Depressie

Initiatief: NVvP Aantal modules: 55

Naastbetrokkenen en ervaringsdeskundigheid

Uitgangsvraag

Op welke wijze dient ervaringsdeskundigheid en samenwerking in de triade tussen patiënt, professional en naastbetrokkene(n) georganiseerd te worden?

Aanbeveling

  • Betrek naastbetrokkene(n) zoveel mogelijk in alle gevallen (vanaf het begin) bij de behandeling en motiveer - indien nodig - de patiënt hiervoor.
  • In crisissituaties zoals bij suïcidaliteit is samenwerking met naastbetrokkene(n) zeer belangrijk, waarbij - zeker bij wilsonbekwaamheid - informatie-uitwisseling kan plaatsvinden en (soms) ingrijpende maatregelen kunnen en moeten worden genomen in het belang van de patiënt.
  • Werk in een triade, waarbij de patiënt, de naaste(n) en de hulpverlener(s) met elkaar overleggen om samen de behandeling en het herstel van de patiënt te ondersteunen.
  • Zorg er als behandelaar voor ook beschikbaar te zijn voor naastbetrokkenen (indien er toestemming is van de patiënt).
  • Besteed aandacht aan de belasting van naastbetrokkenen die zorg bieden.
  • Besteed naast symptoomreductie ook aandacht aan persoonlijk herstel. Voor de patiënt is het leren omgaan met (rest)symptomen en het weer oppakken van het dagelijkse leven soms belangrijker dan verdere symptoomreductie.
  • Attendeer patiënten en naastbetrokkenen op het bestaan en de mogelijkheden van de Depressie Vereniging voor lotgenotencontact.
  • Wijs patiënten op de mogelijkheden voor lotgenotencontact en contact met ervaringsdeskundigen binnen en buiten de GGZ-instelling, zoals lotgenoten- en herstelgroepen en zelfmanagementprogramma’s (Wellness Recovery Action Plan, Herstellen doe je zelf).
  • Besteed aandacht aan de eventuele kinderen van een patiënt met een depressieve stoornis, gezien de impact die het hebben van de stoornis binnen het gezin kan hebben (zie Generieke module KOPP/KOV).

Overwegingen

De Werkgroep vindt dat voor goede zorg aan patiënten in de  Basis GGZ en Gespecialiseerde GGZ met een depressie er op regelmatige basis contact is met naastbetrokkenen.

 

Op instellingsniveau wordt er voor goede zorg aan patiënten met een unipolaire depressie:

  • Contact onderhouden met een vertegenwoordiger van de (koepelorganisatie van de) patiëntenvereniging MIND.
  • Bijgehouden hoeveel patiënten er blijvend herstellen, dat wil zeggen zonder episoden of zonder heropnamen in een jaar na behandeling (vastgelegd met een meetinstrument zoals een SCID/MINI).
  • Bijgehouden met welke ernst van (rest)symptomen en co morbide problemen (gemeten met een valide meetinstrument) patiënten binnenkomen en de behandeling afsluiten.

Onderbouwing

Naastbetrokkenen

Naastbetrokkenen spelen een belangrijke rol in de zorg voor patiënten met een depressieve stoornis. Het kunnen familieleden, partners of goede vrienden zijn. Naastbetrokkenen hebben vaak verschillende rollen. Ze kennen de patiënt goed en hebben dus veel ervaring in de omgang met hem of haar. Hierdoor zijn ze vaak een informatiebron voor de hulpverlener (Van der Veen et al., 2008). Deze ervaringskennis is van groot belang bij de diagnostiek, vroegsignalering en behandeling van patiënten met een depressieve stoornis. Van der Veen et al. (2008) beschrijven verder de naastbetrokkene als mantelzorger/zorgverlener. Zij krijgen soms (tijdelijk) de rol van primaire zorgverlener, waar men niet altijd op is voorbereid, noch voor is toegerust. De rol van primaire zorgverlener kan wisselen qua intensiteit op geleide van het beloop van de stoornis en afhankelijk van het overige aanwezige steunsysteem. Geadviseerd wordt daarom om al bij de start van de behandeling in kaart te brengen hoe het sociale netwerk van de patiënt eruitziet, bijvoorbeeld via een sociogram.

