Actinische keratose (AK)

Initiatief: NVDV Aantal modules: 10

Behandeling veldverandering bij actinische keratose

Uitgangsvraag

Wat is de voorkeursbehandeling bij een actinische veldverandering?

Aanbeveling

Adviseer een patiënt met actinische veldveranderingen om 5-FU te gebruiken.

  • Het geadviseerde doseerschema is tweemaal daags gedurende vier weken.
  • In geval eerder een forse reactie optreedt, kan worden volstaan met een kortere behandelduur. Het is dan echter belangrijk om de uitgebreidheid van een reactie te objectiveren, aangezien patiënten zelf meestal een referentiekader missen.
  • Indien een eerste behandeling met 5-FU onvoldoende effect heeft gehad, kan worden overwogen de behandeling te herhalen.

 

IMQ kan overwogen worden indien 5-FU eerder geen of onvoldoende effect heeft gehad of indien de smeerfrequentie van 5-FU niet behaald kan worden.

  • Het geadviseerde doseerschema is driemaal per week gedurende vier weken.
  • Indien een behandeling onvoldoende effect heeft gehad, kan worden overwogen de behandeling te herhalen

 

MAL-PDT of DL-PDT kan overwogen worden indien de patiënt het veld niet kan bereiken of non-compliant is.

 

Overweeg bij impetiginisatie ten gevolge van een behandeling chloorhexidine crème of fucidine crème als nabehandeling.

Overwegingen

Er zijn zeven behandelingen onderzocht, namelijk IMQ, 5-FU, conventionele MAL-PDT (MAL-PDT), daglicht PDT (DL-PDT), cryotherapie, chemische peeling en lasertherapie. In onderstaande tekst is afgewogen welke behandeling als eerste keuze therapie zou moeten worden aangeboden aan patiënten met een actinische veldverandering.

 

Kwaliteit van het bewijs

De systematische literatuuranalyse toonde met redelijke bewijskracht aan dat gebruik van 5-FU het hoogste percentage remissie geeft van actinische veldverandering. Remissie was ook zichtbaar na toepassing van IMQ, conventionele en daglicht MAL-PDT, cryotherapie, laser en chemische peeling zij het in mindere mate. Alle behandelingen waren duidelijk effectief ten opzichte van placebo. Tevens werd een netwerk meta-analyse (NMA) uitgevoerd, waarbij de verschillende behandelingen op basis van effectiviteit werden gerangschikt. In deze rangschikking werd middels direct en indirect bewijs aangetoond dat 5-FU de meest effectieve behandeling was.

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

De systematische literatuuranalyse en een netwerk meta-analyse van de studies toonde aan dat 5-FU de meest effectieve behandeling is. 5-FU heeft een gemiddeld tot groot effect op remissie van de laesie. IMQ had een gemiddeld effect, gevolgd door conventionele MAL-PDT en daglicht MAL-PDT met een vergelijkbaar gemiddeld tot klein effect. Er was geen duidelijk verschil in de proportie van ongewenste effecten gerelateerd aan de behandelkeuze tussen 5-FU en IMQ. Griepachtige verschijnselen worden beschreven bij IMQ. MAL-PDT is significant pijnlijker ten opzichte van de andere veldbehandelingen. In alle gevallen waren ongewenste effecten klein tot gemiddeld. De balans tussen de gewenste en ongewenste effecten is het meest optimaal bij toepassing van 5-FU.

 

Professioneel perspectief

De studieresultaten komen overeen met het beeld in de dagelijkse praktijk. In de literatuuranalyse is geen rekening gehouden met de grootte, ernst en lokalisatie van het aangedane veld. Het is de ervaring van de werkgroep dat deze klinische gegevens zeker meewegen in de keuze voor een behandeling. Indien impetiginisatie zich voordoet bij een behandeling, kan nabehandeld worden met chloorhexidine crème of fucidine crème.

Bij hyperkeratotische laesies (graad III actinische keratosen) dient curettage (en coagulatie) overwogen te worden als eerste keuze behandeling of voorafgaand aan een andere behandeling (cryotherapie, 5-FU), ongeacht de behandelkeuze, zodat de vervolgbehandeling de laesie beter bereikt. Een geïndureerde laesie kan duiden op een PCC. In deze gevallen dient een PCC uitgesloten te worden (zie de module Pathologie).

