Coeliakie en glutengerelateerde aandoeningen

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 20

Monitoring van coeliakie bij kinderen

Uitgangsvraag

Welke parameters moeten worden gemonitord tijdens de follow-up van kinderen met coeliakie? Hoe vaak moeten de periodieke controles worden uitgevoerd?

Aanbeveling

Bepaal bij diagnose naast coeliakie-specifieke antistoffen Hb, MCV, ferritine, FT4, TSH, 25-hydroxy-vitamine D en op indicatie foliumzuur, vitamine B12, en leverenzymen. Controleer kinderen met coeliakie in het eerste jaar na diagnose iedere 3-6 maanden, nadien eens per 1-2 jaar, indien in remissie.

 

Bepaal coeliakie-specifieke antistoffen totdat deze negatief zijn met nadien een 1-2 jaarlijkse controle ter monitoring van de dieettrouw, naast het goed uitvragen van het dieet. Naast de arts zal ook de kinderdiëtist beschikbaar moeten zijn voor lange termijn begeleiding.

 

Behandel en controleer bij diagnose aanwezige deficiënties tot herstel vastgesteld is.

 

Verricht bij kinderen met coeliakie alleen op indicatie een botdichtheidsmeting, zoals bij het optreden van een fragiliteitsfractuur en/of als de uitslag behandelconsequenties heeft zoals bijvoorbeeld bij dieetontrouw.

 

Besteed aandacht aan kwaliteit van leven, klachten, groei (inclusief puberteitsontwikkeling/ stadium) en dieettrouw. Besteed ook aandacht aan zelfmanagement en eigen regie bij jongeren vanaf 12 jaar.

 

Stimuleer adequate kennis van ziekte en behandeling bij kinderen èn hun ouders/verzorgers. Kennis en ervaringen worden overgedragen door arts en diëtist, maar ook door middel van internet, brochures en informatie van de patiëntvereniging (NCV).

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Aangezien er geen studies zijn gevonden die aan de inclusiecriteria voldeden, ontbreekt de bewijskracht en kan geen richting worden gegeven aan de besluitvorming. De aanbevelingen zijn gebaseerd op expert opinie van de multidisciplinaire werkgroep.

 

Monitoring van patiënten met coeliakie

In de module ‘Gezondheidseffecten van glutenvrij dieet (GVD) op lange termijn’ wordt gesteld:

Adviseer het volgen van het GVD aan nieuw gediagnosticeerde coeliakiepatiënten om:

  1. Klachten te verminderen;
  2. Eventuele deficiënties (ijzergebreksanemie, foliumzuur, etc) te herstellen;
  3. De mucosa van de dunne darm te doen herstellen;
  4. De groei te verbeteren/waarborgen;
  5. De botdichtheid te doen verbeteren.

Monitoring van kinderen met coeliakie richt zich primair op verbeteren van klinische klachten/verschijnselen, herstel van darmschade en monitoring van dieettrouw en kwaliteit van leven. Bij aanhoudende klinische verschijnselen en/of persisterende positieve coeliakie- specifieke serologie zal gekeken dienen te worden naar ziekteactiviteit en dieettrouw.

Daarnaast zal op basis van klachten/verschijnselen gekeken worden naar coeliakie-geassocieerde aandoeningen (o.a. auto-immuun schildklierziekte).

 

Er is geen bewijs dat histologisch vervolgonderzoek door middel van dunne darmbiopten zinvol is bij normalisatie van de specifieke coeliakie antilichamen in serum na start van het glutenvrije dieet. Bij seronegatieve diagnose of bij aanhoudende of hernieuwd optreden van mogelijk coeliakie-gerelateerde klachten kan een vervolgbiopt overwogen worden.

