Congenitale Melanocytaire Naevi (CMN)

Initiatief: NVDV Aantal modules: 32

Organisatie van zorg bij CMN

Uitgangsvraag

Welke zorg is aanbevolen, door wie en waar?

Aanbeveling

Indeling in “risicoklassen”

De werkgroep heeft o.a. ten aanzien van het risico op complicaties (melanoom, neurocutane melanocytose) een indeling gemaakt in solitaire (één enkele) vs. mulitipele CMN (CMN >20cm PAS met één of meer satellietnaevi of alleen ≥3 middelgrote laesies al dan niet met multipele kleine laesies). Patiënten met multipele CMN hebben uitgebreidere zorg nodig.

 

Beleid ten aanzien van follow-up

Patiënten met multipele CMN (CMN >20cm PAS met satellietnaevi of ≥3 CMN 1,5-20cm PAS) dienen tenminste jaarlijks te worden gezien in een expertisecentrum. Aanvullende zorg of controles tussendoor kunnen ook dichtbij huis. Patiënten met solitaire CMN kunnen indien geïndiceerd in de periferie gevolgd worden.

 

Bij alle patiënten met chirurgisch complexe CMN (arbitraire indeling >10cm PAS, maar bij lastige lokalisatie evt kleiner) wordt tenminste éénmalig voorlichting over behandeling in een expertisecentrum geadviseerd.

 

De expertisecentra zijn bekend bij de patiëntenvereniging Nevus Netwerk Nederland (NNN).

 

In de zorg voor patiënten met CMN is de dermatoloog veelal de hoofdbehandelaar en adviseert de plastisch chirurg ten aanzien van de behandelopties.

 

Reguliere follow-up

Aandachtspunten bij de reguliere follow-up (anamnese, lichamelijk onderzoek, classificatie) zijn samengebracht in fig. 2.

 

Neurologische follow-up

Bij patiënten met multipele CMN wordt jaarlijkse neurologische follow-up door een perifere kinderarts geadviseerd om de ontwikkeling van het kind goed in de gaten te houden. Dit wordt standaard geadviseerd tot de leeftijd van 5 jaar. Bij problemen contacteert de kinderarts de kinderneuroloog in een expertisecentrum.

 

Standaard follow-up schema

De werkgroep heeft een follow-up schema opgesteld voor de standaard zorg voor de patiënt met CMN per risicoklasse, te vinden in fig. 3 (welk specialisme, in welke frequentie, in expertisecentrum of perifeer).

Onderbouwing

In deze richtlijn wordt beschreven dat het risico op complicaties van CMN en de complexiteit van behandeling afhankelijk zijn van het fenotype. Mede op basis van de literatuur en internationale expert opinion is de werkgroep tot aanbevelingen voor zorg gekomen. Deze worden in deze module uiteengezet. Bij de aanverwante producten is een ‘Spreekkamerprotocol’ te vinden met daarin de belanrgijkste punten (schema’s) uit deze module.

Indeling in “risicoklassen”

De werkgroep heeft een indeling gemaakt in groepen patiënten die meer of minder standaard zorg nodig hebben.

 

Risico op complicaties: het risico op cutaan melanoom lijkt in CMN over alle groottes niet duidelijk verhoogd ten opzichte van de algehele bevolking (<1%). Wel is elke CMN in feite een precursor laesie voor melanoom. De mogelijkheid van betrokkenheid van het centraal zenuwstelsel (neurocutane melanocytose, symptomatische melancoytaire deposities in het CZS) is gelegen in de embryologie: ‘timing’ van de oorzakelijke postzygotische mutatie bepaalt zowel de mogelijkheid van betrokkenheid van het CZS als de uitgebreidheid van het huidfenotype. NCM kan een relatief ‘mild’ beloop hebben, maar er kunnen ook maligne complicaties optreden (progressieve leptomeningeale melanocytose, melanoom in het CZS). Tevens zijn bij CMN zeer sporadisch andere maligne associaties beschreven (bv rhabdomyosarcoom).

Op basis van de huidige literatuur legt de werkgroep een scheidingslijn voor verhoogd risico op complicaties (melanoom, NCM) bij CMN >20cm PAS met satellietnaevi of ≥3 middelgrote laesies (1,5~20cm PAS) zonder ‘moederlaesie’, al dan niet met multipele kleinere CMN. Hierbij heeft de werkgroep overkoepelend gekozen voor een indeling in solitaire vs multipele CMN, waarbij de patiënten met multipele CMN meer standaard zorg nodig hebben [zie fig. 1].

