Chronische bekkenpijn

Initiatief: NVU Aantal modules: 19

Consultatie verzoek huisarts of verloskundige bij chronische bekkenpijn

Uitgangsvraag

Wanneer moet voor een patiënt met bekkenpijn een consult bij een medisch specialist worden aangevraagd?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Voor de huisarts:

Wacht bij voorkeur niet langer dan 3 maanden na het begin van de klachten om voor patiënten met bekkenpijn een consult aan te vragen bij een medisch specialist. Bepaal de keuze van specialist op basis van de meest op de voorgrond staande lichamelijke of psychische klachten.

 

Vraag voor patiënten met bekkenpijn vanuit de eerste lijn in een vroeg stadium een consult aan bij een geregistreerd bekkenfysiotherapeut voor zowel diagnostiek als behandeling als er verdenking is op myofasciale dysfunctie of als er meerdere orgaansystemen in het bekken zijn betrokken.

 

Aanbeveling-2

Voor de verloskundige:

Breng het optreden van symptomen van bekkengordelpijn of lage rugpijn in de zwangerschap of postpartum in kaart door anamnese, lichamelijk onderzoek en pijnprovocatietesten.

 

Overleg met de huisarts of de geregistreerde bekkenfysiotherapeut als adviezen over houding en beweging of werkomstandigheden onvoldoende effect hebben op bekkengordelpijn of lage rugpijn in de zwangerschap of postpartum.

 

Overleg met de gynaecoloog over aanhoudende pijn door perineumlaesies of na sectio caesarea, omdat dit kan leiden tot chronische bekkenpijn.

 

Aanbeveling-3

Vraag voor patiënten met een vermoeden op een hoog risico op het ontwikkelen van chronische pijn een consult aan bij een multidisciplinair bekkenpijnteam (zie de module Organisatie van zorg).

Overwegingen

De onderstaande overwegingen en aanbevelingen gelden voor het overgrote deel van de populatie waarop de uitgangsvraag betrekking heeft.

 

Er werd geen literatuuranalyse uitgevoerd voor het beantwoorden van deze uitgangsvraag. De overwegingen en aanbevelingen zijn geschreven op basis van expert opinion en wetenschappelijke literatuur.

 

Schets van de huidige situatie in de zorg.

Aan het begin van deze module een schets van de huidige situatie zoals die door de leden van de commissie is beschreven.

 

Zorg door de huisarts of verloskundige

Patiënten met bekkenpijn worden in eerste instantie gezien door de huisarts of verloskundige. De huisarts kijkt eerst naar alarmsignalen (rode en gele vlaggen) en als die er zijn wordt er gehandeld naar bevinden. Vervolgens wordt gekeken naar een bekende aandoening die de pijn kan verklaren. Als die aandoening er is dan zal de huisarts die behandelen. Als deze behandeling geen effect heeft zal de huisarts een andere, op deze aandoening gerichte, behandeling starten of overwegen om een medisch specialist te consulteren. Bij een consultatie wordt dan meestal gekozen voor een orgaanspecialist in het ziekenhuis. Hierbij is de eerder vastgestelde aandoening leidend in de keuze van het specialisme.

 

De verloskundige geeft bij pijnklachten adviezen over ADL, houdingscorrectie en andere aan de zwangerschap-gerelateerde zaken of vraagt zo nodig een consult bij een geregistreerd bekkenfysiotherapeut. Indien dit onvoldoende effect heeft wordt overlegd met de huisarts en zo nodig wordt een andere hulpverlener geconsulteerd.

 

Zorg door de specialist

Een consult bij een orgaanspecialist levert een beperkte benadering op. De specialist kijkt naar ‘zijn’ orgaan(systeem) en bepaalt, met behulp van meer of minder diagnostiek, of er een pijn-verklarende aandoening kan worden vastgesteld. Als die er is volgt behandeling, heeft die behandeling geen effect of is er geen aandoening vastgesteld dan wordt patiënt naar een andere orgaanspecialist binnen het ziekenhuis verwezen (seriële diagnostiek) of volgt terug verwijzing naar de huisarts, die overweegt om een andere orgaanspecialist te consulteren of een second opinion elders te laten plaatsvinden. Op die manier ontstaat vaak een carrousel van specialisten die diagnostiek doen, eventueel kortdurend behandelen en dan terugsturen naar huisarts. Een dergelijke carrousel, levert voor de patiënt vertraging en ergernis op. De pijn blijft langer aanwezig, elke bezoek aan een specialist levert hoop op verbetering op en telkens als die verbetering uitblijft of er geen afwijkingen worden gevonden is dat een tegenvaller die de pijn kan verergeren. De kans dat deze benadering leidt tot chronische bekkenpijn is groot.

 

Schets van de gewenste situatie

Hieronder volgt een schets van de optimale situatie voor patiënten met bekkenpijn, volgens de commissie. We beginnen hierbij met een inschatting van het risico op het ontwikkelen van chronische pijn en geven daarna aandacht aan de mogelijkheden van preventie vanuit de huisarts, verloskundige en bekkenfysiotherapeut.

