Niet-invasieve ademhalingsondersteuning – organisatie van zorg
Uitgangsvraag
Welke criteria bepalen of een patiënt voor HFNO of CPAP kan worden opgenomen op de verpleegafdeling of op de IC?
Aanbeveling
Stem voorwaarden voor HFNO en/of CPAP bij patiënten met COVID-19 en de afdeling waar dit kan worden gegeven af met betrokken specialismen. Leg deze afspraken vast in een lokaal protocol.
Start HFNO en/ of CPAP bij COVID-19-patiënten alleen als:
- er voldoende ervaren en geschoold personeel beschikbaar is, én
- er voldaan kan worden aan de voorwaarden van monitoring, én
- de patiënt kan worden opgenomen in (cohort)-isolatie en er voldoende beschermingsmaterialen voor het personeel beschikbaar zijn
De volgende criteria zijn redenen voor direct overleg met intensivist (mits wel-beademen beleid) bij patiënten met hypoxemisch respiratoir falen en COVID-19:
- pH < 7,35 op basis van een respiratoire acidose
- Levensbedreigende hypoxemie (PaO2 <8 kPa of 60 mmHg ondanks 15 L/min via NRM
- Stoppen met ademen (contact reanimatieteam i.p.v. intensivist)
- Overmatige sputumproductie
- Bij (verhoogd risico op) aspiratie
- Afwezigheid van hoest- en/of slikreflexen
- Psychomotore onrust
- Verminderd bewustzijn (EMV <10)
- Hemodynamische instabiliteit waarvoor vasopressie nodig
Bij patiënten met COVID-19 en een behandeling gericht op comfort en niet op genezing heeft (niet-)invasieve ademhalingsondersteuning geen plaats.
Overwegingen
Niet-invasieve ademhalingsondersteuning bij patiënten met COVID-19 wordt op dit moment zowel op de intensive care als op de verpleegafdeling opgestart. Niet het type afdeling, maar het kunnen voldoen aan de in deze richtlijn beschreven randvoorwaarden moet leidend zijn in het oordeel waar niet-invasieve ademhalingsondersteuning te starten. Deze voorwaarden dienen binnen de organisatie te worden afgestemd. Deze voorwaarden en zo nodig andere afspraken moeten worden vastgelegd in een lokaal protocol. Voor organisatie van zorg is geen literatuuronderzoek verricht. Overwegingen en aanbevelingen berusten op extrapolatie van andere richtlijnen, expert opinion en consensus binnen de werkgroep.
Organisatorisch
Voor alle vormen van ademhalingsondersteuning is het een voorwaarde, dat voldoende geschoold en voldoende ervaren personeel beschikbaar moet zijn. Voor alle voorbehouden handelingen moet worden aangegeven of men bekwaam is. De eisen aan de afdeling om dit succesvol te implementeren zijn conform de richtlijnmodule ‘eisen afdeling voor NIV bij COPD’ . Verder is het een voorwaarde dat behandeling plaatsvindt in een geschikte ruimte met apparatuur die recht doet aan het convenant ‘veilige toepassing van medische technologie’. Omdat er gewerkt wordt met hoge fractie zuurstof is met name brandveiligheid van belang. Met name HFNO maakt gebruik van hoge flow; zuurstofleidingen kunnen deze in beperkte mate leveren. Het aantal aan te sluiten HFNO-apparaten op een leiding is daarmee beperkt. Daarmee moet, gezien de apparaten gemakkelijk bedside zijn aan te sluiten, tevoren rekening worden gehouden. Tenslotte is het een voorwaarde dat een patiënt met COVID-19 en noodzaak tot niet-invasieve ademhalingsondersteuning alleen op een verpleegafdeling kan worden opgenomen als er mogelijkheden zijn voor (cohort-)isolatie en als er voldoende beschermingsmaterialen zijn voor personeel. Zie daarvoor ook de leidraad Persoonlijke bescherming in de (poli)klinische setting vanwege SARS-CoV-2. Er is discussie over het omgaan met de risico’s van niet-invasieve ademhalingsondersteuning bij COVID-19-patiënten vanwege aerosolvorming. Voor adviezen over bescherming bij aerosolvormende procedures wordt verwezen naar de Leidraad Medische procedures die een infectieuze aerosol genereren (IAGP) met SARS-CoV-2 (vervallen). Deze leidraad wordt, op basis van literatuuronderzoek, periodiek geüpdatet. Het is daarom raadzaam, bij twijfel over het risico van aerosolvorming bij non-invasieve ademhalingsondersteuning deze leidraad te raadplegen.