 

Een naastbetrokkene kan zelf problemen ontwikkelen en hulp nodig hebben als zijn draagkracht overschreden wordt. Ze krijgen dan de rol van hulpvrager (Van Wijngaarden, 2003). Directe ondersteuning aan naastbetrokkenen door de professional of hulp bij het vinden van ondersteuning hierin, is dan essentieel om bij te dragen aan de bewaking van de eigen grenzen van de naastbetrokkenen en te voorkomen dat zij zelf overbelast raken. Naastbetrokkenen als mantelzorger worden in de huisartsenpraktijk als een van de risicogroepen voor depressie gezien.

 

Door de aard van de depressieve stoornis kan samenwerken voor de patiënt (tijdelijk) moeilijk of zelfs onmogelijk zijn. Het is dus noodzakelijk dat naastbetrokkene(n) en hulpverlener(s) de patiënt hierin zo goed mogelijk ondersteunen en stimuleren. De naastbetrokkene kan de patiënt tot steun zijn bij het verwerven van ziekte-inzicht, acceptatie en therapietrouw, en bij vroegsignalering. Ook in het proces van gezamenlijke besluitvorming dient de naastbetrokkene te worden meegenomen. De naastbetrokkene kan de patiënt ondersteunen in het verwerken van alle informatie en het kiezen van de meest passende behandeling. De Toolkit Samen Beslissen kan hierin helpend zijn.

 

Het kan vóórkomen dat de patiënt geen samenwerking wil met naasten. Dat kan veel redenen hebben, bijvoorbeeld omdat de naastbetrokkene zelf onderdeel of oorzaak is van de problemen of omdat de patiënt de naasten niet (verder) wil belasten. De Werkgroep meent dat ook in dergelijke gevallen het betrekken van deze of andere naaste(n) meestal gewenst is. In de Generieke module Naasten wordt een aantal praktische handvatten gegeven over hoe hiermee omgegaan kan worden, waaronder de Werkkaart - Patiënt houdt naaste af.

 

Bovenal dient er aandacht te zijn voor (ook volwassen) kinderen van een ouder of broers en zussen met een depressieve stoornis vanwege de impact die de gevolgen van de stoornis binnen het gezin kan hebben. Kinderen van ouders met een psychische aandoening hebben een hoog risico op geestelijke gezondheidsproblemen. Er is ook een aanzienlijke kans op verslaving aan drugs of alcohol (Reupert et al., 2015). Om ouders en hun kinderen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van dergelijke problemen kan gebruik worden gemaakt van gezinsinterventies, opvoedingsondersteuning, richtlijnen voor een gezonde leefstijl, en online groepscursussen (bijv. KOPP: Kinderen van Ouders met Psychische Problemen, zie Generieke module KOPP/KOV).

 

Triade

Een - gelijkwaardige - samenwerking tussen behandelaars, patiënten en naastbetrokkenen vergroot de kans op een effectieve behandeling (Tjaden et al., 2021). Deze samenwerking vraagt van elk van deze drie partijen een open en positieve houding en specifieke vaardigheden. Hierbij is van belang dat heldere afspraken worden gemaakt tussen patiënt, naastbetrokkene(n) en behandelaar(s). Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in het signaleringsplan en in de triadekaart. Het is in ieder geval van belang om met naastbetrokkenen samen te werken:

  • Bij de intake, bespreek hier het triadisch werken en leg afspraken vast
  • Tijdens en na dagbehandeling of opname
  • Bij verandering van behandeling, behandelaar of behandelsetting
  • Bij crisissituaties en suïcidaliteit.

Aandachts- en bespreekpunten hiervoor zijn uitgewerkt in de Generieke module Naasten.

 

Het is belangrijk dat de hulpverlener uitdraagt dat de naastbetrokkene een belangrijke, proactieve rol in de behandeling kan spelen met betrekking tot preventie, vroegsignalering, opstelling van het crisisplan, ondersteuning en activering. Dit geldt voor zowel de acute en voortgezette behandeling als de onderhoudsbehandeling. Laagdrempelige beschikbaarheid van de hulpverleners is belangrijk voor de naastbetrokkene, bijvoorbeeld ook om advies te krijgen over hoe zelf om te gaan met de patiënt. De naastbetrokkene moet zich daarbij kunnen wenden tot één centraal aanspreekpunt (persoon in plaats van instelling) (van der Voort et al., 2009).

