Epilepsie

Initiatief: NVN Aantal modules: 88

Diepe hersen stimulatie bij epilepsie

Uitgangsvraag

Welke patiënten komen in aanmerking voor behandeling met diepe hersenstimulatie (DBS)?

Aanbeveling

Overweeg diepe hersenstimulatie (anterieure nucleus thalamicus) bij patiënten (kinderen en volwassenen) met therapieresistente epilepsie, bij wie epilepsiechirurgie geen optie is. Daarbij moet rekening gehouden worden met de kans op complicaties en bijwerkingen.  

 

De belangrijkste bijwerkingen ten gevolge van stimulatie zijn depressie en subjectief ervaren geheugenklachten.

 

De belangrijkste complicaties van de implantatie zijn asymptomatische bloedingen, infecties, pijn ter hoogte van de stimulator en verkeerde elektrodepositie.

 

Houd bij MRI rekening met speciale voorzorgsmaatregelen, wanneer iemand met diepe hersenstimulatie wordt behandeld of is behandeld.

 

De indicatie voor diepe hersen stimulatie wordt vastgesteld in de vergadering van een van de landelijke werkgroepen epilepsie chirurgie.

 

Verwijs mensen bij wie diepe hersen stimulatie overwogen wordt, naar de gespecialiseerde epilepsiezorg (module Organisatie van zorg).

Overwegingen

Bijwerkingen en complicaties

In de RCT van Fisher (Fisher et al., 2010) wordt onderscheid gemaakt tussen stimulator gerelateerde bijwerkingen en stimulatie gerelateerde bijwerkingen. Bijwerkingen gedurende de geblindeerde fase van de studie (eerste drie maanden na instelling van de stimulatie parameters) worden beschreven. Informatie over bijwerkingen gedurende de gehele studieperiode, dat wil zeggen inclusief  de negen maanden open label en longterm follow-up fase  (gemiddelde follow up duur van drie jaar) ontbreken echter. In de een Cochrane review van Sprengers et al (Sprengers et al., 2017) worden deze gegevens aangevuld doordat  informatie die niet in de oorspronkelijke rapportage vermeldt staat wordt opgevraagd bij de hoofdonderzoeker. Indien ruwe data beschikbaar was zijn her analyses verricht. Hierdoor zijn de meldingen van bijwerkingen in deze review completer dan in de oorspronkelijke rapportage.

 

In de geblindeerde fase werden twee door patiënten zelf gerapporteerde bijwerkingen significant vaker gemeld in de studie groep dan in de controle groep. Dit zijn: depressie (14.8% versus 1.8%) en subjectief ervaren geheugenklachten (13% versus 1.8%).

 

Er werden gedurende de volledige studieperiode vijf (4,5%) asymptomatische bloedingen gemeld; vier gerelateerd aan de implantatie en een bloeding ten gevolge van een val. Alle bloedingen waren asymptomatisch. Een infectie trad in 12.7% van de gevallen op ter plaatse van de stimulator pocket (7.3%), in het verloop van het traject van de elektroden (5.5%), of ter hoogte van het boorgat in de schedel (1.8%). In geen van de gevallen was sprake van infectie van het hersenparenchym, in negen van de 14 patiënten moest het stimulatie systeem tijdelijk verwijderd worden. In 8.2% van de patiënten was sprake van een verkeerde elektrode positie en de elektroden moesten herplaatst worden. Pijn ter hoogte van de implantatie kwam bij 10.9% van de patiënten in het eerste jaar van de studie voor.

 

Bij vijf patiënten was sprake van een status epilepticus. Bij twee van het in de periode dat de stimulator op ‘aan’ stond,  bij één patiënt gedurende maand twee van de geblindeerde fase, en bij één patiënt nadat de stimulator na de geblindeerde fase ‘aan’ werd gezet. Vijf patiënten overleden gedurende de studie, in geen van de gevallen werd er een relatie gelegd met DBS.

 

SUDEP

In de Cochrane review (Sprengers et al., 2017) worden het aantal SUDEP gevallen vergeleken met het aantal te verwachten SUDEP gevallen bij een identieke patiënten populatie. Hierbij wordt gerefereerd naar de studie van Tellez-Zenteno (Tellez-Zenteno et al., 2005) en Tomson (Tomson et al., 2008). Op basis van genoemde studies mogen 2.2-10 SUDEP gevallen per 1000 patiënt jaren verwacht worden. In de Cochrane review wordt  met betrekking tot de studie van Fisher (Fisher et al., 2010) melding gemaakt van 2 SUDEP gevallen in 235 patiënt jaren ofwel 6.2 per 1000 patiënt jaren.  In een vijf jaars follow up studie (Salanova et al., 2015) neemt dit verder af tot 2.9 per 1000 patiënt jaren.

 

Magnetic Resonance Imaging(MRI)-onderzoek

Hoge elektromagnetische veldsterkten kunnen de pulsgenerator beschadigen. Bovendien kan een hoge veldsterkte een temperatuurstijging veroorzaken rondom de stimulator en/of de elektroden. Hierdoor kan weefselschade ontstaan. MRI-onderzoek kan alleen onder speciale condities en bij een intact systeem worden uitgevoerd. De instructies die de fabrikant geformuleerd heeft zijn te vinden op https://manuals.medtronic.com/manuals/mri/en_NL/home. In alle gevallen is overleg met de radioloog noodzakelijk.

Onderbouwing

Diepe hersenstimulatie is een niet-medicamenteuze behandeling van epilepsie waarbij een elektrode in specifieke hersengebieden wordt ingebracht. De elektrode wordt verbonden met een pulsgenerator die subcutaan wordt geplaatst (meestal onder het sleutelbeen). De pulsgenerator geeft continu elektrische pulsen af, die via de elektrode de hersenactiviteit beïnvloedt. De stimulatieparameters worden telemetrisch ingesteld. In principe is de ingreep reversibel.

