Zorg op afstand bij cataract
Uitgangsvraag
Hoe kan het postoperatieve traject van cataract op afstand worden vormgegeven?
Aanbeveling
Bespreek de beschikbare mogelijkheden van zorg op afstand in de cataract zorg met de patiënt.
- Geef aan dat zorg op afstand niet geschikt is voor diagnose van cataract.
- Beslis samen met de patiënt of zorg op afstand ingezet wordt voor het bespreken van uitkomsten of overwegingen.
- Beslis samen met de patiënt of het inzetten van zorg op afstand in het postoperatieve traject mogelijk is (eerste postoperatieve controle en monitoring klachten).
- Geef aan dat zorg op afstand (nog) niet geschikt is voor de 4-weekse postoperatieve controle.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er is literatuuronderzoek gedaan naar de validiteit van digitale meetinstrumenten die ingezet kunnen worden in het postoperatieve traject na een cataractoperatie. Specifiek is er gekeken naar instrumenten voor het meten van gezichtsscherpte, refractie, oogdruk, beoordeling van media en fundi en complicaties. Er is een trial gevonden waarin een digitaal instrument (web-based test) voor het meten van gezichtsscherpte is geëvalueerd. Hoewel de studie laat zien dat er een verschil in meetresultaat bestaat tussen de digitale tool en de conventionele methoden, valt het grootste deel (88%) van de meting binnen de gestelde hypothese van ‘geen verschil’ (< 0.15 logMAR). De validiteit van het meetinstrument lijkt daarmee voldoende te zijn. De bijbehorende limits of agreement laten zien dat er bij een visusmeting middels de web-based test onderschatting van gezichtsscherpte is, in vergelijking met de EDTRS of Snellen kaart. De onderste limits of agreement vallen buiten de klinisch relevante grens van 0.15 logMAR (EDTRS: -0.26 to 0.15, -0.21 to 0.12 – Snellen: -0.22 to 0.24 and -0.27 to 0.13). De bovenste limits of agreement vielen over het algemeen binnen de grens van 0.15 logMAR, met uitzondering van de UDVA gemeten met de Snellen kaart. Er valt te bediscussiëren of de waarden die buiten deze grenzen vallen, dermate groot zijn dat het een effect heeft op de klinische uitkomsten. Het literatuuronderzoek geeft nog geen antwoord op de vraag in hoeverre een van de huidige kwaliteitsindicatoren bij cataractchirurgie, namelijk het percentage ogen dat minimaal 1 lijn visusverbetering (0.1 logMAR) verbetering haalt, betrouwbaar gemeten kan worden met dit digitale instrument.
Wat opvalt bij het selecteren van de geschikte literatuur, is dat deze beperkt is. De literatuur over de digitale diagnostische tools getest onder cataract-patiënten is gelimiteerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de digitale zorg nog in opkomst is. Aanvullend onderzoek rondom de beschikbaarheid en toepasbaarheid van deze tools is vereist om de bewijskracht te vergroten.
Het instrument dat getest is in de studie van Wanten (2022) is niet de enige tool die beschikbaar is voor het meten van gezichtsscherpte. In het review van Claessens (2021) zijn zeventien studies naar dertien verschillende digitale meetinstrumenten voor gezichtsscherpte samengevat. De meetverschillen tussen de digitale instrumenten en reguliere metingen in de instelling varieerden van -0.08 logMAR tot 0.10 logMAR. De bijbehorende 95% limits of agreement varieerden van ± 0.08 logMAR tot ± 0.47 logMAR. Dit laat zien dat er nog veel onzekerheid bestaat over de daadwerkelijke precisie van de meetinstrumenten. De precisie van de meetinstrumenten lijkt lager te zijn dan de traditionele meetmethoden. De auteurs concluderen dat dit effect kleiner wordt naarmate de gezichtsscherpte beter wordt. In de klinische praktijk is de sensitiviteit de belangrijkste eigenschap van deze diagnostiek. Het voornaamste doel van postoperatieve controles is het vroegtijdig opsporen van mogelijke complicaties. In de klinische setting kan een digitale tool op deze manier dienen als screeningsinstrument om zo de mogelijk meer risicovolle patiënten met een ernstige complicatie die leidt tot een significante visusdaling op te sporen.
Over de mogelijke bijwerkingen of risico’s van het gebruik van digitale tools zijn onvoldoende resultaten gevonden in de literatuur. Een van de risico’s die hier aan verbonden zijn is het missen van een patiënt met een complicatie na de cataract chirurgie door een foutieve meting. Echter, de resultaten van de validatiestudie laten zien dat het overgrote meerderheid van de metingen binnen de veiligheidsmarge valt van 0.15 logMAR. In geval van twijfel zal bij gebruik van een digitale tool de patiënt wellicht eerder worden opgeroepen voor een additionele controle. Daarnaast wordt extra zekerheid ingebouwd door de patiënt veiligheidsinstructies mee te geven na de operatie: in geval van flitsen, vlekken, toenemende roodheid, plotse daling van het zicht of pijn moeten patiënten het ziekenhuis contacteren (zie ook patiëntvoorlichting bij cataract). Op deze manier worden de risico’s van de digitale tool als toepassing in de postoperatieve diagnostiek van de cataractpatiënt zo laag mogelijk gehouden.
Uit het literatuuronderzoek zijn geen instrumenten naar voren gekomen die refractie, oogdruk, media en fundi of complicaties kunnen meten bij cataract patiënten postoperatief, hetgeen als een kennislacune aangemerkt kan worden.
Mogelijkheden binnen het zorgpad.
Gezien het gebrek aan evidence voor instrumenten die refractie kunnen meten, blijkt het op dit moment (nog) niet mogelijk om het gehele postoperatieve traject op afstand vorm te geven. De postoperatieve fase onderscheidt twee contactmomenten; de eerste postoperatieve controle op dag 1 of week 1, en de laatste postoperatieve controle.
De eerste postoperatieve controle wordt door een deel van de oogartsen telefonisch uitgevoerd. In een onderzoek naar het inzetten van telefonische consulten in plaats van fysieke consulten op dag 1 na de cataractoperatie, werd geconcludeerd dat digitale follow-up een veilig alternatief is voor een beoordeling in de kliniek, in een zorgvuldig geselecteerde patiëntengroep (n = 928). In dit onderzoek werd er in het telefonisch consult gevraagd naar onder andere pijn en werd nagevraagd of de patiënt begreep hoe de medicatie ingezet moest worden (Al-Ani, 2022). De werkgroep is van mening dat andere variabelen die telefonisch uitgevraagd en besproken kunnen worden zijn: roodheid van de ogen, aanwezigheid van pijn, kwaliteit van het zicht, vlekken of flitsen in het beeld, omgang c.q. hinder met het gebruik van de druppels en het oogverband en adviezen m.b.t. autorijden.