Het risico op maligne complicaties (cutaan melanoom, CZS melanoom, progressieve leptomeningeale melanocytose) lijkt met name verhoogd te zijn in grotere, uitgebreidere CMN (reuze CMN >40cm of zelfs >60cm PAS met satellietnaevi of multipele kleinere CMN). Zie de module ‘Risico op melanoom en NCM’ en fig. 1 voor de hoogte van het risico op complicaties en de risicofenotypen.* Een ander afkappunt dan bovenstaande kan echter niet met zekerheid worden gegeven vanwege de verschillende classificaties voor grootte die zijn gehanteerd in de literatuur.

 

*Bij het inschatten van de hoogte van het complicatierisico moet wel worden opgemerkt dat de follow-up duur van de meeste studies beperkt is (meeste ±5 jaar, enkele 10 jaar) en de geïncludeerde patiënten veelel jong waarbij mogelijke complicaties in volwassenen worden gemist. Dit is van belang in de follow-up van patiënten met CMN: we geven in de richtlijn een leidraad, we kunnen geen abslute risico’s geven.

 

Chirurgische complexiteit: ook deze speelt een belangrijke rol in de zorg die nodig is voor de patiënt met CMN. De werkgroep heeft op basis van de grootte een arbitraire indeling gemaakt in chirurgische complexiteit, op individuele basis (o.a. lokalisatie) kan een patiënt in categorie opschuiven.

 

Deze twee tezamen (risico op complicaties en chirurgische complexiteit) komt de werkgroep tot de volgende indeling in risicoklassen [zie fig. 1]:

 

F1 Fig. 1: Indeling fenotypen CMN in risicoklassen ten behoeve van voorlichting en standaard zorg

 

Behandeladvies

Voorheen was de beleving veelal: als mogelijk verwijder je de CMN vanwege het onzekere risico op maligniteit. Het risico op melanoom lijkt nu (op basis van de huidige literatuur) lager dan voorheen gedacht, bovendien lijkt melanoom vooral te ontstaan in grotere CMN (>40cm P.A.S.). Het verwijderen van grote CMN is complex, en indien puur uit profylactisch oogpunt te betwijfelen omdat je niet weet waar het melanoom gaat ontstaan (en ook extracutaan kan ontstaan). Bovendien zijn grotere CMN soms alleen te verwijderen met oppervlakkige technieken, waarbij niet alle naevuscellen kunnen worden verwijderd en het risico op maligne ontaarding blijft bestaan. De indicatie voor ingrijpen verschuift daarom nu meer naar (ook) cosmetisch.

 

Het advies van de werkgroep is daarom in principe géén profylactische excisie, wél excideren als*:

  • Verdacht (gebied)
  • Moeilijk te vervolgen
  • Gevoel ‘moet eruit’
  • Cosmetische indicatie”

 

Bovenstaand advies geldt voor alle ‘risicoklassen’.

                         

Beleid ten aanzien van follow-up

Zorg in expertisecentra vs. periferie

In hoeverre kan worden volstaan met zorg in de periferie of in het expertisecentrum, is afhankelijk van het fenotype (‘risicoklasse’).

 

Expertisecentrum

De risicofenotypen van CMN zijn zeldzaam en de literatuur is van slechts matige kwaliteit. De kennis en ervaring omtrent de aandoening zit met name bij de experts (in de expertisecentra). Daarnaast zijn de experts als eerste op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen in het veld, en hebben laagdrempelig de mogelijkheid tot contact met internationale collegae.

Tevens is gezien de verscheidene mogelijke manifestaties van de aandoening een multidisciplinaire benadering gewenst [zie tabel 1]. Deze disciplines zijn of alle in het expertisecentrum aanwezig, of deze samenwerking kan (gezien het beperkte aantal specialisten in Nederland op dit gebied) transmuraal plaatsvinden. Het is in de zorg voor patiënten met complexere CMN daarbij van belang dat een hoofdbehandelaar wordt aangesteld. Deze inventariseert en onderzoekt of er zorgen zijn, zet zo nodig aanvullend onderzoek in, consulteert eventueel andere specialisten en/of regelt aanvullende zorg indien gewenst. In de praktijk zal de hoofdbehandelaar veelal de dermatoloog zijn..

 

De werkgroep is op grond van bovenstaande van mening dat patiënten met een risicofenotype voor complicaties (multipele CMN, IV+V) voor zorg blijvend in een expertisecentrum thuishoren, en tenminste jaarlijks in het expertisecentrum dienen te worden gezien voor algehele follow-up.

De werkgroep is daarnaast van mening dat alle patiënten met een chirurgisch complexe CMN (risicoklassen II-V) op jonge leeftijd tenminste éénmalig in een expertisecentrum voorlichting dienen te krijgen over de mogelijke behandelopties.door de plastisch chirurg. Expertise t.a.v. lasertherapie bevindt zich vaker bij dermatologen. In een expertisecentrum waarin wordt gewerkt met een multidisciplinair team is gewaarborgd dat alle mogelijk opties worden meegewogen.

 

De expertisecentra zijn bekend bij de patiëntenvereniging NNN.

