Congenitale Melanocytaire Naevi (CMN)

Initiatief: NVDV Aantal modules: 32

Voorlichting en zelfmanagement bij CMN

Uitgangsvraag

Over welke onderwerpen dient de arts tenminste voorlichting te geven aan patiënt/ouders?

Welke adviezen kunnen worden meegegeven voor de dagelijkse praktijk aan patiënt/ouders?

Aanbeveling

Belang voorlichting en zelfmanagement

Het is van belang aan patiënten/ouders met CMN goede voorlichting te geven over de aandoening. Belangrijke redenen zijn om patiënten/ouders meer ‘in the lead’ te laten zijn ten aanzien van het beloop van de aandoening en een deel van de zorgen weg te kunnen nemen. Daarnaast is goede voorlichting essentieel om patiënten/ouders actief bij de follow up te betrekken en zo vroegsignalering van complicaties mogelijk te maken.

 

Voorlichting door de arts

Artsen dienen tenminste voorlichting te geven over de volgende zaken (zie tabel 1):

  1. risico op en herkennen van complicaties (incl. zelfonderzoek)
  2. therapeutische opties en overwegingen
  3. kenmerken en verzorging van de naevushuid
  4. support, informatie en contact

 

Regelmatig zelf-onderzoek van de naevus/naevi wordt geadviseerd om eventuele veranderingen tijdig op te sporen. De werkgroep adviseert een frequentie van 1x per maand. Het maken van foto’s kan ondersteunend zijn bij het opsporen van veranderingen in de tijd. ‘Instructies voor zelfonderzoek’ zijn te vinden bij de aanverwante producten. De arts instrueert patiënten/ouders bij veranderingen in de naevus of andere zorgwekkende symptomen (bijvoorbeeld neurologisch) contact op te nemen met de arts.

 

Zelfmanagement

Adviezen voor zelfmanagement, zoals bv. hoe om te gaan met de droge naevushuid of beharing, zijn te vinden in tabel 2.

Onderbouwing

De werkgroep is van mening dat goede voorlichting van patiënten met CMN en hun omgeving van essentieel belang is gezien de impact van de aandoening. In deze module wordt besproken welke rol de arts heeft in de voorlichting. Er zijn geen studies voorhanden die kijken naar het effect en/of inhoud hiervan, deze module is gebaseerd op expert opinion van de werkgroep, met name ingegeven door ervaringen van patiënten.

Belang voorlichting en zelfmanagement

Vanaf het moment dat een kind met een grote en/of duidelijk zichtbare congenitale naevus wordt geboren geeft dit vaak veel ongerustheid en onzekerheid bij ouders: zorgen over het cosmetische aspect, het risico op mogelijk ernstige complicaties en de onzekere impact op psychosociaal gebied zowel voor het kind als voor henzelf. Met andere woorden: hoe ziet de toekomst van het kind en het gezin eruit? Ook rijzen er vaak vragen ten aanzien van eventuele behandeling: geeft het cosmetische verbetering? Wat is de impact van operatie op het kind? Is na chirurgie het risico op melanoom verdwenen? Daarbuiten zijn er vaak nog andere vragen, zoals mag je met CMN in de zon?

 

In deze onzekerheid kan goede voorlichting een hele steun zijn voor patiënten en hun omgeving. Het is belangrijk dat patiënten/ouders hun vragen kunnen stellen aan de arts, en leren wat het inhoudt te leven met een CMN, wat ze zelf kunnen doen en waar ze op moeten letten, welke keuzes (therapeutisch) er zijn, waar ze betrouwbare informatie kunnen vinden, en waar ze terecht kunnen voor steun.

 

Voorlichting door de arts

Er zijn een aantal zaken waarover een arts volgens de werkgroep op zijn minst informatie zou moeten verstrekken bij een (nieuwe) patiënt met CMN. Deze zijn samengebracht in tabel 1, en worden in deze paragraaf verder toegelicht. Daarnaast is het belangrijk dat een arts openstaat voor andere zorgen/vragen van de ouders.