 

1. Risico-inschatting

Het inschatten van het risico op het ontwikkelen van chronische (bekken)pijn is een hulp bij het plannen van het zorgtraject.

 

1.1. Algemeen

In de literatuur zijn de volgende kenmerken van de klacht en van de patiënt bekend die een hoog risico op het ontstaan van chronische bekkenpijn kunnen geven.

 

Klacht:

  • Pijn die onvoldoende reageert op behandeling van de orgaandiagnose.
  • Pijn in samenhang met klachten over de functie van meer dan 1 orgaansysteem.
  • Pijn met directe gevolgen voor het sociale leven (werk, relatie, gezin).

 

Patiënt:

  • Meerdere episodes met pijn in voorgeschiedenis.
  • Andere chronische pijn diagnoses (fibromyalgie, hoofdpijn, dysmenorroe).
  • Aanwezigheid van somatisch onverklaarde lichamelijke klachten (tinnitus, prikkelbare darmsyndroom (PDS)).
  • Meer dan 2 andere lichamelijke klachten of aandoeningen.
  • Stemmingsstoornissen.
  • Catastroferende of ontkennende coping strategie.
  • Verwachting dat de klachten chronisch zullen zijn.

In de zorg voor patiënten met lage rugklachten is deze risico inschatting verder uitgewerkt in een vragenlijst die patiënten invullen en waarvan de score het risico aangeeft. (Edwards, 2016).

 

1.2. Tijdens zwangerschap en postpartum.

Zwangerschap gerelateerde pijn in de bekkengordel en lage rug (PGP/LBP) kan in 10% van de gevallen leiden tot chronische bekkenpijn. Voorspellend voor chronische klachten zijn een voorgeschiedenis van bekkengordelpijn of lage rugpijn voor de huidige zwangerschap en positieve bewegings- en pijnprovocatietests. Niet voorspellend zijn de maternale leeftijd, de mate van pijn, kwaliteit van leven, zware werkomstandigheden, verminderd functioneren en ziekteverzuim (Elden, 2016).

 

2. Preventie en de rol van de huisarts

In deze richtlijn leggen we nadruk op het voorkómen dat bekkenpijn zich ontwikkelt tot chronische bekkenpijn. Een aantal zaken kunnen hierbij helpend zijn.

 

2.1. Inschatten risico

Patiënten met een laag risico kunnen in de eerste lijn worden begeleid, de POH-GGZ (praktijkondersteuner huisarts - geestelijke gezondheidszorg) kan, samen met de huisarts de patiënt zelfmanagement aanleren en daarmee de mogelijkheid bieden om zelf de regie in handen te krijgen. Dit is voor de huisarts een bekende strategie voor chronische aandoeningen, zoals diabetes, COPD en lage-rug-klachten. Als de huisarts voor een laag-risicopatiënt een medisch specialist wil consulteren dan bij voorkeur een orgaanspecialist die ook de, naast de pijn, aanwezige klachten over de functie van een orgaansysteem kan behandelen. De huisarts wordt geadviseerd om voor de hoog-risicopatiënt een consult aan te vragen bij een team of een polikliniek waar aandacht is voor zowel de klachten over de functie van een orgaansysteem, de pijn, als de impact van de pijn op het algeheel functioneren. Meer concrete adviezen staan in de module Organisatie van zorg.

 

2.2. Vroeg consulteren

In een vroeg stadium een consult vragen bij hulpverleners met een brede kijk op pijnklachten kan voorkomen dat de patiënt de specialisten carrousel ingaat en er veel tijd en geld verloren gaat. Een multidisciplinair team van medisch specialisten, geregistreerde bekkenfysiotherapeuten en psychologen is het meest aangewezen. In de module Organisatie van zorg wordt deze teamzorg verder beschreven.

 

Onder een ‘vroeg stadium’ verstaan we: wacht bij voorkeur niet langer dan 3 maanden na het begin van de klachten om voor patiënten met bekkenpijn een consult aan te vragen bij een medisch specialist. Het lijkt zinvol om goed aan patiënten uit te leggen dat snelle consultatie de kans op herstel groter maakt. Praten over chronisch worden van de pijn heeft een negatieve connotatie en dat is voor een patiënt met pijn een risicofactor op toename van de klachten en daarmee op afname van de kans op succes van behandeling. Uitspraken als "het wellicht chronisch kunnen worden van pijn" worden derhalve afgeraden.

Als bijlage van het implementatieplan van deze module is een template verwijsbrief toegevoegd die gebruikt kan worden voor het verwijzen van patiënten met chronische bekkenpijn).

 

3. Preventie en de rol van de verloskundige

Naar schatting heeft zo’n 60% van alle vrouwen tijdens de zwangerschap last van bekkengordelpijn (pelvic girdle pain, PGP) of lage rugpijn (low back pain, LBP), waarvan 20% aanzienlijke pijn rapporteert (Mens, 2012). Postpartum is de prevalentie van bekkenpijn 48%, gemeten tot zes weken na de bevalling. Tussen de zes en twaalf weken daalt dit percentage naar 43% (KNOV, 2018).