 

Verder is van belang dat de hulpverlener over vaardigheden beschikt om naastbetrokkenen op een passende manier bij het hulpverleningsproces te betrekken. Bijvoorbeeld doordat de hulpverlener zich in het perspectief van naastbetrokkenen kan verplaatsen en weet heeft van de impact van een psychische aandoening op hun leven. Ook is het goed dat een hulpverlener zicht heeft op de beschikbaarheid, aantrekkelijkheid en effectiviteit van een educatie- en hulpaanbod voor naasten (Bransen et al., 2014). De Generieke module Naasten biedt een overzicht van in Nederland beschikbare psychoeducatieve interventies en supportgroepen voor het tegengaan van overbelasting en het bevorderen van het welbevinden van naasten van mensen met psychische problemen.

 

Inzet van ervaringsdeskundigen

In de Generieke module Ervaringsdeskundigheid wordt beschreven dat ervaringsdeskundigen een rol kunnen spelen in de ondersteuning van het herstelproces en de ontwikkeling van eigen regie van patiënten met psychische problemen, waaronder patiënten met depressie. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat de individuele inzet van ervaringsdeskundigheid kleine effecten heeft op onder andere het herstel en empowerment van patiënten met psychische problemen. Hierbij is van belang dat de context van de organisatie herstelondersteunend is (White et al., 2020). Uit een review van kwalitatieve studies komt naar voren dat patiënten minder vaak worden opgenomen, meer eigenwaarde krijgen, meer sociale steun ervaren en sociaal beter gaan functioneren. Ook krijgen patiënten het vertrouwen dat ze kunnen herstellen, wat meer hoop en minder (zelf)stigma oplevert (Repper & Carter, 2011).

 

Ook de groepsgewijze inzet van ervaringsdeskundigheid (zoals Wellness Recovery Action Plan), Herstellen doe je zelf) heeft kleine positieve effecten op patiënten met psychische en/of verslavingsproblemen. Zo blijkt uit een systematische review en meta-analyse dat WRAP een klein positief effect heeft op herstel (Canacott et al., 2019). Uit een systematische review en metasynthese van kwalitatieve studies komt naar voren dat deelname aan een WRAP-training leidt tot meer begrip en zelfmanagement van patiënten van patiënten met psychische en/of verslavingsproblemen. Ook leidt de WRAP-cursus tot een meer open communicatie, vooral met professionals (Canacott et al., 2020). Uit Nederlands effectonderzoek naar de cursus Herstellen doe je Zelf blijkt dat deze een significant en positief effect heeft op empowerment, hoop en self-efficacy (geloof in eigen kunnen) van mensen met ernstige psychische problemen (Van Gestel-Timmermans et al., 2012).

 

Lotgenotencontact en de Depressie Vereniging

De Depressie Vereniging is de patiëntenvereniging voor mensen met een depressie en hun naasten. Informatie over depressie, behandelmethoden, diensten van de Depressie Vereniging, onderzoek naar depressie, partners van de Depressie Vereniging en herstelverhalen is zowel voor leden als niet-leden toegankelijk via www.depressievereniging.nl en social media (facebook, LinkedIn).

 

Naast de professionele zorg kan een patiëntenvereniging een belangrijke rol spelen in het herstelproces van de patiënt. Persoonlijk herstel van de patiënt is een belangrijke doelstelling. Voor de patiënt blijkt het leren omgaan met (rest)symptomen en het weer oppakken van het dagelijkse leven belangrijker dan verdere symptoomreductie. In dit proces spelen naasten vaak ook een rol. Patiënten en naasten kunnen tijdens dit herstelproces veel herkenning, steun en inspiratie vinden bij een patiëntenvereniging.