 

Tabel 1. Items voorlichting door de arts

Risico op complicaties

Symptomen die kunnen wijzen op complicaties

Instructies voor zelfonderzoek van de naevus/naevi (1x/maand), eventueel incl. fotografie

Therapeutische opties en overwegingen wel/niet behandelen

Adviezen ten aanzien van zonexpositie

Informeren over kwetsbare/droge huid

Aandacht voor psychosociaal welbevinden kind/gezin

Bestaan van de patiëntenvereniging (NNN)

Bij wie men terecht kan bij zorgen/vragen

Waar men betrouwbare informatie kan vinden

 

Risico op complicaties

In de modules 'Risico op melanoom bij CMN' en 'Risico op neurocutane melanocytose (NCM)' staat beschreven welke complicaties zich bij CMN kunnen voordoen (m.n. melanoom en neurocutane melanocytose), de geschatte hoogte van het risico hierop en prognostische factoren. In de module ‘Organisatie van zorg bij CMN‘ is het risico op complicaties per fenotype weergegeven. Deze informatie dient op een begrijpelijke manier overgebracht te worden aan de patiënt/ouders.

 

Symptomen die kunnen wijzen op ernstige complicaties

Het is belangrijk dat patiënten/ouders bedacht zijn op veranderingen en/of symptomen die zouden kunnen wijzen op ernstige complicaties, zowel cutaan als neurologisch.

Cutaan: Omdat we nog niet goed weten welke veranderingen bij CMN wijzen op het ontstaan van een melanoom (ABCD-criteria niet van meerwaarde bij CMN) wordt aanbevolen dat patiënten in principe bij álle veranderingen contact opnemen met een arts, zodat deze mee kan beoordelen of de verandering alarmerend is of niet. Het ontstaan of groeien van een knobbel in de CMN-huid of spontaan bloeden/ulcereren is altijd reden met spoed contact op te nemen met de arts.

Neurologisch: De symptomen die zouden kunnen wijzen op neurologische complicaties bij CMN zijn samengebracht in de module ‘Neurocutane melanocytose (NCM)’. De arts dient de ouders/patiënt over deze symptomen voor te lichten. Bij tekenen van een verhoogde intracraniële druk (hydrocephalus), focale afwijkingen (bv. epilepsie, hersenzenuwuitval) of ruggenmergcompressie dient men met spoed contact op te nemen met de arts. Indien ouders een achterstand of verandering in de ontwikkeling vermoeden is het ook van belang dit te melden aan de arts.

Symptomen om op te letten zijn samengebracht in ‘Instructies voor zelfonderzoek’ (bij de aanverwante producten), deze kan aan patiënten/ouders worden meegegeven.

 

Instructies voor zelfonderzoek ± fotografie

De werkgroep is van mening dat regelmatig zelfonderzoek van de naevus door patiënten/ouders belangrijk is in de tijdige opsporing van een melanoom. De werkgroep adviseert een frequentie van één keer per maand.

Hierbij zijn zowel inspectie als palpatie van belang: kijken naar het aspect van de naevi (kleur, vorm etc) en voelen of er noduli (knobbels) palpabel zijn (zie ook ‘Instructies voor zelfonderzoek’ bij de aanverwante producten). Zelf-onderzoek (kijken+voelen) blijft ook van belang ná verwijderen van een CMN, het is bekend dat er repigmentatie kan optreden. Indien een patiënt een naevus zelf niet kan zien is het belangrijk dat hij/zij iemand anders vraagt de naevus te beoordelen.

 

Bij het vaststellen van veranderingen in de tijd kan fotografie behulpzaam zijn. Patiënten/ouders kunnen overwegen een keer in de zoveel tijd, bijvoorbeeld een keer per jaar, de naevus/nevi fotografisch vast te leggen ter ondersteuning.

 

Therapeutische opties/overwegingen

De laatste jaren verschuift de indicatie voor behandelen van meer profylactisch naar meer cosmetisch. Standaard verwijdering van alle CMN van een bepaalde grootte wordt niet meer geadviseerd. Belangrijke overwegingen in de afweging wel of niet te behandelen zijn te vinden in de module ‘Wel/niet behandelen van CMN’.

 

Het is belangrijk dat patiënt/ouders betrouwbare informatie krijgen over de mogelijke behandelopties. Bij een eerste bezoek kan men aangeven dat er behandelopties zijn. Het advies over de mogelijke behandelopties is vervolgens voorbehouden aan de plastisch chirurg. Bij de voorlichting over ingrepen is het van belang een realistisch beeld te geven van de verwachte (cosmetische) uitkomst van de ingreep. Voor een realistisch beeld kan men foto’s laten zien van eerdere resultaten. Uiteraard dienen ook mogelijke risico’s van de ingreep te worden besproken.