 

Tabel 1: multidisciplinair team mogelijk betrokken bij zorg CMN en NCM*

(kinder)dermatoloog

(kinder)plastisch chirurg

kinderarts

(kinder)neuroloog

(kinder)oncoloog

patholoog

radioloog

psycholoog

huidtherapeut

* in hoeverre deze disciplines betrokken zijn bij de zorg is mede afhankelijk van het fenotype van de CMN en of er complicaties optreden.

 

Perifeer centrum

De standaard (dermatologische) zorg voor patiënten met solitaire CMN (risicofenotypen I, II, III) kan in de periferie plaatsvinden.

Naast de jaarlijkse controle in het expertisecentrum, kan voor patiënten met multipele CMN (IV, V) tevens reguliere zorg en frequentere controles tussendoor door clinici dichterbij huis plaatsvinden. Voor patiënten/ouders kan het prettig zijn ook een aanspreekpunt dichtbij te hebben. Dit geldt voor een dermatoloog en mogelijk kinderarts, maar ook voor de mogelijke begeleiding door psycholoog of huidtherapeut. Bij zorgen of vragen omtrent de patiënt dient wel de hoofdbehandelaar in het expertisecentrum (transmuraal) te worden gecontacteerd.

 

Reguliere follow-up

Het belangrijkste bij de follow-up is medisch gezien eventuele veranderingen op het spoor te komen die zouden kunnen wijzen op cutane of neurologische complicaties, en daarnaast aandacht te hebben voor de patiënt in zijn geheel (o.a. psychologische consequenties, andere zorgen/vragen). Activiteiten tijdens reguliere follow-up van CMN van alle groottes zijn samengebracht in fig. 2.

 

F2 Fig. 2: Handelingen bij follow-up van CMN

 

Neurologische follow-up

Het verrichten van een screenende MRI bij alle patiënten met een risicofenotype voor neurologische complicaties wordt niet aanbevolen [zie de module ‘Follow-up van CMN’]. Indien er echter aanwijzingen zijn voor neurologische manifestaties, zoals verhoogde intracraniële druk (hoofdpijn, braken, bewustzijnsstoornissen), focale afwijkingen (zoals epilepsie, hersenzenuwuitval) of tekenen van ruggenmergcompressie dient een MRI inclusief series met contrasttoediening te worden verricht. Bij bovenstaande (alarm)symptomen bestaat er een spoedindicatie voor MRI. Ook bij andere onverklaarbare symptomen, zoals een achterstand in de ontwikkeling etc. bestaat er een indicatie voor MRI (niet spoed). De MRI kan overlegd worden met het expertisecentrum.

 

Om eventuele neurologische complicaties tijdig op het spoor te komen acht de werkgroep het van belang dat kinderen met een verhoogd risico op NCM (multipele CMN, risicoklassen IV+V) routinematig (jaarlijks) op neurologische ontwikkeling en symptomen worden onderzocht. NCM kan zich in eerste instantie met zeer subtiele afwijkingen openbaren. De werkgroep is van mening dat follow-up van de ontwikkeling goed op zijn plaats is bij de perifere kinderarts. Bij de kinderarts is nauwkeurige follow-up gewaarborgd, de perifere kinderarts bevindt zich dicht bij huis en kan laagdrempelig door ouders worden gecontacteerd. Bij zorgen neemt de kinderarts contact op met de kinderneuroloog in het expertisecentrum.

 

De werkgroep is van mening dat jaarlijkse follow-up bij de kinderarts gewenst is tot de leeftijd van 5 jaar. De meeste gevallen van NCM zullen zich tegen die tijd hebben geopenbaard. Erna blijft dat de hoofdbehandelaar en patiënten/ouders alert dienen te zijn op neurologische symptomen, maar is routinematige follow-up niet meer noodzakelijk.

 

Standaard follow-up schema

De werkgroep heeft onderstaande leidraad voor een follow-up schema opgesteld [fig. 3].

Hierin zijn de overwegingen uit de vorige paragrafen samengebracht.

 

F3 Fig. 3: Standaard follow-up schema bij CMN

 

In dit schema wordt naast voor patiënten met multipele CMN tevens standaard dermatologische controle aanbevolen voor patiënten met solitaire CMN van >10cm PAS, hoewel op basis van de huidige literatuur het risico op melanoom in deze groep niet duidelijk verhoogd lijkt ten opzichte van de algehele bevolking. Binnen de groep met solitaire CMN kan de clinicus het van het klinisch beeld laten afhangen of reguliere follow-up nodig is, of dat goede instructie voor zelf-onderzoek volstaat. De werkgroep heeft voor in principe periodieke follow-up gekozen om reden dat er toch een risico bestaat op melanoom in solitaire CMN, en CMN van deze groottes (>10cm PAS) door hun morfologie vaak lastiger te vervolgen zijn. Bovendien kan er op deze manier worden ingespeeld op de veelvoorkomende zorgen bij patiënten/ouders. De werkgroep geeft een leidraad (zie schema), goed gemotiveerd mag van dit schema worden afgeweken..