 

De kern van de activiteiten van de Depressie Vereniging is het contact met lotgenoten/ervaringsdeskundigen. Informatie krijgen van en praten met mensen die hetzelfde hebben meegemaakt biedt emotionele ondersteuning en zorgt voor her- en erkenning van een depressie. Het lotgenotencontact kent bij de Depressie Vereniging verschillende vormen:

  • Supportgroepen: Landelijk komen mensen met een depressie maandelijks bij elkaar in ruim 70 supportgroepen verspreid over het hele land. Deze groepen worden begeleid door ervaringsdeskundige gespreksbegeleiders.
  • Online-supportgroepen, onder begeleiding van ervaringsdeskundige gespreksbegeleiders. Er zijn vaste groepen, open groepen en een groep voor naasten.
  • De Depressielijn - telefonische hulplijn waar men 1 op 1 contact heeft met ervaringsdeskundige vrijwilligers voor een luisterend oor en advies.
  • Depressieconnect – online forum onder begeleiding van ervaringsdeskundige moderatoren, dat bestaat uit twee gescheiden community’s; één voor mensen met een depressie(-verleden) en één voor naasten.

De inzet van ervaringsdeskundigen bij de diensten van de Depressie Vereniging wordt door veel deelnemers als een groot voordeel gezien. Hierdoor is namelijk de herkenning groot en het uitwisselen van ervaringen zeer waardevol. Deelnemers krijgen hierdoor weer hoop, kunnen oefenen met vaardigheden uit de therapie en raken gemotiveerd om ritme op te doen, sociale contacten aan te gaan en een gezonde leefstijl in te zetten. Deze ondersteuning bevordert de eigen verantwoordelijkheid en zelfregie bij de patiënt en draagt bij aan het kunnen verdragen van somberheid en eventuele stemmingswisselingen.

 

Dilemma’s

Om de samenwerking tussen patiënt, naastbetrokkenen en behandelaar effectief te laten verlopen, hebben alle drie specifieke vaardigheden en competenties nodig. Van de behandelaar wordt verwacht dat hij deze belangrijke samenwerking tot stand brengt en op gang houdt. Hiertoe zullen soms zowel de patiënt als de naastbetrokkene actief gemotiveerd moeten worden. Behalve dat de patiënt niet altijd mee zal willen werken, wil of kan ook niet iedere naastbetrokkene zich zo intensief verbinden aan de behandeling.

 

Het opbouwen en handhaven van een vertrouwensrelatie tussen de drie partners van de triade kan op gespannen voet komen te staan met de noodzaak om drang en dwangmiddelen toe te passen als de patiënt in crisis is of dreigt te geraken.

 

Zorgvuldigheid, openheid en overleg met patiënt en naastbetrokkenen zijn altijd van belang, ook in moeilijke situaties. De evaluatie van deze moeilijke situaties kan achteraf juist aanknopingspunten geven voor een verdere verbetering van de samenwerkingsrelatie in de triade.

 

Er kunnen allerlei zaken spelen rondom het medisch beroepsgeheim, zeker in een tijd dat het beroepsgeheim steeds meer onder druk staat en zorginstanties bijvoorbeeld verplicht worden om medewerking te verlenen bij het verstrekken van medische gegevens over de patiënt ten behoeve van de financiering van de zorg. Het is in de praktijk voor artsen en verpleegkundigen soms lastig om te beoordelen wanneer wel en wanneer wel of niet informatie mag worden verstrekt aan derden of externe instanties. Indien de patiënt wilsbekwaam is, en er geen andere belemmerende factoren zijn, is hiervoor zijn schriftelijke toestemming nodig, bij wilsonbekwaamheid geldt primair de WGBO en is plaatsvervangende toestemming door een naastbetrokkene mogelijk. Implementatie van de triadekaart en goede afspraken binnen de triade kunnen hierbij behulpzaam zijn.

 

Behandelaars zijn sinds de Invoering Wet Verplichte Meldcode (2013) verplicht een “kindcheck” uit te voeren om de veiligheid van aanwezige kinderen in het gezin te onderzoeken. Bij twijfels hierover kan voor consultatie contact worden opgenomen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Ook dit kan voor spanning zorgen binnen de behandelrelatie.