 

Adviezen ten aanzien van zonexpositie

Voor verworven naevi geldt UV-straling als een belangrijke risicoactor in de ontwikkeling en progressie van melanoom [Shain 2015]. Of dit ook geldt voor CMN is nog niet onderzocht. De werkgroep adviseert voor de naevushuid tenminste de algemeen geldende adviezen t.a.v. zonbescherming voor de lichte huid (huidtype 1) conform de richtlijn Melanoom 2012. Of extra bescherming van de huid van de naevus nodig is, is niet bekend.

 

Informeren over kwetsbare/droge huid

Patiënten/ouders dienen geïnformeerd te worden over het feit dat de naevushuid kwetsbaarder kan zijn dan normale huid. Bij frictie aan de naevushuid kan hier gemakkelijk een wond ontstaan. Tips ten aanzien van de verzorging van de naevushuid zijn te vinden in tabel 2.

                                                                                                                   

Aandacht voor psychosociaal welbevinden kind/gezin

Het is goed bij patiënten/ouders aan te kaarten dat indien zij problemen ervaren met het verwerken van de diagnose of het leven met de aandoening zij laagdrempelig terecht kunnen bij een psycholoog. Dit geldt zowel voor het kind als de ouders (https://www.psyned.nl).

Het is niet in te schatten of een kind later psychosociale problemen zal krijgen door het hebben van een CMN. Dat hangt mede af van kind- en ouderfactoren, zoals de manier van coping. Indien psychosociale problemen optreden bij kinderen wordt dit vaak gezien vanaf de leeftijd van ongeveer 6 jaar, dit heeft o.a. te maken met de ontwikkeling van het zelfbeeld en het naar school gaan. Bij ouders kan psychosociale problematiek zich ook in de eerste levensjaren aandienen. Meer informatie over psychosociale belasting is te vinden in de module ‘Psychosociale consequenties van CMN’.

 

Patiëntenvereniging

De behandelend arts dient de patiënt te wijzen op het bestaan van de patiëntenvereniging. In Nederland is er een actieve patiëntenvereniging van en voor patiënten met CMN en hun directe omgeving, Nevus Netwerk Nederland (NNN), http://www.nevusnetwerk.nl. NNN is een vrijwilligersorganisatie, en telt momenteel ongeveer 140 leden waarvan ruim 90 gezinnen met een kind of volwassene met CMN en/of NCM en daarnaast anderszins betrokkenen.

De diverse nationale patiëntenverenigingen zijn aangesloten bij Naevus Global, de wereldwijde paraplu-organisatie voor CMN patiëntenverenigingen (www.naevusglobal.org).

 

Waar kan men betrouwbare informatie vinden

Het is belangrijk dat patiënten/ouders toegang hebben tot betrouwbare informatie t.a.v. de aandoening. Op de website www.huidhuis.nl/huidaandoening/moedervlek-aangeboren is belangrijke en actuele informatie over deze aandoening samengebracht, op aanwijzing van de werkgroep. Ook de richtlijnen zijn hier te vinden. Artsen kunnen naar deze website verwijzen in hun voorlichting aan patiënten met CMN.

 

Waar kan men terecht bij zorgen/vragen

Het is belangrijk om met de patiënt/ouders af te stemmen hoe en met wie zij contact kunnen opnemen indien er vragen zijn, met name indien er sprake is van een verandering van de naevus en/of symptomen die zouden kunnen wijzen op complicaties.

 

Zelfmanagement

In onderstaande tabel zijn alle adviezen aan patiënten/ouders die in de dagelijkse praktijk kunnen worden toegepast samengebracht. Deze adviezen zijn van belang voor patiënten/ouders in het gevoel in het dagelijks leven de regie te kunnen voeren over de aandoening.

 

Tabel 2: Zelfmanagement adviezen voor patiënten/ouders

Onderwerp

Advies

Symptomen die kunnen wijzen op complicaties

Alert zijn op:

  • Veranderingen in de naevus
  • Ontstaan van nieuwe naevi
  • Veranderingen in de ontwikkeling van het kind
  • Neurologische verschijnselen

 

Zelfinspectie naevus

Maandelijks controleren van de naevus op veranderingen (kijken + voelen);

Ook ná het verwijderen van CMN het litteken regelmatig nog controleren op terugkomen van pigment en knobbels/bobbels.

