CRRT, MARS en plasmaferese bij acuut leverfalen
Uitgangsvraag
Wat is de plaats van continue nierfunctie vervangende therapie (CRRT), moleculair adsorbent recirculating system (MARS) en plasmaferese bij de behandeling van acuut leverfalen?
Aanbeveling
Plasmaferese is geen standaard behandeling bij acuut leverfalen maar kan op individuele basis, met name bij hemodynamische instabiele patiënten, worden overwogen.
Er is geen plaats voor behandeling met MARS.
Bied CRRT vroegtijdig aan bij patiënten met acuut leverfalen en nierinsufficiëntie.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
De kwaliteit van het bewijs is zeer laag waarbij de resultaten veelal worden beïnvloed door de beschikbaarheid van levertransplantatie. Het is mogelijk dat plasmaferese de overleving van patiënten met acuut leverfalen kan verhogen, echter lijkt het voordeel mogelijk beperkt tot degenen die niet getransplanteerd worden. De complicaties in beide studies waren vergelijkbaar in de interventie- en controlegroep (Saliba, 2013; Larsen, 2015). Mogelijke nadelen hangen samen met de eventuele noodzaak tot antistolling van het extracorporale circuit en verstoring van stollingsparameters die een rol spelen in de beslissing tot wel of geen levertransplantatie. Behandeling middels MARS heeft geen aangetoond voordeel. Indien er sprake is van een progressieve nierinsufficiëntie verdient het de aanbeveling om vroegtijdig een CRRT/dialyse katheter te plaatsen.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)
De patiënten zijn vaak te ziek om een perspectief in te brengen.
Kosten (middelenbeslag)
Er zijn geen gegevens over de kosteneffectiviteit van plasmaferese, MARS of CRRT. Plasmaferese en MARS zijn arbeidsintensieve en daarmee kostbare behandelingen.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Plasmaferese is in de meeste ziekenhuizen beschikbaar.
Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie
Er is mogelijk een beperkt voordeel van behandeling van plasmaferese bij patiënten met acuut leverfalen. De kwaliteit van het bewijs is laag en het effect te beperkt om behandeling met plasmaferese aan te bevelen. Gezien de beschreven hemodynamische verbetering na behandeling met plasmaferese (Larsen 2015), kan deze interventie op individuele basis bij hemodynamische instabiele patiënten aanbevolen worden. Dit moet worden afgewogen tegen eventuele genoemde nadelen. Als dosering kan worden aangehouden: 15% van het ideale lichaamsgewicht aan plasma gedurende 3 opeenvolgende dagen.
Aangezien acuut nierfalen een veel voorkomende (vroege) complicatie is bij patiënten met acuut leverfalen, zal er in een aanzienlijk deel van de patiënten een indicatie zijn voor nierfunctie vervangende therapie. Naast de behandeling van acuut nierfalen is er geen bewijs voor een additioneel voordeel van CRRT bij patiënten met acuut leverfalen. De werkgroep is van mening dat vroegtijdige behandeling middels CRRT kan bijdragen aan metabole optimalisatie bij patiënten met acuut leverfalen en nierinsufficiëntie. Het mogelijke effect van CRRT is op het serum ammoniak bij patiënten met acuut leverfalen is nog niet duidelijk.
Onderbouwing
Achtergrond
Acuut leverfalen wordt vaak gecompliceerd door acute nierinsufficiëntie, hetzij ten gevolge van directe medicamenteuze nefrotoxiciteit (bijvoorbeeld paracetamol) danwel in het kader van multiorgaanfalen. Continue nierfunctie vervangende therapie (CRRT), waartoe CVVH of CVVHD(F) behoren, is noodzakelijk bij overvulling, ernstige hyperkaliëmie en ernstige acidose. Daarnaast is CRRT mogelijk in staat om het serum ammoniak te verlagen. Voor leverfunctievervanging zijn CRRT, MARS en plasmaferese mogelijkheden ter ondersteuning van de falende ontgiftende werking van de lever. Het is onduidelijk of plasmaferese en MARS beter is dan CRRT. Het effect van deze ondersteunende therapieën op de overleving is onduidelijk. De werkgroep heeft overige, minder gangbare, modaliteiten van leverfunctie vervangende therapieën buiten beschouwing gelaten.
Conclusies
Overleving - plasmaferese
Zeer laag GRADE |
Op dit moment is er is geen bewijs dat plasmaferese de overleving beïnvloedt bij patiënten met acuut leverfalen die getransplanteerd worden; mogelijk verhoogt plasmaferese de overleving in vergelijking met standaardbehandeling bij patiënten met acuut leverfalen die niet voor transplantatie in aanmerking komen.