 

Verder wordt geadviseerd kinderen met chirurgisch complexe CMN binnen 3 maanden na de geboorte te zien voor eenmalige voorlichting over de behandelopties door plastisch chirurg en dermatoloog. Dan weten ouders van de mogelijkheden, en zijn alle opties voor behandeling nog open. Dit geldt niet voor curettage, dit kan het beste op zeer jonge leeftijd plaatsvinden en kan een behandeloptie zijn in patiënten met grotere CMN (>20cm PAS). Daarom wordt in patiënten met CMN >20cm een oproeptermijn van max. 1 maand na de geboorte geadviseerd.

 

Beleid bij afwijkende bevindingen

Indien er zorgwekkende bevindingen zijn die mogelijk zouden kunnen wijzen op complicaties van CMN (melanoom, neurocutane melanocytose), verricht men aanvullend onderzoek zoals samengebracht in fig 4. Het vervolg is op geleide van de bevindingen. Indien het gaat om mogelijke maligne complicaties is spoed geboden bij het inzetten van aanvullend onderzoek (binnen 2 weken).

 

Voor de routing in de beoordeling van histopathologisch materiaal wordt verwezen naar de module ‘Follow-up van CMN’. Indien na aanvullend onderzoek cutaan melanoom wordt gevonden geldt de landelijke richtlijn melanoom voor het verdere beleid [richtlijn melanoom 2012]. De richtlijn melanoom richt zich niet specifiek op melanomen bij kinderen, daar is op dit moment geen aparte evidence voor. Het is van belang dat kinderen met een melanoom in CMN in een expertisecentrum voor melanomen (in kinderen) terechtkomen met kennis van CMN voor uitgebreide follow-up. Ook patiënten met een melanoom in grotere CMN (alle leeftijden) horen in een expertisecentrum thuis met kennis van CMN en melanoom, deze patiënten zijn als het goed is reeds in zorg in een expertisecentrum voor CMN.

 

Indien er neurologische symptomen zijn en er afwijkingen worden gevonden bij MRI-onderzoek stelt de (kinder)neuroloog in een expertisecentrum het vervolgbeleid op. Ook indien géén afwijkingen worden gezien op de MRI is bij duidelijke neurologische symptomen strikte controle in een (kinder)neurologisch centrum van belang in verband met (onverklaarde) gevonden klinische afwijkingen.

 

F4 Fig. 4: Beleid bij afwijkende bevindingen tijdens follow-up van CMN

 

Samenwerking met eerste lijn

Voor de professionals in de 0e en 1e lijn geldt dat zij een signalerende, doorverwijzende en ondersteunende rol hebben.

Voor de 0e lijn geldt dat doorverwezen wordt wanneer de moedervlek groter dan een handpalm van het kind is (±10cm PAS), of wanneer een kleinere moedervlek een onrustig aspect heeft, klachten geeft of wanneer er een positieve familie-anamnese is voor melanoom [JGZ richtlijn Huid 2012]. Praktische handvatten voor de huisartsgeneeskundige behandeling en begeleiding van de patiënt en zijn/haar omgeving zijn samengebracht in de huisartsenbrochure over CMN (www.nhg.org/thema/zeldzameziekten/Congenitalemelanocytairenaevi), ontwikkeld door de NHG in samenwerking met NNN, de VSOP en de NVDV. Voor het doorverwijsbeleid naar de 2e lijn wordt verwezen naar fig. 3 in deze richtlijn.

In de brochure vindt u praktische handvatten voor de huisartsgeneeskundige behandeling en begeleiding van de patiënt en zijn/haar naasten. Het heeft de voorkeur dat de coördinatie in overleg met een gespecialiseerde behandelaar en patiënt afgestemd wordt op de behoefte van die patiënt. In deze brochure en bij de patiëntenvereniging NNN zijn de adressen van gespecialiseerde behandelcentra te vinden.

 

Bij patiënten met een congenitale naevus die intensievere begeleiding nodig hebben kan de huisarts een belangrijke ondersteunende rol vervullen samen met de specialisten.

 

Nationale werkgroep CMN

De multidisciplinaire richtlijnwerkgroep CMN blijft actief als werkgroep ook na het afronden van de richtlijn, met naast de huidige werkgroepleden toevoeging van andere experts in Nederland op het gebied van CMN. De werkgroep heeft tevens contacten met een internationaal netwerk van experts. Deze nieuwe, meer permanente werkgroep zal zich blijven buigen over vraagstukken omtrent CMN. Bij problematiek rondom patiënten met CMN kunnen leden van de werkgroep laagdrempelig worden benaderd.