 

Bekkengordelklachten kunnen pre-existent zijn (arthritis, reuma, trauma) of tijdens zwangerschap of kraamtijd ontstaan. De pijn is gelokaliseerd in het gebied rondom het sacro-iliacale gewricht tot aan de bilnaad en kan uitstralen naar de achterkant van het dijbeen of samengaan met pijn in de symfyse. Staan, lopen en zitten worden bemoeilijkt (Verstraete, 2013; Vleeming, 2008).

 

Ernstige bekkenklachten kunnen leiden tot onjuist medicijngebruik, fysieke overbelasting en psychische stress (Mackenzie, 2018). Het is ook een veel voorkomende oorzaak van ziekteverzuim in de zwangerschap (Stafne, 2019).

 

Een ruptuur of episiotomie kan ook langdurig klachten geven in de zin van dyspareunie, bekkenbodemklachten en perineale pijn (Chou, 2009; East, 2012).

 

Wanneer een vrouw postpartum langer dan drie maanden pijnklachten van het bekken heeft, wordt gesproken van chronische bekkenpijn (RCOG, 2012). Het spontane herstel van bekkengordelklachten na de bevalling zou vooral in de eerste twaalf weken na de bevalling optreden. In de periode tussen twaalf weken en een jaar na de bevalling is het herstel minimaal (Robinson, 2014). De NVFB heeft een tijdlijn voor het herstel van de bekkenbodem opgesteld voor vrouwen die net bevallen zijn (NVFB, 2018).

 

De wijze waarop de verloskundige zwangerschap, bevalling en kraambed begeleidt, kan langdurige bekken- en perineumpijn voorkomen.

 

Belangrijke factoren hierbij zijn:

  • correcte uitvoering van het vaginaal toucher;
  • de baringshouding: is gericht op het maximaliseren van de weeënkracht en de bekkenwijdte en het minimaliseren van het perineumletsel;
  • de wijze waarop het kind wordt ontwikkeld, dat wil zeggen: de manoeuvres die worden toegepast bij de geboorte en de wijze van aanpakken;
  • het geven van voorlichting over ADL.

 

Het tijdig signaleren van bekken- en perineumklachten, gebeurt via anamnese en lichamelijk onderzoek (KNOV, 2018, NICE, 2014). Als pijnprovocatietesten gebruikt men de Active Straight Leg Raise om pijn in het SI-gewricht op te sporen en het staan op één been om pijn in de symfyse te diagnosticeren. Bij andere klachten dan bekkengordelpijn zijn een vaginaal toucher of palpatie soms aangewezen. De verloskundige overlegt met de huisarts of gynaecoloog als er rondom de partus of bij de nacontrole klachten in het bekkengebied aanwezig zijn die niet tot het domein van de verloskundige behoren. Daarna kan de huisarts of gynaecoloog besluiten om een andere hulpverlener te consulteren.

 

Een jaar postpartum ervaart 6 tot 30% van alle vrouwen nog pijn aan de perineum (Schytt, 2007; Williams, 2007). Deze pijnklachten zijn gerelateerd aan de pariteit en aan de wijze van bevallen. In Nederland hebben primiparae meer pijnklachten dan multiparae. Vrouwen met een spontane vaginale bevalling ervaren de minste klachten: 1% heeft na zes maanden nog pijn aan de perineum en na een kunstverlossing is dit 15%. Pijn tijdens dagelijkse activiteiten komt minder voor na een vaginale bevalling (10%) dan na een sectio caesarea (22%) (KNOV, 2018).

 

Het inschatten van het risico en de preventie van bekkenpijn behoren tot de standaardzorg van de verloskundige. Behandeling gebeurt niet in de verloskundepraktijk, behalve advies voor houding, oefeningen, beweging. Bij een hoog risico zal in een vroeg stadium met de huisarts of geregistreerde bekkenfysiotherapeut worden overlegd over vervolgbeleid.

 

Vanwege de rol van de verloskundige in de preventie van chronische bekkenpijn zouden verloskunde opleidingen meer aandacht mogen besteden aan deze preventie. Beleid zou beter in kaart kunnen worden gebracht en er zou gewerkt moeten worden aan (na)scholing. Samenwerking met andere disciplines is een belangrijk aandachtspunt bij dit onderwerp.

 

4. Preventie en de rol van de bekkenfysiotherapeut

Het aandeel van patiënten met chronische bekkenpijn waarbij myofasciale dysfuncties een rol spelen varieert in de literatuur van matig tot hoog. Chronische bekkenpijn wordt vaak gezien in samenhang met urologische, gynaecologische, seksuologische en colorectale dysfuncties. Als er in meerdere orgaansystemen in het bekkengebied dysfuncties aanwezig zijn, is de kans groot dat er ook sprake is van een bekkenbodem dysfunctie (Engeler, 2018). In het geval van verdenking op myofasciale dysfunctie bij chronische bekkenpijn of als er klachten zijn in meerdere orgaansystemen, is een vroegtijdig consult bij een geregistreerd bekkenfysiotherapeut aan te bevelen voor zowel diagnostiek als behandeling. Dit kan tijd besparen en het zorgtraject efficiënter maken met sneller hulp voor de patiënt.

