog UMC Utrecht
|
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Haak |
- Internist- endocrinoloog Maxima MC tot 01-09-2023, daarna nul-aanstelling en pensioen - Hoogleraar acute interne geneeskunde MUMC/UM, tot 01-02-2024 |
- Lid algemeen bestuurd BijnierNET - Voorzitter Bijniernetwerk Nederland D.A.N. - Raad van Toezicht Kempenhaeghe, betaald |
Incidenteel grant van HRA
|
Geen restricties |
Dahele |
Radiotherapeut/VHD afdeling radiotherapie Amsterdam UMC (locatie VUmc)
|
Geen |
Onderzoek financiering van: Varian Medical Systems (niet gerelateerd aan bijniertumoren) |
Geen restricties |
Van Nesselrooij |
Klinisch Genetica, UMC Utrecht (0,8fte)
|
Secretaris van de VKGN (tot 01-01-2023)
|
Geen |
Geen restricties |
Kwast (tot 13-12-2022)
|
Bestuurslid Bijniervereniging NVACP te Nijkerk (onbetaald) (tot 13-12-2022) |
Redactielid Bijniervereniging NVACP (onbetaald) (tot 13-12-2022) |
Geen |
Geen restricties |
Vister
|
Radioloog, UMCG
|
Geen |
Geen |
Geen restricties |
van der Meij
|
Verpleegkundig specialist AGZ, UMC Utrecht, afdeling Endocriene oncologie |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door Patiëntenfederatie Nederland, BijnierNET, Bijniervereniging NVACP, Nederlandse Federatie van Kankerpatiënten organisaties (NFK), Nierstichting, Nierpatiëntenvereniging Nederland uit te nodigen voor de invitational conference en afgevaardigden van BijnierNET en Bijniervereniging NVACP in de werkgroep. Het verslag van de invitational conference (zie bijlage) is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenorganisaties: Bijniervereniging NVACP, Patiëntenfederatie Nederland, BijnierNET, Nederlandse Federatie van Kankerpatiënten organisaties (NFK), Nierstichting, Nierpatiëntenvereniging Nederland, Nederlandse Hypofyse Stichting en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Diagnostiek morbus Conn |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Behandeling morbus Conn |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Behandeling Cushing |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Behandeling feochromocytoom |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Expertisecentrum ACC |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Biopsie bij ongedefinieerde retroperitoneale massa |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Kenmerken CT-scan incidentaloom |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Autonome cortisol (hyper)secretie (subklinische Cushing) |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Behandeling bijniermetastasen |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Minimaal invasieve chirurgie |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Genetisch testen en chirurgisch beleid |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Pathologieverslag |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Radiologieverslag |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Follow-up |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Aandacht bijnierschorsinsufficiëntie |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met bijniertumoren. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de NVvH, NVU, NOV, NVRO, VKGN, Bijniervereniging NVACP, IKNL, NAPA (vakgroep interne geneeskunde), Belangenvereniging Von Hippel-Lindau via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlage.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
Definitie |
|
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.