 

Fotografie naevus

Indien gewenst jaarlijks de naevus/naevi fotograferen (door patiënt/ouders).

 

Kwetsbare naevushuid

De naevushuid is kwetsbaarder en gevoeliger voor wrijving. Wondjes kunnen normaal verzorgd worden en genezen in het algemeen zoals in de normale huid.

Verzorgen droge naevushuid

Bij droge naevushuid is het aan te raden niet te vaak en niet te heet te baden/douchen. Als een zeep wordt gebruikt dient dit een PH-huidneutrale zeep of olie te zijn. Daarnaast kan een vettende crème/zalf worden gesmeerd op de droge huid.

Zon-bescherming

Voor bescherming van de naevushuid tegen de zon zijn de algemeen geldende adviezen ten aanzien van zonbescherming van kracht zoals bij huidtype 1 (www.huidhuis.nl/thema/huidtypen).

Jeuk

Bij sommige patiënten jeukt de moedervlek. Dit lijkt meestal te worden veroorzaakt door een droge naevushuid. Er zijn crèmes en medicijnen die mogelijk verlichting kunnen geven, daarvoor dient eerst de arts geraadpleegd te worden. Soms kan jeuk ook een teken zijn van melanoom.

Ontharing

Ongewenste beharing op de naevus kan kort worden afgeknipt of worden getrimd met een tondeuse. Scheren verdient niet de voorkeur vanwege mogelijk irritatie van de al kwetsbare naevushuid. Vermijd epileren en het gebruik van ontharingscrèmes.

Laserbehandeling kan worden overwogen

Camouflage

Indien een kind zelf camouflage van een cosmetisch storende CMN wenst kan men make-up proberen (crèmes, poeders). Dit kan geen kwaad mits de naevus mild gereinigd wordt. Voor tips kan men eventueel terecht bij een huidtherapeute. Camouflage wordt afgeraden vóór de tienerleeftijd (<12 jaar), het is belangrijk dat het kind het zelf wenst. (www.huidhuis.nl/thema/de-huidtherapeut).

Warmte

Bij grote CMN is er soms sprake van een verminderd aantal zweetklieren. Hierdoor kunnen patiënten hun lichaamswarmte niet altijd goed kwijt. Wees dan alert op warme dagen, vermijd dan extreme inspanning en zorg voor verkoeling (https://www.huidhuis.nl/huidaandoening/moedervlek-aangeboren)

Psychosociale problematiek

Aandacht voor eventuele problemen in het verwerken van/omgaan met het hebben van CMN, zowel bij patiënt als omgeving (www.huidhuis.nl/thema/de-psycholoog)

  1. Nederlandse Melanoom Werkgroep (NMW), Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Evidence-based richtlijn melanoom, versie 2.0. Datum goedkeuring 13.08.2012
  2. Shain AH, Yeh I, Kovalyshyn I, Sriharan A, Talevich E, Gagnon A, Dummer R, North J, Pincus L, Ruben B, Rickaby W, D'Arrigo C, Robson A, Bastian BC. The Genetic Evolution of Melanoma from Precursor Lesions. N Engl J Med. 2015 Nov 12;373(20):1926-36.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-11-2017

Laatst geautoriseerd  : 17-11-2017

Geplande herbeoordeling  :

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is afgesproken één keer per jaar de literatuur te evalueren om nieuwe ontwikkelingen te volgen. Bij essentiële ontwikkelingen kan besloten worden om een gehele richtlijnwerkgroep bij elkaar te roepen en tussentijdse elektronische amendementen te maken en deze onder de verschillende beroepsgroepen te verspreiden. Om de richtlijn ‘levend’ te houden is modulaire herziening mogelijk, waarbij slechts een deel of delen van de richtlijn kunnen worden gereviseerd.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering in de begeleiding van patiënten met congenitale melanocytaire naevi (CMN) en hun directe omgeving. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, door experts, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De financiering van deze richtlijn is tot stand gekomen met gelden die de NVDV uit zijn SKMS-programma heeft vrijgemaakt.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroepen, waartoe tenminste behoren: dermatologen, plastisch chirurgen, pathologen, kinderartsen, neurologen, huisartsen, verpleegkundigen en huidtherapeuten. Tevens is in een samenwerking tussen patiëntenvereniging NNN en de VSOP een huisartsbrochure ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van de bij CMN betrokken disciplines. Bij het samenstellen van de werkgroep is getracht rekening te houden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkgroepleden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel werkgroeplid ontving gunsten met het doel de richtlijn te beïnvloeden.