 

Er zijn verschillende hersengebieden die gestimuleerd kunnen worden zowel intracerebraal (anterieure nucleus thalamicus, centromediane thalamus, hippocampus) als corticaal (neocortex, cerebellair). In Nederland wordt uitsluitend de stimulatie van de anterieure  nucleus thalamicus toegepast.

 

Om de vraag te beantwoorden wanneer diepe hersenstimulatie, of meer specifiek, nucleus thalamicus anterior, geïndiceerd is, is in de literatuur gezocht naar studies naar het effect van diepe hersenstimulatie op de aanvalsfrequentie. Als er een gunstig effect aangetoond wordt, kan uit de inclusiecriteria voor deze studies worden afgeleid welke patiënten in aanmerking komen voor diepe hersenstimulatie.

 Redelijk

Anterieure thalamus stimulatie, responsieve ictal onset stimulatie en hippocampusstimulatie lijken op korte termijn tot een grotere afname in aanvalsfrequentie te leiden dan sham stimulatie bij patiënten met refractaire epilepsie.

 

(Sprengers et al., 2017)

 

 Laag

Het is aannemelijk dat diepe hersen stimulatie van de anterieure thalamus bij volwassen patiënten met onvoldoende respons op anti-aanvalsmedicatie een positief effect heeft op de afname van de aanvalsfrequentie op de lange termijn (tot 5 jaar na aanvang van de behandeling).

 

(Salanova et al., 2015; Fisher et al., 2010)

In 2017 is een update van de Cochrane review van Sprengers et al. uit 2014 gepubliceerd (Sprengers et al., 2017) waarin gekeken is naar de effectiviteit, veiligheid en tolerantie van diepe hersen stimulatie of cortexstimulatie bij patiënten met refractaire epilepsie. De conclusies bleven ongewijzigd. Twaalf RCTs werden geïncludeerd, elf daarvan vergeleken 1 tot 3 maanden intracraniële neurostimulatie met sham stimulatie. In één studie is anterieure thalamus stimulatie toegepast; in twee studies centromediane nucleus thalamus stimulatie; in drie studies cerebellaire stimulatie; in drie studies hippocampusstimulatie, in een trial nucleus accumbens DBS en in één studie responsieve ictale onset zone stimulatie. Een kleine RCT (n=6) vergeleek zes maanden hippocampus DBS in vergelijking tot sham stimulatie.

 

In Nederland vindt uitsluitend stimulatie van de anterieure nucleus thalamicus  plaats. Studies die betrekking hebben op stimulatie van andere locaties dan de nucleus thalamicus anterior worden dan ook in huidige analyse buiten beschouwing gelaten.

 

In additie op de Cochrane review van Sprengers uit 2017 is in 2018 een dubbel geblindeerde cross-over RCT van Herrman et al. gepubliceerd. In deze studie werden 18 patiënten met focale aanvallen, die niet in aanmerking kwamen voor epilepsiechirurgie en waarbij andere middelen geen effect hadden gerandomiseerd in een actieve stimulatiegroep en een inactieve groep. Alle patienten kregen een bilateraal implantaat in de anterieure nucleus thalamus. 8 patiënten kregen vervolgens direct actieve stimulatie gedurende 6 maanden, terwijl bij 10 patiënten de stimulator nog niet werd aangezet. Na 6 maanden kregen alle patiënten actieve stimulatie. Als uitkomst werd onder andere 50% aanvalsreductie na 6 maanden gerapporteerd. De inclusie in deze studie werd voortijdig stopgezet vanwege het feit dat uit een interim analyse bleek dat een aantal patiënten in de actieve stimulatie groep een toename rapporteerde van het aantal aanvallen. Daarbij leek er geen detecteerbaar verschil te zijn in aanvalsfrequentie tussen de actieve stimulatiegroep en de groep die een inactief implantaat had.

 

50% afname van de aanvalsfrequentie 

De belangrijkste bevindingen toonden geen statistisch verschil aan in het aantal patiënten met (multi)focale epilepsie dat aanvalsvrij was of tenminste 50% afname in aanvalsfrequentie ervaarde na stimulatie of sham stimulatie na 1 tot 3 maanden anterieure thalamus stimulatie bij (multi)focale epilepsie, responsieve ictal onset zone stimulatie bij (multi)focale epilepsie en hippocampus stimulatie bij temporaalkwab epilepsie (Sprengers et al., 2017).

 

Er werd wel een statistisch verschil gevonden in de afname van aanvalsfrequentie bij anterieure thalamus stimulatie (-17.4%; 95%BI: -32.1 tot -1.0) (beoordeeld als hoge bewijskracht), responsieve ictal onset zone stimulatie (-24,9%; 95%BI: -40,1 tot 6,0) (beoordeeld als hoge bewijskracht) en hippocampus stimulatie (-28,1%; 95%BI: -34,1 tot -22,2) (beoordeeld als redelijke bewijskracht) in vergelijking tot sham stimulatie (Sprengers et al., 2017).

 

Herrman et al. (2018) vonden geen verschil in afname van de aanvalsfrequentie tussen de actieve stimulatiegroep en de groep waarbij stimulatie na operatie met 6 maanden werd uitgesteld. Vergeleken met baseline hadden 4 van de 18 patiënten na 6 maanden actieve stimulatie een reductie van 50% of meer van alle typen aanvallen. 5 van de 18 patiënten hadden na 6 maanden actieve stimulatie een 50% reductie van focale aanvallen. Omdat er geen verschil was tussen de actieve en niet-actieve groep is het onzeker of deze verbetering wordt veroorzaakt door de stimulatie van de anterieure nucleus thalamus.