 

Bekkenfysiotherapie omvat een holistische aanpak met gebruikmaking van educatie, bewustwording en functieverbetering van de bekkenbodemspieren en de gehele bekkenregio inclusief de bekkenorgaansystemen. Er is aandacht voor relaxatie, coördinatie, ademhaling en houding en neuromusculaire re-educatie. Er is ook aandacht voor mictie, defecatie, menstruatie en seksuele gezondheid. De bekkenfysiotherapeut maakt gebruik van biofeedback/EMG, elektrostimulatie, mobilisatie- en rektechnieken, triggerpoint behandeling, percutane zenuwstimulatie (PTNS) en TENS (KNGF Beroepsprofiel, 2014). Uit recente literatuur blijkt dat bekkenfysiotherapie een belangrijke rol kan spelen in het verbeteren van de symptomen van chronische bekkenpijn (Berghmans, 2018; Cheong, 2014; Engeler, 2018; Jarrell, 2005; Murina, 2018; Pazin, 2016; Rees, 2015; Tantawy, 2018). Daarnaast kan bekkenfysiotherapie ook een belangrijke rol spelen bij de begeleiding van zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn en daarmee in de preventie van chronische bekkenpijn.

 

Bekkenfysiotherapie is een laagdrempelige, kosteneffectieve behandelvorm, voor zover bekend zonder bijwerkingen of complicaties (Dumoulin, 2014). In een multidisciplinair team is een geregistreerd bekkenfysiotherapeut van toegevoegde waarde mede door de holistische aanpak die aangrijpt op meerdere factoren die een rol kunnen spelen bij chronische bekkenpijn, zoals bijvoorbeeld bewegingsangst en zelfmanagement (Engeler, 2018; Faghani, 2018).

 

Indien er sprake is van myofasciale dysfunctie bij chronische bekkenpijn kan een consult worden aangevraagd bij een geregistreerd bekkenfysiotherapeut. In het kader van de directe toegankelijkheid van de bekkenfysiotherapie (DTF), kan de geregistreerde bekkenfysiotherapeut ook rechtstreeks te maken krijgen met patiënten met deze indicatie, zonder dat zij bij huisarts of specialist zijn geweest. In dit geval en op basis van het bekkenfysiotherapeutisch onderzoek en risico-inschatting zal de bekkenfysiotherapeut overleggen met de huisarts over het vervolgtraject en eventuele consulten bij disciplines in de bekkenzorgketen die kunnen helpen bij preventie of behandeling van chronische bekkenpijn.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

Aanbeveling-1

Om te voorkomen dat de patiënt een ronde door het zorglandschap gaat maken, wordt aangeraden om op korte termijn een consult te regelen bij een orgaanspecialist, passend bij de klachten over de functie van dat orgaan.

 

Aanbeveling-2

Op basis van de literatuur over bekkengordelpijn, lage rugpijn en perineumlaesies tijdens de zwangerschap of postpartum kan worden geadviseerd bij symptomen van bekkenpijn en die de vrouw belemmeren in haar dagelijks functioneren snel te verwijzen naar geregistreerde bekkenfysiotherapeut, huisarts of gynaecoloog.

 

Aanbeveling-3

Op basis van bestaande kennis uit de literatuur bij andere pijnklachten (met name lage rugklachten) kan worden geadviseerd om een inschatting te maken van het risico op het chronisch worden van de pijn. Om te voorkomen dat de pijn chronisch wordt en daardoor veel moeilijker te behandelen, wordt de patiënt met een hoog risico verwezen voor multidisciplinaire diagnostiek en multimodale behandeling.

Onderbouwing

Patiënten met bekkenpijn worden in de eerste lijn vaak behandeld op basis van een bekende aandoening die de pijnklachten kan verklaren. Als dit onvoldoende effect heeft wordt een consult gevraagd bij de betreffende orgaanspecialist. In deze module wordt aandacht besteed aan factoren die kunnen helpen om patiënten met bekkenpijn in een vroeg stadium op de juiste plek in de zorg te krijgen. De module besteedt aandacht aan deze factoren en aan het verschil tussen orgaanspecialist en bekkenpijnteam hierin.

 

In het eerste consult zal de huisarts kijken of er rode of gele vlaggen aanwezig zijn. Deze vlaggen vragen om snelle diagnostiek en behandeling.

  • Rode vlaggen: lichamelijke afwijkingen. Bekende rode vlaggen zijn symptomen die wijzen op maligniteit, op ernstige ontstekingen en op psychiatrische aandoeningen zoals een depressie, angststoornis of somatisch pijnsyndroom.
  • Gele vlaggen: psychosociale factoren. Bekende gele vlaggen zijn dreiging in de veiligheid van het systeem waarbinnen patiënt leeft (gezin) en dreiging van verlies van sociale positie (baan, relatie).

Er is geen systematische literatuuranalyse verricht, omdat de werkgroep van mening is dat deze vraag zich niet goed laat beantwoorden door middel van een literatuursamenvatting.

