Epilepsie

Initiatief: NVN Aantal modules: 88

Neuropsychologisch onderzoek bij epilepsie

Uitgangsvraag

Bij welke patiënten met epilepsie is neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd?

Aanbeveling

Wees bij een patiënt met de diagnose epilepsie (ongeacht type epilepsiesyndroom) alert op het cognitief, sociaal en emotioneel functioneren en op de cognitieve ontwikkeling. Zet eventueel screeningsinstrumenten in, bijvoorbeeld zelfbeoordelingslijsten. 

 

Overweeg neuropsychologische screening als de klachten van een patiënt met epilepsie daartoe aanleiding geven of als er sprake is van een veranderend functioneren in het dagelijks leven.

 

Overweeg doorverwijzing voor neuropsychologisch onderzoek bij patiënten met epilepsie, als de patiënt en/of belangrijke mensen uit de school significante aanwijzingen/symptomen van aanhoudende cognitieve stoornissen rapporteren.
Bijvoorbeeld

  • bij kinderen wanneer gedrags- en leermoeilijkheden of ontwikkelingsachterstand worden gesignaleerd, zeker wanneer deze ontstaan rond of na de onset van de epilepsie;
  • bij volwassenen wanneer er problemen op het werk of in de adaptieve vaardigheden bestaan;
  • bij het optreden van psychosociale reacties op de epilepsie.

 

Wees, indien tevens bovenstaande aanwezig is, extra alert in de volgende gevallen:  

  • Bij rapportage van verslechterd functioneren of toename van klachten. Zoals
    • bij een beperkte aanvalscontrole;
    • bij kinderen met een hoge aanvalsfrequentie;
    • bij volwassenen die al langere tijd epilepsie hebben;
    • bij ouderen in verband met verhoogd risico op neurodegeneratieve ziektebeelden;
    • na een status epilepticus/atypische clusteraanvallen;
    • na herhaalde hoofdtrauma’s.
  • Bij specifieke epilepsie-kenmerken, met name
    • bij frontaalkwab epilepsie patiënten met een oudere debuutleeftijd en bij temporaalkwab epilepsie patiënten met een jongere debuutleeftijd;
    • bij epilepsiesyndromen die mede kunnen worden gekenmerkt door specifieke cognitieve stoornissen (bijvoorbeeld linkszijdige temporaalkwab epilepsie) of door cognitieve achteruitgang (zoals vormen van epileptische encefalopathie, bijvoorbeeld Landau-Kleffner, Lennox Gastaut, West of Dravet syndroom);
    • en wees alert als MRI-onderzoek een afwijking aantoont in hersengebieden die belangrijk zijn voor cognitie (bijvoorbeeld bij mesiotemporale schade).
  • Bij verdenking van cognitieve bijwerkingen van de medicatie en/of slechte opvolging van medicatie voorschriften. Met name
    • wanneer klachten ontstaan/verergeren bij verandering van medicatievoorschriften;
    • bij gebruik van multiple anti-aanvalsmedicatie;
    • bij gebruik van hoge doseringen;
    • bij het gebruik van fenobarbital, primidon, carbamazepine, topiramaat, zonisamide (geadviseerd wordt om kort onderzoek voor start en na instelling medicatie uit te voeren);
    • bij anti-aanvalsmedicatie waar weinig ervaring mee is;
    • bij refractaire epilepsie;
    • bij kinderen en ouderen.
  • Bij niet-medicamenteuze, invasieve behandelingen, of behandelingen die veel inzet van de patiënt vragen (o.a. epilepsiechirurgie, neurostimulatie en ketogeen dieet).

 

Neuropsychologisch onderzoek is niet geïndiceerd:

  • tijdens of kort na aanvallen;
  • binnen 6-9 maanden na eerder neuropsychologisch onderzoek. Uitzondering: na status epilepticus of andere grote aanvallen, plotselinge achteruitgang, evaluatie van behandeling of bij zeer jonge kinderen.

Overwegingen

Er is behoefte aan een voor epilepsie gevalideerd screeningsinstrument om cognitieve stoornissen op te sporen bij patiënten met epilepsie. Dit screeningsinstrument dient zodanig te zijn samengesteld, dat het laagdrempelig in de spreekkamer is te gebruiken door een neuroloog, kinderarts, arts verstandelijke gehandicapten of andere behandelaars.

 

Neuropsychologisch onderzoek zou een rol kunnen spelen in de diagnostisering van bepaalde syndromen. Sommige syndromen, zoals het Landau-Kleffner syndroom of het Lennox Gestaut syndroom, kunnen namelijk worden onderscheiden, doordat cognitieve stoornissen een belangrijk kenmerk vormen (Filippini et al., 2006; Praline et al., 2003). Dergelijke epileptische encefalopathieën vragen door de cognitieve comorbiditeit aandacht voor de organisatie van adequate (academische) hulpverlening (zie review Nickels & Wirrell, 2017). Dit is toegevoegd aan de aanbevelingen.

 

De werkgroep is van mening, dat bij een afwijking op de MRI niet per definitie een neuropsychologisch onderzoek hoeft te volgen, zoals geformuleerd in de NICE-richtlijn (2012). Wel zal de neuroloog zich nog explicieter moeten afvragen of de aard van de laesie en de eventuele klachten van de patiënt verder neuropsychologisch onderzoek vereisen.

 

Uit de literatuur blijkt, dat de cognitieve bijwerkingen van anti-aanvalsmedicatie ook afhankelijk zijn van de karakteristieken en de gevoeligheid van de patiënt. Op basis van deze informatie stelt de werkgroep, dat het alleen zinvol is om bij gebruik van de middelen fenobarbital, primidon, carbamazepine, topiramaat, zonisamide en middelen, waar weinig ervaring mee is opgedaan, te controleren op eventuele cognitieve bijwerkingen door vooraf en na instelling medicatie neuropsychologisch onderzoek te laten plaatsvinden (Helmstaedter & Witt, 2017). Bij overige medicamenten is neuropsychologisch onderzoek alleen zinvol om vast te stellen of de verdenking op basis van gerapporteerde klachten juist is en aanpassing van behandeling geïndiceerd is.

 

De werkgroep wil graag de aanbeveling van de ILAE Neuropsychology Task Force (Wilson et al., 2015), dat neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd is bij de behandeling epilepsie-chirurgie, verruimen naar niet-medicamenteuze, invasieve behandelingen of behandelingen die veel van de patiënt vragen. Bijvoorbeeld bij het detecteren van cognitieve bijwerkingen en bij bijwerkingen op het gebied van stemming bij neurostimulatie en het ketogeen dieet. Neuropsychologisch onderzoek kan hier ingezet worden om bijwerkingen tijdig te signaleren.

 

De ILEA Neuropsychology Task Force geeft aan dat herhalingsonderzoek binnen 6-9 maanden in verband met het risico op leereffecten niet wenselijk is (Wilson, et al., 2015). De timing van het herhalingsonderzoek hangt af van het type vraagstelling, de leeftijd van patiënt en het benodigd testmateriaal en dient in afstemming met een neuropsycholoog bepaald te worden.

 

In het geval van epilepsiechirurgie geeft de NICE-richtlijn (2012) aan dat pre- en postchirugisch neuropsychologisch onderzoek nodig is, wat overeenkomt met het advies vanuit de review van Helmstaedter & Witt (2017). Dit kan in gespecialiseerde epilepsie-centra plaatsvinden.

Onderbouwing

Epilepsiepatiënten rapporteren veelvuldig cognitieve klachten, zoals geheugenproblemen, zwakke concentratie, snel overprikkeld raken en woordvindproblemen. Bij maar liefst 50% van de nieuw gediagnosticeerde epilepsiepatiënten worden deze klachten geobjectiveerd binnen neuropsychologisch onderzoek (Witt & Helmstaedter, 2012). Bij kinderen met epilepsie rapporteren ouders en school algemene of specifieke leerproblemen, doublures, afstromen naar het speciaal onderwijs of naar lagere vormen van voortgezet onderwijs, maar ook symptomen die passen bij ontwikkelingsstoornissen zoals aandacht deficiëntie stoornis met of zonder hyperactiviteit (ADHD) en autisme spectrum stoornissen. Cognitieve stoornissen worden bij epilepsiepatiënten geassocieerd met somberheidsklachten en een gevoel van controleverlies (Quintas et al., 2012). Kortom, in de praktijk dient er aandacht te zijn voor de cognitieve klachten van de patiënt, waarvoor neuropsychologisch onderzoek een belangrijke diagnostische tool is, die bij de indicatie van behandeling kan helpen.

 

Neuropsychologisch onderzoek bij epilepsiepatiënten kan verschillende doelstellingen hebben. Ten eerste kan het de ernst van de cognitieve problemen bepalen en de impact van de epilepsie op cognitief functioneren vaststellen. Veel patiënten rapporteren met name geheugenklachten en zoeken daar hulp bij. Neuropsychologisch onderzoek kan in de meeste gevallen nagaan of deze geheugenklachten het resultaat zijn van werkelijk beperkte geheugenfuncties of dat zij voortkomen uit andere cognitieve functies, zoals een beperkte snelheid van informatieverwerking of problemen in de executieve functies. Zodoende kunnen de oorzaken van de ervaren problemen in het dagelijks leven (bijvoorbeeld op het werk op of op school) worden verhelderd. Een tweede doel van neuropsychologisch onderzoek is het onderzoeken van de oorzaak van de cognitieve klachten. Er wordt dan nagegaan of de cognitieve klachten daadwerkelijk door cognitieve disfuncties vanuit de epilepsie worden veroorzaakt of dat comorbide problematiek op de voorgrond staat, zoals stemmingsproblemen of eerder opgelopen hersenletsel. Ten derde kan met herhaalde metingen het beloop van het cognitief functioneren worden onderzocht om zo de effecten van bijvoorbeeld blijvende aanvallen of effectief behandelde aanvallen vast te stellen. Verder kan neuropsychologisch onderzoek de effecten van behandeling (bijvoorbeeld medicatie, NVS, ketogeen dieet en epilepsiechirurgie) onderzoeken door voor- en nametingen uit te voeren. Neuropsychologisch onderzoek kan tevens een (bescheiden) rol hebben, als het gaat om het vaststellen van de lateralisatie/lokalisatie van de epilepsie of het epilepsiesyndroom. Al deze doelen samennemend is het vanzelfsprekend, dat neuropsychologisch onderzoek tevens een belangrijke rol speelt in de behandelindicatie, zowel voor medicamenteuze of andere behandelingen gericht op aanvalscontrole als voor behandelingen, die zich op de psychologische gevolgen van de epilepsie richten (Wilson et al., 2015).