 

Indien bij start van het glutenvrije dieet geen deficiënties aantoonbaar zijn, is geen literatuur voorhanden die stelt dat systematische monitoring van deze metingen nadien nodig is. Deficiënties kunnen zich alsnog voordoen, maar beperkte literatuur stelt dat dit voor het overgrote deel van de patiënten gepaard gaat met klachten/symptomen. Indien zich bij presentatie wel deficiënties voordoen, dan is behandeling en monitoring daarvan aangewezen tot herstel van waarden. Daarna kan monitoring op geleide van klachten/verschijnselen plaatsvinden. Dit geldt eveneens voor zich ontwikkelende, bijkomende auto-immuunziekten zoals type 1 diabetes of schildklierziekten; standaard screening hierop in afwezigheid van klachten lijkt niet nodig.

 

Bij diagnose heeft een deel van de kinderen met coeliakie een verlaagde botdichtheid, welke herstelt door het volgen van een GVD. Routinematige controle van botdichtheid door middel van DEXA-scan is daarom niet nodig en niet kosteneffectief. Bij dieet-ontrouw dan wel langdurige niet behandelde coeliakie op tienerleeftijd kan een botdichtheidsmeting overwogen worden, evenals bij fragiliteitsfracturen bij een kind met coeliakie.

 

Vanuit de werkgroep wordt gesteld dat voor een adequate begeleiding en monitoring van mensen met coeliakie een netwerk van patiënten, (kinder)artsen-MDL, verpleegkundig specialisten (kinder-) MDL en (kinder)diëtisten wordt aanbevolen. Daarbij dient voldoende kennis en expertise bij behandelaren aanwezig te zijn en laagdrempelige consultatie van specifieke kennis op gebied van eventuele complicaties van coeliakie (psycholoog, endocrinoloog). Daarnaast worden patiënten aangemoedigd om zich aan te melden bij de Nederlandse Coeliakie Vereniging (www.glutenvrij.nl) of een coeliakie-support groep teneinde voldoende kennis te vergaren en een netwerk te vormen om een eigen inbreng in hun ziekte te kunnen geven. Beschikbaarheid van psychologische begeleiding inzake verwerking en omgang met de chronische ziekte en het dieet wordt sterk aanbevolen.

 

Over de frequentie van monitoringscontacten bestaat geen vaste afspraak. Veelal zal in overleg met de patiënt/ouders, mede afhankelijk van het ziektebeloop, afspraken worden gemaakt. Het eerste jaar na diagnose vindt de controle bij kinderen meestal iedere 3-6 maanden plaats. Nadien kan bij stabiele kliniek (en in afwezigheid van andere gezondheidsklachten) een jaarlijkse controle plaatsvinden. Bij actieve ziekte en complicaties vaker, evenals tijdens de puberteit, een periode waarin dieet ontrouw vaker voor komt. Bij langdurige remissie en grote mate van zelfregie kan een 2-jaarlijkse controle overwogen worden.

 

Bij adolescenten dient aandacht te zijn voor een zorgvuldige overdracht van zorg van kinderarts naar MDL-arts. Te denken valt aan een transitiepolikliniek. Schriftelijk overdracht van de kinderarts naar de volwassenen zorg is noodzakelijk, met o.a. de wijze waarop de diagnose gesteld is (serologie, histologie, HLA), beloop van ziekte, herstel en eventuele bijzonderheden/co-morbiditeit in het beloop van de ziekte. T.a.v. transitie wordt er vanuit de kwaliteitsstandaard Transitiezorg tenminste vier interventies geadviseerd: transitiecoördinator, individueel transitieplan, warme overdracht en verlengd eerste consult bij behandelaar van volwassenzorg. Individueel transitieplan binnen de kindergeneeskunde richt zich op vergroten van zelfmanangement t.a.v het glutenvrij dieet, het nemen van eigen regie en ouders die de zorg voor het dieet overdragen aan hun kind. Hier dient aandacht voor te zijn tijdens de consulten binnen de kindergeneeskunde naast medische aspecten en kwaliteit van leven.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Kinderen met coeliakie en hun ouders vinden de controles bij de kinderarts, verpleegkundig specialist (kinder-) MDL en/of diëtist waardevol. Het opsporen van complicaties en (onbewuste) dieet-ontrouw kan hen behoeden voor mogelijke irreversibele gezondheidsschade.