 

Vanwege de matige kwaliteit van de literatuur is het verrichten van grote prospectieve studies van belang, om meer betrouwbaardere uitspraken te kunnen doen over het hoogte van het risico op complicaties, het natuurlijk beloop van CMN en de resultaten van therapie. De richtlijnwerkgroep werkt aan het opzetten van een (inter)nationale registry. voor patiënten met CMN. De registry zal te vinden zijn via www.huidhuis.nl/huidaandoening/moedervlek-aangeboren

Tevens is de richtlijn ondergebracht in huidhuis.nl en gekoppeld aan het (transmuraal) persoonlijk gezondheidsdossier van Patient1 in huidhuis.nl voor patiënten met CMN en de betrokken professionals.

 

Actuele ontwikkelingen CMN/NCM

De recente ontdekkingen ten aanzien van de pathofysiologie van CMN veranderen langzaam aan het beeld hoe we naar CMN kijken [zie ook de module ‘Achtergrond van CMN’], we zitten nu in feite middenin dat proces.

 

Vanwege het risico op extracutane complicaties hebben Kinsler et al. de term CMN syndroom geïntroduceerd voor patiënten met multipele CMN. Vooralsnog denken we dan voornamelijk aan de combinatie van een cutane naevus met mogelijke betrokkenheid van het centraal zenuwstelsel, maar mogelijk zijn ook andere organen/systemen aangedaan die ook neuroectodermaal van oorsprong zijn [Waelchli 2015, Kinsler 2012].

 

De bevinding dat een postzygotische somatische mutatie in NRAS of BRAF (MAPK pathway) aanleiding kan geven tot CMN én NCM én melanoom, en identieke mutaties worden gevonden in de aangedane weefsels in eenzelfde patiënt, geeft een aangrijpingspunt voor therapie.

Ten eerste zouden MEK- en BRAF-remmers kunnen worden ingezet in de behandeling van melanoom in CMN. Voor melanomen bij volwassenen is deze ‘targeted therapy’ recent geregistreerd. Vanwege het ontwikkelen van resistentie lijkt de effectduur van deze middelen beperkt (onderzocht in volwassenen zonder CMN). In CMN is echter onvoldoende ervaring om hier iets over te kunnen zeggen, er wordt gesuggereerd dat de werking mogelijk iets anders (beter) is in CMN patiënten omdat in melanomen in CMN minder genetische veranderingen worden aangetroffen [Pawlikowksi 2015.

Verder zou theoretisch remming van NRAS/BRAF mogelijk progressieve leptomeningeale melanocytose in patiënten met CMN kunnen remmen. Recent is dit in Nederland geprobeerd met MEK162 op ‘compassionate use’ basis in een kind [Küsters-Vandevelde 2014]. Dit patiëntje overleed 5 dagen na start van de MEK-remmer, maar op weefsel verkregen bij obductie werd op eiwit/biomarker niveau wel een effect gezien. MEK-remming zou daarmee een belangrijk therapeuticum kunnen zijn voor progressieve leptomeningeale melanocytose met slechte prognose waar nu geen therapie voor voorhanden is.

Op het moment van verschijnen van de richtlijn zijn deze middelen (MEK-remmer, BRAF-remmer) nog niet geregistreerd voor melanoom in kinderen, en nog niet geregistreerd voor behandeling van NCM, maar wel kan worden geprobeerd deze middelen op ‘compassionate use’ basis of in trialverband te verkrijgen. Bij de behandeling van melanomen in CMN moet verder wel ook worden gedacht aan de mogelijkheid van andere therapieën (zoals immuunmodulerende therapie).

 

Het veld is enorm in beweging met name op moleculair/genetisch gebied, hetgeen inzicht geeft in prognostische factoren, en aanleiding tot betere diagnostiek en behandeling. Indien er op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen essentiële wijzingen nodig zijn in follow-up en beleid bij CMN patiënten zal de richtlijn hierop (modulair) worden herzien.

  1. Nederlandse Melanoom Werkgroep (NMW), Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Evidence-based richtlijn melanoom, versie 2.0. Datum goedkeuring 13.08.2012
  2. T&O, GGD. JGZ-richtlijn ‘huidafwijkingen’. JGZ Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg, June 2013, Volume 45, Issue 3, pp 55-56
  3. Kinsler V, Shaw AC, Merks JH, Hennekam RC. The face in congenital melanocytic nevus syndrome. Am J Med Genet A. 2012;158A(5):1014-9.
  4. Kusters-Vandevelde HV, Willemsen AE, Groenen PJ, Kusters B, Lammens M, Wesseling P, et al. Experimental treatment of NRAS-mutated neurocutaneous melanocytosis with MEK162, a MEK-inhibitor. Acta Neuropathol Commun. 2014;2:41.
  5. Pawlikowski JS, Brock C, Chen SC, Al-Olabi L, Nixon C, McGregor F, et al. Acute Inhibition of MEK Suppresses Congenital Melanocytic Nevus Syndrome in a Murine Model Driven by Activated NRAS and Wnt Signaling. J Invest Dermatol. 2015;135(11):2902.
  6. Waelchli R, Williams J, Cole T, Dattani M, Hindmarsh P, Kennedy H, et al. Growth and hormone profiling in children with congenital melanocytic naevi. Br J Dermatol. 2015;173(6):1471-8.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-11-2017