Een grote groep epilepsiepatiënten heeft last van cognitieve problemen als gevolg van hun ziektebeeld en/of de behandeling daarvan. Deze cognitieve problemen hebben ook psychosociale gevolgen (zoals stemmingsproblemen). Het is daarom cruciaal om te overwegen, of een patiënt voor neuropsychologisch onderzoek naar een (neuro)psycholoog dient te worden verwezen. 

 

Het doel van neuropsychologisch onderzoek is het vaststellen van de ernst en impact van de cognitieve problemen, het onderzoeken van oorzaak en prognose van de cognitieve problemen, het evalueren van effecten van behandeling en ter ondersteuning van een goede behandelindicatie.

 

Het literatuuronderzoek laat zien, dat de nadelige cognitieve gevolgen bij kinderen en volwassenen met epilepsie zich over een breed scala van cognitieve functies uitstrekken en zich niet, zoals de aanbevelingen van de NICE-richtlijn (2012), centreren rondom taal- en geheugenproblemen. Voor de verschillende epilepsiesyndromen wordt een uitgebreid pallet van cognitieve problemen gezien; er is sprake van een grote overlap. Neuropsychologisch onderzoek is dus niet geïndiceerd voor slechtst een enkel specifiek epilepsiesyndroom. Wel zijn er aanwijzingen, dat bepaalde functiegebieden op de voorgrond staan bij bepaalde subgroepen. Zo worden bij gegeneraliseerde epilepsie de grootste beperkingen gezien op informatieverwerkingssnelheid en emotieherkenning en bij kinderen ook op het gebied van aandacht & concentratie. Bij volwassenen met frontaalkwab epilepsie worden de duidelijkste afwijkingen gezien op het gebied van fluïde redeneren en gekristalliseerde kennis en bij kinderen juist op het gebied van informatieverwerkingssnelheid, kortetermijngeheugen en executieve functies. Dit betekent echter niet dat de cognitieve problemen zich beperken tot deze gebieden.

 

Diverse factoren, die de mate van cognitieve problemen bij epilepsiepatiënten lijken te voorspellen, zijn eveneens onderzocht. Ondanks dat er de nodige hiaten in het onderzoek zijn, kunnen wel met voorbehoud factoren worden beschreven, die een negatieve invloed hebben op het cognitief functioneren van epilepsiepatiënten. (1) Ten eerste is de leeftijd van de patiënt een factor om rekening mee te houden. Kinderen met epilepsie en ouderen met epilepsie lijken extra kwetsbaar. (2) Ten tweede kan de debuutleeftijd bij specifieke functies bij bepaalde epilepsiesyndromen een rol spelen in de mate van nadelige cognitieve gevolgen. Door de bank genomen lijkt de debuutleeftijd bij gegeneraliseerde epilepsie nauwelijks een rol te spelen. Bij focale epilepsieën wordt wel een effect gezien. Zo kunnen mensen, die op jongere leeftijd temporaalkwab epilepsie ontwikkelen, grotere problemen hebben op het gebied van geheugen en executief functioneren. Frontaalkwab epilepsiepatiënten lijken vooral risico te lopen in hun taalvaardigheden, als ze op oudere leeftijd epilepsie krijgen. (3) Ten derde lijkt de duur van het hebben van epilepsie bij kinderen weinig voorspellende waarde te hebben. Bij volwassenen kan dit wel een negatief effect hebben op het gebied van taal (ongeacht syndroomtype), langetermijngeheugen (specifiek bij frontaalkwab epilepsie) en executieve functies (specifiek bij temporaalkwab epilepsie). (4) Ten vierde kan worden gesteld, dat er weinig onderzoek is gevonden naar de rol van aanvalsfrequentie op cognitief functioneren, en dat binnen de beperkte data kan worden geconcludeerd dat dit bij volwassenen weinig effect lijkt te hebben. Kinderen met CAE vragen wel om alertheid, aangezien bij hogere aanvalsfrequentie de intelligentie lager ligt. (5) Verder is ten vijfde de lokalisatie van de schade bij temporaalkwab epilepsiepatiënten van invloed op de mate van cognitief functioneren, dat zich niet beperkt tot taalvaardigheden. Patiënten met linkszijdige temporaalkwab epilepsie en/of mesiotemporale schade laten zwakkere cognitieve functies zien. (6) Tot slot, ten zesde lijkt de wijze van medicamenteuze behandeling invloed te hebben op cognitief functioneren. Patiënten die multiple anti-aanvalsmedicatie of hogere doseringen voorgeschreven krijgen, die lijden aan refractaire epilepsie of die jong of juist ouder zijn, ervaren van de medicatie vaak meer nadelige cognitieve bijwerkingen. Specifiek verdienen de medicamenten fenobarbital, primidon, carbamazepine, topiramaat en zonisamide extra alertheid op cognitieve bijwerkingen. 

 

Concluderend kunnen voor een groot deel de aanbevelingen vanuit de NICE Richtlijn (2012) en de ILAE Neuropsychology Task Force (Wilson et al., 2015) met elkaar worden gecombineerd om tot een vrij volledige set van indicatiecriteria voor neuropsychologisch onderzoek te komen. Alleen de adviezen, dat neuropsychologisch onderzoek vooral geïndiceerd is bij gegeneraliseerde aanvallen, en dat er specifieke focus zou moeten liggen op taal- en geheugenproblemen, kunnen beter worden geschrapt, aangezien patiënten (inclusief patiënten met focale epilepsie) een brede range van cognitieve problemen kunnen hebben, die zich niet tot selecte functiegebieden laten beperken. Verder verdienen de volgende indicaties aanscherping: (1) neuropsychologisch onderzoek bij gebruik van anti-aanvalsmedicatie en (2) als MRI-onderzoek een afwijking aantoont. Met betrekking tot medicatiegebruik kan worden toegevoegd, dat neuropsychologisch onderzoek sterk dient te worden overwogen als er multiple medicamenten en/of hoge doseringen zijn voorgeschreven, vooral ook specifiek bij jonge en oudere mensen met epilepsie. Bij het voorschrijven van fenobarbital, primidon, carbamazepine, topiramaat en zonisamide dienen eveneens de cognitieve bijwerkingen te worden gemonitord. Bij de indicatie ‘neuropsychologisch onderzoek indiceren als er afwijkingen bij MRI-onderzoek wordt gevonden’, kan de nadruk worden gelegd op links temporaalkwab epilepsie en mesiotemporale schade. Tot slot kunnen op basis van de literatuurstudie de volgende extra indicatiecriteria worden beschreven: neuropsychologisch onderzoek dient bij volwassenen overwogen te worden, wanneer ze al langere tijd epilepsie hebben, en specifiek voor frontaalkwab epilepsie, wanneer ze op latere leeftijd epilepsie krijgen. Voor temporaalkwab epilepsiepatiënten dient neuropsychologisch onderzoek te worden overwogen, wanneer patiënten juist op jonge leeftijd al de diagnose epilepsie krijgen.

Drie studies richten zich enkel op de volwassenpopulatie (Bartha-Doering & Trinka, 2014; Metternich et al., 2014; Subota et al., 2017), waarvan één specifiek op ouderen (Subota et al., 2017). Vier studies betreffen kinderen (Menlove & Reilly, 2015; Verrotti et al., 2015; Wickens et al., 2017; Smith et al., 2015) en vijf studies hebben zowel volwassenen als kinderen geïncludeerd (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014; Edwards et al., 2017; Stewart et al., 2016; Metternich et al., 2014). Dit zijn zeven meta-analyses (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014; Metternich et al., 2014; Edwards et al., 2017; Stewart et al., 2016; Wickens et al., 2017; Smith et al., 2015) en vier systematische reviews (Bartha-Doering & Trinka, 2014; Subota et al., 2017; Menlove & Reilly, 2015,;  Verrotti et al., 2015). Vijf studies focussen op epilepsiepatiënten met verschillende syndromen (Bartha-Doering & Trinka, 2014; Edwards et al., 2017; Stewart et al., 2016; Subota et al., 2017; Menlove & Reilly, 2015). De overige zes studies onderzoeken een specifieke groep epilepsiepatiënten (frontaalkwab epilepsie: Verche et al., 2018 en Metternich et al., 2014; temporaalkwab epilepsie: Metternich et al., 2014; gegeneraliseerde epilepsie: Loughman et al., 2014 en Verrotti et al., 2015; rolandische epilepsie: Wickens et al., 2017 en Smith et al., 2015).

 

Tabel 1  Definities van cognitieve functies

Algemene intelligentie (G)

Een overkoepelende factor voor algemeen intellectueel functioneren.

Fluïde redeneren (Gf)

Probleemoplossend vermogen en redeneren met nieuwe informatie.