 

Werkgroepleden

Vereniging

Prof.dr. Suzanne Pasmans (voorzitter)

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. Céline Eggen (secretaris)

Promovendus kinderdermatologie Erasmus MC (NVDV)

 

Prof.dr. Wilma Bergman

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Nicole Kukutsch

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Albert Wolkerstorfer

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Simone Stadhouders-Keet

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Marianne Crijns

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. Annelies Lommerts

 

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Prof.dr. Chantal van der Horst

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)

Dr. Corstiaan Breugem

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)

Prof.dr. Wolter Mooi

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)

Dr. Hanneke Rijk-van Gent

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

Prof.dr. Michèl Willemsen

Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) en Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (NVKN)

Mw. Anja Ebus

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Verpleegkundig Specialist (V&VN VS) en V&VN Dermatologie.

Mw. Marjolein van Kessel

Nevus Netwerk Nederland (NNN)

 

Verder hebben aan deze richlijn meegewerkt drs. Joep Wijnand en drs. Michéle Hennekam.

Inbreng patiëntenperspectief

Reeds sinds de start van het richtlijntraject is de patiëntenvereniging Nevus Netwerk Nederland (NNN) zeer betrokken geweest bij de totstandkoming van deze richtlijn, door afvaarding van een bestuurslid in de werkgroep. Zij zijn in deze hoedanigheid tijdens het gehele richtlijntraject betrokken geweest, door actieve participatie tijdens werkgroepvergaderingen, en het aandragen van knelpunten die vanuit patiëntenperspectief van groot belang zijn, evenals het deelgenoot maken van lopende initiatieven in het veld. Nevus Netwerk Nederland heeft ook zijn fiat verleend aan de inhoud van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van de conceptrichtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt gepubliceerd op de website van de NVDV, de website van de richtlijnen database en wordt tevens verspreid onder alle bij CMN betrokken beroepsgroepen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht aan worden besteed. Daarnaast wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht via de betrokken patiëntenvereniging. De richtlijn is ondergebracht in huidhuis.nl (vanuit de NVDV) en gekoppeld aan het persoonlijk gezondheidsdossier van Patient1 in huidhuis.nl voor mensen met een huidafwijking en de betrokken professionals.

Werkwijze

De richtlijn congenitale melanocytaire naevi is een geheel nieuwe richtlijn. In de richtlijn melanoom (goedgekeurd op 13.08.2012) wordt reeds verwezen naar de in wording zijnde richtlijn CMN. De richtlijnwerkgroep is opgestart in het najaar van 2011, maar heeft tussendoor enkele malen stil gelegen onder andere vanwege een andere prioritering op de richtlijnagenda van de NVDV.

In de eerste vergadering(en) werden de knelpunten en wensen ten aanzien van het onderwerp CMN geïnventariseerd binnen de werkgroep. De werkgroep formuleerde aan de hand hiervan in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Ook werd aan de start van het traject een enquête uitgezet onder dermatologen en plastisch chirurgen in Nederland om het huidige beleid omtrent CMN te inventariseren. De doelen van deze enquête waren het vastleggen van de uitgangssituatie om tot een richtlijn te komen die aansluit op de werkvloer, en het identificeren van aanvullende knelpunten.

 

De uitgangsvragen werden op het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) uitgewerkt tot PICO-zoekvragen. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld. De secretaris van de richtlijn en studenten hebben samen met de werkgroepleden de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens zijn er teksten geschreven waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Deze teksten, op basis van de evidencetabellen met de verwerkte literatuur, zijn tijdens een tweedaagse vergadering besproken en van nuances en aanbevelingen voorzien. Na verdere discussie binnen de gehele richtlijnwerkgroep is de tekst verder afgestemd.

 

De uiteindelijke tekst werd in september 2016 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen aangeboden. Men is in staat gesteld om via websites van de betrokken verenigingen commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.