 

Langetermijneffecten

In een follow-up-studie bij volwassen patiënten met onvoldoende respons op anti-aanvalsmedicatie werd gekeken naar de langetermijneffecten van diepe hersen stimulatie. Aan de hand van de SANTE-trial (Stimulation of the Anterior Nucleus of the Thalamus for Epilepsy, Fisher et al., 2010), werden 109 patiënten gevolgd tot vijf jaar na de start van de trial (Salanova et al., 2015). Na vijf jaar zaten er nog 74 patiënten in de follow-up. Bij een groot deel van de patiënten die de behandeling niet voortzetten, werd vanwege uiteenlopende redenen het implantaat/device verwijderd.  Deze studie laat zien dat het mediane percentage afname in aanvalsfrequentie na 1 jaar 41% was, en na 5 jaar 69% (P<0.001). Na 1 jaar was er bij 43% van de patiënten een afname van tenminste 50% in aanvalsfrequentie en na 5 jaar bij 68% van de patiënten.

Er is gezocht naar literatuur over het effect van diep hersen stimulatie, met name anterieure nucleus thalamicus stimulatie, bij volwassenen en kinderen in de databases Medline, Embase en the Cochrane Library. Uiteindelijk werd er één systematische review en één randomized controlled trial (RCT) geïncludeerd op basis van de volgende criteria:

  • Onderzoek is van voldoende kwaliteit (systematische reviews, randomized controlled trials (RCTs)).
  • Onderzoek hanteert als uitkomstmaat een 50% afname van de aanvalsfrequentie.
  1. Fisher, R., Salanova, V., Witt, T., Worth, R., Henry, T., Gross, R., . . . Graves, N. (2010). Electrical stimulation of the anterior nucleus of thalamus for treatment of refractory epilepsy. Epilepsia, 51(5), 899-908. doi: 10.1111/j.1528-1167.2010.02536.x
  2. Herrman, H., A. Egge, A.E. Konglund, J. Ramm-Pettersen, E. Dietrichs, &E. Tauboll. (2018). Anterior thalamic deep brain stimulation in refractory epilepsy: A randomized, double-blinded study. Acta Neurol Scand. DOI: 10.1111/ane.13047.
  3. Salanova, V., Witt, T., Worth, R., Henry, T. R., Gross, R. E., Nazzaro, J. M., . . . Fisher, R. (2015). Long-term efficacy and safety of thalamic stimulation for drug-resistant partial epilepsy. Neurology, 84(10), 1017-1025. doi: 10.1212/wnl.0000000000001334
  4. Sprengers, M., Vonck, K., Carrette, E., Marson, A. G., & Boon, P. (2017). Deep brain and cortical stimulation for epilepsy. Cochrane Database Syst Rev, 7, Cd008497. doi: 10.1002/14651858.CD008497.pub3.
  5. Tellez-Zenteno, J. F., Ronquillo, L. H., & Wiebe, S. (2005). Sudden unexpected death in epilepsy: evidence-based analysis of incidence and risk factors. Epilepsy Res, 65(1-2), 101-115.
  6. Tomson, T., Nashef, L., & Ryvlin, P. (2008). Sudden unexpected death in epilepsy: current knowledge and future directions. Lancet Neurol, 7(11), 1021-1031.
Evidence table for systematic reviews
Study reference Design Inclusion Criteria Quality Results Comments

Sprengers et al., 2017

Cochrane review of RCTs comparing deep brain or cortical stimulation to sham stimulation, resective surgery or further treatment with antiepileptic drugs.

Literature search up to November 2016

Randomized controlled trials (RCTs) investigating deep brain or cortical stimulation in patients with refractory epilepsy. Blinded as well as unblinded studies were included.

Selection: adequate

Quality assessment of individual studies: Yes

Effect on Seizure freedom: OR (95%CI):

-Anterior thalamic nucleus stimulation for refractory epilepsy: 0.33 (0.01 to 8.36)

-Centro-median thalamic nucleus stimulation for refractory epilepsy: 1.00 (0.11 to 9.39)

-Cerebellar stimulation for refractory epilepsy: 0.96 (0.22 to 4.12)

-Hippo-campal stimulation for refractory epilepsy: 1.03 (0.21 to 5.15)

-Closed-loop stimulation of the ictal onset zone for refractory epilepsy: 4.95 (0.23 to 104.4)

Responder rate: OR (95%CI):

-Anterior thalamic nucleus stimulation for refractory epilepsy: 1.20 (0.52 to 2.80)

-Centro-median thalamic nucleus stimulation for refractory epilepsy: 1.00 (0.27-3.69)

-Cerebellar stimulation for refractory epilepsy: 2.43 (0.46 to 12.84)

-Hippo-campal stimulation for refractory epilepsy: 1.20 (0.36 to 4.01)

-Closed-loop stimulation of the ictal onset zone for refractory epilepsy: 1.12 (0.59 to 2.11) 

(range) C versus I:

-Anterior thalamic nucleus stimulation for refractory epilepsy:C: -14.5 to -28.7%; I: -17.4% lower (-31.2 to -1.0% lower)

-Centro-median thalamic nucleus stimulation for refractory epilepsy: C: -0.4%; I: +7.1% higher (-44.1% lower to +58. 2% higher)

-Cerebellar stimulation for refractory epilepsy: C: 0 to -18.8%; I: -12.4% lower (-35.3% lower to +10.6% higher)

-Hippo-campal stimulation for refractory epilepsy: C: -4.7% to +33.7%; I: -28.1% lower (-34.1 to -22.2% lower)

- Closed-loop stimulation of the ictal onset zone for refractory epilepsy: C: -17.3%; I: -24.9% lower (-40.1 to -6.0% lower)

Seizure frequency reduction: Mean 

 

 

Interventieonderzoek (trials en cohort)
Study reference Study characteristics Patient characteristics Intervention (I) Comparison / control (C) Follow-up Outcome measures and effect size Comments

Salanova et al., 2015

Type of study: Longterm follow-up study of SANTE trial: a multicenter double-blinded RCT

Setting: 17 U.S. Centers,

-

Country: USA

Source of funding: Medtronic Neuromodulation sponsored the study and funded the trial.