Gekristalliseerde kennis (Gc)

Opgedane verbale kennis en verbaal begrip.

Langetermijngeheugen (Glr)

Mogelijkheid om informatie efficiënt op te slaan en op te diepen na langere tijd.

Kortetermijngeheugen/werkgeheugen (Gsm)

Mogelijkheid om informatie vast te houden en te gebruiken voor enkele seconden.

Informatieverwerkingssnelheid (Gs)

Snelheid en efficiëntie bij het uitvoeren van geautomatiseerde of cognitief simpele taken.

Visueel-ruimtelijk denken (Gv)

Mogelijkheid om visuele patronen waar te nemen, te analyseren en vanuit te redeneren / ruimtelijk inzicht. 

  • Aandacht & Concentratie
  • Alertheid
  • Volgehouden aandacht
  • Selectieve aandacht
  • Verdeelde aandacht

 

  • Oplettendheid, het snel op eenvoudige prikkels reageren.
  • De duur dat de aandacht op één en dezelfde taak kan worden gefixeerd.
  • De mogelijkheid om de aandacht op de juiste informatie te richten en niet op afleidende prikkels.
  • De mogelijkheid om te reageren op meer dan één taak tegelijkertijd.

Executieve functies

Cognitieve functies die nodig zijn om activiteiten te plannen en te sturen.

Sociale Cognitie

  • Theory of Mind

Cognitieve processen die toegepast worden om sociale situaties te begrijpen en daarbinnen gepast te handelen

  • Het vermogen om zich te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en daarmee gepaard gaand gedrag van een ander.

Taal

  • Woordvinding
  • Verbale vloeiendheid
    • Fonologisch
    • Semantisch
  • De mogelijkheid om tijdens het spreken de juiste woorden uit het geheugen op te diepen.
  • De snelheid waarop woorden/taal uit het geheugen worden opgediept/ snelheid van spraak.
    • Het gemak van het opdiepen van woorden/begrippen met een vergelijkbare klank.
    • Het gemak van het opdiepen van woorden/begrippen binnen eenzelfde betekenis-categorie.

 

Een breed geaccepteerd en wetenschappelijk gevalideerd raamwerk voor cognitie is het Catell-Horn-Carroll (CHC) (intelligentie)model (McGrew, 2009). Het CHC-model gaat uit van zeven verschillen cognitieve functies, te weten algemene intelligentie (G), fluïde redeneren (Gf), gekristalliseerde kennis (Gc), langetermijngeheugen (Glr), kortetermijngeheugen/werkgeheugen (Gsm), informatieverwerkingssnelheid (Gs) en visueel-ruimtelijk redeneren (Gv). Binnen dit model ontbreken echter de functiegebieden aandacht & concentratie, executieve functies (waaronder sociale cognitie) en taalvaardigheden. In tabel 1 worden deze begrippen nader verklaard.

 

Het langetermijngeheugen is in maar liefst vijf studies onderzocht (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014; Menlove & Reilly, 2015; Verrotti et al., 2015; Wickens et al., 2017) en in vier studies komen de functies intelligentie, gekristalliseerde kennis, executieve functies en informatieverwerkingssnelheid aan de orde (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014; Verrotti et al., 2015; Wickens et al., 2017). Taal (Bartha-Doering & Trinka, 2014; Metternich et al., 2014; Smith et al., 2015), fluïde redeneren en kortetermijngeheugen (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014; Wickens et al., 2017) worden in een drietal studies onderzocht. De functiegebieden visueel-ruimtelijk redeneren (Loughman et al., 2014; Wickens et al., 2017), sociale cognitie (Edwards et al., 2017; Stewart et al., 2016) en aandacht (Verrotti et al., 2015) komen in slechts twee of maar één studie terug. 

 

Per functiegebied zijn studies geïncludeerd, die óf over een brede groep epilepsiepatiënten rapporteren óf over de subgroepen frontaalkwab epilepsie en gegeneraliseerde epilepsie afzonderlijk. Op bijna alle functiegebieden miste de subgroep temporaalkwab epilepsie. Om dit hiaat op te vangen is de eerder beschreven zoekstrategie herhaald, waarbij ook studies vanaf 2004 zijn toegestaan. Dit leverde echter geen meta-analyse of systematische review op, die zich expliciet richt op de cognitieve effecten bij temporaalkwab epilepsie. Om toch een zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen is daarom besloten een recente, niet-systematische review aan de literatuur toe te voegen, die een breed scala aan cognitieve gevolgen bij temporaalkwab epilepsiepatiënten uiteenzet (Zhao et al., 2014).

 

In tabel 2 zijn de resultaten van alle geselecteerde studies samengevat per leeftijdsgroep en epilepsiesyndroom.

 

Tabel 2  Samenvatting cognitieve problemen bij epilepsie

Cognitieve functie

Volwassenen en kinderen

Volwassenen

Kinderen

 

TLE

IGE

FLE

TLE

IGE

FLE

BECT

TLE

IGE

FLE

Intelligentie (G)

 

.644

O5

 

 

O5

.628

 

v1

x5

Fluïde redenering (Gf)

 

.724

.475

 

 

.565

.548

 

 

x5

Gekristalliseerde kennis (Gc)

 

.614

O5

 

 

.295

.798

 

v1

x5

Langetermijngeheugen (Glr)

v1

.424

O5

 

 

O5

.818

v10

v7 O11

x5

Kortetermijngeheugen (Gsm)

v1

.694

.635

 

 

.635

.528

v10

v7 O11

.645

Snelheid informatieverwerking (Gs)

 

.884

.405

 

 

.265

.608

 

v1

.665

Visuele-ruimtelijk denken (Gv)

 

x4

 

 

 

 

.428

 

 

 

Executieve functies

v1

.724

.375

 

 

.265

.798

 

v1

.565

Sociale Cognitie

Theory of Mind

- Emotieherkenning

v1

.922

.993

 

.592

.913

 

1.032

x3

 

O1

 

 

 

 

 

v3 v1

 

 

 

v3

Taal

- Receptieve taal

 

 

 

 

v6

 

v6

 

v6

 

.719

 

 

v1

 

- Woordvinding

v1

 

 

v6

v6

v6

 

 

 

 

- Herhaling

 

 

 

x6

v6

 

 

 

 

 

- Lezen

 

 

 

x6

 

 

.719

 

 

 

- Schrijven/Spelling

 

 

 

x6

 

 

 

 

 

 

- Expressieve taal

 

 

 

v6

 

 

.759

 

 

 

- Vloeiendheid

o Semantisch

o Fonologisch

 

 

 

 

1.227

1.317

 

 

 

x7

1.547

 

 

 

v1

v1

 

Aandacht & Concentratie

 

 

 

 

 

 

 

 

v1

 

Note. TLE = temporaalkwab epilepsie; IGE = gegeneraliseerde epilepsie; FLE = frontaalkwab epilepsie; BECT = rolandische epilepsie.

 

is vastgestelde effect size in meta-analyse; V = vastgestelde cognitieve beperking in (systematische) review; X = niet gevonden effect in meta-analyse/systematische review.

 

1 Zhao et al, 2014; 2 Stewart et al., 2016; 3 Edwards et al., 2017; 4 Loughman et al., 2014; 5 Verche et al., 2018; 6 Bartha-Doening & Trinka, 2014; 7 Metternich et al., 2014; 8 Wickens et al., 2017; 9 Smith et al., 2015; 10 Menlove & Reilly, 2015; 11 Verrotti et al., 2015.

 

Indicatie neuropsychologische onderzoek expert opinion

In de NICE-richtlijn (2012) staan de volgende aanbevelingen ter indicatie van neuropsychologisch onderzoek bij patiënten met epilepsie:

  • bij kinderen, adolescenten en volwassenen, waarbij het van belang is om cognitieve en leerproblemen te evalueren, vooral waar het taal en geheugen betreft;
  • bij een kind, adolescent of volwassene, die problemen heeft op het gebied van school en werk;
  • als MRI-onderzoek een afwijking aantoont in hersengebieden, die belangrijk zijn voor cognitie;
  • bij een kind, adolescent of volwassene, die klachten heeft op het gebied van geheugen of andere cognitie en/of cognitieve achteruitgang ervaart.

 

In 2015 wordt dit verder uitgewerkt door de ILAE Neuropsychology Task Force naar aanleiding van een survey bij clinici vanuit 17 landen. Neuropsychologisch onderzoek wordt door experts geadviseerd:

  • bij start epilepsie: korte, routine screening door middel van bijvoorbeeld zelfbeoordelingslijsten als baseline meting;
  • bij significante aanwijzingen/symptomen van cognitieve stoornissen op basis van klachten gerapporteerd door patiënt, belangrijke mensen uit omgeving of school of bij aanwijzingen van verandering in functioneren. Dit om de klachten te objectiveren, de oorzaak in kaart te brengen en om tot een behandeladvies te komen;
  • bij vermoeden van cognitieve achteruitgang, gedrags- en leermoeilijkheden of ontwikkelingsachterstand:
    • bij kinderen als er sprake is van ontwikkelingsachterstand en gedrags- en/of stemmingsproblemen, aangezien cognitieve stoornissen verklarend kunnen zijn. Bij kinderen wordt monitoring over tijd geadviseerd;
    • bij volwassenen wanneer er problemen op het werk of in de adaptieve vaardigheden zijn, na herhaalde hoofdtrauma’s of na een status epilepticus/atypische clusteraanvallen;
    • bij ouderen waar pas op latere leeftijd epilepsie ontstaat, in verband met een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziektebeelden;
    • in het algemeen bij gegeneraliseerde aanvallen en een beperkte aanvalscontrole.
  • om het effect van epilepsie en behandeling op cognitief functioneren te evalueren. Te denken valt aan het onderzoeken van medicatie-effecten om indien gewenst hierin aanpassingen te doen. Maar ook om het evalueren van het effect van epilepsie-chirurgie of bij patiënten waar de opvolging van medicamenteuze behandeling beperkt is. Cognitieve stoornissen kunnen hier de oorzaak van zijn.
  • neuropsychologisch onderzoek wordt afgeraden tijdens aanvallen of vlak daarna, aangezien herstel nog mogelijk is. Tevens is herhalingsonderzoek binnen 6-9 maanden onwenselijk en dient alleen overwogen te worden als er sprake is geweest van een status epilepticus of andere grote aanvallen (Wilson et al., 2015).