  1. Berghmans B. Physiotherapy for pelvic pain and female sexual dysfunction: an untapped resource. Int Urogynecol J. 2018 May;29(5):631-638.
  2. Cheong YC, Smotra G, Williams AC. Non-surgical interventions for the management of chronic pelvic pain. Cochrane Database Syst Rev. 2014 Mar 5;(3):CD008797.
  3. Chou D, Abalos E, Gyte Gillian ML, Gülmezoglu AM. Drugs for perineal pain in the early postpartum period: generic protocol. Cochrane Database of Systematic Reviews 2009, Issue 3. DOI: 10.1002/14651858.CD007734.pub2.
  4. Dumoulin C, Hay-Smith EJ, Mac Habée-Séguin G. Pelvic floor muscle training versus no treatment, or inactive control treatments, for urinary incontinence in women. Cochrane Database Syst Rev. 2014 May 14;(5):CD005654.
  5. East CE, Sherburn M, Nagle C, Said J, Forster D. Perineal pain following childbirth: prevalence, effects on postnatal recovery and analgesia usage. Midwifery 2012;28(1):93–7.
  6. Edwards RR, Dworkin RH, Turk DC, Angst MS, Dionne R, Freeman R, Hansson P, Haroutounian S, Arendt-Nielsen L, Attal N, Baron R, Brell J, Bujanover S, Burke LB, Carr D, Chappell AS, Cowan P, Etropolski M, Fillingim RB, Gewandter JS, Katz NP, Kopecky EA, Markman JD, Nomikos G, Porter L, Rappaport BA, Rice AS, Scavone JM, Scholz J, Simon LS, Smith SM, Tobias J, Tockarshewsky T, Veasley C, Versavel M, Wasan AD, Wen W, Yarnitsky D. Patient phenotyping in clinical trials of chronic pain treatments: IMMPACT recommendations. Pain. 2016 Sep;157(9):1851-71.
  7. Elden H, Gutke A, Kjellby-Wendt G, Fagevik-Olsen M, Ostgaard H. Predictors and consequences of long-term pregnancy-related pelvic girdle pain: a longitudinal follow- up study. BMC Musculoskeletal Disorders 2016;17:276.
  8. Engeler D, Baranowski AP, Borovicka J, Dinis-Oliveira P, Elneil S, Hughes J, Messelink EJ, De C Williams AC, Cottrell A, Goonewardene S. EAU guidelines on chronic pelvic pain. https://uroweb.org/guideline/chronic-pelvic-pain/2019.
  9. Faghani N. Physiotherapy provides significant benefist for patients with chronic urologic pain. Can Urol Assoc J. 2018 Jun; 12(6 Suppl 3):S171-S174. Doi: 10.5489/cuaj.5328.
  10. Jarrell JF, Vilos GA, Allaire C, Burgess S, Fortin C, Gerwin R, Lapensée L, Lea RH, Leyland NA, Martyn P, Shenassa H, Taenzer P, Abu-Rafea B; ChronicPelvic Pain Working Group; Society of Obstetricians and Gynaecologists of Canada. Consensus guidelines for the management of chronic pelvic pain. J Obstet Gynaecol Can. 2005 Sep;27(9):869-910.
  11. KNOV standaard prenatale verloskundige begeleiding, 2008 https://www.knov.nl/vakkennis-en-wetenschap/tekstpagina/531-3/prenatale-verloskundige-begeleiding/hoofdstuk/767/prenatale-verloskundige-begeleiding/
  12. KNOV Multidisciplinaire richtlijn postnatale zorg, 2018.
  13. https://www.knov.nl/vakkennis-en-wetenschap/tekstpagina/877-2/multidisciplinaire-richtlijn-postnatale-zorg/hoofdstuk/1236/multidisciplinaire-richtlijn-postnatale-zorg/
  14. Mackenzie J, Murray E, Lusher J. Women's experiences of pregnancy related pelvic girdle pain: A systematic review. Midwifery 2018;56:102-111.
  15. Mens JM, Huis in 't Veld YH, Pool-Goudzwaard A. Severity of signs and symptoms in lumbopelvic pain during pregnancy. Man Ther. 2012 Apr;17(2):175-9.
  16. Murina F, Felice R, Di Francesco S Oneda S Vaginal diazepam plus transcutaneous electrical nerve stimulation to treat vestibulodynia: A randomized controlled trial. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2018 Sep;228:148-153. doi: 10.1016/j.ejogrb.2018.06.026. Epub 2018 Jun 27.
  17. NICE guideline Intrapartum Care for healthy women and babies, 2014 (updated 2017) https://www.nice.org.uk/guidance/cg190/chapter/Recommendations#monitoring-during-labour.
  18. NVFB. Tijdlijn voor herstel van het bekken en de bekkenbodem na de bevalling (2018) https://www.rondomzwanger.nl/wp-content/uploads/2018/01/folder-tijdlijn-voor-herstel-bekken-en-bekkenbodem.pdf
  19. NVOG Patiëntenfolder Bekkenpijn, Bekkeninstabiliteit en Zwangerschap Versie 1.0, 2001.
  20. Pazin C, de Souza Mitidieri AM, Silva AP, Gurian MB, Poli-Neto OB, Rosa-E-Silva JC. Treatment of bladder pain syndrome and interstitial cystitis: a systematic review. Int Urogynecol J. 2016 May;27(5):697-708.
  21. RCOG Green-top Guideline No. 41 The Initial Management of Chronic Pelvic Pain, 2012 https://www.rcog.org.uk/en/guidelines-research-services/guidelines/gtg41/.
  22. Rees J, Abrahams M, Doble A, Cooper A; Prostatitis Expert Reference Group (PERG).Diagnosis and treatment of chronic bacterial prostatitis and chronic prostatitis/chronic pelvic pain syndrome: a consensus guideline. BJU Int. 2015 Oct;116(4):509-25.
  23. Robinson HS, Vøllestad NK, Veierød MB. Clinical course of pelvic girdle pain postpartum -Impact of clinical findings in late pregnancy. Manual Therapy 2014;19:190-196.
  24. Schytt E, Waldenstrom U. Risk factors for poor self‐rated health in women at 2 months and 1 year after childbirth. Journal of Women's Health 2007;16(3):390‐405.
  25. Stafne SN, Vøllestad NK, Mørkved S, Salvesen KA, Robinson HS. Impact of job adjustment, pain location and exercise on sick leave due to lumbopelvic pain in pregnancy: a longitudinal study, Scandinavian Journal of Primary Health Care 2019;37(2):218-226.
  26. Tantawy S, Kamel D, Abdelbasset W, Does transcutaneous electrical nerve stimulation reduce pain and improve quality of life in patients with idiopathic chronic orchialgia? A randomized controlled trial, Journal of pain research, 11 77-82, 2018.
  27. Verstraete EH, Vanderstraeten G, Parewijck W. Pelvic Girdle Pain during or after Pregnancy: a review of recent evidence and a clinical care path proposal. Facts Views Vis Obgyn 2013;5(1):33–43.
  28. Vleeming A, Albert HB, Östgaard HC, et al. European guidelines for the diagnosis and treatment of pelvic girdle pain. European Spine Journal 2008;17: 794–819. http://dx.doi.org/10.1007/s00586-008-0602-4.
  29. Williams A, Herron-Marx S, Knibb R. The prevalence of enduring postnatal perineal morbidity and its relationship to type of birth and birth risk factors. Journal of ClinicalNursing 2007;16(3):549–61.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-08-2021