In postoperatieve fase kunnen naast telefonische consulten ook vragenlijsten en/of zelfrapportage (m.b.v. PROMS) ingezet worden voor complicatie screening en het monitoren van de klachten. Door middel van een gestandaardiseerde vragenlijst kunnen de ervaringen van patiënten op een gestructureerde wijze worden vastgelegd. Analyse van zulke gegevens dragen bij aan het in kaart brengen van de patiënt perspectieven en kwaliteit van leven na de cataractoperatie.
Tijdens het follow-up consult na vier weken worden er verschillende variabelen gemeten waaronder visus en refractie. Deze data zijn noodzakelijk voor de kwaliteitsregistratie cataract, die een oogarts moet aanleveren. Gezien het ontbreken van een gevalideerde tool voor het meten van refractie op afstand, is het nog niet mogelijk dit consult volledig op afstand aan te bieden. Wanneer een dergelijke tool in de toekomst wel wordt ontwikkeld, zal bekeken moeten worden hoe aan de kwaliteitsregistratie eisen kan worden voldaan.
Wanneer een dergelijke, gevalideerde tool in de toekomst wel beschikbaar wordt, zou een digitale meting van de gezichtsscherpte en refractie, in combinatie met een telefonisch consult kunnen leiden tot volledige zorg op afstand na een ongecompliceerde cataractoperatie. Voor het interpreteren van de resultaten is het noodzakelijk dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen een visusvermindering door een mogelijke complicatie en een visus uitkomst ten gevolge van een overgebleven (en vooraf voorspelde) refractiefout. In geval van een complicatie zal voor een patiënt alsnog een aanvullende controle worden ingepland. Hierbij moet in acht worden genomen dat patiënten met specifieke comorbiditeiten mogelijk niet geschikt zijn voor deze vorm van zorg, en alleen in aanmerking komen voor de traditionele postoperatieve cataract zorg. Voorafgaand aan de cataractoperatie is het van belang dat de zorgverlener een inschatting maakt van het risicoprofiel van de patiënt. In geval van een verhoogd risico, reeds voorafgaand of tijdens de operatie, komt deze patiënt in principe niet in aanmerking voor zorg op afstand en moet fysiek gezien worden. De bewijskracht voor de toepassing van zorg op afstand bij patiënten met comorbiditeiten is zeer gelimiteerd gezien doorgaans de meetinstrumenten aanvankelijk worden gevalideerd in een gezonde of ongecompliceerde target populatie. Aanvullend onderzoek is vereist om de praktische toepassing van deze middelen bij de patiëntenpopulatie met comorbiditeiten verder te onderzoeken.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
In de studie van Wanten (2022) is naast de validiteit ook gekeken naar de ervaringen van patiënten met het digitale instrument middels een vragenlijst. De vragenlijst liet zien dat de patiënten over het algemeen tevreden waren met het instrument en dat er vertrouwen was in het instrument. Wel gaf de meerderheid van de patiënten aan dat zij extra hulp nodig hadden gedurende de meting.
In de studie van Claessens (2023) zijn aan de hand van vragenlijsten en semigestructureerde interviews de patiënten ervaringen verzameld over de digitale visusmeting in de thuissituatie. Deze visusmetingen werden uitgevoerd gedurende het postoperatieve cataract-traject. De patiënten hadden over het algemeen positieve ervaringen met de digitale visusmeting en vrijwel alle deelnemers zouden de test in de toekomst nog eens willen gebruiken. De patiënten waren in staat om de test in de thuissituatie op een adequate manier af te leggen. Toch werden er enkele barrières voor implementatie en adaptatie van deze tool geïdentificeerd, waaronder onzekerheid van de patiënt of de test adequaat wordt uitgevoerd, patiënten misten feedback bij het uitvoeren en bij de resultaten van de test, patiënten waren niet in staat om de testresultaten te interpreteren, en als laatste bleven patiënten het gevoel houden dat de visusmetingen die worden uitgevoerd in het ziekenhuis superieur zijn in vergelijking met de digitale thuismeting.
De Nederlandse Oogvereniging heeft onder haar leden middels een vragenlijst uitgevraagd welke ervaringen zij hebben met zorg op afstand bij de zorg voor cataract). In totaal hebben 14 cataractpatiënten de vragenlijst ingevuld, gemiddelde leeftijd 72 jaar, 64% vrouw. Allen hebben de zorg voor cataract ontvangen bij een medisch specialist. Vijf van de patiënten hebben ervaring met digitale zorg op afstand bij de zorg voor cataract. Gemiddeld geven deze patiënten de zorg op afstand mogelijkheden een 7.6. Minder reistijd, niet afhankelijk zijn van andere i.v.m. vervoer en meer flexibiliteit in de tijdsplanning worden genoemd als grootste voordelen. Daarentegen wordt het persoonlijk contact gemist bij digitale zorg en dit wordt gezien als nadeel. Ook geeft een respondent aan dat een telefonisch afspraak niet altijd op de afgesproken tijd nagekomen wordt waardoor ze soms lang moeten wachten. Een deel van de patiënten zou in de toekomst graag meer zorg op afstand zien (60%) terwijl een ander deel juist aangeeft liever geen digitale zorg op afstand te ontvangen (40%).
Ook is er door de Nederlandse Oogvereniging een focusgroep georganiseerd rondom de ervaringen van patiënten met zorg op afstand voor cataract (n = 4 patiënten). De ervaringen met zorg op afstand waren positief. Verminderde reistijd werd als groot voordeel genoemd. De (video)belconsulten zijn makkelijk in te plannen, niet gebonden aan locatie, waardoor een aantal drempels wegvallen. Daarbij zijn consulten op afstand makkelijker te verplaatsen dan fysieke consulten. Er wordt ervaren dat een (video)belconsult rustiger is dan een consult in het ziekenhuis, zo is er geen stress om te laat te komen. De patiënten vinden dat de inhoud van een consult op afstand in principe hetzelfde is als bij een fysiek consult. Een consult op afstand duurt soms wat korter maar er is over het algemeen voldoende ruimte voor vragen, al moet dit onder de aandacht blijven bij de zorgverlener. De patiënten vinden niet elk type gesprek geschikt voor zorg op afstand. Zo kunnen ‘routineactiviteiten’ prima op afstand, maar bij het bespreken van een belangrijke uitslag is er behoefte aan persoonlijk contact tijdens een fysiek consult. Hoewel het voordelen heeft dat de patiënt niet meer uit huis hoeft voor een kort gesprek, is een ziekenhuisbezoek voor een groep patiënten ook een ‘uitje’, ze gaan even deur uit bijvoorbeeld met familie of vrienden. Er moet nagevraagd worden of de patiënt voldoende digitale vaardigheden heeft voor een consult op afstand. De patiënten zouden het fijn vinden als zij online laagdrempelig vragen kunnen stellen. In een aantal ziekenhuizen is dit al mogelijk en dit wordt als positief ervaren.