 

Indicatie neuropsychologisch onderzoek bij kinderen en volwassenen

Er zijn twee meta-analyses verschenen, die een groot aantal functies onderzochten bij zowel kinderen als volwassenen met ofwel frontaalkwab epilepsie, dan wel gegeneraliseerde epilepsie (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014). De prestaties van epilepsiepatiënten worden vergeleken met een gezonde controlegroep of, wanneer die bij Verche et al., (2018) niet voorhanden zijn, met een andere groep epilepsiepatiënten. Beide studies hebben een groot aantal case control studies geïncludeerd (respectievelijk 21 en 26). Voor de groep temporaalkwab epilepsiepatiënten zijn geen meta-analyses en systematische reviews gevonden, die de cognitieve effecten van de epilepsie samenvatten. Wel is er in 2014 een review verschenen, die een groot aantal functiegebieden op een rij zet (Zhao et al., 2014). Onduidelijk is hoe de selectie van die studies heeft plaatsgevonden en samenvattende effect groottes zijn niet berekend, waardoor een rangorde van cognitieve problemen niet kan worden gemaakt. Tot slot zijn twee meta-analyses geselecteerd aangaande de effecten van epilepsie op sociale cognitie (Edwards et al., 2017; Stewart et al., 2016), een functie die grotendeels niet is meegenomen in de voorgaande studies. Beide studies includeerden zowel studies met volwassenen als kinderen. Echter, beide meta-analyses hebben slechts 2 studies (van de respectievelijk 12 en 24 studies) met kinderen opgenomen. De studie van Edwards et al., (2017) richtte zich op emotieherkenning en heeft epilepsiepatiënten vergeleken met gezonde controles of normatieve data. Stewart  et al. (2016) heeft de functie theory of mind onderzocht, waarbij epilepsiepatiënten enkel met gezonde controles zijn vergeleken.

 

Gegeneraliseerde epilepsie

Tabel 2 laat zien, dat patiënten met gegeneraliseerde epilepsie op bijna alle cognitieve functies significant slechter presteren dan gezonde controles. Er worden grote effecten gevonden op de snelheid van informatieverwerking (ES =.88; Loughman et al., (2014) en emotieherkenning (ES = .91; Edwards et al. (2017); patiënten met gegeneraliseerde epilepsie zijn significant trager in de informatieverwerking dan gezonde controles en kunnen emoties minder goed lezen van de gezichten van anderen. Er worden middelgrote effecten gevonden op de functiegebieden intelligentie, fluïde redeneren, gekristalliseerde kennis, kortetermijngeheugen, executieve functies (ES = .61-.72; Loughman et al., (2014) en theory of mind (ES = .59; Stewart et al., (2016). Er wordt slechts een klein effect gevonden op langetermijngeheugen (ES = .42). Geen significant effect wordt vastgesteld op visueel-ruimtelijk denken; patiënten met gegeneraliseerde epilepsie presteren niet significant slechter op visueel-ruimtelijke taken dan gezonde controles (Loughman et al., 2014).

Er zijn in de betreffende meta-analyses geen gegevens gevonden rondom de functiegebieden taal en aandacht & concentratie.

 

Frontaalkwab epilepsie

In vergelijking met gegeneraliseerde epilepsiepatiënten worden bij frontaalkwab epilepsiepatiënten op minder functiegebieden beperkingen vastgesteld en zijn de gevonden effecten minder groot. Zo worden er geen significante verschillen gevonden bij de functies intelligentie, gekristalliseerde kennis, langetermijngeheugen (Verche et al., 2018) en emotieherkenning (Edwards et al., 2017). Er wordt enkel een sterk effect gevonden bij theory of mind (ES = 1.03). Binnen de epilepsie-groepen presteren frontaalkwab epilepsiepatiënten significant slechter op theory of mind taken dan patiënten met gegeneraliseerde epilepsie of temporaalkwab epilepsie (Stewart et al., 2016). Verder wordt er een middelgroot effect gevonden op kortetermijngeheugen/ werkgeheugen (ES = .63) en slechts kleine effecten op fluïde redeneren, informatieverwerkingssnelheid en executieve functies (ES = .37-.47; Verche et al., 2018). De functies visueel-ruimtelijk denken, taal en aandacht & concentratie zijn in deze studies niet onderzocht.

 

Het is te voorbarig om te concluderen, dat epilepsiepatiënten met een frontale etiologie minder breed en minder fors cognitief worden getroffen dan patiënten met gegeneraliseerde aanvallen, aangezien in de studie van Verche et al. (2018) de patiënten niet enkel met gezonde controles zijn vergeleken, zoals bij de studie van Loughman et al. (2014), maar ook met patiënten met een ander epilepsiesyndroom (die ook cognitief aangedaan kunnen zijn). Dit kan de uitkomsten gedrukt hebben. 

 

Temporaalkwab epilepsie

Temporaalkwab epilepsie kan een negatief effect hebben op de gebieden visueel en verbaal werkgeheugen/ kortetermijngeheugen, autobiografisch/ langetermijngeheugen, executieve functies (met name verdeelde aandacht en probleemoplossend vermogen), taalproblemen (in de vorm van woordvindproblemen) en problemen op het gebied van de sociale cognitie (te weten emotieherkenning, theory of mind en sociaal inzicht; Zhaeo et al., 2014). De bevindingen op sociale cognitie worden bevestigd in de meta-analyses van Stewart et al., (2016) en Edwards et al., (2017); temporaalkwab epilepsiepatiënten presteren significant lager op taken gericht op de emotieherkenning en theory of mind, waarbij de gevonden effecten groot zijn (ES = .92-.99). In de beschreven studies zijn de functies intelligentie, fluïde redeneren, gekristalliseerde kennis, snelheid van informatieverwerking en visueel-ruimtelijk denken niet beschreven. 

 

Moderatoren

Alle zes studies over volwassenen en kinderen met epilepsie beschrijven diverse factoren, die effect kunnen hebben op de ernst van cognitief disfunctioneren. De onderzochte factoren zijn onder te verdelen in vier hoofdcategorieën: (1) demografische gegevens, (2) epilepsie factoren, (3) lokalisatie in de hersenen en (4) effect van behandeling. Binnen de literatuur bestaan echter de nodige hiaten, aangezien niet alle factoren bij alle epilepsiesyndromen door de geselecteerde literatuur in kaart zijn gebracht. Zodoende zijn de uitkomsten slechts als richtinggevend te beschouwen.

 

Demografische gegevens

Vooral de leeftijd van de patiënt is als moderator geregeld onderzocht. In de meeste studies wordt er geen modererend effect van de leeftijd van de patiënt aangetroffen. Zo heeft leeftijd geen effect op de mate van de cognitieve functies binnen het CHC-model en de executieve functies als het gaat om patiënten met frontaalkwab epilepsie en gegeneraliseerde epilepsie (Verche et al., 2018; Loughman et al., 2014). Eveneens heeft leeftijd geen effect op de mate van zwakte in de theory of mind bij frontaalkwab epilepsie (Stewart et al., 2016) en problemen in het sociaal inzicht bij temporaalkwab epilepsie (Zhao et al., 2014). Er wordt alleen een modererend effect van leeftijd op de mate van zwakte in theory of mind en emotieherkenning bij tempotaalkwab epilepsie gevonden: hoe jonger de patiënt, hoe zwakker de functie (Stewart et al., 2016; Edwards et al., 2017).

 

Geslacht is slechts bij één van de geselecteerde studies als moderator meegenomen. Bij patiënten met epilepsie (ongeacht het syndroomtype) is er geen modererend effect van geslacht gevonden op emotieherkenning (Edwards et al., 2017).

 

Epilepsie factoren

Epilepsie factoren die als moderatoren in de geselecteerde studies zijn onderzocht zijn debuutleeftijd epilepsie, de duur dat de patiënt epilepsie heeft en de aanvalsfrequentie.

 

Er worden wisselende resultaten gevonden bij de moderator debuutleeftijd. Zo is een jongere debuutleeftijd nadelig voor het geheugen en de executieve vaardigheden bij temporaalkwab epilepsie (Zhao et al., 2014). Dit terwijl bij frontaalkwab epilepsiepatiënten een oudere debuutleeftijd een negatief effect kan hebben op de impact van de epilepsie op intelligentie (Verche et al., 2018). Voor gegeneraliseerde epilepsie lijkt de debuutleeftijd geen rol te spelen bij de verschillende CHC-factoren en de executieve functies (Loughman et al., 2014). Dit lijkt ook het geval te zijn voor de theory of mind bij epilepsiepatiënten (ongeacht het syndroomtype; Stewart et al., 2016). Voor emotieherkenning bij temporaalkwab epilepsie worden tegengestelde resultaten gerapporteerd. In de review van Zhao et al. (2014) wordt de debuutleeftijd herkend als moderator, terwijl dit in de meta-analyse van Edwards et al. (2017) niet wordt bevestigd. Aangezien de laatste een meta-analyse betreft en de studie van Zhao et al. (2014) een niet-systematische review is, heeft de uitslag ‘emotieherkenning is geen moderator bij temporaalkwab epilepsie’ een grotere bewijskracht en is daarmee leidend.