 

Kosten (middelenbeslag)

Door middel van controles kunnen complicaties en verminderde kwaliteit van leven voorkomen worden, hetgeen op termijn kostenbesparend kan werken. Het niet standaard verrichten van niet noodzakelijk aanvullend onderzoek (zoals uitgebreide bloedafnames en botscans) zorgt voor kostenbeperking.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

In de Nederlandse setting worden de meeste kinderen met coeliakie poliklinisch gevolgd door een kinderarts(-MDL), verpleegkundig specialist en/of kinderdiëtist. Dit wordt door zowel de patiënt/ouders als de zorgverleners gewaardeerd en nuttig bevonden.

 

Rationale

De werkgroep stelt dat er weinig wetenschappelijk bewijs is voor een deel van de aanbevelingen, maar dat specifiek beleid in gestructureerde follow-up van kinderen en adolescenten met coeliakie gerechtvaardigd is.

Onderbouwing

Er is momenteel geen evidence-based richtlijn voor de monitoring van kinderen met coeliakie. Praktijkvariatie loopt uiteen van geen of sporadische controle tot jaarlijkse controles door de kinderarts/kinderarts-MDL. Controles bestaan meestal uit het uitvragen van klachten, dieettrouw en controleren van groei en/of puberteitsontwikkeling, maar hierover is geen consensus bij gebrek aan wetenschappelijk onderzoek hiernaar. Dit geldt tevens voor het te verrichten van aanvullend onderzoek, dat varieert van monitoring van alleen coeliakie-specifieke antistoffen tot het combineren met hemoglobinegehalte, ijzerwaarden, vitamine B12, foliumzuur, leverenzymen, calcium, vitamine D en/of schildklierwaarden. Routinematige botdichtheidsmetingen zoals bij volwassenen, zijn bij kinderen niet zinvol. Kosteneffectiviteit van de verschillende vormen van monitoring is onbekend.

 

-

GRADE

No conclusions could be drawn about the effect of structured follow-up (compared to no structured follow-up) on improvement of coeliac disease symptoms, vitamin and mineral deficiencies, thyroid and pancreatic dysfunction, bone mineral density and quality of life in children with coeliac disease, because of absence of data.

 

Sources: -

Not applicable.

 

Level of evidence of the literature

The level of evidence could not be assessed due to the absence of relevant studies.

 

A systematic review of the literature was performed to answer the following questions:

a. Does structured follow-up of coeliac disease result in improvement of symptoms, possible vitamin and mineral deficiencies, thyroid and pancreatic dysfunction, and bone mineral density in children, compared to no structured follow-up?

b. What is the effect of structured follow-up of coeliac disease on the quality of life in children with coeliac disease, compared to no structured follow-up?

 

P (patients) Children (<18 y.o.) with coeliac disease                      

I (intervention) Structured follow-up (consisting of regular laboratory measurements: tissue transglutaminase antibodies (anti-tTG-IgA), hemoglobin (hb), iron/ferritin, folic acid, glucose, thyroid stimulating hormone (TSH); screening for bone mineral density (dual energy X-ray absorptiometry (DEXA)-scan), using questionnaires to assess (health-related) quality of life

C (comparison) No structured follow-up             

O (outcomes) Improvement of coeliac disease symptoms, vitamin and mineral deficiencies, thyroid and pancreatic dysfunction, bone mineral density, quality of life

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered improvement of coeliac disease symptoms, vitamin and mineral deficiencies, thyroid and pancreatic dysfunction, bone mineral density as critical outcome measures for decision making, and quality of life as an important outcome measure for decision making.

A priori, the working group did not define the outcome measures listed above and intended to use the definitions in selected studies. The working group did not define a minimal clinically important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms from 1 January 2000 until 8 December 2020. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 770 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews (with meta-analyses), randomized controlled trials (RCT) and observational studies, answering the PICO-question. Studies were initially selected based on title and abstract screening. At this stage 0 studies answered the PICO-question and study selection based on full text was not performed.

 

Results

There were no studies that fulfilled the PICO criteria.