Laatst geautoriseerd  : 17-11-2017

Geplande herbeoordeling  :

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is afgesproken één keer per jaar de literatuur te evalueren om nieuwe ontwikkelingen te volgen. Bij essentiële ontwikkelingen kan besloten worden om een gehele richtlijnwerkgroep bij elkaar te roepen en tussentijdse elektronische amendementen te maken en deze onder de verschillende beroepsgroepen te verspreiden. Om de richtlijn ‘levend’ te houden is modulaire herziening mogelijk, waarbij slechts een deel of delen van de richtlijn kunnen worden gereviseerd.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering in de begeleiding van patiënten met congenitale melanocytaire naevi (CMN) en hun directe omgeving. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, door experts, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De financiering van deze richtlijn is tot stand gekomen met gelden die de NVDV uit zijn SKMS-programma heeft vrijgemaakt.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroepen, waartoe tenminste behoren: dermatologen, plastisch chirurgen, pathologen, kinderartsen, neurologen, huisartsen, verpleegkundigen en huidtherapeuten. Tevens is in een samenwerking tussen patiëntenvereniging NNN en de VSOP een huisartsbrochure ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van de bij CMN betrokken disciplines. Bij het samenstellen van de werkgroep is getracht rekening te houden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkgroepleden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel werkgroeplid ontving gunsten met het doel de richtlijn te beïnvloeden.

 

Werkgroepleden

Vereniging

Prof.dr. Suzanne Pasmans (voorzitter)

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. Céline Eggen (secretaris)

Promovendus kinderdermatologie Erasmus MC (NVDV)

 

Prof.dr. Wilma Bergman

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Nicole Kukutsch

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Albert Wolkerstorfer

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Simone Stadhouders-Keet

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Marianne Crijns

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. Annelies Lommerts

 

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Prof.dr. Chantal van der Horst

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)

Dr. Corstiaan Breugem

Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)

Prof.dr. Wolter Mooi

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)

Dr. Hanneke Rijk-van Gent

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

Prof.dr. Michèl Willemsen

Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) en Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (NVKN)

Mw. Anja Ebus

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Verpleegkundig Specialist (V&VN VS) en V&VN Dermatologie.

Mw. Marjolein van Kessel

Nevus Netwerk Nederland (NNN)

 

Verder hebben aan deze richlijn meegewerkt drs. Joep Wijnand en drs. Michéle Hennekam.

Inbreng patiëntenperspectief

Reeds sinds de start van het richtlijntraject is de patiëntenvereniging Nevus Netwerk Nederland (NNN) zeer betrokken geweest bij de totstandkoming van deze richtlijn, door afvaarding van een bestuurslid in de werkgroep. Zij zijn in deze hoedanigheid tijdens het gehele richtlijntraject betrokken geweest, door actieve participatie tijdens werkgroepvergaderingen, en het aandragen van knelpunten die vanuit patiëntenperspectief van groot belang zijn, evenals het deelgenoot maken van lopende initiatieven in het veld. Nevus Netwerk Nederland heeft ook zijn fiat verleend aan de inhoud van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van de conceptrichtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt gepubliceerd op de website van de NVDV, de website van de richtlijnen database en wordt tevens verspreid onder alle bij CMN betrokken beroepsgroepen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht aan worden besteed. Daarnaast wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht via de betrokken patiëntenvereniging. De richtlijn is ondergebracht in huidhuis.nl (vanuit de NVDV) en gekoppeld aan het persoonlijk gezondheidsdossier van Patient1 in huidhuis.nl voor mensen met een huidafwijking en de betrokken professionals.

Werkwijze

De richtlijn congenitale melanocytaire naevi is een geheel nieuwe richtlijn. In de richtlijn melanoom (goedgekeurd op 13.08.2012) wordt reeds verwezen naar de in wording zijnde richtlijn CMN. De richtlijnwerkgroep is opgestart in het najaar van 2011, maar heeft tussendoor enkele malen stil gelegen onder andere vanwege een andere prioritering op de richtlijnagenda van de NVDV.