Medisch-inhoudelijk
Niet elke COVID-19 patiënt met hypoxemisch respiratoir falen zal geschikt zijn voor een behandeling met een vorm van niet-invasieve ademhalingsondersteuning op de afdeling. Bovendien kan sprake zijn van co-morbiditeit of falen van meerdere orgaansystemen waardoor starten van niet-invasieve ademhalingsondersteuning niet de voorkeur heeft. De werkgroep adviseert om direct invasieve beademing te overwegen bij patiënten met een “wel-beademen-beleid” en:
- pH < 7,35 op basis van een respiratoire acidose
- Levensbedreigende hypoxemie (PaO2 <8kPa of 60 mmHg ondanks 15 L/min via NRM)
- Stoppen met ademen (contact reanimatieteam i.p.v. intensivist)
- Overmatige sputumproductie
- Bij (verhoogd risico op) aspiratie
- Afwezigheid van hoest- en/of slikreflexen
- Psychomotore onrust
- Verminderd bewustzijn (EMV <10)
- Hemodynamische instabiliteit waarvoor vasopressie nodig is
Ten aanzien van de monitoring van patiënten aan de niet-invasieve ademhalings-ondersteuning verwijst de werkgroep naar de module over HFNO en CPAP en het bijbehorende stroomschema. Ook bij patiënten met een ‘niet invasief beademen beleid’, kan niet-invasieve ademhalingsondersteuning op de afdeling gestart worden, wanneer gedacht wordt dat de behandeling leidt tot herstel van de patiënt.
De werkgroep is van mening dat patiënten met een palliatief beleid en de diagnose COVID-19 niet in aanmerking komen voor zowel invasieve als niet-invasieve ademhalings-ondersteuning. Met een palliatief beleid wordt bedoeld een behandeling enkel gericht op comfort, zonder kans op genezing. Op welke manier deze patiëntengroep het best begeleid kan worden valt buiten het bestek van deze richtlijn.
Onderbouwing
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 29-09-2022
Laatst geautoriseerd : 29-09-2022
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodules is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij behandeling van respiratoir insufficiënte patiënten met COVID-19 die behandeld zouden kunnen worden niet-invasieve ademhalingsondersteuning.
Samenstelling stuurgroep
In 2020 is een multidisciplinair expertiseteam ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de expertiseteams) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met COVID-19. Dit expertiseteam fungeerde als stuurgroep, welke opdracht heeft gegeven tot het ontwikkelen van de module. Daarnaast fungeerde dit expertiseteam als klankbordgroep.
Werkgroep
- Drs. M.R. Groenendijk, longarts-intensivist, Alrijne Ziekenhuis, NVALT, voorzitter
- Dr. M.L. Duiverman, longarts, Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), NVALT
- Dr. L.M. van den Toorn, longarts, Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), NVALT
- Drs. W.E.J.J. Hanselaar, longarts, Franciscus Gasthuis & Vlietland, NVALT
- Prof. dr. J.G. van der Hoeven, internist-intensivist, Radboudumc, NVIC
- Prof. dr. L.M.A. Heunks, longarts-intensivist, Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), NVIC
- Drs. N.H.T. Voesten, anesthesioloog-intensivist, Amphia Ziekenhuis, NVA
- Prof. dr. P.W.B. Nanayakkara, internist, Amsterdam University Medical Centers (Amsterdam UMC), NIV
- Drs. A.J. Meinders, internist-intensivist, St. Antonius Ziekenhuis, NIV
- Dr. E-J. Wils, internist-intensivist, Franciscus Gasthuis & Vlietland, NVIC
- Dr. L.C. Urlings-Strop, longarts-intensivist, Reinier de Graaf Gasthuis, NVIC
Stuurgroep
- Dr. L.M. van den Toorn (voorzitter), longarts, Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), NVALT
- Dr. M.G.J. de Boer, internist-infectioloog, Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), SWAB/NIV)
- Drs. A.J. Meinders, internist-intensivist, St. Antonius Ziekenhuis, NVIC
- Prof. dr. D.W. de Lange, intensivist-toxicoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht), NVIC
- Dr. C.H.S.B. van den Berg, infectioloog-intensivist Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), NVIC
- Dr. S.U.C. Sankatsing, internist-infectioloog, Diakonessenhuis, NIV
- Dr. E.J.G. Peters, internist-infectioloog, Amsterdam University Medical Centers (Amsterdam UMC), NIV