 

Een lange duur van de aanwezigheid van epilepsie kan een nadelig effect hebben op cognitie. Dit wordt bijvoorbeeld gerapporteerd in de taalfuncties van epilepsiepatiënten (zonder onderscheid te maken in type syndroom; Edwards et al. (2017), in het langetermijngeheugen van frontaalkwab epilepsiepatiënten (Verche et al., 2018) en in de executieve functies van temporaalkwab epilepsiepatiënten (Zhao et al., 2014). Echter de zwakte in theory of mind lijkt ongevoelig voor de duur van de epilepsie (Stewart et al., 2016), zoals ook sociale cognitie bij temporaalkwab epilepsiepatiënten (Edwards et al., 2017; Zhao et al., 2014). Alleen het langetermijngeheugen van frontaalkwab epilepsiepatiënten kan meer worden beperkt, als er sprake is van een langere duur van epilepsie. De andere factoren in het CHC-model en de executieve vaardigheden worden niet gemodereerd door de duur van de epilepsie (Verche et al., 2018).

 

Er is nauwelijks bewijs dat de aanvalsfrequentie nadelig is voor de cognitie van epilepsiepatiënten. Het wordt niet gevonden bij de functie theory of mind (Stewart et al., 2016), bij frontaalkwab epilepsiepatiënten voor de CHC-factoren en executieve functies (Verche et al., 2018) en bij temporaalkwab epilepsiepatiënten bij emotieherkenning (Edwards et al., 2017). Enkel zouden meer aanvallen een negatieve rol spelen op de executieve vaardigheden bij temporaalkwab epilepsiepatiënten (Zhao et al., 2014).

 

Lokalisatie in de hersenen

Bij met name temporaalkwab epilepsie is de lateralisatie van de epilepsie als moderator onderzocht en wordt waargenomen, dat linkszijdige temporaalkwab epilepsie vaak meer cognitieve effecten heeft dan rechtszijdige temporaalkwab epilepsie. Dit is niet alleen bij taalvaardigheden zoals woordvindproblemen gevonden, maar ook bij de functies geheugen en executieve functies (Zhao et al., 2014).

 

Tevens is mesiotemporale schade een negatieve moderator op meerdere cognitieve functies bij temporaalkwab epilepsie. Is er mesiotemporale schade aanwezig dan zijn de disfuncties op het gebied van geheugen, executieve functies en sociale cognitie vaak groter (Zhao et al., 2014; Stewart et al., 2016). Enkel bij emotieherkenning is geen verband gevonden (Edwards et al., 2017).

 

Bij deze onderzoeken is het onduidelijk of deze uitkomsten worden gekleurd door eventueel een sterk talig/verbaal karakter van de neuropsychologisch taken, waarmee deze functies zijn gemeten. 

 

Effect van behandeling

Het bereiken van aanvalscontrole en het effect van de hoeveelheid voorgeschreven medicatie zijn factoren, die geregeld als moderatoren in onderzoek zijn meegenomen. De geselecteerde studies voor de groep volwassenen en kinderen samen rapporteren niet over het modererende effect van wel of niet bereikte aanvalscontrole.

 

Drie studies rapporteren over het effect van medicatie op cognitief functioneren bij epilepsiepatiënten en bij alle drie wordt geen negatief of positief effect vastgesteld. Ongeacht het epilepsiesyndroom speelt het aantal medicamenten niet een rol in de ernst van problemen in de theory of mind en emotieherkenning (Stewart et al., 2016, Edwards et al., 2017). Ook bij patiënten met generaliseerde epilepsie wordt binnen het CHC-model en de executieve functies geen effect gezien op de mate van functioneren door gebruik van medicatie (Loughman et al., 2014). Er is enkel een voorzichtige aanwijzing dat fenobarbital een negatief effect op de emotieherkenning van patiënten kan hebben (Edwards et al., 2017).

 

Indicatie neuropsychologisch onderzoek bij volwassenen

Voor de groep volwassenen met epilepsie hebben we slechts één meta-analyse gevonden, die het cognitief functioneren in brede zin onderzoekt en deze beperkt zich tot frontaalkwab epilepsiepatiënten (Verche et al., 2018). Voor de andere syndromen zijn geen meta-analyses/systematische reviews gevonden, die deze functiegebieden in kaart brengen en moeten we dus terugvallen op de studies die zowel volwassenen als kinderen includeren. Wel zijn diverse taalvaardigheden uitgebreid onderzocht door Bartha-Doering & Trinka (2014) bij de verschillende epilepsiesyndromen en heeft Metternich et al. (2014) met een meta-analyse verbale vloeiendheid (fluency) uitgewerkt voor focale epilepsie (frontaalkwab- en temporaalkwab epilepsiepatiënten). Binnen de review van Bartha-Doering & Trinka (2014) worden epilepsiepatiënten vergeleken met gezonde controles of normatieve data. Er werden 31 studies geïncludeerd, waarvan drie studies naar taal bij gegeneraliseerde epilepsie, één studie bij frontaalkwab epilepsie en de rest bij temporaalkwab epilepsie. Metternich et al. (2014) heeft de verbale vloeiendheid van temporaalkwab epilepsiepatiënten, frontaalkwab epilepsiepatiënten en gezonde controles met elkaar vergeleken (inclusie van 39 studies).

 

Tot slot is de systematische review van Subota et al. (2017) het noemen waard. Zij onderzochten de comorbiditeit tussen epilepsie en dementie. Daaruit blijkt, dat de kans op dementie bij oudere epilepsiepatiënten hoger is dan bij gezonde ouderen, waardoor neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd is als ouderen verslechtering in cognitieve functies/functioneren rapporteren.

 

Temporaalkwab epilepsie

Van de temporaalkwab epilepsiepatiënten hebben ten opzichte van gezonde controles/normatieve data 17-33% patiënten stoornissen in meer dan één taalgebied. Deze stoornissen liggen meestal op het gebied van woordvinding (zowel visuele als auditieve woordvinding), begrip van gesproken en geschreven taal, in de spontane spraak (veroorzaakt door woordvindproblemen; Bartha-Doering & Trinka, 2014) en rondom de fonologische vloeiendheid (ES = 1.22) en semantische vloeiendheid (ES = 1.31; Metternich et al., 2014). Er worden geen duidelijke problemen gezien binnen het schrijven, voorlezen en herhalen van woorden (Bartha-Doering & Trinka, 2014).

 

Bij volwassenen met temporaalkwab epilepsie zijn binnen meta-analyses en systematische reviews geen gegevens bekend op de verschillende CHC-factoren, executieve functies en aandacht & concentratie.

 

Frontaalkwab epilepsie

Bij volwassenen met frontaalkwab epilepsie zien we vergelijkbare cognitieve problemen als bij volwassenen en kinderen zoals hierboven beschreven. Er worden middelgrote effecten gevonden op fluïde redeneren en kortetermijngeheugen (ES = .56-.63) en kleine effecten op informatieverwerkingssnelheid en executieve functies (ES = .26) Er worden bij deze groep echter ook kleine effecten gezien op gekristalliseerde kennis (ES = .29). Ten opzichte met kinderen met frontaalkwab epilepsie zijn bij volwassenen de functies fluïde redeneren en gekristalliseerde kennis meer aangedaan (Verche et al., 2018).

 

Ten opzichte van volwassen met temporaalkwab epilepsie, hebben volwassen frontaalkwab epilepsiepatiënten vergelijkbare problemen rondom de taalvaardigheden woordvinding en taalbegrip (Bartha-Doering & Trinka, 2014). De problemen rondom de fonologische vloeiendheid zijn significant groter dan bij temporaalkwab epilepsiepatiënten, waarbij ten opzichte van gezonde controles kan worden gesproken van een groot effect (ES = 1.54). In tegenstelling tot temporaalkwab epilepsiepatiënten wijken frontaalkwab epilepsiepatiënten niet significant af van gezonde controles op semantische vloeiendheid (Metternich et al., 2014).

 

Bij volwassenen met frontaalkwab epilepsie zijn op visueel-ruimtelijk denken, sociale cognities en aandacht & concentratie geen gegevens bekend binnen meta-analyses en systematische reviews.

 

Gegeneraliseerde epilepsie

Er zijn heel weinig samenvattende studies voorhanden naar de cognitieve effecten van gegeneraliseerde epilepsie bij volwassenen. Er zijn geen data gevonden voor de verschillende CHC-factoren, executieve functies, sociale cognitie en aandacht & concentratie. Alleen de studie van Bartha-Doering & Trinka (2014) includeert drie studies, die taal bij deze groep onderzoeken. Geconcludeerd kan worden, dat wanneer patiënten met gegeneraliseerde epilepsie vergeleken worden met gezonde controles, ze slechter presteren op woordvinding en taalbegrip.

 

Moderatoren

Slechts twee studies over de cognitieve effecten van volwassen patiënten met epilepsie hebben moderatoren meegenomen. Beide studies beperken hun onderzoek tot taalvaardigheden (Bartha-Doering & Trinka, 2014; Metternich et al., 2014).

 

Demografische gegevens

Taalvaardigheden lijken meer aangedaan te zijn bij oudere mensen met epilepsie (Bartha-Doering & Trinka, 2014). Geslacht is in deze studies niet als moderator meegenomen.