  1. Mearin, M. L., Agardh, D., Antunes, H., Al-toma, A., Auricchio, R., Castillejo, G., ... & Whiting, P. (2022). ESPGHAN Position Paper on Management and Follow-up of Children and Adolescents With Celiac Disease. Journal of Pediatric Gastroenterology and Nutrition, 75(3), 369-386.
  2. Kwaliteitsstandaard Transitiezorg: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/kwaliteitsstandaard [geraadpleegd op 22-11-2022]

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 19-02-2023

Laatst geautoriseerd  : 19-02-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Immunologie
  • Nederlandse Coeliakie Vereniging

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep

  • Dr. P. Wahab, MDL-arts in Rijnstate Ziekenhuis Arnhem, NVMDL (voorzitter)
  • Prof. Dr. G. Bouma, MDL-arts in Amsterdam UMC, locatie VUmc, NVMDL (voorzitter)
  • Prof. Dr. M.L. Mearin-Manrique, kinderarts-MDL in het LUMC, NVK (voorzitter)
  • Dr. Abdul Al-Toma, MDL-arts in St. Antonius Ziekenhuis Utrecht , NVMDL (voorzitter, afgetreden in mei 2020)
  • Prof. Dr. C.J.J. Mulder, MDL-arts in Amsterdam UMC, NVMDL
  • Dr. T. van Gils, AIOS-MDL in Amsterdam UMC, NVMDL
  • Dr. M.M.S. Wessels, kinderarts-MDL in Rijnstate Ziekenhuis Arnhem, NVK
  • Drs. C.R. Meijer-Boekel, kinderarts-MDL in LUMC, NVK
  • Prof. Dr. J.W.M. Muris, huisarts, Universiteit Maastricht, NHG
  • Drs. E.A. Neefjes - Borst, patholoog in Amsterdam UMC, NVVP
  • Dr. H.J. Bontkes, laboratorium specialist medische Immunologie, Amsterdam UMC, NVVI
  • Drs. M. Beukema, internist-intensivist in Streekziekenhuis Koningin Beatrix, NIV
  • Prof. Dr. B. Horváth, dermatoloog in UMC Groningen, NVDV
  • Drs. S. Neve, dermatoloog in Dijklander Ziekenhuis, NVDV
  • Drs. T. Holtackers-Dumay, kinder- en jeugdpsycholoog in St. Anthonius ziekenhuis, NIP
  • L.J. Bosch, MSc, diëtist en eigenaar bij ‘Voeding voor jou,’ NVD
  • G. Herweijer, MSc, diëtist in ‘Voeding + Advies’, ervaringsdeskundige, NCV
  • F.W.P.C. van Overveld, MSc, directeur NCV

Klankbordgroep

  • Dr. R. de Jongh, internist in het Amsterdam UMC, NIV
  • Dr. A.F.J.E. Vrancken, neuroloog in het UMC Utrecht, NVN
  • Dr. B.P.C. van de Warrenburg, neuroloog in het Radboudumc, NVN

Met ondersteuning van:

  • Dr. S. Persoon, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2020)
  • Dr. A. Nguyen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2021)
  • Dr. M. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2021)
  • Dr. A.J. Versteeg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2022)
  • Dr. E.V. van Dorp-Baranova, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard dat zij in de laatste drie jaar geen directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad.

 

Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bouma*

MDL arts, Amsterdam UMC, hoogleraar inflammatoire aandoeningenvan de tractus digestivus

Directeur research instituut Amsterdam Gastroenterology, Endocrinology and Metabolism, AMsterdam UMC

Plaatsvervangend opleider MDL, AMsterdam UMC, locatie Vumc

Nationale en internationale bestuurs- en werkgroepfucties:

Voorzitter Stichting Gastrostart NVGE 2019-2022 (onbetaald)

Voorzitter landelijke Werkgroep Autoimmuun Hepatitis 2017-2022 (onbetaald)

Lid van het Scientific Committee, dr. Schär Nutrition (onbetaald)