Bronnen: (Larsen, 2015) |
Overleving - MARS
Zeer laag GRADE |
Er is geen bewijs dat MARS de overleving beïnvloedt bij patiënten met acuut leverfalen; mogelijk heeft MARS geen invloed op overleving in vergelijking met standaardbehandeling (eventueel met CRRT) bij patiënten met acuut leverfalen.
Bronnen: (Saliba, 2013) |
Transplantatievrije overleving - plasmaferese
Zeer laag GRADE |
Er is geen bewijs dat plasmaferese de transplantatievrije overleving verbetert bij patiënten met acuut leverfalen die op de wachtlijst staan.
Bronnen: (Larsen, 2015) |
Transplantatievrije overleving - MARS
Zeer laag GRADE |
Er is geen bewijs dat MARS de transplantatievrije overleving verbetert bij patiënten met acuut leverfalen die op de wachtlijst staan.
Bronnen: (Saliba, 2013) |
Samenvatting literatuur
Beschrijving studies
Plasmaferese
Larsen (2015) voerde een RCT uit naar high volume plasma (HVP) in patiënten met acuut leverfalen. De patiënten in de HVP-groep (n=92) ontvingen 15% van het ideale lichaamsgewicht (8 tot 12 liter per dag, per procedure) aan plasma gedurende drie opeenvolgende dagen. Plasma werd met 1 tot 2 liter per uur verwijderd en vervangen. De controlegroep (n=90) ontving de standaardbehandeling voor acuut leverfalen. Indien nodig ontving de controlegroep continue hemofiltratie, maar het is niet duidelijk hoeveel mensen dit hebben gekregen. Overleving, levertransplantatie en transplantatievrije overleving gedurende de ziekenhuisopname werden meegenomen als uitkomstmaten. De gemiddelde duur van de ziekenhuisopname was 21,9 (SD 28,3) dagen in de HVP-groep en 41,8 (SD: 27,9) dagen in de controlegroep.
MARS
Saliba (2013) heeft een RCT uitgevoerd naar het effect van MARS op overleving in 16 Franse transplantatiecentra. In totaal zijn er 102 patiënten met acuut leverfalen geïncludeerd, waarvan 49 patiënten behandeld met MARS en 53 met een conventionele behandeling (waaronder mogelijk CRRT). De interventiegroep ontving minimaal 5 uur een MARS behandeling gedurende de eerste 12 uur, gevolgd door 3 opeenvolgende sessies van minstens 8 uur in de eerste 4 dagen. Ten slotte ontving de interventiegroep 2 tot 3 MARS sessies per week tot een therapeutische respons (afname hepatische encefalopathie, verandering in bloedwaarden) of levertransplantatie. Overleving en transplantatievrije overleving is beschreven gedurende 6 maanden.
Resultaten
Overleving
Plasmaferese
Larsen (2015) vond een overleving van 58,7% in de HVP-groep en 47,8% in de controlegroep tot ontslag uit het ziekenhuis (p<0,01) (Larsen, 2015).
MARS
Behandeling met MARS resulteerde in een hogere overleving (84,9%) in vergelijking met de conventionele behandeling (75,5%), maar dit verschil was niet statistisch significant (p=0,28) (Saliba, 2013).
Transplantatie vrije overleving
Plasmaferese
HVP resulteerde in een hogere transplantatievrije overleving in vergelijking met de controlegroep in de eerste drie maanden. Dit was gepresenteerd middels een Kaplan Meier curve, met een log-rank p-waarde <0,01 (Larsen, 2015).
MARS
Saliba (2013) vond geen verschil in transplantatievrije overleving tussen de MARS (19%) en de controle groep (27%), p=0,35.
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht van RCTs begint hoog. De bewijskracht voor de uitkomstmaat overleving en transplantatievrije overleving is met 3 niveaus verlaagd tot zeer laag gezien de beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en voor het geringe aantal patiënten (imprecisie).
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvragen:
- Wat zijn de (on)gunstige effecten van plasmaferese bij patiënten met acuut leverfalen?
- Wat zijn de (on)gunstige effecten van moleculair adsorbent recirculating system (MARS) bij patiënten met acuut leverfalen?
- Wat zijn de (on)gunstige effecten van continue venoveneuze hemofiltratie (CRRT) bij patiënten met acuut leverfalen?