De resultaten van zowel de uitgezette vragenlijst als vanuit de focusgroep dienen zorgvuldig te worden geïnterpreteerd gezien het risico op vertekening vanwege de beperkte responserate.
Kosten (middelenbeslag)
Tijdens de focusgroep die georganiseerd is door de Oogvereniging werd besproken dat je als patiënt kosten bespaart bij online consulten, o.a. reiskosten of een kopje koffie tijdens het wachten. Wel zijn er bij de patiënt vraagtekens over de vergoeding van een online consult. Zij gaan er van uit dat de kosten van een online of telefonisch consult vele malen lager zullen zijn dan van een live consult. Op de factuur zien ze echter geen verschil in prijs tussen een online of fysiek consult. Zij vragen zich af waarom de kosten zo hoog zijn. Er is tot op heden nog geen onderzoek gepubliceerd naar de kosten en kosteneffectiviteit van cataractzorg op afstand. Naar verwachting leidt de inzet van cataractzorg op afstand naar een fee per procedure vergoeding die in rekening wordt gebracht bij de zorgverlener. Het is momenteel onduidelijk hoe dit verrekend zal worden in de DOT-code voor cataractchirurgie en kan aangemerkt worden als een kennishiaat.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
In de studie van Wanten (2022) is gerapporteerd dat er gemiddeld 98 ± 45 seconden nodig waren voor de UDVA-meting van het eerste oog en 88 ± 48 seconden voor het tweede oog. Voor de CDVA-meting waren gemiddeld 73 ± 43 seconden nodig voor het eerste oog en 65 ± 22 seconden voor het tweede oog. Er moet echter ook rekening mee worden gehouden dat het voor een patiënt tijd kost om de meting goed klaar te zetten en de instructies te bekijken. In de studie van Wanten (2022) is de online visusmeting in de ziekenhuissetting uitgevoerd. Mogelijk dat patiënten in de thuissituatie langer de tijd nodig hebben om deze meting volledig uit te voeren. In vergelijking met de praktijk zal de online meting wellicht iets meer tijd kosten voor de patiënt dan een meting in het ziekenhuis. Daarnaast wordt verwacht dat er sprake is van een zogeheten ‘leercurve’. Wanneer een patiënt de meting voor de tweede keer uitvoert, zal deze naar verwachting sneller verlopen.
Belangrijke factoren die een barrière vormen voor de implementatie van thuismetingen zijn de digitale geletterdheid en voorzieningen van de patiënt. Van de huidige generatie cataractpatiënten is niet iedereen digitaal onderlegd, wat betekent dat sommige patiënten niet in staat zullen zijn om de metingen zelfstandig thuis uit te voeren. Echter kan een groot deel van deze patiënten wél samen met een naaste de test volbrengen. Bij toepassen van deze vorm van zorg is het van belang dat de zorgverlener voorafgaand hieraan een inschatting maakt van de haalbaarheid.
De toevoeging van digitale metingen zorgen in principe niet voor een directe verandering van het zorgpad. Belangrijk is dat niet het gehele zorgpad op afstand plaats vindt. De uitkomsten van deze metingen zullen in het postoperative traject beoordeeld worden door zorgprofessional van het postoperatieve cataract team. Op deze manier krijgt de patiënt de juiste zorg van hetzelfde team onder supervisie van een oogarts. Idealiter wordt de digitale meting direct gekoppeld aan het medische patiëntendossier, zodat alle informatie op dezelfde plek wordt bewaard gemakkelijk is terug te zoeken. Alle privacyregels dienen hierbij gehandhaafd te worden. Voorafgaand aan de meting moet de patiënt hiervoor akkoord/informed consent geven. Op dit moment is de praktische haalbaarheid en aanvaardbaarheid nog niet onderzocht op grote schaal. Toekomstig onderzoek naar de implementatie van deze vorm van zorg is vereist om hier een gedegen advies over te geven.
Onder de leden van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) is een vragenlijst uitgezet over ervaringen met inzetten van zorg op afstand. In totaal is de vragenlijst door 44 zorgverleners ingevuld (voornamelijk oogartsen, 95%). De gemiddelde leeftijd 48,3 jaar, 50% man. De meeste deelnemers zijn werkzaam in een zelfstandig behandelcentrum of perifeer ziekenhuis, (39% en 34% respectievelijk), waarvan het grootste deel niet in loondienst (n=38, 86%). Gemiddeld hebben de deelnemers 18 jaar ervaring met zorg voor cataract. Bij de laatste postoperatieve controle en in de diagnostische fase wordt weinig tot geen zorg op afstand ingezet. Voor de eerste-operatieve controle worden telefonische consulten door meer dan de helft van de zorgverleners ingezet (66%). Andere vormen van zorg op afstand die ingezet worden zijn online afspraken maken, online inzage in het dossier en er wordt advies gegeven over online informatie over cataract. Ongeveer de helft (47%) geeft aan geen zorg op afstand (meer) in te zetten bij de zorg voor cataractpatiënten, het is onduidelijk welke fase dit betreft. Een veel genoemde reden voor het niet (meer) inzetten van zorg op afstand is dat het oog niet goed beoordeeld kan worden. Dit belemmert met name inzet in de diagnostische fase. Daarnaast geven enkelen aan dat zorg op afstand niet de wens van de patiënt was of het consult op afstand moeizaam verliep. De meest genoemde belemmering voor zorg op afstand bij cataract is dat er geen gedegen oogonderzoek kan plaatsvinden en daardoor mogelijke complicaties niet of te laat worden ontdekt. Ander veelgenoemde belemmeringen zijn dat oudere patiënten vaak minder digitaal vaardig zijn, slecht telefonisch bereikbaar zijn en niet goed kunnen horen. Als laatste wordt veel genoemd dat, door eerdergenoemde redenen, zorg op afstand juist meer tijd kost, en vaak naast de gewone poli moet worden uitgevoerd. De meest genoemde bevorderingen voor zorg op afstand bij cataract zijn dat het efficiënter is voor de patiënt, de patiënt minder belasting ervaart en het beter is voor het milieu omdat er minder reisbewegingen zijn. Verder geven respondenten aan dat het efficiënter kan zijn voor de zorgverlener (mits goed ingericht) en zij hierdoor minder werkdruk en kortere wachttijden verwachten. Veel deelnemers geven ook aan dat zorg op afstand bij cataract voornamelijk geschikt is voor het doorgeven van uitslagen en het bespreken van het verloop van de zorg. Bij de zorgverleners zijn er vragen over de (juridische) randvoorwaarden voor de inzet van zorg op afstand en wie de verantwoordelijkheid draagt.