In de eerste vergadering(en) werden de knelpunten en wensen ten aanzien van het onderwerp CMN geïnventariseerd binnen de werkgroep. De werkgroep formuleerde aan de hand hiervan in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Ook werd aan de start van het traject een enquête uitgezet onder dermatologen en plastisch chirurgen in Nederland om het huidige beleid omtrent CMN te inventariseren. De doelen van deze enquête waren het vastleggen van de uitgangssituatie om tot een richtlijn te komen die aansluit op de werkvloer, en het identificeren van aanvullende knelpunten.

 

De uitgangsvragen werden op het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) uitgewerkt tot PICO-zoekvragen. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld. De secretaris van de richtlijn en studenten hebben samen met de werkgroepleden de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens zijn er teksten geschreven waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Deze teksten, op basis van de evidencetabellen met de verwerkte literatuur, zijn tijdens een tweedaagse vergadering besproken en van nuances en aanbevelingen voorzien. Na verdere discussie binnen de gehele richtlijnwerkgroep is de tekst verder afgestemd.

 

De uiteindelijke tekst werd in september 2016 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen aangeboden. Men is in staat gesteld om via websites van de betrokken verenigingen commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.

 

Wetenschappelijke bewijsvoering

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

Relevante artikelen zijn gezocht via een systematische, oriënterende zoekopdracht in Pubmed, overkoepelend voor het onderwerp congenitale melanocytaire naevi (van 1987 tot november 2014, talen Nederlands, Engels, Frans, Duits). Voor specifieke uitgangsvragen werd nog een aanvullende systematische search verricht met meer specifieke zoektermen voor de desbetreffende vraag, en in aanvullende databases (zoals Embase, CENTRAL, Cochrane library etc). Tevens is voor enkele uitgangsvragen en passages de search meer recent herhaald (2014~2016). Zie ook de zoekstrategie.

 

De zoekacties zijn met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk de volgende structuur is gehanteerd: Patiënt-Interventie-Controle-Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijk onderdeel, de overige onderdelen van de PICO zijn geformuleerd op basis van de uitgangsvraag. Het merendeel van de zoekcriteria is afhankelijk van de uitgangsvraag.

 

Algemeen werden de volgende zoek- en selectiecriteria opgesteld:

Taal

Engels, Nederlands, Duits, Frans

Populatie

Congenitale melanocytaire naevi (in alle synoniemen), alle groottes, alle leeftijden (exclusie van verworven melanocytaire naevi, of als niet gespecifieerd was of de naevi congenitaal waren)

level of evidence

Literatuurselectie volgens piramide van bewijs (EBRO-methode). Vanwege het veelal ontbreken van studies van goede kwaliteit (gerandomiseerd of prospectief) is er niet beperkt op de fundamentele opzet van de studie

grootte van de studies

Hier is in het algemeen geen limiet aangesteld, omdat voor de meeste uitgangsvragen slechts caseseries met enkele patiënten beschikbaar zijn. Wel zijn bij meerdere uitgangsvragen casereports en caseseries met <5 patiënten geëxcludeerd, omdat deze een nog grotere selectiebias geven en daarmee een mogelijk te vertekend beeld van de werkelijkheid.

 

Van de geselecteerde referenties op basis van titel en/of abstract werd de full-text aangevraagd. Op basis van full-text artikelen is vervolgens verder geselecteerd en zijn artikelen zonder informatie over de betreffende uitgangsvraag geëxcludeerd. De overgebleven artikelen zijn full-text beoordeeld op kwaliteit en inhoud.

 

Tijdens de search werden geen (buitenlandse) richtlijnen over dit onderwerp geïdentificeerd, maar wel enkele relevante en betrouwbare ‘learning articles’, waarin op gedegen wijze relevante literatuur over het onderwerp CMN in zijn totaliteit is samengebracht. Deze artikelen vormen deels de basis voor de enkele richtlijnteksten [Alikhan 2012, Ibrahimi 2012, Viana 2013], aangevuld met andere relevante literatuur.

 

F1

Fig. 1: Piramide van wetenschappelijk bewijs

 

Methode van literatuurbeoordeling

De richtlijn is ontwikkeld volgens de EBRO-methode (Evidence-based Richtlijn Ontwikkeling). Per deelonderwerp is van de relevante artikelen een ‘evidencetabel’ opgesteld, waarin de literatuur is samengevat en beoordeeld op kwaliteit. De beschrijving en beoordeling van de artikelen staan in de verschillende module onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’, en de literatuur is vervolgens samengevat in ‘conclusies’. De kwaliteit van de artikelen en het niveau van het relevante bewijs is volgens de EBRO-methode gegradeerd, aan de hand van de indeling in tabel 1.

Daarnaast is voor de beoordeling van uitgangsvraag 12 gekozen voor de GRADE methodiek (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation), waarbij per uitkomstmaat het beschikbare bewijs is ‘gepooled’ en beoordeeld op de kwaliteit van het bewijs, zie tabel 2. De toepassing van GRADE voor deze richtlijn was lastig omdat er alleen observationele studies zijn, geen vergelijkende studies, en de studies erg heterogeen zijn qua patiënt- en naevuskenmerken. Deze methodiek is daarom alleen toegepast bij behandelmodaliteiten waarbij ‘pooling’ van resultaten volgens de werkgroep mogelijk was.