 

Salanova, 2015

Type of study: Longterm follow-up study of SANTE trial: a multicenter double-blinded RCT

 

Setting: 17 U.S. Centers,

-

Country: USA

 

Source of funding: Medtronic Neuromodulation sponsored the study and funded the trial.

 

Inclusion criteria: patients with at least 6 focal  or focal to bilateral tonic clonic seizures/month.  Failed on at least 3 AEDs.  

-Age 18-65 years

Exclusion criteria:

Subjects with IQ ,70, inability to complete neuropsychological testing, or progressive neurologic deficits 

N=109

Mean age: 36,1 (18,2-60.9)

-

I: N=54

Age: 35.2 ± 11.1

Female sex: 29 (53.7%)

-

C: N=55

Age: 36.8 ± 11.5

Female sex: 25 (45.5%) 

group: N=54

Subjects received stimulation during a 3 month blinded phase: then received unblinded stimulation.

Subjects were seen every 6 months in addition to daily diary collection and monthly telephone contact.

Controlgroup: N=55

Subjects received no stimulation during a 3 month blinded phase: then received unblinded stimulation.

Subjects were seen every 6 months in addition to daily diary collection and monthly telephone contact.

Endpoint of follow-up: 5 years

For how many participants were no complete outcome data available?

N=30, did not fully complete the full follow-up period of 5 years due to several causes, including 5 deaths

The median percent seizure reduction from baseline at 1 year was 41%, and 69% at 5

years. The responder rate (>50% reduction in seizure frequency) at 1 year was 43%, and 68% at 5 years. (P<0.001)

In the 5 years of follow-up, 16% of subjects were seizure-free for at least 6 months.

Follow-up study of SANTE blinded RCT

Herrman, 2018

Type of study: single center, double blinded cross-over RCT

Setting: University hospital epilepsy clinic

-

Country: Norway

Source of funding: Not specified

Inclusion criteria:

Eligible patients were adults aged between 18 and 70 years, with an IQ of at least 70, suffering from focal epilepsy, with or without secondary generalization. All patients had gone through evaluation for resective epilepsy surgery during the last 2 years without being accepted. Vagal nerve stimulators (VNS) were always removed before ANTDBS.

Exclusion criteria:

psychogenic non‐epileptic seizures, generalized epilepsy, pregnancy, other neurological diseases and serious medical conditions including psychiatric illnesses.

N= 18 (I=8, C=10)

age: 18-52 (means and standard deviation not reported)

Female sex: 11 (61%%)

Intervention:

bilateral implantation to the anterior thalamic nucleus (ANT) followed by active stimulation of 5V during 6 months. Stimulation parameters were kept unchanged during the study period, unless unacceptable adverse effects were experienced.

Control:

bilateral implantation to the anterior thalamic nucleus (ANT) followed by no stimulation during 6 months. After 6 months active stimulation of 5V was introduced Stimulation parameters were kept unchanged during the study period, unless unacceptable adverse effects were experienced

Follow up:

Primary end point after 6 months of follow up. Patients were followed for 12 months.

Loss to follow up: not reported

 

Outcome

After 6 months, at the end of the blinded period, there was a significant reduction in total seizure frequency to 77% of baseline in the “on” group (P = 0.048), but no reduction in the “off” group (Table 2). There was, however, no significant difference between the “on” and “off” groups after 6 months.

Comments:

Inclusion was stopped early due to an increase in seizures in de active stimulation group and no group differences in interim analyses.

 

Risk of bias tabellen

Methodology checklist - intervention studies
Study reference There was adequate concealment of allocation Participants receiving care were kept 'blind' to treatment allocation Care providers were kept 'blind' to treatment allocation Outcome assessors were kept 'blind' to participants’ exposure to the intervention Use of unvalidated or intermediate Selective outcome reporting on basis of the results Loss to follow-up/incomplete outcome data described and acceptable Analysis by intention to treat Other limitations Comments
Salanova et al., 2015 yes no no no no no yes yes no

Follow-up study of SANTE blinded RCT

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-05-2023

Laatst geautoriseerd  : 17-06-2020

Geplande herbeoordeling  :

Sinds 2014 wordt eenmaal per jaar een literatuursearch per module uitgevoerd. De clusterleden beoordelen of er in de resultaten van de search artikelen zijn die aanleiding geven om de (aanbevelingen van) de module aan te passen. Tot 2020 werden de geselecteerde artikelen opgenomen in een evidence tabel, en indien door de werkgroep voldoende relevant bevonden, werden de aanbevelingen inhoudelijk aangepast. Sinds 2020 is overgegaan tot modulair onderhoud van richtlijnen binnen clusters (zie: https://richtlijnendatabase.nl/werkwijze.html). Na de literatuurselectie wordt tijdens een vergadering met alle clusterleden de prioritering gemaakt voor de vijf te herziene modules van dat jaar. De herziene modules worden ter commentaar en autorisatie aangeboden aan de betrokken wetenschappelijke verenigingen. Dit is een zich jaarlijks herhalende cyclus.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Epilepsievereniging Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en vanuit EpilepsieNL

 

De volgende verenigingen en organisaties hebben medewerking verleend aan de totstandkoming van de richtlijn (in alfabetische volgorde):

  • EpilepsieNL
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
  • Nederlands Instituut van Psychologen, sectie neuropsychologie (NIP)
  • Nederlandse Liga tegen Epilepsie

