CIN, AIS en VAIN - Pathofysiologie adenocarcinoom in situ
Disclaimer In aanvulling op de gebruikersvoorwaarden, die in deze onverkort van toepassing zijn, geldt hetgeen hierna staat. Deze richtlijn is eerder geplaatst geweest op Oncoline en is vooruitlopend op het actualiseren ervan, nu in deze database opgenomen. De richtlijn zoals die nu is opgenomen voldoet nog niet aan alle kwaliteitseisen die aan publicatie in de Richtlijnendatabase worden gesteld en is daarom als PDF geplaatst. De richtlijn zal modulair worden geactualiseerd in nog volgende onderhoudsronden. |
Zie het PDF-bestand 'Pathofysiologie adenocarcinoom in situ' in de bijlagen.
Onderbouwing
Conclusies
Het is aannemelijk dat adenocarcinoom ontstaat uit de glandulaire cellen van de cervix en dat zij voorafgegaan worden door een adenocarcinoom in situ (AIS).
[Zaino, 2002 (1)]
Het is aannemelijk dat de helft van de vrouwen met AIS daarnaast CIN heeft.
[Castle, 2010 (6), Sharpless, 2005 (7)]
Het is aangetoond dat de meeste adenocarcinomen (in situ) door hrHPV16 en 18 worden veroorzaakt.
[Baalbergen, 2013 (8), Bjersing, 1991 (9), Bulk, 2006 (10), Tawfik El-Mansi, 2006 (11)]
Samenvatting literatuur
Ongeveer 20% van de gediagnosticeerde cervixcarcinomen in Nederland zijn adenocarcinomen [IKNL, 2012]. Deze tumoren ontstaan uit de glandulaire cellen van de endocervix en worden vaak voorafgegaan door adenocarcinoma in situ (AIS) [Zaino, 2002 (1)]. Bij AIS hebben de atypische cellen, in tegenstelling tot bij het adenocarcinoom, nog niet de basaalmembraan doorbroken en is de afwijking dus nog niet invasief. De incidentie van AIS is laag (2,4/100.000) [Van de Nieuwenhof, 2008 (2)], maar lijkt wel te stijgen [Sherman, 2005 (3), Zaino, 2002 (1)]. Aangezien het lastig is om reproduceerbare criteria op te stellen voor voorstadia van het adenocarcinoom in situ, is het nooit tot een gradering van voorstadia gekomen [Ho, 2011 (4)]. Uit een studie van Jordan [Jordan, 2013 (5)] bleek dat 29% van de patiënten met AIS in het biopt, uiteindelijk een adenocarcinoom hadden in het excisiemateriaal [Jordan, 2013 (5)]. AIS bevindt zich vaker dan CIN in de endocervix en dus uit het zicht van de kolposcopist. Bovendien zijn de afwijkingen vaker multifocaal [Zaino, 2002 (1)].
Afwijkingen van het plaveiselepitheel en cilinderepitheel komen vaak naast elkaar voor. In circa de helft van de gevallen van AIS bestaat er ook CIN [Castle, 2010 (6), Sharpless, 2005 (7)]. Wordt een plaveiselcelcarcinoom van de cervix meestal veroorzaakt door hrHPV16, adenocarcinomen van de cervix worden globaal in gelijke mate door hrHPV16 en 18 veroorzaakt [Baalbergen, 2013 (8), Bjersing, 1991 (9), Bulk, 2006 (10), Tawfik El-Mansi, 2006 (11)]. De beste behandeling van AIS is lang controversieel geweest. Een recente Nederlandse review laat echter zien dat het risico op een carcinoom na een LETZ of exconisatie met negatieve snijranden dusdanig klein is (<1%), dat met deze behandeling kan worden volstaan [Baalbergen, 2014 (12)]. Het risico op een recidief AIS bedraagt 3% [Baalbergen, 2014 (12)]. Zie ook module Diagnostische criteria glandulaire afwijkingen.
Tabel 1: Incidentie van cervixcarcinoom in 2012 per leeftijdscategorie, uitgesplitst in plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom van de cervix [IKNL, 2012]
Cervixcarcinoom |
Incidentie per leeftijdscategorie |
|
|||||
0-14 jaar |
15 - 29 jaar |
30 - 44 jaar |
45 - 59 jaar |
60 - 74 jaar |
75+ jaar |
Totaal |
|
Plaveiselcel |
0 |
36 |
187 |
168 |
90 |
64 |
545 |
Adeno |
0 |
11 |
48 |
41 |
22 |
18 |
140 |
Referenties
- 11 - Tawfik El-Mansi M, Cuschieri KS, Morris RG et al. Prevalence of human papillomavirus types 16 and 18 in cervical adenocarcinoma and its precursors in Scottish patients. International journal of gynecological cancer : official journal of the International Gynecological Cancer Society. 2006;16(3):1025-31 [link]
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 12-11-2015
Geplande herbeoordeling :
Methode ontwikkeling
Evidence based