 

Epilepsie factoren

Er zijn geen gegevens gevonden omtrent het effect van de duur van de epilepsie. Wel wordt gevonden, dat de taalvaardigheden meer aangedaan zijn bij patiënten met een hogere aanvalsfrequentie. Dit geldt specifiek voor de taalgebieden woordvinding en taalbegrip. De debuutleeftijd lijkt geen rol te spelen (Bartha-Doering & Trinka, 2014).

 

Lokalisatie in de hersenen

Specifiek voor de temporaalkwab epilepsiepatiënten geldt, dat de taalstoornissen logischerwijs ernstiger zijn, wanneer er sprake is van linker temporaalkwab epilepsie en mesiotemporale schade. Bij rechter temporaalkwab epilepsie zijn er vaak minder forse stoornissen en laat de groep soms zelfs geen enkel verschil zien met gezonde controles/ normatieve data (Bartha-Doering & Trinka, 2014). Hetzelfde patroon wordt gevonden bij de verbale vloeiendheid: patiënten met rechtszijdige temporaalkwab en frontaalkwab epilepsie presteren significant beter dan patiënten met linkszijdige temporaalkwab epilepsie en/of mesiotemporale schade (Metternich et al., 2014).

 

Effect van behandeling

De functie taal is meer aangedaan bij patiënten, die een hogere dosering medicatie voorgeschreven krijgen (Bartha-Doering & Trinka, 2014). Er zijn geen data bekend over het effect van het wel of niet bereiken van aanvalscontrole.

 

Indicatie neuropsychologisch onderzoek bij kinderen

Van de eerder beschreven studies zijn er drie, die ook geïsoleerd over kinderen rapporteren. Ten eerste rapporteert Verche et al. (2018) in zijn meta-analyse over de cognitieve effecten bij kinderen met frontaalkwab epilepsie. Ten tweede presenteert de review van Zhao et al. (2014) gegevens over kinderen met respectievelijk frontaalkwab- en temporaalkwab epilepsie aangaande sociale cognitie. Tot slot werkt Edwards et al. (2017), in de vorm van een systematische review, de effecten van focale epilepsie bij kinderen op emotieherkenning uit. Zij hebben 3 studies geïncludeerd, waarvan 2 studies de effecten van epilepsiechirurgie betreffen en zodoende niet zijn meegenomen in deze richtlijn.

 

Vervolgens zijn er nog vier aanvullende studies gevonden, die enkel rapporteren over de cognitieve gevolgen van epilepsie bij kinderen. Eén review beschrijft de effecten van epilepsie in het algemeen op geheugen (Menlove & Reilly, 2015) door 88 studies samen te vatten, waarbij er grote variatie was in het type epilepsiesyndromen. De overige studies gaan in op specifieke syndromen, te weten childhood absence epilepsie (CAE; Verrotti et al., 2015) en rolandische epilepsie (BECTS; Wickens et al., 2017 & Smith et al., 2015). De studie van Verrotti et al. (2015) heeft 28 studies geïncludeerd en richt zich op een breed scala van cognitieve functies. De meta-analyses van Wickens et al. (2017) en Smith et al. (2015) hebben onderzoek gedaan naar de cognitieve effecten bij kinderen met rolandische epilepsie. Wickens et al. (2017) rapporteren de functies binnen het CHC-model bij kinderen tussen de zes en zestien jaar (inclusie van 42 studies) door hen met gezonde kinderen te vergelijken. Smith et al. (2015) zetten diverse taalfuncties bij kinderen tussen de vier en achttien jaar uiteen (inclusie van 22 studies), die met gezonde kinderen of normatieve data worden vergeleken.

 

Algemeen

Menlove & Reilly (2015) tonen met hun systematische review aan, dat kinderen tussen de 3-18 jaar ongeacht hun epilepsiesyndroom een slechter geheugen hebben dan gezonde kinderen of normatieve data. In 78% van de studies presteren kinderen met epilepsie slechter dan gezonde controle kinderen.

Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gekeken naar de aanbevelingen, die over dit onderwerp worden gegeven in de NICE-richtlijn (NICE-richtlijn, 2012). Deze aanbevelingen zijn sinds 2004 niet meer herzien. Daarom zijn de meer recente aanbevelingen van de ILAE Neuropsychology Task Force (Wilson, et al., 2015) meegenomen en is aanvullend systematisch literatuuronderzoek gedaan. Het literatuuronderzoek is verricht in de databases Pubmed, Psychinfo en the Cochrane Library. Er is gezocht naar literatuur over de indicatie voor neuropsychologisch onderzoek bij patiënten met epilepsie. Vanwege een groot aantal treffers is de selectie beperkt tot systematische reviews en meta-analyses vanaf 2012, die antwoord geven op de vraag wanneer neuropsychologisch onderzoek is geïndiceerd (1) bij volwassenen, (2) bij kinderen met epilepsie en (3) bij het gebruik van anti-aanvalsmedicatie. Wanneer meerdere artikelen met dezelfde scope zijn gepubliceerd, zijn meta-analyses geprefereerd boven systematische reviews en de meest recente artikelen boven oudere artikelen. Uiteindelijk zijn twaalf artikelen geïncludeerd op basis van de volgende criteria:

  • De studie heeft als uitkomstmaat cognitief functioneren bij epilepsiepatiënten gemeten met neuropsychologische tests.
  • De studie betreft een systematische review en/of meta-analyse.
  • De studie is gepubliceerd in 2012 of later.
  • Studies naar cognitieve effecten bij epilepsie-chirurgie zijn geëxcludeerd.
  1. Bartha-Doering, L., & Trinka, E. (2014). The interictal language profile in adult epilepsy. Epilepsia, 55(10), 1512-1525. doi: 10.1111/epi.12743
  2. Eddy, C. M., Rickards, H. E., & Cavanna, A. E. (2011). The cognitive impact of antiepileptic drugs. Ther Adv Neurol Disord, 4(6), 385-407. doi: 10.1177/1756285611417920
  3. Edwards, M., Stewart, E., Palermo, R., & Lah, S. (2017). Facial emotion perception in patients with epilepsy: A systematic review with meta-analysis. Neurosci Biobehav Rev, 83, 212-225. doi: 10.1016/j.neubiorev.2017.10.013
  4. Filippini, M., Boni, A., Dazzani, G., Guerra, A., & Gobbi, G. (2006). Neuropsychological findings: myoclonic astatic epilepsy (MAE) and Lennox-Gastaut syndrome (LGS). Epilepsia, 47 Suppl 2, 56-59. doi: 10.1111/j.1528-1167.2006.00691.x
  5. Helmstaedter, C., & Witt, J. A. (2017). How neuropsychology can improve the care of individual patients with epilepsy. Looking back and into the future. Seizure, 44, 113-120. doi: 10.1016/j.seizure.2016.09.010
  6. Loughman, A., Bowden, S. C., & D'Souza, W. (2014). Cognitive functioning in idiopathic generalised epilepsies: a systematic review and meta-analysis. Neurosci Biobehav Rev, 43, 20-34. doi: 10.1016/j.neubiorev.2014.02.012
  7. McGrew, K. S. (2009). CHC theory and the human cognitive abilities project: Standing on the shoulders of the giants of psychometric intelligence research. Intelligence, 37(1), 1-10. doi: 10.1016/j.intell.2008.08.004
  8. Menlove, L., & Reilly, C. (2015). Memory in children with epilepsy: a systematic review. Seizure, 25, 126-135. doi: 10.1016/j.seizure.2014.10.002
  9. Metternich, B., Buschmann, F., Wagner, K., Schulze-Bonhage, A., & Kriston, L. (2014). Verbal fluency in focal epilepsy: a systematic review and meta-analysis. Neuropsychol Rev, 24(2), 200-218. doi: 10.1007/s11065-014-9255-8
  10. National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE). (2012). The Epilepsies: the diagnosis and management of the epilepsies in adults and children in primary and secondary care Nice Clinical Guideline 137. London: National Institute for Health and Clinical Excellence
  11. Nickels, K. C., & Wirrell, E. C. (2017). Cognitive and Social Outcomes of Epileptic Encephalopathies. Semin Pediatr Neurol, 24(4), 264-275. doi: 10.1016/j.spen.2017.10.001
  12. Praline, J., Hommet, C., Barthez, M. A., Brault, F., Perrier, D., Passage, G. D., . . . Autret, A. (2003). Outcome at adulthood of the continuous spike-waves during slow sleep and Landau-Kleffner syndromes. Epilepsia, 44(11), 1434-1440. doi: 10.1046/j.1528-1157.2003.08403.x
  13. Quintas, R., Raggi, A., Giovannetti, A. M., Pagani, M., Sabariego, C., Cieza, A., & Leonardi, M. (2012). Psychosocial difficulties in people with epilepsy: a systematic review of literature from 2005 until 2010. Epilepsy Behav, 25(1), 60-67. doi: 10.1016/j.yebeh.2012.05.016
  14. Smith, A. B., Bajomo, O., & Pal, D. K. (2015). A meta-analysis of literacy and language in children with rolandic epilepsy. Dev Med Child Neurol, 57(11), 1019-1026. doi: 10.1111/dmcn.12856
  15. Stewart, E., Catroppa, C., & Lah, S. (2016). Theory of Mind in Patients with Epilepsy: a Systematic Review and Meta-analysis. Neuropsychol Rev, 26(1), 3-24. doi: 10.1007/s11065-015-9313-x
  16. Subota, A., Pham, T., Jette, N., Sauro, K., Lorenzetti, D., & Holroyd-Leduc, J. (2017). The association between dementia and epilepsy: A systematic review and meta-analysis. Epilepsia, 58(6), 962-972. doi: 10.1111/epi.13744
  17. Verche, E., San Luis, C., & Hernandez, S. (2018). Neuropsychology of frontal lobe epilepsy in children and adults: Systematic review and meta-analysis. Epilepsy Behav, 88, 15-20. doi: 10.1016/j.yebeh.2018.08.008
  18. Verrotti, A., Matricardi, S., Rinaldi, V. E., Prezioso, G., & Coppola, G. (2015). Neuropsychological impairment in childhood absence epilepsy: Review of the literature. J Neurol Sci, 359(1-2), 59-66. doi: 10.1016/j.jns.2015.10.035
  19. Wickens, S., Bowden, S. C., & D'Souza, W. (2017). Cognitive functioning in children with self-limited epilepsy with centrotemporal spikes: A systematic review and meta-analysis. Epilepsia, 58(10), 1673-1685. doi: 10.1111/epi.13865
  20. Wilson, S. J., Baxendale, S., Barr, W., Hamed, S., Langfitt, J., Samson, S., . . . Smith, M. L. (2015). Indications and expectations for neuropsychological assessment in routine epilepsy care: Report of the ILAE Neuropsychology Task Force, Diagnostic Methods Commission, 2013-2017. Epilepsia, 56(5), 674-681. doi: 10.1111/epi.12962
  21. Witt, J. A., & Helmstaedter, C. (2012). Should cognition be screened in new-onset epilepsies? A study in 247 untreated patients. J Neurol, 259(8), 1727-1731. doi: 10.1007/s00415-012-6526-2
  22. Zhao, F., Kang, H., You, L., Rastogi, P., Venkatesh, D., & Chandra, M. (2014). Neuropsychological deficits in temporal lobe epilepsy: A comprehensive review. Ann Indian Acad Neurol, 17(4), 374-382. doi: 10.4103/0972-2327.144003