Laatst geautoriseerd  : 31-08-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVU is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

Consultatie verzoek huisarts of verloskundige

NVU

2020

2025

Elke 5 jaar

NVU

Nieuwe literatuur.


[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
  • Endometriose Stichting

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

 

De richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:

  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Landelijke Vereniging Medische Psychologie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • Stichting Bekkenbodem4All
  • Interstitiële Cystitis Patiëntenvereniging

Doel en doelgroep

Doel

Het ontwikkelen van een evidence based richtlijn over chronische bekkenpijn volgens richtlijnen 2.0.

 

Doelgroep

Patiënten met chronische bekkenpijn. Alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische bekkenpijn.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in december 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische bekkenpijn.

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep

  • Dr. E.J. (Bert) Messelink, uroloog-seksuoloog NVVS, NVU (voorzitter).
  • Dr. A. (Afina) Glas, uroloog, NVU
  • Dr. J. (Jacqueline) Groeneweg, gynaecoloog, NVOG
  • Dr. D. (Dick) Janssen, arts-onderzoeker urologie, NVU
  • Drs. K. (Karlijn) Schweitzer, gynaecoloog, NVOG
  • Drs. V. (Wafa) Rezvani, anesthesioloog-pijnbestrijder, NVA
  • Dr. R.J.F. (Richelle) Felt-Bersma, maag-darm-leverarts, NVMDL
  • Dr. R.J. (Remmie) Hammers, huisarts, kaderarts urogynaecologie, NHG
  • Drs. G. (Gidia) Jacobs, gezondheidszorgpsycholoog, pedagoog, seksuoloog NVVS, NVVS, NIP, LVMP.
  • Drs. C. (Corine) Adamse, geregistreerd bekkenfysiotherapeut, NVFB
  • (Ana) dos Santos, MSc, geregistreerd bekkenfysiotherapeut, NVFB
  • H.J. (Henk-Jan) Mulder, verpleegkundig specialist urologie, V&VN
  • C.W.L. (Tine) van den Bos, MSPT, belangenbehartiger patiënten namens Stichting Bekkenbodem4All, voorzitter Stichting Bekkenbodem4All, geregistreerd bekkenfysiotherapeut, Stichting Bekkenbodem4All

 

Klankbordgroep

  • Prof. dr. E.J.C. (Esther) Consten, chirurg, NVvH
  • B.B.M. (Brigitte) Tebbe, verloskundige, KNOV
  • H.M.T. Andriesse-Walhain, patiëntvertegenwoordiger, ICP

 

Met ondersteuning van

  • Dr. I. (Irina) Mostovaya, senior-adviseur en teamleider, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A (Anne) Bijlsma-Rutte, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. J. (José) Maas, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Y.J. (Yvonne) Labeur, MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M. (Monique) Wessels, MSc, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