 

Samenvattende beschrijving van goede zorg

Een van de belangrijkste principes van stepped care is om samen met de patiënt regelmatig het effect van de behandeling te toetsen, evenals de kwaliteit van de geboden zorg. Dit kan zowel in de vorm van een gesprek als met behulp van (zelfinvul) meetinstrumenten (zie Generieke module Diagnostiek) gebeuren. Bij voorkeur wordt er op afdelings- of instellingsniveau ook een instrument gebruikt om de effectiviteit en kwaliteit van de depressiebehandelingen te monitoren, ook al is dit niet rechtstreeks herleidbaar naar de individuele behandeling. Deze informatie wordt gebruikt om het behandelbeleid tijdig bij te sturen en zodoende optimale zorg te bieden.

  1. Zie referentielijst module 4.1 Huisartsenzorg

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 01-03-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
  • Federatie Vaktherapeutische Beroepen
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie

Algemene gegevens

Voor de Multidisciplinaire richtlijn Depressie (2013) zijn in het kader van de onderhavige richtlijnherziening nieuwe modules ontwikkeld. In deze modules wordt ingegaan op de beantwoording van uitgangsvragen bij actuele knelpunten in de praktijk van de zorg voor depressie. Uitzondering hierop vormen de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste-stap interventies en Ondersteunende interventies, voor deze module heeft alleen een tekstrevisie plaatsgevonden.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Depressie is ontwikkeld door de Werkgroep Depressie, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De Werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, een huisarts en ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat-leden voor werkgroep deelname. Naast de Werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werden gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroep bijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De Werkgroep werd methodologisch, inhoudelijk en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, redacteur/richtlijnontwikkelaar, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en projectassistenten. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de Werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team.

 

Leden Werkgroep

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Jan Spijker (voorzitter)

Pro Persona

Psychiater, NVvP

2.

Eric Ruhé (vicevoorzitter)

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

3.

Claudi Bockting

Amsterdam UMC

Psycholoog, NIP

3.

Philip van Eijndhoven

Radboud UMC

Psychiater, NVvP

4.

Bart Groeneweg

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

5.

Rob Kok

Parnassia

Psychiater, NVvP

6.

Miranda Kurver

NHG

Huisarts, NHG

7.

Josephine van der Lande

GGZ InGeest

Verpleegkundig specialist, V&VN

8.

Nicoline Lous

Depressievereniging

Ervaringsdeskundige, MIND

9.

Catrien Reichart

Curium-LUMC

Psychiater, NVvP

10.

Marie-Louise Seelen

PsyQ

Verpleegkundig specialist, V&VN

11.

Marc Verbraak

Pro Persona

Psycholoog, NIP

12.

Christiaan Vinkers

Amsterdam UMC en GGZ InGeest

Psychiater, NVvP

13.

Yvonne Suijkerbuijk

Amsterdam UMC/NVVG/UWV

Verzekeringsarts, NVVG

 

Adviseurs

Hoofdstuk

Naam

Organisatie

Beroep

Psychotherapie / stadiëring en profilering

Ellen Driessen

Pro Persona/

Radboud Universiteit

GZ-psycholoog

Psychotherapie / Jeugd

Yvonne Stikkelbroek

GGZ Oost-Brabant / Universiteit Utrecht

Klinisch psycholoog

Psychotherapie /

Ouderen

Arjan Videler

GGZ Breburg

Psychotherapeut, GZ-psycholoog

Neuromodulatie

 

Ysbrand van der Werf

A’dam UMC

Neurowetenschapper

Jeugd

 

Daan Creemers

GGZ Oost-Brabant

Klinisch psycholoog

Jeugd

 

Fleur Velders

UMC Utrecht

Psychiater

Ouderen

 

Gert-Jan Hendriks

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

 

Mardien Oudega

GGZ InGeest

Psychiater

Ouderen

 

Angela Carlier

Pro Persona

Psychiater

Ouderen

Hans Jeuring

UMCG

Psychiater

 

Vaktherapie

 

Sonja Aalbers

NHL Stenden

Muziektherapeut

Vaktherapie

 

Cees Boerhout

Windesheim / Lentis

Psychomotorisch therapeut

Arbeidsgerichte zorg

 