Lid van de wetenschappelijke adviesraad van de Nederlandse Coeliakie Vereniging (onbetaald)

National representative in de Council van de United European Gastroenterology, 2013-2015 (onbetaald)

Lid van de wetenschappelijke adviesraad van de Maag Lever Darmstichting (onbetaald)

 

Adviesraden:

2019 Advisory Board Takeda International (eenmalig, betaald)

2019 Nascholing IBD, financieel mogelijk gemaakt door Takeda (eenmalig, betaald)

2019 Advisory Board Roche International (eenmalig, betaald)

2020 Advisory Board Calypso Biotech (eenmalig, onbetaald)

2021 Advisory Board Alimentiv (eenmalig, onbetaald)

2022 Nascholing IBD, financieel mogelijk gemaakt door Janssen Pharmaceuticals (eenmalig, betaald)

- Clinical trials op het gebied van coeliakie:

S.I. Cellimmune-AMGEN clinical trial (NCT02633020)

P.I. Provention clinical trial (NCT04424927)

P.I. Calypso clinical trial (NCT04593251)

P.I. Tofacitinib for refractory celiac disease (Eudract 2018-001678-10)

 

Daarnaast P.I. en S.I. op diverse klinische trials op het gebied van IBD (contract research); PI op investigator initiated studies op het gebied van IBD, autoimmuun hepatitis en coeliakie.

Zie onder nevenwerkzaamheden: Financier: MLDS, inh onderzoek: onderzoek naar de lymfoomontwikkeling bij coeliakie, rol als PL: ja

inh: onderzoek naar de verbetering van diagnostiek van coeliakie. Rol PL: nee. Inh: MLDS. Onderzoek naar de rol van MTX bij IBD. Rol PL: ja. MLDS: inh: onderzoek naar voorspellers van exacerbatie van IBD. Rol PL: nee. KWF/coeliakievereniging PFizer (in kind). Inh: Rol van tofacitinib in de behandeling van refractarie coeliakie. Rol PL: nee

Geen

Wahab*

MDL arts, Rijnstate Ziekenhuis Rijstate

Lid ZonMw commissie EEK; vacatiegeld

Lid Regionaal Tuchtcollege Zwolle; vacatiegeld;

Lid wetenschappelijke advies raad Nederlandse Coeliakie Vereniging, onbetaald

Geen

Geen

Mearin-Manrique*

Kinderarts-MDL, afdeling Kindergeneeskunde Leids Universitair Mediach Centrum

(LUMC)

Lid Medisch Advies Raad

Ned. Coeliakie

Vereniging: onbetaald

Lid Public Affair

Committee European

Society Pediatric

Gastroenterology

Hepatology and

Nutrition (ESPGHAN):

onbetaald

Secretaris werkgroep

Coeliakie ESPGHAN:onbetaald

Financier: Thermo Fisher. Inh onderz: PreventCD (Prevention of Coeliac Disease) Rol PL: ja

Fin: BioHit. Inh onderzoek: GLUTENSCREEN (Early detection of coeliac disease). Rol PL: ja

Geen

Al-Toma* (afgetreden als voorzitter in 2020)

MDL-arts in St. Antonius Ziekenhuis Utrecht

Geen

Geen

Geen

Van Gils

(AIOS) maag-, darm- en leverziekten in het Amsterdam UMC.

Geen

Geen

Geen

Mulder

Werkgroep HEG Stoolbanking 2018 -2020 (onbetaald)

Consultant HLW voor Thiosix 2018 - 2020 4-8 uur per week

Begeleider 4 Promovendi VU 2019 - 2020 (onbetaald)

MCV de Veluwe 2 dagen poli/endoscopiie/week (betaald)