De gezondheidsgelijkheid is een belangrijke factor voor de toegankelijkheid van de zorg. Met de toepassing van digitale zorg is het om die reden van groot belang dat de voorschrijvende zorgverlener van tevoren een inschatting maakt van de gezondheidsvaardigheden en de haalbaarheid van deze toepassingen voor de individuele patiënt. De toepassing van digitale zorg en zorg op afstand zal niet voor iedereen toegankelijk zijn, wat ook het behoud van toegang tot fysieke zorg essentieel maakt.
Randvoorwaarden voor het inzetten van zorg op afstand staan beschreven in de generieke module (zie generieke module – nog in ontwikkeling). Een belangrijke belemmerende factor op het gebied van implementatie is het waarborgen van de privacy en de koppeling aan het medisch dossier. Het KNMG heeft een rapport gepubliceerd over het omgaan met medisch gegevens, o.a. in een online setting. Tevens moet de zorgverlener toegang hebben tot het digitale platform. De controle van de therapietrouwheid, blijft, net als bij andere oogheelkundige adviezen en therapieën lastig. Wanneer de patiënten de instructies voorafgaand aan de meting goed opvolgen, zullen ze de meting op een adequate manier kunnen volbrengen. Tevens bieden digitale tools interne controlemomenten om de therapietrouwheid te peilen.
De aanvaardbaarheid binnen een zorgorganisatie hangt af van de koppeling met het medisch dossier, wat eventueel via een overkoepelend digitaal platform gerealiseerd kan worden. Op deze manier kan de informatie eenvoudig uitgewisseld worden tussen zorgverleners. De toegankelijkheid van deze tool door de zorgverlener is goed, behoeft enkel basale IT-kennis (zoals reeds vereist is bij gebruik van een medisch patiëntendossier). Interpretatie van de metinguitslag valt tevens onder de reguliere oogheelkundige kennis.
Aanbeveling-1
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
Het gevonden bewijs voor de toepassing van zorg op afstand in de cataractzorg is beperkt. De momenteel beschikbare digitale tools zijn slechts beperkt onderzocht in de doelpopulatie van post-cataract patiënten. Verschillende metingen zijn van belang binnen de postoperatieve cataract zorg, met de visus als centrale uitkomstmaat, aangezien dit een belangrijke maat betreft voor de aanwezigheid van een mogelijke (visusbedreigende) complicatie. De digitale visusmeting is gevalideerd voor post-cataract patiënten, waarbij door de literatuur wordt benadrukt dat deze toepassing slechts geschikt is als screeningtool. Voor het postoperatief meten van refractie zijn geen tools beschikbaar, dit maakt het (nog) niet mogelijk om het gehele postoperatieve traject op afstand aan te bieden. Voor de inzet in andere fasen van het zorgpad ontbreekt ook bewijs, al zijn de zorgverleners over het algemeen van mening dat zorg op afstand niet in de diagnostische fase ingezet kan worden (tabel 2). De digitale zorg kan mogelijk een goede aanvulling zijn op de standaard zorg, echter is er nog geen bewijs hiervoor gevonden in de literatuur. Een groot deel van de patiënten lijkt tevreden te zijn met zorg op afstand modaliteiten binnen het zorgpad. Beperkingen van deze digitale vorm van zorg zijn zowel de digitale geletterdheid, beschikbaarheid en vaardigheden, als de voorkeuren van patiënten en de zorgverleners. De inzetbaarheid van zorg op afstand moet worden besproken met de patiënt. De praktische zaken, zoals privacy en implementatie van zorg op afstand voor cataractpatiënten is nog niet onderzocht en beschreven in de literatuur. Tevens moet er onderzoek plaatsvinden naar de kwaliteit en veiligheid op grote schaal, kosteneffectiviteit en de ervaringen van patiënten. Aanvullend onderzoek is nodig om deze effecten van zorg op afstand te evalueren.
Tabel 2: Overzicht van de mogelijkheden voor het inzetten van zorg op afstand bij de zorg voor cataract patiënten per fase van het zorgpad (na overleg met de patiënt)
*De inzet van zorg op afstand in deze fase van het zorgpad is niet onderzocht in de literatuur
Onderbouwing
Achtergrond
In de module over het postoperatieve beleid na een cataractoperatie wordt het volgende aanbevolen (zie module postoperatieve beleid na een cataractoperatie):
“Een postoperatieve controle op de eerste dag kan zowel in de instelling als telefonisch uitgevoerd worden door de oogarts of een ervaren medewerker onder supervisie van de oogarts, mits de patiënt op een eenvoudige manier toegang heeft tot advies en behandeling.
De laatste controle moet binnen dezelfde instelling plaatsvinden door een oogarts of een ervaren medewerker onder supervisie van de oogarts.
Voor deze controle wordt een afspraak gemaakt om:
- de vooruitgang en de medicatie te beoordelen;
- gegevens over het behandelresultaat (refractie, visus, oogdruk, beoordeling media en fundi) en de incidentie van complicaties te verzamelen;
- daar waar nodig een operatie aan het tweede oog te bespreken;
- een follow-up af te spreken voor een gelijktijdig bestaande oogziekte;
- advies te geven over het voorschrijven van een bril (waarvoor ongeveer vier weken na de phacoemulsificatie een bril advies kan worden gegeven)”
In aansluiting met het Integraal Zorg Akkoord (IZA), om daar waar het kan zorg op afstand te leveren, is de vraag van deze module in hoeverre dit postoperatieve traject ook digitaal vormgegeven kan worden. Het doel van deze module zal zijn om op basis van beschikbare bewijskracht en vanuit het perspectief van zowel de zorgverlener als de patiënten te beoordelen in hoeverre onderdelen van het postoperatieve traject op afstand aan te bieden zijn.
Conclusies
Low GRADE |
Validity
The evidence suggests that a web-based tool has sufficient validity (construct and criterion validity) for measuring uncorrected distance visual acuity and corrected distance visual acuity (using trial frames with subjective manifest refraction) when compared with conventional charts (EDTRS and Snellen) in patients after cataract surgery.
Source: (Wanten 2022) |
- GRADE |
No evidence was found regarding the validity of instruments to measure refraction, eye pressure, examine media and fundi, and detect complications when compared with face to face measurements in the clinic, in patients who underwent cataract surgery.