Jeroen Roggekamp

Zelfstandige

Maatschappelijk werker / systeemtherapeut

Arbeidsgerichte zorg

Marjolein Bastiaansen

Radboud UMC

Bedrijfsarts

Organisatie van de zorg voor depressie

Bea

Tiemens

ProPersona

 

 

Methodologische, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning

Naam

Ondersteuning

Nicole van Erp / Piet Post

Projectleider, Trimbos-instituut

Jolanda Meeuwissen

Redacteur en richtlijnontwikkelaar, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Beatrix Vogelaar

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten / Jannita Paters

Notulist, namens Trimbos-instituut

Joyce Huls / Nelleke van Zon / Isa Reijgersberg

Projectassistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de Werkgroep Depressie voorafgaand aan de commentaarfase 10 keer bijeen in de periode november 2020 - april 2023. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten per uitgangsvraag een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze per uitgangsvraag in evidence-tabellen, GRADE-profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies (per module beschreven onder “Onderbouwing”). Leden van de Werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (per module beschreven onder “Overwegingen”) en aanbevelingen (per module beschreven onder “Aanbevelingen”). De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren worden verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroep bijeenkomst wordt besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen wordt de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

EBRO-methode voor wetenschappelijke onderbouwing

Deze multidisciplinaire richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO). Hierbij werd de GRADE-methodiek toegepast. Er zijn ook hoofdstukken overgenomen vanuit de vorige versie van de MDR Depressie (2013). Hierin zijn conclusies gebaseerd op de ‘levels of evidence’.

 

Levels of evidence

Bij ‘levels of evidence’ krijgt een individuele publicatie een mate van bewijskracht toegekend. Vervolgens  wordt er naar alle bewijskracht over een onderwerp gekeken en  kort samengevat in een conclusie, met daarbij een niveau van bewijs. Zie hieronder voor de indeling van bewijskracht en de verschillende conclusieniveaus.

 

Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

 

Voor artikelen betreffende preventie of therapie

A1

systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie

B

gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Voor artikelen betreffende diagnostiek

A1

onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2

onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B

vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Niveau van de conclusies

1

gebaseerd op minimaal 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2

gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek(en) van niveau C

4

gepubliceerde mening van deskundigen of mening van de werkgroepleden

 

GRADE-methodiek

Sinds de introductie van de GRADE-methodiek in 2004 werd dit wereldwijd al snel de methode van voorkeur om wetenschappelijk bewijs te graderen ten behoeve van richtlijnontwikkeling (Guyatt et al., 2008), inclusief deze richtlijn. De GRADE-methodiek gaat er van uit dat de zekerheid van het wetenschappelijk bewijs uit randomized controlled trials (RCT’s) in beginsel hoog is vanwege de, mits goed uitgevoerd, kleine kans op vertekening (bias). In geval van observationele (niet gerandomiseerde) studies is de uitgangspositie van de zekerheid van bewijs laag. De zekerheid van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1.1). Bij observationeel onderzoek kan het bewijs in bepaalde gevallen omhoog worden gegradeerd.

 

Tabel 1.1 GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden 1

We downgraden de zekerheid van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:

We upgraden de zekerheid van bewijs van observationele studies bij:

  1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations): hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren.
  1. Een groot effect (large magnitude of effect): hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR).

 

  1. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency): hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%-betrouwbaarheidsintervallen (BI’s).
  1. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding): hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie.
  1. Indirect bewijs (indirectness): er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn of richtlijn wordt gesteld.
  1. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient): hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft.

 

  1. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision): hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiënten aantallen.

 

  1. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten. Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen.

 

1. De zekerheid van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

 

Bij de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs ten aanzien van bovenstaande factoren werd uitgegaan van ‘Grade guidelines’, zoals ook te raadplegen in het ‘Grade handbook’ (Guyatt et al., 2013; Handbook for grading the quality of evidence and the strength of recommendations using the GRADE approach).