Doel en doelgroep

Doel

De epilepsiepatiënt in Nederland op eenduidige en wetenschappelijk onderbouwde wijze diagnosticeren en behandelen. Ter ondersteuning van de richtlijngebruiker wordt - daar waar relevant - verwezen naar de module Informatie voor patiënten. De inhoud van de patiënteninformatie valt buiten verantwoordelijkheid van de werkgroep.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de webbased richtlijn is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de webbased richtlijn die in november 2013 vastgesteld en geautoriseerd werd.  De richtlijn wordt vanaf 2013  jaarlijks geactualiseerd. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. Eventuele mutaties in de werkgroepsamenstelling vinden plaats in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de werkgroep en de betreffende beroepsvereniging. Nieuwe leden dienen te allen tijden gemandateerd te worden door de betreffende beroepsvereniging. De werkgroep wordt ondersteund door adviseurs van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en door een voorlichter van het EpilepsieNL.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. H.J.M. Majoie (voorzitter), neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze en Maastricht
  • Dr. C.M. (Carin) Delsman-van Gelder, Kinderarts/kinderneuroloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven (vanaf 2022)
  • Drs. M.H.G. (Marjolein) Dremmen, Radioloog (subspecialisatie kinderneuroradiologie), Erasmus MC, Rotterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P. Klarenbeek, neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen
  • Dr. J. Nicolai, kinderneuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Maastricht 
  • Dr. P. van Vliet, neuroloog/intensivist, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Drs. R. (Roel) van Vugt, Anesthesioloog, Sint Maartenskliniek, Nijmegen (vanaf 2020)
  • Dr. A. Altinbas, neuroloog-kinderneuroloog, SEIN /LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Drs. T. Balvers, neuroloog, SEIN/LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Dr. M.A.A.M. de Bruijn, AIOS neurologie, Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg (vanaf 2020)
  • Prof. Dr. E.F.I. Comans, nucleair geneeskundige, Amsterdam UMC, Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. T.H.P. Draak, kinderneuroloog/neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen en Sittard-Geleen (vanaf 2021)
  • Drs. F.M.S. Eshuis, AIOS spoedeisende geneeskunde, Catharina ziekenhuis, Eindhoven (vanaf 2020)
  • Dr. F.N.G. Van ’t Hof, neuroloog, SEIN, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P.A.M. Hofman, (neuro)radioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze en Maastricht
  • Dr. D. Ijff, GZ psycholoog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze
  • Ir. D. Jenniskens, Community Manager EpilepsieNL, Houten (vanaf 2020)
  • Dr. J.A.F. Koekkoek, neuroloog, LUMC, Leiden, en Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Dr. R.H.C. Lazeron, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. M. Mantione, klinisch neuropsycholoog, UMC Utrecht (vanaf 2022)
  • Drs. J.B. Masselink, Ziekenhuisapotheker, Medisch Spectrum Twente, Enschede (vanaf 2020)
  • G.A.P.G. van Mastrigt, HTA onderzoeker/epidemioloog B, Universiteit  Maastricht
  • Dr. L. M’Rabet, MT-lid Kennis en Innovatie EpilepsieNL, Houten(vanaf 2022)
  • Dr. J.C. Reijneveld, neuroloog en universitair hoofddocent neurologie, SEIN en Amsterdam UMC, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Drs. H.E. Ronner, neuroloog, AmsterdamUMC loctie VUmc, Amsterdam
  • Dr. M.K.M. van Schie, AIOS neurologie, LUMC, Leiden (vanaf 2022)
  • Dr. O. Schijns, neurochirurg, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. F.M. Snoeijen-Schouwenaars, AVG, Centrum voor Epilepsiewoonzorg Kempenhaeghe, Heeze
  • Dr. R.D. Thijs, neuroloog, SEIN, Heemstede en LUMC, Leiden
  • Dr. N. Tolboom, nucleair geneeskundige, UMC Utrecht, Utrecht (vanaf 2020)
  • Dr. S.O. Tousseyn, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Drs. J. H. van Tuijl, neuroloog, Elisabeth-TweeSteden ziekenhuis, Tilburg
  • Dr. A. Uiterwijk, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie, Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. N.E. Verbeek, klinisch geneticus, UMC Utrecht, Utrecht
  • Dr. M. Vlooswijk, neuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. I. Wegner, neuroloog, SEIN, Zwolle en Leeuwarden

Werkgroepleden tot 2020/2021:

  • P.B. Augustijn, kinderneuroloog, SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. C.A. van Donselaar, neuroloog, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. G.J. de Haan, neuroloog, SEIN, Heemstede (plaatsvervangend voorzitter, tot 2020)
  • M.C. Hoeberigs, neuroradioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. F. Leijten, neuroloog, UMC Utrecht, Utrecht (tot 2021)
  • Em. prof. dr. D. Lindhout, klinisch geneticus, kinderarts niet praktiserend, UMC Utrecht en SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. W. van der Meij, neuroloog, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag (tot 2020)
  • Dr. B. Panis, kinderneuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (tot 2021)

Met ondersteuning van

  • I. Gijselhart, bibliothecaresse, Kempenhaeghe Heeze
  • L. Linssen, secretaresse opleidingen medisch specialisten, Kempenhaeghe Heeze
  • Dr. J. Buddeke, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2020)
  • Dr. M.M.J. van Rooijen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2022)

Belangenverklaringen

Werkgroepleden verklaren schriftelijk of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

 

Werkgroeplid

Belangen
afgelopen
vijf jaar
en/of
gedurende
looptijd van
het project

Zo ja, welke

Jaar ingevuld

Aldenkamp, dhr.
prof.dr. A.P.

Ja

Deelname aan Wetenschappelijke
Adviesraad van het Nationaal
Epilepsie Fonds.

2015

Augustijn, dhr.
P.B.

Ja

Bestuurslid en regelmatig docent
SEPION (Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland). Voor het bestuur en voor het onderwijs is een onkostenvergoeding.

2015, herzien 2017

Beumer, mw. D.