- Drs. M.S. Boddaert, arts palliatieve geneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), IKNL
- Dr. P.L.A. Fraaij, kinderarts-infectioloog, Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), Sophia Kinderziekenhuis, NVK
- Dr. E. van Leeuwen, gynaecoloog, Amsterdam University Medical Centers (Amsterdam UMC), NVOG
- Dr. J.J. van Kampen, arts-microbioloog, Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), NVMM
- Dr. M. Bulatović-Ćalasan, internist allergoloog-immunoloog en klinisch farmacoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht), Amsterdam University Medical Centers (Amsterdam UMC), NIV
- Drs. A.F.J. de Bruin, anesthesioloog-intensivist, St. Antonius Ziekenhuis, NVA
- Drs. A. Jacobs, klinisch geriater, Catharina Ziekenhuis, NVKG
- Prof. dr. P.H.M. van der Kuy, ziekenhuisapotheker, Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), NVZA
Met ondersteuning van:
- Drs. I. van Dusseldorp, senior-literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. N. Verheijen, senior-adviseur en longarts, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. M.S. Ruiter, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dhr. Ir. T.A. van Barneveld, directeur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Belangenverklaringen werkgroep
Achternaam werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Groenendijk (voorzitter) |
Longarts- Intensivist, Alrijne ziekenhuis Leiderdorp |
ZZP waarnemer diverse IC's als Intensivist |
Geen |
Geen |
Duiverman |
Longarts, Universitair Medisch Centrum Groningen, 0.9 FTE |
Secretary of the non-invasive ventilatory support group of Assembly 2 of the ERS (onbetaald) |
Research grants van Philips BV, RESMED LtD, Vivisol BV en Fisher&Paykel. RECONSIDER-trial: in-kind bijdrage: afgerond. Studie financieel gesponserd dooor Longfonds Junior Investigator Grant RESMED: RECAPTURE-trial: in-kind +in-cash bijdrage: lopend Vivisol: High-TeC studie: in-kind bijdrage. Studie op PPP grant vh Longfonds F&P: High-TeC studie: in-kind + in-cash bijdrage Advisory meeting (eenmalig) for Philips BV en RESMED LtD -Speaking fees for Philips BV, RESMED LtD en Vivisol (>2 jaar geleden, betaald) |
Geen |
Meinders |
Internist intensivist, St.-Antonius ziekenhuis Nieuwegein |
Commissie werk |
Geen |
Geen |
Van den Toorn |
Voorzitter NVALT, |
Geen |
Geen |
Geen |
Van der Hoeven |
Hoogleraar en afdelingshoofd Intensive Care, Radboud UMC, Nijmegen |
Geen |
Geen |
Geen |
Heunks |
Longarts-intensivist, hoogleraar experimentele intensive care |
1. Associate editor American Journal Respiratory and Critical Care Medicine (betaald) |
Liberate medical: consulting services; TOP grant ZonMw 2020-2024 4. Getinge, Sweden: speakers fee |
|
Voesten |
Anesthesioloog - Intensivist, Amphia ziekenhuis |
Geen |
Geen |
|
Nanayakkara |
Hoofd, sectie algemene interne geneeskunde Amsterdam UMC Hoogleraar, Acute Interne Geneeskunde, VU universiteit Voorzitter Sectie Acute Geneeskunde, Nederlandse Internisten Vereniging |
International Editor “Acute Medicine” (onbetaald)
Academie editor Plos One (onbetaald) |
Geen |
Geen |
Hanselaar |
Longarts, Franciscus Gashuis & Vlietland |
Medisch vakgroep manager Longziekten (onbetaald |
High-Flow Nasal Cannula for severe COVID-19, a multicentre prospective cohort study (geen projectleider) |
|
Wils |
Internist-intensivist, afdeling Intensive Care, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Rotterdam. Nul-aanstelling, afdeling Intensive Care, ErasmusMC, Rotterdam |
Secretaris congrescommissie NVIC (onbetaald), Lid Richtlijnencommissie NVIC (onbetaald), |
Speaking fees: Fisher & Paykel (betaald); Harmoniseren, optimaliseren en verbeteren van nazorg na intensive Care behandeling (Financier: Beterketen, geen projectleider); NORMO2: The effect of Non-invasive Respiratory support on oucoMe and it’s risks in SARS-COV-2 related hypoxemic respiratory failure (financier: ZonMW, projectleider) |
Geen |
Urlings |
Longarts-intensivist Reinier de Graaf |
Geen |
Geen |
Geen |
Belangenverklaringen stuurgroep
Achternaam Stuurgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Van den Toorn (voorzitter) |
Voorzitter NVALT |