* Messelink

Uroloog - Seksuoloog NVVS

Medisch Centrum Leeuwarden

Verzorgen onderwijs:

SOMT Amersfoort. Opleiding Bekkenfysiotherapeuten, 1,5 dag/jaar. Betaald

RINO Utrecht. Opleiding seksuologie, 0,5 dag/jaar. Betaald

Opleiding Stomaverpleegkundige Groningen. 2 uur/jaar. Betaald

 

Europese cursus:

Chronic Pelvic Pain, European Association of Urology. Halve dag 1x/jaar. Betaald

* Voorzitter Pelvic Floor Network, een non-profit organisatie die zich inzet voor het structureren van landelijk onderwijs en het opzetten van een zorg-netwerk betreffende chronische bekkenpijn.

* Lid medische adviesraad van de patiëntenverenigingen: BB4All, PVVN.

* Vice-chairman EAU Guideline panel Chronic Pelvic Pain.

Geen

Groeneweg

gynaecoloog IJsselland ziekenhuis 0,625 fte

expert gynaecologie Zorginstituut Nederland 0,2 fte

bestuurslid werkgroep Bekkenbodem NVOG onbetaald

 

vanuit werkgroep Bekkenbodem ben ik de contactpersoon voor de patiëntenorganisatie BB4all

Geen

Schaapveld

Voorzitter Bekkenbodem4all

Lid cliëntenraad Residentie Molenwijck

Niet van toepassing

Geen

Glas

Uroloog, vrij gevestigd. ZaansMC

Geen

Ben betrokken bij opzet onderzoek naar blaasspoelingen bij preventie van urineweginfecties. Dit onderzoek wordt mogelijk gefinancierd (aanvraag unrestricted grant) door bedrijf dat ook blaasspoelingen verkoopt voor indicatie chronische bekkenpijn

 

Ik hoop dat eerder ontwikkelde standpunt BPS/ic waar ik actief betrokken bij ben geweest een plaats krijgt, qua inhoud, inde de nieuw te ontwikkelen richtlijn bekkenpijn.

 

Het meehelpen bij ontwikkelen van een dergelijke richtlijn, zal voor mij persoonlijke een intellectueel gewin opleveren. In die zin dat ik er ook iets hoop van te leren.

 

Het mee ontwikkelen van de richtlijn zal denk ik een gunstige invloed hebben op mijn rol als specialist met affiniteit voor de patiëntengroep en het ziektebeeld.

Geen actie; NB-blaasspoelingen worden niet besproken in de richtlijn

Adamse

Bekkenfysiotherapeut en klinisch Epidemiologie Docent EBP en begeleider onderzoekstagiaires Antonius ziekenhuis Sneek

Bekkenfysiotherapeut: Alle klinische en poliklinische zorg rondom bekken patiënten deelname aan multidisciplinair overleg met gynaecologie, urologie en chirurgie. Deelname aan seksuologisch spreekuur en MDO. samenwerking met MDL-artsen en gespecialiseerde verpleegkundigen. klinisch epidemioloog/ docent EBP/ begeleider onderzoekstherapie lesgeven en ondersteunen van onderzoeksvragen op het gebied van EBP voor zowel fysiotherapeuten als verpleegkundigen. Evidence based practise docent (gastdocent) NHL/stenden hogeschool Leeuwarden

nee, behalve dat richtlijn mogelijk meer werk/aandacht oplevert voor bekkenfysiotherapie in het ziekenhuis

 

mogelijk meer aandacht voor bekkenfysiotherapie en de NVFB. Review gedaan naar chronische pijn en effectiviteit van e-health toepassingen en gepubliceerd (2017)

Geen

Santos

Geregistreerd bekkenfysiotherapeut MSc bij PelviCentrum- Centrum voor Bekkenfysiotherapie Leiden

Eigenaresse van PelviCentrum - Centrum l voor Bekkenfysiotherapie Leiden

Lid van NVFB Wetenschappelijke Commissie. Vergoeding van de reiskosten en bijwonen van vergaderingen.

 

In samenwerking met verloskundigenpraktijk en Mamacafe Leiden geef ik workshops aan zwangeren en vrouwen postpartum. Deze werkzaamheden zijn onbetaald.

Deelname aan het ontwikkelen van de richtlijn kan ervoor zorgen dat collega vaker gaan verwijzen naar mijn praktijk vanwege meer bekendheid.

Geen

Hammers

Waarnemend huisarts

Kaderhuisarts Urogyneacologie

Lid medische adviesraad stichting Bekkenbodem4All. Onkostenvergoeding

Ik ben de afgevaardigde vanuit de UgynHag (kaderhuisartsenartsen urogynaecologie)

Geen

Jacobs

Gezondheidszorgpsycholoog, seksuoloog NVVS in vrijgevestigde praktijk: centrum voor psychische, relationele en seksuele gezondheid te Voorschoten. Gezondheidspsycholoog seksuoloog NVVS in deeltijd bij proctosklinkiek te Bilthoven

Hoofdopleider post-big-opleiding seksuologie rino te Utrecht

Lid van Tuchtrechtcommissietucht van de NVVS onbezoldigd. Adviseur van het bestuur van PFN onbezoldigd. Lesgeven bij diverse organisaties bv. SOMT, ZEL. (bezoldigd)

Adviseur van het bestuur van PFN ik neem deel uit interesse voor het complexe vakgebied met als doelgroep patiëntenzorg te verbeteren.