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-05-2023

Laatst geautoriseerd  : 17-06-2020

Geplande herbeoordeling  :

Sinds 2014 wordt eenmaal per jaar een literatuursearch per module uitgevoerd. De clusterleden beoordelen of er in de resultaten van de search artikelen zijn die aanleiding geven om de (aanbevelingen van) de module aan te passen. Tot 2020 werden de geselecteerde artikelen opgenomen in een evidence tabel, en indien door de werkgroep voldoende relevant bevonden, werden de aanbevelingen inhoudelijk aangepast. Sinds 2020 is overgegaan tot modulair onderhoud van richtlijnen binnen clusters (zie: https://richtlijnendatabase.nl/werkwijze.html). Na de literatuurselectie wordt tijdens een vergadering met alle clusterleden de prioritering gemaakt voor de vijf te herziene modules van dat jaar. De herziene modules worden ter commentaar en autorisatie aangeboden aan de betrokken wetenschappelijke verenigingen. Dit is een zich jaarlijks herhalende cyclus.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Epilepsievereniging Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en vanuit EpilepsieNL

 

De volgende verenigingen en organisaties hebben medewerking verleend aan de totstandkoming van de richtlijn (in alfabetische volgorde):

  • EpilepsieNL
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
  • Nederlands Instituut van Psychologen, sectie neuropsychologie (NIP)
  • Nederlandse Liga tegen Epilepsie

Doel en doelgroep

Doel

De epilepsiepatiënt in Nederland op eenduidige en wetenschappelijk onderbouwde wijze diagnosticeren en behandelen. Ter ondersteuning van de richtlijngebruiker wordt - daar waar relevant - verwezen naar de module Informatie voor patiënten. De inhoud van de patiënteninformatie valt buiten verantwoordelijkheid van de werkgroep.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de webbased richtlijn is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de webbased richtlijn die in november 2013 vastgesteld en geautoriseerd werd.  De richtlijn wordt vanaf 2013  jaarlijks geactualiseerd. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. Eventuele mutaties in de werkgroepsamenstelling vinden plaats in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de werkgroep en de betreffende beroepsvereniging. Nieuwe leden dienen te allen tijden gemandateerd te worden door de betreffende beroepsvereniging. De werkgroep wordt ondersteund door adviseurs van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en door een voorlichter van het EpilepsieNL.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. H.J.M. Majoie (voorzitter), neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze en Maastricht
  • Dr. C.M. (Carin) Delsman-van Gelder, Kinderarts/kinderneuroloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven (vanaf 2022)
  • Drs. M.H.G. (Marjolein) Dremmen, Radioloog (subspecialisatie kinderneuroradiologie), Erasmus MC, Rotterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P. Klarenbeek, neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen
  • Dr. J. Nicolai, kinderneuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Maastricht 
  • Dr. P. van Vliet, neuroloog/intensivist, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Drs. R. (Roel) van Vugt, Anesthesioloog, Sint Maartenskliniek, Nijmegen (vanaf 2020)
  • Dr. A. Altinbas, neuroloog-kinderneuroloog, SEIN /LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Drs. T. Balvers, neuroloog, SEIN/LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Dr. M.A.A.M. de Bruijn, AIOS neurologie, Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg (vanaf 2020)
  • Prof. Dr. E.F.I. Comans, nucleair geneeskundige, Amsterdam UMC, Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. T.H.P. Draak, kinderneuroloog/neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen en Sittard-Geleen (vanaf 2021)
  • Drs. F.M.S. Eshuis, AIOS spoedeisende geneeskunde, Catharina ziekenhuis, Eindhoven (vanaf 2020)
  • Dr. F.N.G. Van ’t Hof, neuroloog, SEIN, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P.A.M. Hofman, (neuro)radioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze en Maastricht
  • Dr. D. Ijff, GZ psycholoog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze
  • Ir. D. Jenniskens, Community Manager EpilepsieNL, Houten (vanaf 2020)
  • Dr. J.A.F. Koekkoek, neuroloog, LUMC, Leiden, en Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Dr. R.H.C. Lazeron, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. M. Mantione, klinisch neuropsycholoog, UMC Utrecht (vanaf 2022)
  • Drs. J.B. Masselink, Ziekenhuisapotheker, Medisch Spectrum Twente, Enschede (vanaf 2020)
  • G.A.P.G. van Mastrigt, HTA onderzoeker/epidemioloog B, Universiteit  Maastricht
  • Dr. L. M’Rabet, MT-lid Kennis en Innovatie EpilepsieNL, Houten(vanaf 2022)
  • Dr. J.C. Reijneveld, neuroloog en universitair hoofddocent neurologie, SEIN en Amsterdam UMC, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Drs. H.E. Ronner, neuroloog, AmsterdamUMC loctie VUmc, Amsterdam
  • Dr. M.K.M. van Schie, AIOS neurologie, LUMC, Leiden (vanaf 2022)
  • Dr. O. Schijns, neurochirurg, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. F.M. Snoeijen-Schouwenaars, AVG, Centrum voor Epilepsiewoonzorg Kempenhaeghe, Heeze
  • Dr. R.D. Thijs, neuroloog, SEIN, Heemstede en LUMC, Leiden
  • Dr. N. Tolboom, nucleair geneeskundige, UMC Utrecht, Utrecht (vanaf 2020)
  • Dr. S.O. Tousseyn, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Drs. J. H. van Tuijl, neuroloog, Elisabeth-TweeSteden ziekenhuis, Tilburg
  • Dr. A. Uiterwijk, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie, Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. N.E. Verbeek, klinisch geneticus, UMC Utrecht, Utrecht
  • Dr. M. Vlooswijk, neuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. I. Wegner, neuroloog, SEIN, Zwolle en Leeuwarden

Werkgroepleden tot 2020/2021:

  • P.B. Augustijn, kinderneuroloog, SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. C.A. van Donselaar, neuroloog, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. G.J. de Haan, neuroloog, SEIN, Heemstede (plaatsvervangend voorzitter, tot 2020)
  • M.C. Hoeberigs, neuroradioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. F. Leijten, neuroloog, UMC Utrecht, Utrecht (tot 2021)
  • Em. prof. dr. D. Lindhout, klinisch geneticus, kinderarts niet praktiserend, UMC Utrecht en SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. W. van der Meij, neuroloog, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag (tot 2020)
  • Dr. B. Panis, kinderneuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (tot 2021)

Met ondersteuning van

  • I. Gijselhart, bibliothecaresse, Kempenhaeghe Heeze
  • L. Linssen, secretaresse opleidingen medisch specialisten, Kempenhaeghe Heeze
  • Dr. J. Buddeke, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2020)
  • Dr. M.M.J. van Rooijen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2022)

Belangenverklaringen

Werkgroepleden verklaren schriftelijk of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

 

Werkgroeplid

Belangen
afgelopen
vijf jaar
en/of
gedurende
looptijd van
het project

Zo ja, welke

Jaar ingevuld

Aldenkamp, dhr.
prof.dr. A.P.

Ja

Deelname aan Wetenschappelijke
Adviesraad van het Nationaal
Epilepsie Fonds.

2015

Augustijn, dhr.
P.B.

Ja

Bestuurslid en regelmatig docent
SEPION (Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland). Voor het bestuur en voor het onderwijs is een onkostenvergoeding.

2015, herzien 2017

Beumer, mw. D.

Nee

 

2017

Bruijn, mw. M. de

 

Coördinator van de ACES studie (antibodies causing epilepsy syndromes): nationale multicenterstudie waarvoor een beurs ontvangen van het Nationaal epilepsie Fonds (principal investigator: dr. M.J. Titulaer, euroloog, Erasmus MC).

2017

Donselaar, dhr. dr.
C.A. van

Ja

Bestuurslid Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland, onbetaald Lid Richtlijnen Commissie Diagnostiek en behandeling van Epilepsie (NVN, vergoeding) Lid Commissie Wetenschap Beter Keten (samenwerkingsverband Erasmus MC, Fransciscus Vlietland Groep, Maasstad Ziekenhuis, onbetaald) Aandelen UCB

2015

Gijselhart, mw. I.