P: patiënten patiënten met acuut leverfalen;
I: interventie CCRT, MARS of plasmaferese;
C: controle geen CRRT, MARS of plasmaferese;
O: outcome overleving, transplantatievrij overleving.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte overleving en transplantatievrije overleving voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 8 mei 2019 met relevante zoektermen gezocht naar studies naar CRRT, MARS en plasmaferese bij acuut leverfalen. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 327 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische reviews en RCT’s gepubliceerd na 2000. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 17 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 14 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en twee studies definitief geselecteerd.
Resultaten
In totaal zijn er twee studies, waarvan één over MARS en één over plasmaferese, opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.
Referenties
- Gerth, H. U., Pohlen, M., Thölking, G., Pavenstädt, H., Brand, M., Wilms, C., ... & Schmidt, H. H. (2017). Molecular adsorbent recirculating system (MARS) in acute liver injury and graft dysfunction: Results from a case-control study. PloS one, 12(4), e0175529.
- Larsen, F. S., Schmidt, L. E., Bernsmeier, C., Rasmussen, A., Isoniemi, H., Patel, V. C., ... & Eefsen, M. (2016). High-volume plasma exchange in patients with acute liver failure: an open randomised controlled trial. Journal of hepatology, 64(1), 69-78.
- Saliba, F., Camus, C., Durand, F., Mathurin, P., Letierce, A., Delafosse, B., ... & Samuel, D. (2013). Albumin dialysis with a noncell artificial liver support device in patients with acute liver failure: a randomized, controlled trial. Annals of internal medicine, 159(8), 522-531.
Evidence tabellen
Risk of bias tabellen (RCT’s)
Study reference
|
Describe method of randomisation |
Bias due to inadequate concealment of allocation?
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to loss to follow-up?
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to violation of intention to treat analysis?
(unlikely/likely/unclear) |
Larsen, 2015 |
A research co-ordinator was telephoned in the co-ordinating centre (Copenhagen) and SMT or SMT plus HVP was defined from a pre-made randomization code that was blinded to the co-ordinator (transplant oordinating staff) and the investigators by using opaque envelopes. |
Unlikely |
Likely
No blinding was performed |
Likely
No blinding was performed |
Likely
No blinding was performed |
Unlikely |
Unlikely |
Unlikely |
Saliba, 2013 |
Randomization took place via a telemetric procedure. Investigators connected to a server, identified themselves, and inputted the minimum data needed to identify the patient in the study, including cause of ALF, after which they received information on the randomization group for that patient |
Unlikely |
Likely
No blinding was performed |
Likely
No blinding was performed |
Likely
No blinding was performed |
Unlikely |
Unlikely |
Unlikely |
Exclusietabel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Camus, 2006 |
Onjuist design - Case series |
Cheng, 2018 |
Onjuist design/interventie - Prognostische factoren voor plasma exchange |
Davenport, 2015 |
Onjuist design – reactie op de RCT van Larsen 2015 |
Ide, 2015 |
Verkeerde patiëntenpopulatie - studie in kinderen |
Khuroo, 2004 |
Systematic review – individuele studies geincludeerd |
Kjaegard, 2003 |
Systematic review – individuele studies geincludeerd |
Knight, 2016 |
Verkeerde interventie - renal replacement therapy, CRRT niet specifiek benoemd. |
Lahmer, 2015 |
Verkeerde populatie – patiënten met gedecompenseerde levercirrose en acuut leverfalen – in resultaten geen onderscheid gemaakt. |
Liu, 2004 |
Systematic review – individuele studies geïncludeerd |
Niranjan - Azadi, 2016 |
Verkeerde populatie – vergelijking patiënten met en zonder acute nierinsufficientie. |
Olin, 2015 |
Onjuist design - case series |
Schmidt, 2003 |
Verkeerde interventie - sustained low-efficiency dialysis |
Stutchfield, 2011 |
Systematic review – individuele studies geincludeerd |
Wiersema, 2015 |
Onjuist design - case series |
Yokoi, 2009 |
Verkeerde interventie - continuous hemodiafiltration |
Zheng, 2013 |
Systematic review – individuele studies geincludeerd |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 16-12-2020
Laatst geautoriseerd : 16-12-2020
Geplande herbeoordeling : 01-01-2026
Voor het beoordelen van de actualiteit na totstandkoming van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de NVMDL of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVMDL is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Doel is om een richtlijn te verkrijgen waarin de meeste recente medische kennis omtrent de zorg voor volwassen patiënten met acuut leverfalen wordt meegenomen.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met acuut leverfalen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met acuut leverfalen.