Source: - |
Samenvatting literatuur
Description of studies
Wanten (2022) performed a prospective method comparison study to validate the Easee web-based tool for the assessment of visual acuity in patients who underwent cataract surgery. In this study a web-based tool (index test) for measuring visual acuity was compared to Snellen and ETDRS (Early Treatment Diabetic Retinopathy Study) charts (reference tests), which was considered the golden standard. The web-based tool is an online visual function test. With this test, visual function can be assessed by the patients using a computer, 3-meter distance, and a smartphone which is used as a remote controller to submit the input from the user. The patients performed the web-based test twice, once to assess monocular uncorrected distance visual acuity (UDVA) and the second time to assess monocular corrected distance visual acuity (CDVA). CDVA was assessed using trial frames with the subjective manifest refraction as used during the reference tests. The procedure consisted of three parts with audio and visually instructed guidance: intake, arrangement of the test (calibrating) and performing the test. In total 46 patients were recruited from a Dutch University Eye Clinic to participate in the study. Inclusion criteria were patients aged 18 – 69, who underwent cataract surgery on one or both eyes. The patients had to be able to perform the web-based tool in Dutch, German or English. All operated eyes were first evaluated with the Snellen chart (UDVA and CDVA, first left then right eye). Next UDVA and CDVA of the operated eyes was assessed with the ETDRS chart. Subsequently the patients were asked to use the web-based tool. All measurements took place in a fixed sequence. In the article the following measurement properties were reported: correlation between the web-based tool and ETDRS and Snellen chart (e.g. the golden standard; criterion validity), % of results in agreement with the hypothesis (< 0.15 logMAR difference; construct validity for hypothesis testing) and limits of agreement between the web-based test and ETDRS and Snellen Chart (validity).Time to complete the test was also reported as an outcome. Additionally, after using the web-based tool, patients were asked to fill out a questionnaire to examine pretest and posttest confidence of the subjects towards the tool. These results were discussed in the recitals.
Results
Digital tools for measuring visual acuity
Validity: measurement error.
Wanten (2022) reported the systematic and random error of a patient’s score that is not attributed to the true changes in measurement (measurement error). In 46 post-cataract surgery patients, the measurement error of UDVA and CDVA (using trial frames with subjective manifest refraction) measurements with the web-based tool, ETDRS and Snellen chart was assessed. The limits of agreement of the web-based tool compared to the ETDRS were -0.26 to 0.15 logMAR for UDVA and -0.21 to 0.12 logMAR for CDVA The limits of agreement for the web-based tool compared to the Snellen Chart were -0.22 to 0.24 for UDVA and -0.27 to 0.13 for CDVA (Table 2) The limits of agreement are wider than the minimal important difference (0.15 logMAR; Table 1). This indicates a difference, between the web-based tool and the ETDRS and Snellen chart, that is not only due to measurement error.
Validity: criterion validity
Wanten (2022) reported the degree to which the web-based tool for visual acuity is an adequate reflection of the ETDRS and Snellen Chart (criterion validity). In 46 post-cataract surgery patients, correlation between the UDVA and CDVA (using trial frames with subjective manifest refraction) measurements with the web-based tool, ETDRS and Snellen chart was assessed. Correlation between the web-based tool and the ETDRS chart was 0.94 for UDVA and 0.89 for CDVA, both eyes combined. Correlation between the web-based tool and Snellen chart was 0.89 for UDVA and 0.71 for CDVA (both eyes combined) (Table 1). The correlation coefficients are larger than the minimum value of 0.70, as reported in the Prinsen (2018), indicating sufficient correlation (see Appendix).
Validity: construct validity for hypothesis testing
It was hypothesized that the web-based tool had similar UDVA and CDVA measurement results as the conventional ETDRS and Snellen chart. A difference > 0.15 logMAR was considered clinically relevant. It was stated that 88.2% of the measurements were within this clinically relevant cut-off of 0.15 logMAR (Table 2). According to Prinsen (2018), this indicates a sufficient number of measurements (> 75%) was in accordance with the hypothesis (see Appendix).
Table 1: Overview of the results and risk of bias assessment of the different measurement properties reported for the web-based tool studied in Wanten (2022)
Measurement property |
Result |
RoB assessment |
Evaluation of results (against criteria for good measurement properties) |
Validity: measurement error |
LoA: web-based tool vs. ETDRS UDVA: -0.26 to 0.15 CDVA: -0.21 to 0.12
LoA: web-based tool vs. Snellen UDVA: -0.22 to 0.24 CDVA: -0.27 to 0.13 |
Very good |
- insufficient |
Validity: criterion validity |
Correlation coefficients (both eyes combined) web-based tool vs. ETDRS UDVA: 0.94 CDVA: 0.89
Correlation coefficients (both eyes combined) web-based tool vs. Snellen UDVA: 0.89 CDVA: 0.71 |
Very good |
+ sufficient |
Validity: construct validity |
Percentage within 0.15 logMar: 88.2% |
Very good |
+ sufficient |
Digital tools for measuring refraction
None of the studies reported validity of digital tools to measure refraction in patients who underwent cataract surgery.
Digital tools for measuring eye pressure
None of the studies reported validity of digital tools to measure eye pressure in patients who underwent cataract surgery.
Digital tools for examining media and fundi
None of the studies reported validity of digital tools to examine media and fundi in patients who underwent cataract surgery.
Digital tools for detecting complications
None of the studies reported validity of digital tools to detect complications in patients who underwent cataract surgery.
Level of evidence of the literature
Web-based tool for visual acuity assessment
The level of evidence for the measurement property validity started high. The level of evidence was downgraded with two levels because of the number of included patients being less than 50 (-2 imprecision). The final level of evidence was graded ‘low’.
The level of evidence for tools for refraction, eye pressure, media and fundi and complications could not be graded as it was not reported in the included studies.
Zoeken en selecteren
A systematic review of the literature was performed to answer the following question:
What is the validity of digital tools for measuring visual acuity, refraction, eye pressure, examining media and fundi and detecting complications, compared to regular measurements in the clinical setting for patients in the post-operative period after cataract surgery?
P: Patients in the post-operative period after cataract surgery (four weeks after surgery)
I: Digital tools for measuring visual acuity, refraction, eye pressure, media and fundi and complications
C: Regular measurements in the clinical setting
O: Validity of the tools (visual acuity, refraction, eye pressure, media and fundi, complications)
Relevant outcome measures
The working group defined the measurement properties according to the taxonomy of the Consensus Based Standards for the selection of health Measurement Instruments (COSMIN; Mokkink, 2010). Measurement properties that were reported in the included studies, were used as outcome measures for this guideline.
For visual acuity, the literature defines a threshold of 0.15 logMAR between two measurements as an acceptable margin of clinical relevance (Kaiser, 2009; Siderov, 1999; Rosser, 2001). The working group defined this threshold as a minimal clinically (patient) important difference.