 

Waarden en voorkeuren van patiënten

De literatuur geeft weinig informatie over de waarden en voorkeuren van patiënten. Volgens de werkgroep streven de meeste patiënten remissie van de laesie na, waarbij zij graag een weinig invasieve behandeling met een zo hoog mogelijk cosmetisch eindresultaat willen krijgen. Een behandelgeschiedenis kan meewegen in de behandelkeuze van de patiënt. Het is goed om dit met uw patiënt te bespreken. De patiënt heeft daarnaast behoefte aan duidelijke instructies voor met name de zelf aan te brengen lokale behandelingen. Indien 5-FU wordt gebruikt, is het standaard behandelschema tweemaal daags gedurende vier weken. Bij IMQ is dat drie keer per week gedurende vier weken. In geval eerder een forse reactie optreedt, kan worden volstaan met een kortere behandelduur. Het is voor patiënten moeilijk om onderscheid te maken tussen de ‘normale’ reactie van de crème en een forse reactie die aanleiding is de behandeling eerder te staken. Het is belangrijk als behandelaar om de uitgebreidheid van een reactie te objectiveren voor de patiënt.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid

5-FU is de meest voordelige behandeling met bovendien de hoogste kosteneffectiviteit. Conventionele MAL-PDT is ten opzichte van 5-FU en IMQ duurder, is minder effectief en is daardoor dus ook beduidend minder kosteneffectief. IMQ bevindt zich hier tussenin. Cryotherapie is een goedkope behandeloptie. Over de kosteneffectiviteit van cryotherapie en daglicht MAL-PDT zijn geen gegevens beschikbaar. Wel is bekend dat daglicht MAL-PDT niet effectiever is dan conventionele PDT.

Zowel 5-FU als cryotherapie zijn in de eerste en tweede lijn beschikbaar. IMQ is in de tweede lijn beschikbaar. MAL-PDT is in principe in de tweede lijn beschikbaar, mits daarvoor de benodigde apparatuur is aangeschaft.

Cryotherapie leent zich niet goed wanneer het aangedane veld groter is dan één tot enkele laesies, omdat het moeilijk is toe te passen op een groter veld en pijnlijk is voor de patiënt. Cryotherapie lijkt daarom geen geschikte behandelkeuze bij actinische veldverandering.

De behandeling met MAL-PDT dient intramuraal plaats te vinden. 5-FU en IMQ kunnen beiden extramuraal gebruikt worden. Of intramuraal of extramuraal als een voordeel is, is afhankelijk van patiëntvoorkeur.

De frequentie van applicatie is bij IMQ lager dan bij 5-FU. 5-FU moet in principe tweemaal daags gedurende vier weken worden aangebracht, terwijl IMQ enkel drie keer per week moet worden aangebracht gedurende vier weken. Indien de AK zich bevindt op een plek die de patiënt niet zelf kan bereiken, moet de patiënt een beroep doen op hulp van een derde. Indien een lagere behandelfrequentie wenselijk is, kan IMQ overwogen worden.

Indien een patiënt geen hulp heeft van iemand die met de juiste frequentie de crème kan aanbrengen, kan uitgeweken worden naar conventionele of daglicht MAL-PDT of een chemische peeling, aangezien deze behandelopties eenmalige intramuraal worden toegepast. Dit kan ook overwogen worden voor patiënten die non-compliant zijn.

 

Overwegingen voor subgroepen: immuungecompromitteerde patiënten

In zes studies werd een behandeling onderzocht bij immuungecompromitteerde patiënten. Deze studies onderzochten kleine patiëntgroepen (10 tot 20 patiënten) en er was sprake van meerdere methodologische beperkingen, waardoor de uitkomsten een zeer lage bewijskracht hebben.

Er zijn geen aanwijzingen in de literatuur dat bij immuungecompromitteerde patiënten een andere behandeling gekozen moet worden dan bij immuuncompetente patiënten. De kans op huidmaligniteiten is bij deze patiënten groter aangezien zij a priori vaak een groot aantal laesies hebben en een verminderde immuniteit. De werkgroep adviseert in deze populatie om laagdrempeliger te behandelen en patiënten frequenter terug te zien ter follow-up.

 

Rationale voor de aanbeveling

Overwegende de effectiviteit van de interventies als ook patiëntvoorkeuren en doelmatigheid wordt 5-FU geadviseerd aan patiënten met een actinische veldverandering. Afhankelijk van de behandelgeschiedenis, toepasbaarheid en patiëntvoorkeuren kan IMQ, conventionele of daglicht MAL-PDT overwogen worden.