Geen |
Geen |
Geen actie nodig |
Hendriks |
Ziekenhuisapotheker farmaceutische patiëntenzorg, afdeling Klinische Farmacie en Toxicologie, LUMC |
Lid SWAB-werkgroep surveillance antibioticagebruik (onbetaald) |
Geen |
Geen actie nodig |
Wille |
Amsterdam UMC - Anesthesioloog-pijnspecialist |
Vicevoorzitter Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (onkostenvergoeding) |
Geen |
Geen actie nodig |
Van den Berg |
Infectioloog-intensivist, UMCG |
Geen |
Geen |
Geen actie nodig |
De Boer |
Internist-Infectioloog, senior medisch specialist, LUMC, afdeling infectieziekten |
- Voorzitter Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (onkostenvergoeding) |
Geen |
Geen actie nodig |
Meinders |
Internist-intensivist, St.-Antonius ziekenhuis, Nieuwegein |
commissie werk |
Geen |
Geen actie nodig |
De Lange |
Afdelingshoofd Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht |
secretaris Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (Stichting NICE) (onbetaald) |
Geen |
Geen actie nodig |
Sankatsing |
Internist-infectioloog/internist-acute geneeskunde, Diakonessenhuis, Utrecht |
- Bestuurslid Nederlandse Vereniging van Internist-Infectiologen (NVII) (onbetaald). |
Geen |
Geen actie nodig |
Peters |
Internist - aandachtsgebieden infectieziekten en Acute Geneeskunde Amsterdam UMC, locatie Vumc. |
Wetenschappelijk Secretaris International Working Group on the Diabetic Foot (onbetaald) |
Geen |
Geen actie nodig |
Boddaert |
Medisch adviseur bij Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en Palliatieve Zorg Nederland (PZNL) Arts palliatieve geneeskunde in LUMC |
Geen |
Geen |
Geen actie nodig |
Bulatovic |
Internist allergoloog-immunoloog en klinische farmacoloog, UMC Utrecht en Diakonessenhuis Utrecht |
Functie 1: arts |
Geen |
Geen actie nodig |
Van Haren |
Klinisch geriater, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn |
Junior lid Ephor (Expertisecentrum pharmacotherapie bij ouderen) (betaald) |
Geen |
Geen actie nodig |
Knol |
Klinisch geriater, klinisch farmacoloog UMC Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie nodig |
Van Leeuwen |
Gyaecoloog Amsterdam Universitair Medisch Centra |
Geen |
Geen |
Geen actie nodig |
Fraaij |
Kinderarts infectioloog- immunoloog, Erasmus MC-Sophia, Rotterdam |
Bestuur Stichting Infecties bij Kinderen (onbetaald) |
deelname aan RECOVER, European Union's Horizon 2020 research |
Geen actie nodig |
Van der Kuy |
Afdelingshoofd Ziekenhuisapotheek Erasmus MC |
Ziekenhuisapotheker/onder-zoeker Zuyderland MC (betaald) |
betrokkenhied bij 2 ZonMw gefinancieerde studies (CHECkUP, AMUSE) |
Geen actie nodig |
Van Kampen |
Arts-microbioloog, afdeling Viroscience, Erasmus MC |
- associate editor antimicrobial resistance & infection control (onbetaald) - lid antibioticacommissie Erasmus MC (onbetaald) |
1. Mede uitvinder patent: 1519780601-1408/3023503 2. R01AI147330 (NIAID/NH) (HN-onderzoek (1+2 niet gerelateerd aan COVID-19)
|
Geen actie nodig |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiënten-perspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging in de klankbordgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de module. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de COVID-19 pandemie zijn knelpunten op verschillende manieren geïnventariseerd:
1. De expertiseteams benoemde de knelpunten in de zorg voor patiënten met COVID-19.
2. Er is een mailadres geopend (covid19@demedischspecialist.nl) waar verschillende partijen knelpunten konden aandragen, die vervolgens door de expertiseteams geprioriteerd werden.
3. Door de Federatie van Medisch Specialisten zijn webinars georganiseerd waarbij vragen konden worden ingestuurd. Deze vragen zijn na afloop van de webinars voorgelegd aan de expertiseteams en geprioriteerd.
Op basis van de uitkomsten van de bovenstaande knelpuntenanalyses zijn door de expertiseteams concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
Definitie |
|
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
Bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënten)organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.