For the other outcomes, the working group used the following scale to determine the degree of correlation between the digital tool and the measurements in the clinical setting:
- Strong correlation: correlation coefficient (r) = 0.8 – 1.0
- Moderate correlation: correlation coefficient (r): 0.5 – 0.8
- Weak correlation: correlation coefficient (r): 0.3 – 0.5
- No correlation: correlation coefficient (r): 0 – 0.3
Search and select (Methods)
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until the 13th of February 2023. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 279 hits. Studies were selected based on the following criteria: validation or diagnostic accuracy studies describing e-health self-evaluation applications that can be used in the post-operative period after cataract surgery. Five studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, four studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and one study was included.
Results
One study was included in the analysis of the literature. Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.
The risk of bias was assessed with the COSMIN risk of bias tool per measurement property that was reported in the study. The overall rating of the quality of the study was determined by taking the lowest rating in the risk of bias assessment (i.e., “the worst score counts” principle). The methodological quality of each study could be graded very good, adequate, doubtful or inadequate quality.
The results were then evaluated against the updated criteria for good measurement properties (see Appendix 1). The evaluation of the level of evidence was mostly executed as described in the COSMIN instruction manual for systematic reviews of PROMS (Mokkink, 2018). Measurement properties were evaluated per measurement tool according to the GRADE-principles, instead of one overall evaluation per measurement and one overall GRADE-evaluation per measurement tool. According to the COSMIN-manual, publication bias was not evaluated.
The level of evidence for validation studies starts high. The level of evidence can be downgraded on the following domains:
- Risk of bias
- One level for ‘serious risk of bias’ (multiple studies with doubtful quality available, or there is only one study of very good quality available)
- Two levels for ‘very serious risk of bias’ (multiple studies of inadequate quality or there is only one study of adequate quality)
- Three levels for ‘extremely serious risk of bias (there is only one study of doubtful quality available).
- Inconsistency
- One or two levels for unexplained heterogeneity between the reported outcomes
- Imprecision
- One level if the total study population: n = 50 – 100
- Two levels if the total study population: n < 50
- Indirectness
- One or two levels if the study was performed in another population or another context of use that the population or context of use in the guideline.
Referenties
- Al-Ani HH, Li S, Niederer RL. Telephone follow-up one day post-cataract surgery. Clin Exp Optom. 2022 Dec 4:1-5. doi: 10.1080/08164622.2022.2146482. Epub ahead of print. PMID: 36464321.
- Claessens JLJ, Geuvers JR, Imhof SM, Wisse RPL. Digital Tools for the Self-Assessment of Visual Acuity: A Systematic Review. Ophthalmol Ther. 2021 Dec;10(4):715-730. doi: 10.1007/s40123-021-00360-3. Epub 2021 Jun 25. Erratum in: Ophthalmol Ther. 2021 Dec;10(4):731-732. PMID: 34169468; PMCID: PMC8225487.
- Claessens JLJ, Maats EPE, Iacob ME, Wisse RPL, Jongsma KR. Introducing e-health technology to routine cataract care: patient perspectives on web-based eye test for postoperative telemonitoring. J Cataract Refract Surg. 2023 Jul 1;49(7):659-665. doi: 10.1097/j.jcrs.0000000000001189. Epub 2023 Mar 29. PMID: 37010267; PMCID: PMC10284124.
- Wanten JC, Bauer NJC, Claessens JLJ, van Amelsfort T, Berendschot TTJM, Wisse RPL, Nuijts RMMA. Evaluation of a visual acuity eHealth tool in patients with cataract. J Cataract Refract Surg. 2023 Mar 1;49(3):278-284. doi: 10.1097/j.jcrs.0000000000001108. Epub 2022 Dec 6. PMID: 36729837; PMCID: PMC9981317.
- Kaiser PK. Prospective evaluation of visual acuity assessment: a comparison of snellen versus ETDRS charts in clinical practice (An AOS Thesis). Trans Am Ophthalmol Soc. 2009 Dec;107:311-24. PMID: 20126505; PMCID: PMC2814576.
- Mokkink LB, Terwee CB, Patrick DL, Alonso J, Stratford PW, Knol DL, Bouter LM, de Vet HC. The COSMIN checklist for assessing the methodological quality of studies on measurement properties of health status measurement instruments: an international Delphi study. Qual Life Res. 2010 May;19(4):539-49. doi: 10.1007/s11136-010-9606-8. Epub 2010 Feb 19. PMID: 20169472; PMCID: PMC2852520.
- Prinsen CAC, Mokkink LB, Bouter LM, Alonso J, Patrick DL, de Vet HCW, Terwee CB. COSMIN guideline for systematic reviews of patient-reported outcome measures. Qual Life Res. 2018 May;27(5):1147-1157. doi: 10.1007/s11136-018-1798-3. Epub 2018 Feb 12. PMID: 29435801; PMCID: PMC5891568.
- Siderov J, Tiu AL. Variability of measurements of visual acuity in a large eye clinic. Acta Ophthalmol Scand. 1999 Dec;77(6):673-6. doi: 10.1034/j.1600-0420.1999.770613.x. PMID: 10634561.
- Rosser DA, Laidlaw DA, Murdoch IE. The development of a "reduced logMAR" visual acuity chart for use in routine clinical practice. Br J Ophthalmol. 2001 Apr;85(4):432-6. doi: 10.1136/bjo.85.4.432. PMID: 11264133; PMCID: PMC1723918.