Geen

Mulder

Verpleegkundig specialist urologie Martini Ziekenhuis Groningen

Lid van Adviesraad Hollister BV.

 

Geen actie; NB (thuiszorg) hulpmiddelen worden niet besproken in de richtlijn

Rezvani

Anesthesioloog/pijnbestrijder, werkzaam in het St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein/Utrecht in een maatschap

Lid ledenraad NVA-sectie pijnbestrijding, onbetaald.

 

Geen

Janssen

Arts bij Gynos vrouwenkliniek Den Haag, blaaspijn/bps-spreekuur (onderdeel van Andros klinieken)

 

Arts-onderzoeker, afdeling urologie, Radboudumc

 

Coördinator en docent Technische Geneeskunde Faculteit, Universiteit Twente.

 

- Medische adviesraad (MAR) patiëntenvereniging ICP

Te vermelden voor openheid van zaken:

 

- Werkzaam in 2 medische centra (Radboudumc & Gynos vrouwenkliniek) die patiëntenzorg op dit deelgebied verlenen.

 

Meegeschreven aan NVU-standpunt BPS 2017 (onbetaald).

 

- In verleden tegen betaling eenmalig advies gegeven voor Bene Arzneimittel GMBH farmaceuticals, producent van Elmiron, medicijn voor blaaspijn syndroom.

 

- In 2017 tegen eenmalige vergoeding gesproken op European Association of Urology congres op gesponsorde sessie door IBSA farmaceuticals (producent GAG-therapie voor blaaspijnsyndroom)

 

- Eigenaar eenmanszaak dr. Dr. D.A.W. Janssen, Urology Science & Healthcare (KvK nr. 77488881). Geen bezit van patenten, geen (incl. toekomstige beloften voor) financieel gewin door participatie aan deze richtlijn commissie.

 

Deelname aan deze commissie zou impact kunnen hebben op mijn aanzien als klinisch professional binnen mijn vakgebied. De mate van impact kan ik niet overzien

Geen actie; NB-blaasspoelingen worden niet besproken in de richtlijn

Schweitzer

Gynaecoloog UMC Utrecht, Bergman Clinics Hilversum vrouwenzorg

Trainer KNOV-hechtcursus. Trainer hechtcursus Leiderdorp NVOG voor beiden ontvang ik een vergoeding

Bij Bergman Clinics zien we patiënten met chronische pijn in buik en bekken mogelijk dat er een toename van pte gaat komen

 

Deelname aan deze het ontwikkelen van de richtlijn kan ervoor zorgen dat collega vaker gaan verwijzen vanwege meer bekendheid

Geen

Felt - Bersma

MDL-arts

Amsterdam UMC, locatie VUMC

MDL-arts Proctoskliniek te Bilthoven

MDL-arts MCV de Veluwe, Apeldoorn

ROAD-studie, een studie met een medicament versus placebo ter preventie van recidief

diverticulitis

Geen

Van den Bos

1. Bekkenfysiotherapeut MSPT (Master of Specialised Physical Therapy) bij AdFysio te De Lier 0.6 fte

2. Bekkenfysiotherapeut MSPT LUMC, afd. urologie 0.2 fte onbezoldigd

3. Voorzitter BB4All (Bekkenbodem4All), vrijwilliger

Lid MAR (Medische Advies Raad) Lichen Sclerosis Nederland: reiskostenvergoeding

Lid MAR Lichen Planus Vereniging Nederland: reiskostenvergoeding

Penningmeester zorggroep FEL (Fysiotherapie 1e Lijn) Zuid-Holland West: onkostenvergoeding

Geen

Geen

Klankbordgroep

 

 

 

 

Tebbe

(klankbordgroep)

Wetenschappelijk adviseur KNOV (ZZP)

verloskundige

Communicatie + tekstschrijver (ZZP)

Geen

Geen

Andriesse

(klankbordgroep)

Voorzitter van de Interstitiële cystitis vereniging, ICP

Ik ben vrijwilliger niet betaald

Geen

Geen

Consten

(klankbordgroep)

chirurg, meander medisch centrum MMC en hoogleraar universitair medisch centrum Groningen UMCG in de chirurgie aandachtsgebied robotica en computer geassisteerde chirurgie

voorzitter werkgroep coloproctologie opleideer heelkunde mmc

arts in tertiair bekkenbodem centrum van het meander medisch centrum te Amersfoort

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door middel van een afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep en in de klankbordgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen. Er zijn geen indicatoren ontwikkeld bij deze richtlijn.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen/vertegenwoordigers van relevante stakeholders via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Per uitgangsvraag werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen in de bijlagen.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld bij deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Volgende:
Diagnostiek