 

Legenda GRADE

Na vaststelling van het niveau van bewijs wordt dit in de bijbehorende conclusies als volgt verwoord:

Zekerheid

Symbolen

 

Signaalwoorden

Hoog

⊕⊕⊕⊕

“Het is aangetoond dat…”

geeft, heeft (een effect), resulteert in

Redelijk

⊕⊕⊕◯

“Het is aannemelijk...”

waarschijnlijk

Laag

⊕⊕◯◯

“Er zijn aanwijzingen…”

zou kunnen, lijkt, suggereert

Zeer laag

⊕◯◯◯

“Het is onzeker, maar er zijn aanwijzingen dat…”

onzeker

 

Van bewijs naar aanbevelingen: Overwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen. In de teksten van de vorige richtlijn-versies werd dit onder “Overige Overwegingen” beschreven.

 

Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:

1. Kwaliteit van bewijs

Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel;
  • Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie;
  • Aanwezigheid van comorbiditeit;
  • Klinisch niet relevantie van het effect.

 

3. Patiëntenperspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

4. Professioneel perspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

Toelichting:

  • Kennis en ervaring met technieken/therapieën;
  • Risico’s die professional loopt bij het toepassen van de interventie;
  • Verwachte tijdbesparing;
  • Verlies aan tijd door het invoeren van de interventie.

5. Middelenbeslag

Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.

6. Organisatie van zorg

Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • De beschikbaarheid/aanwezigheid van faciliteiten & medicijnen;
  • De wijze waarop de organisatie van de zorg aangeboden dient te worden/grootte van de verandering in de organisatie-zorgproces / infrastructuur voor implementatie;
  • Voorbeeld: een bepaalde diagnostiek of behandeling kan alleen in bepaalde centra worden uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van faciliteiten zoals een PET-scan.

 

Formulering van aanbevelingen

Afhankelijk van deze factoren kun je een instrument of behandeling wel of niet aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou je behandeling X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling is dit bijvoorbeeld afhankelijk van de voorkeuren van de patiënt in kwestie. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een behandeling wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

 

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 1.2):

 

Tabel 1.2 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Gradering aanbeveling

Betekenis

Voorkeursformulering*

STERK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] aan.

ZWAK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

ZWAK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

STERK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] niet aan.

*      Het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, deze kunnen in een enkele geval afwijken. Voor bepaalde hoofdstukken is GRADE niet toegepast (bijv. Organisatie van zorg) daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE.

 

Leeswijzer

Klachten of symptomen die horen bij een depressieve stoornis (depressie) noemen we ‘depressieklachten’ of ‘depressiesymptomen’. Met ‘depressieve klachten’ bedoelen we stemmingsklachten waar iemand hinder van ondervindt, waarbij niet wordt voldaan aan de DSM-criteria voor een depressieve stoornis (depressie).

 

Als we spreken van een depressieve stoornis of depressie wordt een unipolaire depressieve stoornis bedoeld, al dan niet chronisch, en inclusief de persisterende depressieve stoornis. Behalve van ‘(psychische/depressieve) stoornis’ spreken we in deze richtlijn, rechtdoende aan het patiëntenperspectief, bij voorkeur van ‘aandoening’.

 

Met kinderen en adolescenten bedoelen we kinderen van 8 tot 12 jaar en adolescenten van 12 tot 18 jaar. Met jongvolwassenen bedoelen we volwassenen van 18 tot 25 jaar. Met volwassenen bedoelen we mensen van 25 tot 60 jaar. Met ouderen bedoelen we oudere volwassenen van 60 jaar en ouder.

 

Metapsy

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is gebruik gemaakt van metapsy.org. Metapsy is een onderzoeksinitiatief van de Vrije Universiteit Amsterdam, onder leiding van professor Pim Cuijpers. Het hoofddoel van Metapsy is het verschaffen van toegang tot een meta-analytische database van klinische studies die de effecten van psychologische interventies, zoals psychotherapie, preventieve interventies en psychoeducatie, op diverse psychische aandoeningen en geestelijke gezondheidsproblemen onderzoeken.

Metapsy bevat twee R-pakketten waarmee met behulp van klinische variabelen van interesse (PICO) een meta-analyse kan worden uitgevoerd en waarbij alle relevante informatie om tot een GRADE conclusie te komen over de effecten van psychotherapie op depressieve symptomen wordt gepresenteerd in een (pdf) rapport of online zijn te bekijken.

Volgende:
Algemene principes voor de behandeling van depressie