Evidence tabellen
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Measurement properties and procedures |
Follow-up |
Interpretability of results |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Wanten 2022 |
Instruments assessed: Easee web-based tool for visual acuity
Setting and country University eye-clinic (single centre), the Netherlands
Sampling method No information
Funding and conflicts of interest One of the co-authors is a chief medical advisor and shareholder of Easee B.V. It was stated that: “None of the other authors has any financial or proprietary interest in any material or method mentioned” |
Inclusion criteria: - aged 18 – 69 years - underwent cataract surgery in one or both eyes - able to perform the test in Dutch, English or German
Exclusion criteria:
N total at baseline: N = 46, with 75 operated eyes
Sample characteristics Age ± SD: 62.9 ± 7.1 years (range 26 to 69)
Sex: 52% men
Bilateral cataract surgery: 29/46 (63%)
|
Describe the assessed measurement properties and their procedures:
Validity Criterion validity Construct validity (hypothesis testing)
Reliability Measurement error
Reference test: - ETDRS chart - Snellen chart |
Length of follow-up: Not stated
Loss-to-follow-up: None
Incomplete outcome data: None
How were missing data handled? Not relevant |
Was the distribution of the (total) scores in the study sample described?: 1. ETDRS / 2. Snellen/ 3. web-based
UDVA RE: 1. 0.15 ± 0.30 2. 0.17 ± 0.38 3. 0.22 ± 0.30
UDVA LE: 1. 0.14 ± 0.27 2. 0.11 ± 0.23 3. 0.17 ± 0.27
CDVA RE: 1.0.03 ± 0.22 2. 0.04 ± 0.12 3. 0.06 ± 0.21
CDVA LE: 1. 0.03 ± 0.15 2. 0.05 ± 0.08 3. 0.02 ± 0.14
Percentage of the sample with the lowest score possible: Not reported
Percentage of the sample with the highest score possible: Not reported
Minimally important change/difference determined or referred? 0.15 LogMar |
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Reliability Measurement error Limits of agreement: web-based tool vs. ETDRS UDVA: 0.15 to -0.26 LogMAR CDVA: 0.12 to -0.21 LogMAR
Limits of agreement: web-based tool vs. Snellen chart UDVA: 0.24 to -0.22 LogMar CDVA: 0.13 to -0.27 LogMar
Validity Criterion validity Correlation coefficients web-based tool vs. ETDRS chart UDVA: 0.94 (both eyes combined), CDVA: 0.89 (both eyes combined)
Correlation coefficients web-based tool vs. Snellen Chart: UDVA: 0.89 (both eyes combined) CDVA: 0.71 (both eyes combined)
Hypothesis testing for construct validity Web-based tool vs. ETDRS chart: maximum difference: -0.07 ± 0.10 logMAR
Web-based tool vs. Snellen chart: maximum difference: -0.08 ± 0.12 logMAR
Percentage within 0.15 LogMar: 88.2% |
|
Risk of Bias tables module zorg op afstand bij cataract
|
Very good |
Adequate |
Doubtful |
Inadequate |
n.a. |
Statistical methods |
|
|
|
|
|
For continuous scores: were correlations or the area under the receiver operating curve calculated? |
Correlations or AUC calculated |
X |
X |
Correlations or AUC NOT calculated |
n.a. |
Other |
|
|
|
|
|
Were there any important flaws in the design or statistical methods of the study? |
No other important methodological flaws |
X |
Other minor methodological flaws |
Other important methodological flaws |
x |
Hypothesis testing for construct validity (box 9a) = the degree to which the scores of a PROM are consistent with hypotheses. – compared to a comparison instrument (convergent validity); measurement errors.
Hypothesis: the difference between visual acuity measurements with the web-based tool and the EDTRS chart are <0.15 LogMar
|
Very good |
Adequate |
Doubtful |
Inadequate |
n.a. |
Design requirements |
|
|
|
|
|
Is it clear what the comparator instrument(s) measure(s)? |
Constructs measured by the comparator instrument(s) is clear |
X |
X |
Constructs measures by the comparator instrument(s) is not clear |
x |
Were the measurement properties of the comparator instrument(s) sufficient?
|
Sufficient measurement properties of the comparator instrument(s) in a population similar to the study population |
Sufficient measurement properties of the comparator instrument(s) but not sure if these apply to the study population |
Some information on measurement properties of the comparator instrument(s) in any study population |
No information on the measurement properties of the comparator instrument(s) OR evidence of insufficient measurement properties of the comparator instrument(s) |
x |
Statistical Methods |
|
|
|
|
|
Were design and statistical methods adequate for the hypotheses to be tested? |
Statistical methods applied are appropriate |
Assumable that statistical methods were appropriate |
Statistical methods applied NOT optimal |
Statistical methods applied NOT appropriate. |
x |
Table of excluded studies
Reference |
Reason for exclusion |
de Pennington N, Mole G, Lim E, Milne-Ives M, Normando E, Xue K, Meinert E. Safety and Acceptability of a Natural Language Artificial Intelligence Assistant to Deliver Clinical Follow-up to Cataract Surgery Patients: Proposal. JMIR Res Protoc. 2021 Jul 28;10(7):e27227. doi: 10.2196/27227. PMID: 34319248; PMCID: PMC8367096. |
Wrong design; study proposal |
Claessens JLJ, Geuvers JR, Imhof SM, Wisse RPL. Digital Tools for the Self-Assessment of Visual Acuity: A Systematic Review. Ophthalmol Ther. 2021 Dec;10(4):715-730. doi: 10.1007/s40123-021-00360-3. Epub 2021 Jun 25. Erratum in: Ophthalmol Ther. 2021 Dec;10(4):731-732. PMID: 34169468; PMCID: PMC8225487. |
Tools were not tested in cataract patients |
Sanguansak T, Morley K, Morley M, Kusakul S, Lee R, Shieh E, Yospaiboon Y, Bhoomibunchoo C, Chai-Ear S, Joseph A, Agarwal I. Comparing smartphone camera adapters in imaging post-operative cataract patients. J Telemed Telecare. 2017 Jan;23(1):36-43. doi: 10.1177/1357633X15625400. Epub 2016 Jul 9. PMID: 26851243. |
Study is the quality of an image made by a smartphone camera |
Al-Ani HH, Li S, Niederer RL. Telephone follow-up one day post-cataract surgery. Clin Exp Optom. 2022 Dec 4:1-5. doi: 10.1080/08164622.2022.2146482. Epub ahead of print. PMID: 36464321. |
No comparison to conventional follow-up |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 10-11-2023
Laatst geautoriseerd : 10-11-2023
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit ZonMW. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2023 de werkgroep van de eerdere richtlijnontwikkeling bijeengekomen, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met cataract.
Werkgroep
- Prof. Dr. R.M.M.A. (Rudy) Nuijts, oogarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum, NOG
- Drs. J. (Joukje) Wanten, AIOS oogarts (onder supervisie van Dhr. prof. dr. R.M.M.A. Nuijts), Maastricht Universitair Medisch Centrum, NOG
- Dr. M.C. (Marjolijn) Bartels, oogarts, Deventer Ziekenhuis, NOG
- Drs. B.A.E. (Bert) van der Pol, oogarts niet praktiserend, NOG
- Drs. M.M.M.J. (Margot) Dellaert, oogarts, Treant Zorggroep, NOG
- Dr. N.J. (Nic) Reus, oogarts, Amphia Ziekenhuis, NOG
- D. (Daniëlle) Straub, patiëntvertegenwoordiger Oogvereniging
Meelezers:
- Drs. R.C.M. (Marit) Maatman, oogarts, Alrijne Ziekenhuis, NOG
Extern Adviseur
- Dr. R.P.L. (Robert) Wisse, oogarts Utrecht Universitair Medisch Centrum (NOG)
Met dank aan
- Drs. J.L.J. (Janneau) Claessens, arts-onderzoeker Utrecht Universitair Medisch Centrum
Met ondersteuning van:
- Dr. J.F. de Groot, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Drs. D.G. Ossendrijver, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Drs. I. van Dusseldorp, senior literatuurspecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenwerkzaamheden |
Gemelde belangen |
Actie |
Van der Pol |
Niet praktiserend |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Dellaert |
Oogarts |
Medisch manager, onkostenvergoeding |
Geen |
Geen actie |
Bartels |
Zelfstandig ondernemer, via B.V. verbonden aan Verenigde Specialisten Deventer en zo aan Deventer Ziekenhuis |
Voorzitter subcommissie Richtlijnen NOG |
Deelname aan ZonMw studie IBSCS / DBSCS via UMC Maastricht (site - investigator)
Contactpersoon namens cornea werkgroep bij hoornvliespatiënten vereniging.