Onderbouwing

Actinische keratose (AK) is de meest voorkomende potentieel premaligne huidafwijking. Premaligne wil zeggen dat zich hieruit na verloop van tijd een plaveiselcelcarcinoom (PCC) kan ontwikkelen. Actinische veldveranderingen komen relatief veel voor, zeker bij immuun-gecompromitteerde patiënten. Er zijn verschillende behandelopties beschikbaar met verschillende voor een nadelen. In deze module is beschreven wat de behandelstrategie is in geval van een veldverandering.

Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd. Voor dit onderzoek is de volgende PICO opgesteld:

 

P: Patiënten met actinische keratosen (≥18 jaar)

I: Conventionele fotodynamische therapie (PDT), daglicht PDT, cryotherapie, laserablatie, Imiquimod, 5-Fluorouracil, chemische peeling

C: Geen behandeling, placebo behandeling, andere behandelingen voor actinische keratosen

O: zie hieronder weergegeven

 

Uitkomstmaten

De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Primair

  • Curatie (clearance rate)
  • Tijd tot recidief

Secundair

  • Cosmetisch eindresultaat
  • Bijwerkingen (de vijf meest gerapporteerde bijwerkingen)
  • Kosten

 

Zoeken en selecteren

Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is te vinden in de zoekverantwoording. Studies werden geïncludeerd wanneer deze overeenkwamen met de elementen van de PICO en aan de volgende in- en exclusiecriteria voldeden:

 

Inclusie

  • Studies die gebruik maken van de fotosentisizer ‘Methyl aminolevulinate’ (MAL)
  • Uitkomst werd idealiter gemeten na één maand tot één jaar, maar studies met een langere follow-upduur zijn ook geïncludeerd
  • Primair werden er RCT’s geïncludeerd. Vergelijkende observationele studies werden geïncludeerd indien van voldoende kwaliteit of indien er voor een behandeling geen RCT’s beschikbaar waren.
  • Behandelingen die beschikbaar zijn in Nederland.

 

Exclusie

  • Interventies die niet in Nederland beschikbaar zijn of weinig toegepast worden (5-FU+salicylzuur, Imiquimod 3,75%, ALA-PDT, colchicine crème, diclofenac gel, orale retinoïden)
  • Studies die gebruik maken van Ingenolmebutaat gezien dit middel sinds 2020 door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) is teruggetrokken in afwachting van veiligheidsstudies.
  • Studies waarin verschillende dosis of behandelfrequenties zijn onderzocht
  • Studies waarin combinatie therapieën zijn onderzocht

 

Er werden in totaal 55 studies geïncludeerd op basis van beoordeling van titel en abstract. Uiteindelijk zijn er na full text screening 44 studies geëxcludeerd. Specifieke redenen voor exclusie zijn benoemd in de tabel in het Bijlagedocument.

 

Een van de geïncludeerde studies was de Cochrane review van Gupta, 2012. Deze studie werd gebruikt als leidraad voor deze module. Gupta et al. includeerden 75 studies in de review, waarvan er 35 (afhankelijk van laatste artikelen wel/niet includeren) voldeden aan de inclusiecriteria van deze module. Daarnaast waren er twaalf studies gevonden die gepubliceerd zijn sinds de zoekactie van Gupta, 2012 en aan de inclusiecriteria voldeden.

 

Deze manier van werken bracht enkele extra studies aan het licht ten opzichte van deze module uit 2015. De review van Gupta et al. (2012) includeerde studies die niet in de module uit 2015 zijn opgenomen. Ontbrekende artikelen werden toegevoegd. Drie studies gepubliceerd tussen 2012 en 2015 die in de vorige module zijn opgenomen, zijn overgenomen in de update van deze module.

 

Voor deze module zijn er uiteindelijk 47 studies geïncludeerd, waarmee dertien vergelijkingen zijn uitgewerkt. De analyse is beschreven in het Bijlagedocument. De netwerk meta-analyse is te vinden in de bijlagen.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-06-2021

Laatst geautoriseerd  : 10-06-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Huid Nederland
  • Huidkanker Stichting

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door arts-onderzoekers van de NVDV en gefinancierd vanuit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: dermatologen, huisartsen, verpleegkundig specialisten, physician assistants en dermatologie verpleegkundigen. Voor patiënten werd een patiëntenfolder ontwikkeld en is een keuzetabel voor de behandelingen toegevoegd. NHG hanteert de eigen NHG standaard verdachte huidafwijkingen (2017) die aansluit op de huidige herziening van de richtlijn Actinische Keratose (2021).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Via Huid Nederland (HN) is de Huidkanker Stichting (HUKAs) benaderd en werd een huidpatiënt afgevaardigd die betrokken geweest bij het ontwikkelproces. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar de belangenverklaringen.