Werkgroep
- Prof. dr. H.J. Metselaar, MDL-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVMDL, voorzitter
- Prof. dr. B. van Hoek, MDL-arts, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NVMDL
- Dr. E.T.T.L. Tjwa, MDL-arts, Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, NVMDL
- Dr. S.D. Kuiken, MDL-arts, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam, NVMDL
- Dr. J. de Bruijne, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NVMDL
- Dr. D. van Westerloo, internist-intensivist, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NIV/NVIC
- Drs. J.E. de Haan, internist-intensivist, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NIV/NVIC
- Dr. A.P. van den Berg, internist, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NIV
- Drs. J. Nieuwenhuizen, chirurg-intensivist, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NVvH
Klankbordgroep
- Prof. dr. R.J. Porte, hoogleraar chirurgie, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NVvH
- Dr. H.J. Flink, MDL-arts, Catharinaziekenhuis, Eindhoven, NVMDL
- Prof. dr. U.H.W. Beuers, internist en MDL-arts, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, NVMDL
- Drs. J.A. Willemse, Nederlandse Leverpatiënten Vereniging
Met ondersteuning van
- L. Boerboom, literatuurspecialist, Kenniscentrum Medisch Centrum Leeuwarden
- Dr. S.R. Zwakenberg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. ir. N.L. van der Zwaluw, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Prof. Dr. H.J. Metselaar |
MDL-arts/ hoogleraar, Erasmus MC |
- voorzitter Stichting voor Lever- en Maag-Darm onderzoek, onbetaald - penningmeester Nederlandse Vereniging voor Hepatologie, onbetaald - voorzitter METC Erasmus MC, onbetaald |
geen |
geen actie vereist |
Prof. B. van Hoek |
MDL-arts/ hoogleraar, LUMC |
geen |
- Novartis -deelname aan internationale medicijnstudie bij auto-immuun hepatitis - Zambon -unrestricted grant voor onderzoek naar auto-immuun hepatitis en overlap syndromen - Chiesi -investigator-initiated studie naar farmacokinetiek van Envarsus (tacrolimus) na levertransplantatie - Abbvie -studie naar lange termijn effect op leverfibrose na DAA behandeling van hepatitis C - Norgine - deelnemen aan rifaximin bij hepatische encefalopathie studie - CLIF consortium -deelname aan internationale studies naar acuut-op-chronisch leverfalen - Perspectum -studies naar nieuwe MRI technieken bij leverziekte en na levertransplantatie - Astellas- deelname aan immuunsuppressie studie na levertransplantatie - OrganAssist -deelname aan studie met machineperfusie voor levertransplantatie |
Geen actie vereist, de onderwerpen van de genoemde studies komen niet terug in deze richtlijn. |
Dr. E.T.T.L. Tjwa |
MDL-arts, Radboud UMC |
geen |
geen |
geen actie vereist |
Dr. J. de Bruijne |
MDL-arts, UMC Utrecht |
geen |
geen |
geen actie vereist |
Dr. S.D. Kuiken |
MDL-arts, OLVG Amsterdam |
geen |
geen |
geen actie vereist |
Dr. D. van Westerloo |
Internist-intensivist, LUMC |
- Intensivist MICU zuidwest, betaald - Repatriëringen Eurocross, betaald |
Studie naar slaap op de IC, JAZZ pharmaceuticals. Niet relevant voor deze commissie |
geen actie vereist |
Drs. J.E. de Haan |
Internist-intensivist, Erasmus MC |
geen |
geen |
geen actie vereist |
Dr. A.P. van den Berg |
Internist; staflid afdeling MDL, UMCG |
geen |
geen |
geen actie vereist |
Drs. J. Nieuwenhuizen |
Chirurg-intensivist, LUMC |
geen |
geen |
geen actie vereist |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigde patiëntenvereniging in de klankbordgroep.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er middels een schriftelijke knelpunteninventarisatie knelpunten aangedragen door de NIV, NVMDL, NLV, NVIC, NVSHA, NVN, V&VN, ZiNL. De resultaten hiervan zijn opgenomen onder aanverwante producten.
De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVMDL, 2010) op noodzaak tot revisie. De werkgroep stelde vervolgens een lijst met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming) en belangrijk (maar niet cruciaal). Ieder statistisch verschil werd als klinisch (patiënt) relevant verschil gedefinieerd.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekdatum en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoek strategieën zijn op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek en Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, randvoorwaardelijke of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg, zoals overleg en verwijzing, worden behandeld in de module Organisatie van zorg – overleg en verwijzing.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.