|
Geen trekker van de modules over ontstekings- en infectieprofylaxe bij reguliere cataractchirurgie. |
Maatman |
Oogarts, Alrijne Ziekenhuis
|
NOG bestuur (secretaris), betaald. Tot 2016/2017 advies Bayer / Eylea, betaald
|
Geen |
Geen trekker module ontstekingsprofylaxe reguliere cataractchirurgie. |
Reus |
Oogarts in het Amphia Ziekenhuis, Breda/Oosterhout
|
Bestuurslid Nederlandse Intraoculaire Implant Club (NIOIC) (onbetaald) Bestuurslid European Society of Cataract and Refractive Surgeons (ESCRS) (onbetaald)
|
Bestuurslid Nederlandse Intraoculaire Implant Club (NIOIC) (onbetaald)
1.Principal Investigator van Investigator-Initiated Trial waarvoor subsidie van Alcon (unresticted grant). Het onderwerp is de helderheid van ogen na een staaroperatie. Er wordt onderzoek gedaan naar de hoeveelheid lichtverstrooiing in de ogen na een cataractoperatie en redenen waarom er meer strooilicht in het oog overblijft na een cataractoperatie dan wordt verwacht. 2.Site-Investigator van studie naar bilaterale cataractchirurgie geïnitieerd door prof. R. Nuijts, oogarts (Universiteitskliniek voor Oogheelkunde Maastricht) waarvoor subsidie van ZonMW (unresticted grant). |
Geen trekker van modules met betrekking tot infectieprofylaxe bij reguliere cataractchirurgie en IOLs. |
Nuijts |
Prof.dr. RMMA Nuijts, hoogleraar Corneatransplantatie en Refractiechirurgie; MUMC Maastricht
|
- Voorzitter Nederlandse IntraOculaire Implant Club, NIOIC (onbetaald) |
Abbott: NL 56878.068.16/METC162029 A randomised, subject-masked evaluation of visual function after bilateral implantation of two types of presbyopia-correcting IOLs: the Symfony-study. Period: 01-12-2016 - 01-12-2018
Alcon: VERION versus conventional, manual ink-marking in toric IOL implantation. Period: 2015 - 2016
Alcon: ILJ466-P003 Post-Market Investigation of the Clareon IOL. Period: 2018 - 2028
Alcon: The ACRYSOF IQ PanOptix Presbyopia Correcting intraocular lens (IOL) Model TFNT00. Period: 01-12-2015 - 01-12-2017
CHIESI: NL 54419.000.15/CCMO15.0538 Multinational, multicentre, prospective, open-label, uncontrolled clinical trial to assess the efficacy and safety of Autologous Cultivated Limbal Stem Cells Transplantation (ACLSCT) for restoration of corneal epithelium in patients with limbal stem cell deficiency due to ocular burns. Period: 01-12-2016 - 01-12-2018
ESCRS: European Cornea and Cell Transplantation Registry (ECCTR), European Union Third Health Programme 2014-2020 and the European Society of Cataract and Refractive Surgeons. Period: 01-04-2016 - 2019
ESCRS: The ESCRS PREMED study: PREvention of Macular EDema after cataract surgery. Period: 2012 - 2016
InSciTE: EyeScite: smart biomedical solutions for better eyesight. |
Geen trekker van de modules met betrekking tot infectie- en onstekingsprofylaxe en IOLs bij reguliere cataractchirurgie. |
Joukje Wanten |
Arts-onderzoeker (promovendus) Oogheelkunde Maastricht Universitair Medisch Centrum |
Geen |
Geen |
Geen restricties |
Robert Wisse (Extern adviseur) |
Functie Oogarts Tot 31 december: UMC Utrecht Vanaf 1 januari 2023: Xpert Clinics Zeist. 0.7 FTE
Functie Associate Professor Digital Eye Health UMC Utrecht 0.1 FTE
Functie Chief Medical Advisor Easee BV 0.2 FTE |
Vice-voorzitter stichting Vision 2020 NL (onbetaald) Consultant voor Carl Zeiss GmbH (betaald) Consultant voor Novarits AG (betaald) |
Adviseur voor Easee BV en en minderheids-aandeelhouder (geen direct stemrecht uitoefen). Geen eigenaar van patenten.
Easee is een medtech bedrijf dat technologie ontwikkelt voor het leveren van oogzorg op afstand. Easee is betrokken bij wetenschappelijk onderzoek naar de inzet van haar technologie voor zorg op afstand bij cataract.
1. Stichting Blinden Penning - Research grant for Digital Eye Health- projectleider 2. Dr. F.P. Fischerstichting - Research grant for Digital Eye Health – projectleider 3. Louise Rottinghaus fonds - Research grant for Digital Eye Health- projectleider 4. TKI Health Holland - Digital Eye Health Research Consortium public-private partnership- projectleider 5. Dr F.P. Fischer stichting - Research grant for ADVISE study – projectleider 6. Easee BV - Research grant for remote monitoring of eye disease – projectleider 7. ZonMW - Research grant for iScreen study
Wij staan voor een enorme uitdaging om zorg in de toekomst toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig te houden. Mijn rol als arts, onnderzoeker en ondernemer is erop gericht om zorg op afstand toegankelijker te maken en dit een waardig alternatief te laten zijn voor conventionele (oog)zorg. In die zin heb ik belang bij het slagen van de Zorg op Afstand module van de richtlijn cataract. |
Extern adviseur van de werkgroep |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een raadpleging van de achterban via de De Oogvereniging, het uitnodigen van De Oogvereniging voor de invitational conference, het houden van een focusgroep met patiënten, en een afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kop ‘Waarden en voorkeuren van patiënten en zorgverleners – focusgroep). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan De Oogvereniging en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de module is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module zorg op afstand bij cataract |
Geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten). Het is onduidelijk in hoeverre hoe zorg op afstand al door zorgverleners en zorgaanbieders wordt aangeboden (+/- 90%). Er wordt geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten verwacht en het betreft geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft.
Er worden geen substantiële investeringen voorzien op maatschappelijk niveau. Indien extra investeringen nodig zijn, komen er naar verwachting vanuit het IZA transformatiegelden beschikbaar waarop ziekenhuizen/ zorgorganisaties aanspraak kunnen doen; het kader “kosten” wordt verder uitgewerkt in een generieke module over zorg op afstand. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. [Review Manager 5.4] werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.