Nee

 

2017

Bruijn, mw. M. de

 

Coördinator van de ACES studie (antibodies causing epilepsy syndromes): nationale multicenterstudie waarvoor een beurs ontvangen van het Nationaal epilepsie Fonds (principal investigator: dr. M.J. Titulaer, euroloog, Erasmus MC).

2017

Donselaar, dhr. dr.
C.A. van

Ja

Bestuurslid Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland, onbetaald Lid Richtlijnen Commissie Diagnostiek en behandeling van Epilepsie (NVN, vergoeding) Lid Commissie Wetenschap Beter Keten (samenwerkingsverband Erasmus MC, Fransciscus Vlietland Groep, Maasstad Ziekenhuis, onbetaald) Aandelen UCB

2015

Gijselhart, mw. I.

 

 

 

Haan, dhr. dr.
G.J.D. de

Ja

Staflid neurologie Erasmus MC Rotterdam Begeleiden aios-en Cursorisch onderwijs (onbetaald) Eindredacteur vakblad Epilepsie Ex- voorzitter Liga tegen Epilepsie Adviseur EVN, EpilepsieNL

2015, herzien 2017

Hofman, dhr. Dr.
P.A.M.

Nee

 

2015, herzien 2017

Kolk, mw. N. van
der

 

Gastdocent Radboud Health Academy (neurologie verpleegkunde), betaald

2017

Kolsteren, mw. E.

Nee

 

2015, herzien 2017

Lazeron, dr. R.H.C.

Ja

Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van een hiertoe opgerichte onderneming LivAssured, met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of de investeringsfondsen.
Als met het product de NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van mijn werkgever ACE Kempenhaeghe, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.

2017

Leijten, dr. F.S.S.

Ja

Aandelen ProLira, een start-up bedrijf dat een deliriummonitor ontwikkelt. Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van hiertoe opgerichte onderneming LivAssured met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of investeringsfondsen.
Als met het product NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van het UMC Utrecht, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.
Onderzoek naar gebruik van intracraniële corticale elektrostimulatie als behandeling voor epilepsie in de centrale windingen, gefinancierd door EpilepsieNL, met deelname van de firma Medtronic. Geen direct of persoonlijk financieel belang in Medtronic.

2017

Lindhout, dhr.
prof.dr. D.

Ja

Lid Gezondheidsraad (onbetaald) Lid vaste commissie Reproductie toxische stoffen van de Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid ad hoc commissies Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijke adviesraad Lareb (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijk adviesraad Stichting Michelle (onbetaald) Lid Medische adviesraad STSN (onbetaald)

2015

Majoie, mw.
Prof.dr. H.J.M.

Ja

Relevante commissies:
Sinds 1998: Lid Commissie Onderzoek en Ontwikkeling (O&O), Kempenhaeghe
Sinds 2005: Lid redactie 'Epilepsie, periodiek voor professionals'
Sinds 2007: lnstituutscoördinator wetenschapsstudenten Universiteit Maastricht
Sinds 2008: Lid organisatie commissie jaarlijkse conferentie epilepsie Vanenburg (nascholing voor neurologen, neurochirurgen, AVG artsen)
Sinds 2009: Voorzitter Geneesmiddelen onderzoeksgroep, Kempenhaeghe
Sinds 2010: Voorzitter SEPION - landelijke bijscholing AIOS kindergeneeskunde en neurologie
Sinds 2010: Voorzitter werkgroep richtlijn Epilepsie NVN 2010-2017: Voorzitter landelijke Nervus Vagus Stimulatie werkgroep
Sinds 2012: Voorzitter centrale opleidingscommissie Kempenhaeghe
Sinds 2013: Lid subcommissie richtlijnen NVN Sinds 2015: Lid dagelijks bestuur O&O Kempenhaeghe
Sinds 2016: Lid commissie zorgevaluatie NVN NB geen betaalde functies
Extern gefinancierd onderzoek: Lopende onderzoeks- en zorginnovatieprojecten (anders dan contract research) worden gefinancierd uit ZonMW, Nationaal epilepsiefonds, stichting vrienden van Kempenhaeghe en SKMS.
Daarnaast wordt vanuit Kempenhaeghe deelgenomen aan contract research mbt nieuwe geneesmiddelen (vergoeding aan stichting Kempenhaeghe volgens geldende wet en regelgeving) vanuit alle voor epilepsie relevante geneesmiddelenindustrieën.
Incidenteel financiële ondersteuning aan stichting Kempenhaeghe voor organisatie refereeravonden en workshops/symposia (telkens volgens geldende wet- en regelgeving)

2017

Mastrigt, mw. G.
van

 

Onderzoeker/docent Universiteit Maastricht (0,1 fte)
Onderzoeker/docent van Mastrigt research and more (0,9 fte)
Reviewer diverse tijdschriften (betaald en onbetaald)
Reviewer ISPOR (onbetaald)
Lidmaatschappen van diverse HTA en gezondheideconomiegroepen (nationaal en internationaal)

2017

Nicolai, dr. J.

Ja

Vanuit MUMC+ gedetacheerd in St. Jansgasthuis Weert, Elkerklierk Helmond en Kempenhaeghe Heeze (in dienst MUMC+)
Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (onbetaald)
Verzorgen onderwijs voor SEPION en organisatie hiervan als cursusleider (betaald)
Bestuurslid Liga tegen Epilepsie (onbetaald)

2017

Panis, mw. dr. P.

Nee

 

2017

Pols, mw. dr. M.

 

 

 

Roelfsema, dr. V

Nee

 

2015, herzien 2017

Tuijl, mw. J.H. van

Ja

Lid werkgroep richtlijn Epilepsie (onbetaald)
Lid Nederlandse Neurovasculaire werkgroep

2015, herzien 2017

Uiterwijk, mw. A.

Nee

 

2017

Veendrick, mw.
M.J.B.M.

Nee

 

2015

Venhorst, mw. K.