 

Wetenschappelijke bewijsvoering

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

Relevante artikelen zijn gezocht via een systematische, oriënterende zoekopdracht in Pubmed, overkoepelend voor het onderwerp congenitale melanocytaire naevi (van 1987 tot november 2014, talen Nederlands, Engels, Frans, Duits). Voor specifieke uitgangsvragen werd nog een aanvullende systematische search verricht met meer specifieke zoektermen voor de desbetreffende vraag, en in aanvullende databases (zoals Embase, CENTRAL, Cochrane library etc). Tevens is voor enkele uitgangsvragen en passages de search meer recent herhaald (2014~2016). Zie ook de zoekstrategie.

 

De zoekacties zijn met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk de volgende structuur is gehanteerd: Patiënt-Interventie-Controle-Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijk onderdeel, de overige onderdelen van de PICO zijn geformuleerd op basis van de uitgangsvraag. Het merendeel van de zoekcriteria is afhankelijk van de uitgangsvraag.

 

Algemeen werden de volgende zoek- en selectiecriteria opgesteld:

Taal

Engels, Nederlands, Duits, Frans

Populatie

Congenitale melanocytaire naevi (in alle synoniemen), alle groottes, alle leeftijden (exclusie van verworven melanocytaire naevi, of als niet gespecifieerd was of de naevi congenitaal waren)

level of evidence

Literatuurselectie volgens piramide van bewijs (EBRO-methode). Vanwege het veelal ontbreken van studies van goede kwaliteit (gerandomiseerd of prospectief) is er niet beperkt op de fundamentele opzet van de studie

grootte van de studies

Hier is in het algemeen geen limiet aangesteld, omdat voor de meeste uitgangsvragen slechts caseseries met enkele patiënten beschikbaar zijn. Wel zijn bij meerdere uitgangsvragen casereports en caseseries met <5 patiënten geëxcludeerd, omdat deze een nog grotere selectiebias geven en daarmee een mogelijk te vertekend beeld van de werkelijkheid.

 

Van de geselecteerde referenties op basis van titel en/of abstract werd de full-text aangevraagd. Op basis van full-text artikelen is vervolgens verder geselecteerd en zijn artikelen zonder informatie over de betreffende uitgangsvraag geëxcludeerd. De overgebleven artikelen zijn full-text beoordeeld op kwaliteit en inhoud.

 

Tijdens de search werden geen (buitenlandse) richtlijnen over dit onderwerp geïdentificeerd, maar wel enkele relevante en betrouwbare ‘learning articles’, waarin op gedegen wijze relevante literatuur over het onderwerp CMN in zijn totaliteit is samengebracht. Deze artikelen vormen deels de basis voor de enkele richtlijnteksten [Alikhan 2012, Ibrahimi 2012, Viana 2013], aangevuld met andere relevante literatuur.

 

F1

Fig. 1: Piramide van wetenschappelijk bewijs

 

Methode van literatuurbeoordeling

De richtlijn is ontwikkeld volgens de EBRO-methode (Evidence-based Richtlijn Ontwikkeling). Per deelonderwerp is van de relevante artikelen een ‘evidencetabel’ opgesteld, waarin de literatuur is samengevat en beoordeeld op kwaliteit. De beschrijving en beoordeling van de artikelen staan in de verschillende module onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’, en de literatuur is vervolgens samengevat in ‘conclusies’. De kwaliteit van de artikelen en het niveau van het relevante bewijs is volgens de EBRO-methode gegradeerd, aan de hand van de indeling in tabel 1.

Daarnaast is voor de beoordeling van uitgangsvraag 12 gekozen voor de GRADE methodiek (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation), waarbij per uitkomstmaat het beschikbare bewijs is ‘gepooled’ en beoordeeld op de kwaliteit van het bewijs, zie tabel 2. De toepassing van GRADE voor deze richtlijn was lastig omdat er alleen observationele studies zijn, geen vergelijkende studies, en de studies erg heterogeen zijn qua patiënt- en naevuskenmerken. Deze methodiek is daarom alleen toegepast bij behandelmodaliteiten waarbij ‘pooling’ van resultaten volgens de werkgroep mogelijk was.

 

Tabel 1: EBRO methode; A. niveau van conclusies volgens EBRO; B. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

A.

niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

B.

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade / bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 2: GRADE methode; A. niveau van bewijs volgens GRADE; C. wijze van beoordelen niveau van bewijs per uitkomstmaat

 

A.