 

Werkgroepleden - modulaire herziening 2020

Vereniging

Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. V. Sigurdsson

NVDV

Dr. K. Mosterd

NVDV

Drs. Z. Damen-van Beek

NHG

Mr. E. Schilt

HUKAs

Mw. C.B. den Hartog-Jorissen M-ANP

V&VN

Drs. M.H.E. Vos

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. W.A. van Enst

Klinisch epidemioloog NVDV

 

Werkgroepleden - modulaire herziening 2017

Vereniging

Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. A.M.W. van Marion

NVVP

Dr. S. van der Geer-Rutten

NVDV

Dr. V. Sigurdsson

NVDV

Dr. R.J.T. van der Leest

NVDV

Dr. P.A.J. Buis

NHG

Mw. M. van Bekkum

HPN

Drs. S.A.T. Karsch

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. A. Lamberts

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. A.A.J. van der Sande

Arts-onderzoeker NVDV

 

Werkgroepleden - versie 2010

 Vereniging

Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

NVDV

Drs. R.J. Borgonjen

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. J.W.M. Engelen

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. A.M.W. van Marion

NVVP

Dr. K. Munte

NVDV

Dr. P.J.F. Quaedvlieg

NVDV

Dr. M.E.J.M. Verhaegh

NVDV

 

Overzicht betrokken partijen modulaire herziening 2021

Overzicht betrokken partijen modulaire herziening 2021*

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

Autorisatie

10-06-2021

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

X

X

X

X

Autorisatie

22-07-2021

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

X

X

X

X

Autorisatie

17-06-2021

Patiëntenverenigingen

Huid Nederland (HN)

X

X

X

X

Autorisatie

28-07-2021

Stakeholders

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)

 

X

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

 

 

 

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

 

 

 

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuis Apothekers (NVZA)

 

X

X

 

 

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Acties (voorstel)

Dhr. Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

Dermatoloog Centrum Oosterwal, 0,6 FTE

- Mede eigenaar Sandstep Healthcare Invest (onbezoldigd)

- Hoofdredacteur Ned. Tijdschrift Dermatologie en Venereologie NTvDV (bezoldigd)

- Penningmeester dermatologie immunologie stichting (onbezoldigd)

- Mede eigenaar Immunotherapy Today (onbezoldigd)

- Adviesraad HEDA Pharma (reiskosten en diner vergoeding)

- Adviesraad Galderma (reiskosten en diner vergoeding)

Geen

Geen

Geen

Geen

21-01-2020

Geen

Mw. Dr. K. Mosterd

Dermatoloog Maastricht Universitair Medisch Centrum

- Op ad hoc basis advisory boards voor diverse farmaceutische industrieën, waaronder Roche (advanced BCC), Novartis (advanced BCC) en Leopharma (basaalcel nevus syndroom)

Geen

Geen

Geen

- Hoofd onderzoeker bij onderzoek naar behandeling van actinische keratosen. Het bewijs uit dit onderzoek is een belangrijke reden voor de aanpassing van de richtlijn. Er is reeds veel aandacht voor dit onderzoek

Geen

19-11-2020

Geen

Dhr. Dr. V. Sigurdsson

Dermatoloog UMC Utrecht

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

22-01-2020

Geen

Mw. Drs. Z. Damen-van Beek

- Huisarts n.p.

- Wetenschappelijk medewerker, afdeling richtlijn-ontwikkeling & wetenschap

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

23-01-2020

Geen

Mw. C.B. den Hartog-Jorissen M-ANP

- Verpleegkundig specialist Erasmus MC, afdeling dermatologie

- Voorzitter vakgroep dermatologie verpleegkundig specialisten (Nederland)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

22-01-2020

Geen

Mw. mr. E. Schilt

- Hoofd Personeel en organisatie Stichting NWO-I

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

22-01-2020

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Huid Nederland.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NHG, V&VN en HPN. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de samenstelling van de werkgroep.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

 

Definitie

 

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

 

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

 

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is in de bijlage Kennislacunes beschreven.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Referenties

  • Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,.. & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
  • Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
  • Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
  • Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 32

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Voorlichting