 

 

 

Vliet, dhr. P. van

Nee

 

2015, herzien 2017

Wardt, dhr. J. van
de

Nee

 

2017

Wegner, mw. dr. I

Ja

Houden van wetenschappelijke voordrachten, voor een deel onbetaald, maar er zijn ook enkele voordrachten waarvoor de werkgever (SEIN) een financiële bijdrage heeft ontvangen van de firma UCB als vergoeding voor gemaakte uren. Dit alles volgens de officieel hiervoor geldende wet- en regelgeving.

?

Wijnen, dhr. B.

 

 

 

Zijlmans, mw.
dr.M

Ja

Commissielid communications committee international league against epilepsy (onbetaald)
Wetenschappelijk onderzoek wordt gefinancierd door EpilepsieNL, de hersenstichting, NWO-ZonMW (veni), Brain Center Rudolf Magnus en Stichting Epilepsie instellingen Nederland. Eerder promotieonderzoek werd gefinancierd door NWO-ZonMW: VEMI en AGIKO, Canadian Institutes of Health research, UMC Utrecht (internationalisation grant), stichting 'de drie lichten' en het Nederlands Epilepsiefonds. De publicatie van het proefschrift werd gefinancierd door NWO, UCB Pharma en Sanofi-Aventis.

2015, herzien 2017

Inbreng patiëntenperspectief

Er wordt aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het betrekken van de Epilepsievereniging Nederland in commentaarfases. Bij de richtlijn is een module met patiëntinformatie ontwikkeld. Deze is geautoriseerd door de Epilepsie Vereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Algemeen

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld en wordt bijgehouden conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad WOK. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (https://www.agreetrust.org/). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de lijst met onderwerpen stellen de werkgroepleden en de adviseur concept-uitgangsvragen op. Deze worden met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vaststelt. Vervolgens inventariseert de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn. Hierbij wordt zowel naar gewenste als ongewenste effecten gekeken. De werkgroep waardeert deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieert de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vindt, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er wordt eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews in PubMed en voor specifieke onderwerpen in the Cochrane Library, Embase en Psychinfo. Vervolgens wordt voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens wordt aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie wordt gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteren de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen worden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder ‘zoekstrategie’ van de desbetreffende uitgangsvraag.

Voor een aantal vragen is de recente Engelse evidence based richtlijn ‘The epilepsies’ van het NICE (National Institute of Clinical Excellence) als basis gebruikt.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies worden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de evidence tabel.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen worden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur worden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een aantal interventievragen worden bij voldoende overeenkomsten tussen de studies de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004) (zie tabel 1).

 

Tabel 1. GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat

Kwaliteit

Studiedesign

Kwaliteit verlagen

Kwaliteit verhogen

Hoog (4)

RCT

1. Studiebeperkingen
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

2. Inconsistentie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

3.Indirectheid
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

4. Imprecisie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

5. Publicatiebias
-1 waarschijnlijk
-2 zeer waarschijnlijk

1. Groot effect
+1 groot
+2 zeer groot

2. Dosis-respons relatie
+1 bewijs voor relatie

3. Plausibele confounding
+1 zou het effect onderschatten
+1 zou het effect overschatten als er geen effect was aangetoond

Matig (3)

 

Laag (2)

Observationele vergelijkende studie (bijvoorbeeld: patëntencontrole onderzoek, cohortonderzoek)

Zeer laag (1)

Niet-systematische klinische observaties (bijvoorbeeld: case series of case reports)

RCTs beginnen 'hoog'(4), observationele studies beginnen 'laag'(2)
Bij RCTs: vb. totaal 1 punt downgraden: dan van hoog (4) naar matig (3); bij RCTs: vb. totaal 2 punten downgraden: dan van hoog (4) naar laag (2); bij RCTs: in totaal ≥ punten downgraden van hoog (4) naar zeer laag (1)
Bij observationele studies: vb. 1 pint upgraden: dan van laag (2) naar matig (3)

 

Formuleren van conclusies

Voor vragen over de waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose wordt het wetenschappelijke bewijs samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt de conclusie getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maken de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans worden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

Voor een conclusie die gebaseerd is op (een) studie(s) die niet uit een systematisch literatuuronderzoek naar voren is/zijn gekomen, wordt geen niveau van bewijskracht bepaald. In een dergelijk geval staat bij de conclusie "geen beoordeling" vermeld.

 

Tabel 2. Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs

Niveau

Conclusie gebaseerd op

Hoog

Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken

Matig

één onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

Laag

één onderzoek van niveau B of C

Zeer laag

Mening van deskundigen

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

 

Randvoorwaarden (organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn wordt expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg’.

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn zijn er interne en externe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld. Het doel van de indicatoren is om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. De werkgroepleden is gevraagd om bestaande indicatoren en indicatoren gebaseerd op aanbevelingen uit de richtlijn te scoren op relevantie en registreerbaarheid. De indicatoren die het hoogst scoorden, zijn in de (concept)richtlijn opgenomen. Een overzicht treft u aan in de bijlage Indicatoren. De indicatoren zijn ook terug te vinden bij de betreffende uitgangsvraag.

Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Lacunes in kennis

De zorg voor patiënten met epilepsie kent nog veel aspecten waarover onzekerheid bestaat wat als optimaal kan worden aangewezen. In vrijwel alle modules van de richtlijn ‘Epilepsie’ zijn lacunes in kennis te onderkennen. Het is daarom zeer gewenst dat er verder wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt naar de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep inventariseert de lacunes in kennis breed en heeft een aantal onderwerpen benoemd waarvan zij van mening is dat onderzoek hiernaar prioriteit verdient. Een overzicht treft u aan in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De richtlijn is in 2013 aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

Vanaf 2013 wordt de richtlijn jaarlijks geactualiseerd (zie onder Herziening). De werkgroep doet aan het einde van het jaar een voorstel met welke modules zij denkt dat een commentaarronde nodig is aan de commissie Kwaliteit/subcommissie Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN). Hierbij is het uitgangspunt dat alleen die wijzigingen die eventueel tot discussie binnen de diverse beroepsgroepen kunnen leiden ter commentaar en tevens ter autorisatie voorgelegd worden. Alle andere wijzigingen worden doorgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van de werkgroep. De  subcommissie Richtlijnen van de NVN beslist uiteindelijk welke modules aan de betrokken beroepsverenigingen worden voorgelegd. Voor die modules wordt eerst een commentaarfase gestart. Al het commentaar dat digitaal binnenkomt wordt gebundeld en in de werkgroep besproken en eventueel verwerkt in de richtlijnmodule. Vervolgens worden de aangepaste modules van de richtlijn voor autorisatie aangeboden. Bij akkoord van de beroepsverenigingen worden de geactualiseerde teksten definitief gepubliceerd op de website. De beroepsverenigingen worden hiervan op de hoogte gebracht.

Nieuwe uitgangsvragen

Als gebruikers van de richtlijn een belangrijk onderwerpen missen, kunnen zij een suggestie voor een nieuwe uitgangsvraag aanleveren bij de werkgroep (met motivering). De werkgroep zal jaarlijks de ontvangen suggesties bespreken en besluiten welke vragen opgenomen worden in de richtlijn.

 

Economische evaluaties

Doelmatigheid van behandeling

Sinds mei 2016 wordt aan de richtlijn ook kennis over de doelmatigheid (kosteneffectiviteit) van de epilepsiebehandeling meegenomen, ook wel economische evaluatie genoemd. Om deze kennis te verkrijgen is een systematische literatuur studie uitgevoerd (Wijnen et al., 2017, Wijnen et al., 2015). De gebruikte methodologie om de economische evaluaties in te bouwen in klinische richtlijnen is beschreven in een drietal papers (Wijnen et al., 2016, Mastrigt van et al.,  2016, Thielen et al.,  2016).

 

Databases

In MEDLINE (via PubMed), EMBASE en NHS economische evaluatie Database (NHS EED) is gezocht op kosteneffectiviteitsstudies. Voor bestaande systematische reviews, werden Cochrane Reviews, Cochrane DARE en Cochrane Health Technology Assessment Databases gebruikt.

 

Zoekstrategieën

Voor de identificatie van relevante studies zijn vooraf gedefinieerde klinische zoekstrategieën gecombineerd met een gevalideerd zoekfilter van McMaster University om economische evaluaties te identificeren (McMaster). Bij de zoekstrategieën hebben we ons beperkt tot therapeutische interventies.

 

Beoordeling van de studies

Om te beoordelen of de economische evaluaties kunnen worden opgenomen in de richtlijn is iedere gevonden studie beoordeeld aan de hand van zeven vragen. In deze pdf is de uitwerking van de verschillende vragen te vinden. Deze vragen zijn gebaseerd op de Consensus on Health Economics Criteria checklist (Evers et al., 2005) en de Welte transferability checklist (Welte et al., 2004).

 

Referenties

  • Atkins, D., Best, D., Briss, P.A., Eccles, M., Falck-Ytter, Y., Flottorp, S., Guyatt, G.H., Harbour, R.T., Haugh, M.C., Henry, D., Hill, S., Jaeschke, R., Leng, G., Liberati, A., Magrini, N., Mason, J., Middleton, P., Mrukowicz, J., O’Connell, D., Oxman, A.D., Phillips, B., Schünemann, H.J., Edejer, T.T., Varonen, H., Vist, G.E., Williams, J.W. Jr, Zaza, S. GRADE Working Group. (2004). Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ Jun; 19, 328(7454):1490.
  • van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., van Barneveld, T.A., van de Klundert, J.L.M. (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum.
  • Evers, S., Goossens, M., De Vet, H., Van Tulder, M., Ament, A. (2005). Criteria list for assessment of methodological quality of economic evaluations: Consensus on Health Economic Criteria. International journal of technology assessment in health care. 21(02):240-245.
  • van Mastrigt, G. A., Hiligsmann, M., Arts, J. J., Broos, P. H., Kleijnen, J., Evers, S. M., & Majoie, M. H. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: a five-step approach (part 1/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-16. doi: 10.1080/14737167.2016.1246960.
  • McMaster University. (2016, Feb 09). Search Strategies for EMBASE in Ovid Syntax, from http://hiru.mcmaster.ca/hiru/HIRU_Hedges_EMBASE_Strategies.aspx.
  • Thielen, F. W., Van Mastrigt, G., Burgers, L. T., Bramer, W. M., Majoie, H., Evers, S., & Kleijnen, J. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for clinical practice guidelines: database selection and search strategy development (part 2/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-17. doi: 10.1080/14737167.2016.1246962.
  • Welte, R., Feenstra, T., Jager, H., & Leidl, R. (2004). A decision chart for assessing and improving the transferability of economic evaluation results between countries. Pharmacoeconomics, 22(13), 857-876.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Evers, G., Gershuni, O., Lambrechts, D., Majoie, H., & De Kinderen, R. (2015). Review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Prospero: International prospective register of systematic reviews. Retrieved from http://www.crd.york.ac.uk/PROSPERO/display_record.asp?ID=CRD42015019278.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Redekop, W. K., Majoie, H., de Kinderen, R., & Evers, S. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: data extraction, risk of bias, and transferability (Part 3/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Oct 21). doi: 10.1080/14737167.2016.1246961.
  • Wijnen, B. F., van Mastrigt, G. A., Evers, S. M., Gershuni, O., Lambrechts, D. A., Majoie, M. H., . . . de Kinderen, R. J. (2017). A systematic review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Epilepsia. doi: 10.1111/epi.13655.
Volgende:
Ketogeen dieet