GRADE Working Group grades of quality of evidence

High

We are very confident that the true effect lies close to that of the estimate of the effect

Moderate

We are moderately confident in the effect estimate: The true effect is likely to be close to the estimate of the effect, but there is a possibility that it is substantially different

Low

Our confidence in the effect estimate is limited: The true effect may be substantially different from the estimate of the effect

Very low

We have very little confidence in the effect estimate: The true effect is likely to be substantially different from the estimate of effect

 

B.

Startpunt van beoordelen kwaliteit van bewijs

RCT’s

Beginnen als ‘high quality’

Observationele studies

Beginnen als ‘low quality’

Per uitkomstmaat over de studies heen evt quality of evidence één of twee niveaus downgraden (1-5) of upgraden (6-8)

1.

risk of bias

2.

inconsistency

3.

indirectness

4.

imprecision

5.

publication bias

6.

large effect

7.

plausible confounding

8.

dose response gradient

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de conclusie(s) onder ‘overige overwegingen’. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen vanuit expert opinion. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit format heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen.

 

F2

Fig. 2: Schematisch weergave methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling

 

Innovatie

Het veld van de congenitale melanocytaire naevi is in beweging. Enerzijds wordt langzamerhand de moleculaire signatuur van CMN ontrafeld, hetgeen belangrijke nieuwe aanknopingspunten geeft voor nieuwe (genetische) diagnostiek en (niet-chirurgische) therapieën. Daarnaast is er in de loop der jaren een verschuiving opgetreden van invasief en agressief behandelen om zoveel mogelijk naevusweefsel te verwijderen in het kader van een vermeend hoog melanoomrisico, naar minder agressief en meer oppervlakkig of partieel ingrijpen met meer oog voor het cosmetisch resultaat. Verder is er in het verleden veelal slechts retrospectief onderzoek verricht met een hoog risico op bias. Er zijn inmiddels enkele prospectieve studies verschenen over melanoomrisico, maar nog niet over therapie in CMN.

 

Advies voor onderzoek

Over de gehele linie ontbreekt het aan goed uitgevoerde studies op het gebied van CMN. Veelal zijn er alleen caseseries en casereports verschenen, met een hoog risico op bias. Dit is ergens inherent aan het onderwerp, waarbij met name grotere CMN zeldzaam zijn, en CMN daarnaast nog in grote mate interindividueel verschillen. Met name op het gebied van therapieën ontbreekt het aan betrouwbaar onderzoek. Bijna alle auteurs meten verschillende of niet-gevalideerde uitkomstmaten, en ‘patient-important outcomes’, zoals kwaliteit van leven, patiënttevredenheid maar ook veiligheid, worden vrijwel niet onderzocht. In de studies over melanoomrisico ontbreekt het aan studies in volwassen patiënten en kleinere CMN, en studies met langere follow-up duur (>10 jaar). Dit geldt ook voor studies naar het risico op NCM, hierbij zijn tevens veel verschillende definities voor NCM gehanteerd.

Onderzoek naar CMN zou moeten bestaan uit prospectief onderzoek, met nauwkeurige en gestandaardiseerde registratie van patiëntkenmerken, en gevalideerde en gestandaardiseerde registratie van uitkomsten, over een lange tijd. Hierbij moet er ten aanzien van behandeling ook meer aandacht komen voor voor de patiënt belangrijke uitkomsten en veiligheid. Op het gebied van melanoomrisico is dit internationaal reeds opgepakt, door het in diverse landen opzetten van (nationale) prospectieve registries. De werkgroep is van plan op korte termijn een dergelijke registry op te zetten in Nederland (via huidhuis.nl vanuit de NVDV), waarbij ook de uitkomsten van therapieën zullen worden meegenomen. Later zal deze gekoppeld worden aan internationale registries.

Daarnaast is meer en beter onderzoek nodig naar diagnostische modaliteiten bij CMN, zoals dermatoscopie en MRI, en diagnostische technieken om melanoom in CMN te ontdekken en te kunnen onderscheiden van benigne naevusweefsel of proliferaties.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer bewust van de richtlijn wordt afgeweken, moet dit echter beargumenteerd, gedocumenteerd en waar nodig in overleg met de patiënt worden gedaan.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Informatie voor pathologen bij CMN