Geen

Geen

Geen

Wessels

Kinderarts MDL – Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

Lid wetenschappelijke adviesraad Nederlandse coeliakie vereniging  - onbetaald

Geen

Geen

Meijer

Kinderarts MDL-LUMC 0,8 FTE

lid Special Interest Group (SIG) ESPGHANon celiac disease

Lid wetenschappelijke adviesraad Nederlandse coeliakie vereniging ‐ onbetaald

Geen

Geen

Muris

Hoofd vakgroep Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht

Huisarts in Geulle, vergoeding

Geen

Geen

Neefjes-Borst

Patholoog, Amsterdam UMC

Onbetaald: werkgroep protocollen van PALGA

Geen  

Geen

Bontkes

Laboratorium specialist Medische Immunologie en hoofd laboratorium medische immunologie van het AmsterdamUMC, locatie VUmc

Bestuurslid van de SKML sectie humorale immunologie (onbetaald)

Coördinator SKML rondzending "coeliakie" (onbetaald, onkostenvergoeding voor het

laboratorium).

Lid van de Nederlandse sectie van het European Autoimmunity Standardisation Initiative

(EASI) (onbetaald)

Geen

Geen

Beukema

lnternist-intensivist/acute geneeskunde, Santiz Streekziekenhuis Koningin Beatrix Winterswijk

Adviescommissie GE (NIV)

Geen

Geen

Horváth

Dermatoloog, Afdelingshoofd

Afdeling Dermatologie, Centrum voor Blaarziekten Universitair Medisch Centrum Groningen

Geen

Geen

Geen

Neve

Dermatoloog bij Dijklanderziekenhuis te Hoorn voor 0,65 FTE

Visiteur kwaliteitscommissie NVDV.  Onkostenvergoeding

Leo Pharma dermatologie adviesraad

Geen

Geen

Holtackers

GZ-psycholoog, kindergeneeskunde, St. Antonius Ziekenhuis (24 uur) medische psychologie;

GZ-psycholoog, kinder- & jeugd & volwassenen, GGZ eigen praktijk (Psychologiepraktijk Samenspel Utrecht)

Lesgeven (sociale vaardigheidstraining) aan beroepskrachten

Rino Utrecht (aantal cursusdagen per jaar), betaald

Geen

Geen

Bosch

Diëtist en eigenaar bij 'Voeding voor jou'

Op social media en online ben ik bekend als de glutenvrije diëtist en verkoop ik online programma’s om zelfverzekerd en gezond glutenvrij te leven. Daarnaast ben ik vrijwilliger bij de Nederlandse Coeliakie Vereniging en werk ik samen met de Vlaamse Coeliakie Vereniging.

 

Dienstverband bij een diëstistenbedrijf dat opereert op het gebied waar de richtlijn zich op richt.

Eigendom van online informatieproducten over coeliakie en het glutenvrij dieet.

Geen

Herweijer

Diëtist en praktijkeigenaar diëtistenpraktijk Voeding + Advies

Vrijwilliger en waarneming bij afwezigheid van de diëtist voor de Nederlandse Coeliakie

Vereniging

Geen

Geen

*voorzitter richtlijncommissie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Nederlandse Coeliakie Vereniging (NCV) voor de invitational conference, afvaardiging van deze patiëntenvereniging in de werkgroep en betrekken van patiëntenvertegenwoordigers bij het ontwikkelen van Thuisarts-situaties. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kop ‘waarden en voorkeuren van patienten’). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de NCV als ook aan de Patientenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module 1a Serologische diagnostiek bij volwassenen

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1b

Positieve serologie bij een normaal biopt

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1c

Negatieve serologie bij een afwijkend biopt

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1d

Serologische diagnostiek bij kinderen

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1e

Glutenbelasting

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 2a

Gezondheidseffecten van GVD op lange termijn

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 2b

GVD en kwaliteit van leven

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 2c

Vitaminen- en mineralendeficiënties tijdens GVD

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 3

Glutensensitiviteit zonder coeliakie

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 4a

Monitoring van coeliakie bij volwassenen

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 4b

Monitoring van coeliakie bij kinderen

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 6

Randvoorwaarden

(Organisatie van zorg)

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met coeliakie en glutengerelateerde aandoeningen. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers van NVMDL, V&VN, NAPA, NVK, NCV, NHG en NIP via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.  

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Volgende:
Randvoorwaarden (organisatie van zorg)