 

Tabel 1: EBRO methode; A. niveau van conclusies volgens EBRO; B. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

A.

niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

B.

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade / bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Tabel 2: GRADE methode; A. niveau van bewijs volgens GRADE; C. wijze van beoordelen niveau van bewijs per uitkomstmaat

 

A.

GRADE Working Group grades of quality of evidence

High

We are very confident that the true effect lies close to that of the estimate of the effect

Moderate

We are moderately confident in the effect estimate: The true effect is likely to be close to the estimate of the effect, but there is a possibility that it is substantially different

Low

Our confidence in the effect estimate is limited: The true effect may be substantially different from the estimate of the effect

Very low

We have very little confidence in the effect estimate: The true effect is likely to be substantially different from the estimate of effect

 

B.

Startpunt van beoordelen kwaliteit van bewijs

RCT’s

Beginnen als ‘high quality’

Observationele studies

Beginnen als ‘low quality’

Per uitkomstmaat over de studies heen evt quality of evidence één of twee niveaus downgraden (1-5) of upgraden (6-8)

1.

risk of bias

2.

inconsistency

3.

indirectness

4.

imprecision

5.

publication bias

6.

large effect

7.

plausible confounding

8.

dose response gradient

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de conclusie(s) onder ‘overige overwegingen’. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen vanuit expert opinion. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit format heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen.

 

F2

Fig. 2: Schematisch weergave methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling

 

Innovatie

Het veld van de congenitale melanocytaire naevi is in beweging. Enerzijds wordt langzamerhand de moleculaire signatuur van CMN ontrafeld, hetgeen belangrijke nieuwe aanknopingspunten geeft voor nieuwe (genetische) diagnostiek en (niet-chirurgische) therapieën. Daarnaast is er in de loop der jaren een verschuiving opgetreden van invasief en agressief behandelen om zoveel mogelijk naevusweefsel te verwijderen in het kader van een vermeend hoog melanoomrisico, naar minder agressief en meer oppervlakkig of partieel ingrijpen met meer oog voor het cosmetisch resultaat. Verder is er in het verleden veelal slechts retrospectief onderzoek verricht met een hoog risico op bias. Er zijn inmiddels enkele prospectieve studies verschenen over melanoomrisico, maar nog niet over therapie in CMN.

 

Advies voor onderzoek

Over de gehele linie ontbreekt het aan goed uitgevoerde studies op het gebied van CMN. Veelal zijn er alleen caseseries en casereports verschenen, met een hoog risico op bias. Dit is ergens inherent aan het onderwerp, waarbij met name grotere CMN zeldzaam zijn, en CMN daarnaast nog in grote mate interindividueel verschillen. Met name op het gebied van therapieën ontbreekt het aan betrouwbaar onderzoek. Bijna alle auteurs meten verschillende of niet-gevalideerde uitkomstmaten, en ‘patient-important outcomes’, zoals kwaliteit van leven, patiënttevredenheid maar ook veiligheid, worden vrijwel niet onderzocht. In de studies over melanoomrisico ontbreekt het aan studies in volwassen patiënten en kleinere CMN, en studies met langere follow-up duur (>10 jaar). Dit geldt ook voor studies naar het risico op NCM, hierbij zijn tevens veel verschillende definities voor NCM gehanteerd.

Onderzoek naar CMN zou moeten bestaan uit prospectief onderzoek, met nauwkeurige en gestandaardiseerde registratie van patiëntkenmerken, en gevalideerde en gestandaardiseerde registratie van uitkomsten, over een lange tijd. Hierbij moet er ten aanzien van behandeling ook meer aandacht komen voor voor de patiënt belangrijke uitkomsten en veiligheid. Op het gebied van melanoomrisico is dit internationaal reeds opgepakt, door het in diverse landen opzetten van (nationale) prospectieve registries. De werkgroep is van plan op korte termijn een dergelijke registry op te zetten in Nederland (via huidhuis.nl vanuit de NVDV), waarbij ook de uitkomsten van therapieën zullen worden meegenomen. Later zal deze gekoppeld worden aan internationale registries.

Daarnaast is meer en beter onderzoek nodig naar diagnostische modaliteiten bij CMN, zoals dermatoscopie en MRI, en diagnostische technieken om melanoom in CMN te ontdekken en te kunnen onderscheiden van benigne naevusweefsel of proliferaties.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer bewust van de richtlijn wordt afgeweken, moet dit echter beargumenteerd, gedocumenteerd en waar nodig in overleg met de patiënt worden gedaan.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Voorlichting en zelfmanagement bij CMN