 

 

 

Haan, dhr. dr.
G.J.D. de

Ja

Staflid neurologie Erasmus MC Rotterdam Begeleiden aios-en Cursorisch onderwijs (onbetaald) Eindredacteur vakblad Epilepsie Ex- voorzitter Liga tegen Epilepsie Adviseur EVN, EpilepsieNL

2015, herzien 2017

Hofman, dhr. Dr.
P.A.M.

Nee

 

2015, herzien 2017

Kolk, mw. N. van
der

 

Gastdocent Radboud Health Academy (neurologie verpleegkunde), betaald

2017

Kolsteren, mw. E.

Nee

 

2015, herzien 2017

Lazeron, dr. R.H.C.

Ja

Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van een hiertoe opgerichte onderneming LivAssured, met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of de investeringsfondsen.
Als met het product de NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van mijn werkgever ACE Kempenhaeghe, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.

2017

Leijten, dr. F.S.S.

Ja

Aandelen ProLira, een start-up bedrijf dat een deliriummonitor ontwikkelt. Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van hiertoe opgerichte onderneming LivAssured met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of investeringsfondsen.
Als met het product NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van het UMC Utrecht, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.
Onderzoek naar gebruik van intracraniële corticale elektrostimulatie als behandeling voor epilepsie in de centrale windingen, gefinancierd door EpilepsieNL, met deelname van de firma Medtronic. Geen direct of persoonlijk financieel belang in Medtronic.

2017

Lindhout, dhr.
prof.dr. D.

Ja

Lid Gezondheidsraad (onbetaald) Lid vaste commissie Reproductie toxische stoffen van de Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid ad hoc commissies Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijke adviesraad Lareb (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijk adviesraad Stichting Michelle (onbetaald) Lid Medische adviesraad STSN (onbetaald)

2015

Majoie, mw.
Prof.dr. H.J.M.

Ja

Relevante commissies:
Sinds 1998: Lid Commissie Onderzoek en Ontwikkeling (O&O), Kempenhaeghe
Sinds 2005: Lid redactie 'Epilepsie, periodiek voor professionals'
Sinds 2007: lnstituutscoördinator wetenschapsstudenten Universiteit Maastricht
Sinds 2008: Lid organisatie commissie jaarlijkse conferentie epilepsie Vanenburg (nascholing voor neurologen, neurochirurgen, AVG artsen)
Sinds 2009: Voorzitter Geneesmiddelen onderzoeksgroep, Kempenhaeghe
Sinds 2010: Voorzitter SEPION - landelijke bijscholing AIOS kindergeneeskunde en neurologie
Sinds 2010: Voorzitter werkgroep richtlijn Epilepsie NVN 2010-2017: Voorzitter landelijke Nervus Vagus Stimulatie werkgroep
Sinds 2012: Voorzitter centrale opleidingscommissie Kempenhaeghe
Sinds 2013: Lid subcommissie richtlijnen NVN Sinds 2015: Lid dagelijks bestuur O&O Kempenhaeghe
Sinds 2016: Lid commissie zorgevaluatie NVN NB geen betaalde functies
Extern gefinancierd onderzoek: Lopende onderzoeks- en zorginnovatieprojecten (anders dan contract research) worden gefinancierd uit ZonMW, Nationaal epilepsiefonds, stichting vrienden van Kempenhaeghe en SKMS.
Daarnaast wordt vanuit Kempenhaeghe deelgenomen aan contract research mbt nieuwe geneesmiddelen (vergoeding aan stichting Kempenhaeghe volgens geldende wet en regelgeving) vanuit alle voor epilepsie relevante geneesmiddelenindustrieën.
Incidenteel financiële ondersteuning aan stichting Kempenhaeghe voor organisatie refereeravonden en workshops/symposia (telkens volgens geldende wet- en regelgeving)

2017

Mastrigt, mw. G.
van

 

Onderzoeker/docent Universiteit Maastricht (0,1 fte)
Onderzoeker/docent van Mastrigt research and more (0,9 fte)
Reviewer diverse tijdschriften (betaald en onbetaald)
Reviewer ISPOR (onbetaald)
Lidmaatschappen van diverse HTA en gezondheideconomiegroepen (nationaal en internationaal)

2017

Nicolai, dr. J.

Ja

Vanuit MUMC+ gedetacheerd in St. Jansgasthuis Weert, Elkerklierk Helmond en Kempenhaeghe Heeze (in dienst MUMC+)
Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (onbetaald)
Verzorgen onderwijs voor SEPION en organisatie hiervan als cursusleider (betaald)
Bestuurslid Liga tegen Epilepsie (onbetaald)

2017

Panis, mw. dr. P.

Nee

 

2017

Pols, mw. dr. M.

 

 

 

Roelfsema, dr. V

Nee

 

2015, herzien 2017

Tuijl, mw. J.H. van

Ja

Lid werkgroep richtlijn Epilepsie (onbetaald)
Lid Nederlandse Neurovasculaire werkgroep

2015, herzien 2017

Uiterwijk, mw. A.

Nee

 

2017

Veendrick, mw.
M.J.B.M.

Nee

 

2015

Venhorst, mw. K.

 

 

 

Vliet, dhr. P. van

Nee

 

2015, herzien 2017

Wardt, dhr. J. van
de

Nee

 

2017

Wegner, mw. dr. I

Ja

Houden van wetenschappelijke voordrachten, voor een deel onbetaald, maar er zijn ook enkele voordrachten waarvoor de werkgever (SEIN) een financiële bijdrage heeft ontvangen van de firma UCB als vergoeding voor gemaakte uren. Dit alles volgens de officieel hiervoor geldende wet- en regelgeving.

?

Wijnen, dhr. B.

 

 

 

Zijlmans, mw.
dr.M

Ja

Commissielid communications committee international league against epilepsy (onbetaald)
Wetenschappelijk onderzoek wordt gefinancierd door EpilepsieNL, de hersenstichting, NWO-ZonMW (veni), Brain Center Rudolf Magnus en Stichting Epilepsie instellingen Nederland. Eerder promotieonderzoek werd gefinancierd door NWO-ZonMW: VEMI en AGIKO, Canadian Institutes of Health research, UMC Utrecht (internationalisation grant), stichting 'de drie lichten' en het Nederlands Epilepsiefonds. De publicatie van het proefschrift werd gefinancierd door NWO, UCB Pharma en Sanofi-Aventis.

2015, herzien 2017

Inbreng patiëntenperspectief

Er wordt aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het betrekken van de Epilepsievereniging Nederland in commentaarfases. Bij de richtlijn is een module met patiëntinformatie ontwikkeld. Deze is geautoriseerd door de Epilepsie Vereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Algemeen

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld en wordt bijgehouden conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad WOK. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (https://www.agreetrust.org/). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de lijst met onderwerpen stellen de werkgroepleden en de adviseur concept-uitgangsvragen op. Deze worden met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vaststelt. Vervolgens inventariseert de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn. Hierbij wordt zowel naar gewenste als ongewenste effecten gekeken. De werkgroep waardeert deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieert de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vindt, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er wordt eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews in PubMed en voor specifieke onderwerpen in the Cochrane Library, Embase en Psychinfo. Vervolgens wordt voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens wordt aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie wordt gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteren de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen worden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder ‘zoekstrategie’ van de desbetreffende uitgangsvraag.

Voor een aantal vragen is de recente Engelse evidence based richtlijn ‘The epilepsies’ van het NICE (National Institute of Clinical Excellence) als basis gebruikt.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies worden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de evidence tabel.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen worden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur worden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een aantal interventievragen worden bij voldoende overeenkomsten tussen de studies de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004) (zie tabel 1).

 

Tabel 1. GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat

Kwaliteit

Studiedesign

Kwaliteit verlagen

Kwaliteit verhogen

Hoog (4)

RCT

1. Studiebeperkingen
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

2. Inconsistentie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

3.Indirectheid
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

4. Imprecisie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

5. Publicatiebias
-1 waarschijnlijk
-2 zeer waarschijnlijk

1. Groot effect
+1 groot
+2 zeer groot

2. Dosis-respons relatie
+1 bewijs voor relatie

3. Plausibele confounding
+1 zou het effect onderschatten
+1 zou het effect overschatten als er geen effect was aangetoond

Matig (3)

 

Laag (2)

Observationele vergelijkende studie (bijvoorbeeld: patëntencontrole onderzoek, cohortonderzoek)

Zeer laag (1)

Niet-systematische klinische observaties (bijvoorbeeld: case series of case reports)

RCTs beginnen 'hoog'(4), observationele studies beginnen 'laag'(2)
Bij RCTs: vb. totaal 1 punt downgraden: dan van hoog (4) naar matig (3); bij RCTs: vb. totaal 2 punten downgraden: dan van hoog (4) naar laag (2); bij RCTs: in totaal ≥ punten downgraden van hoog (4) naar zeer laag (1)
Bij observationele studies: vb. 1 pint upgraden: dan van laag (2) naar matig (3)

 

Formuleren van conclusies

Voor vragen over de waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose wordt het wetenschappelijke bewijs samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt de conclusie getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maken de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans worden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

Voor een conclusie die gebaseerd is op (een) studie(s) die niet uit een systematisch literatuuronderzoek naar voren is/zijn gekomen, wordt geen niveau van bewijskracht bepaald. In een dergelijk geval staat bij de conclusie "geen beoordeling" vermeld.

 

Tabel 2. Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs

Niveau

Conclusie gebaseerd op

Hoog

Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken

Matig

één onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

Laag

één onderzoek van niveau B of C

Zeer laag

Mening van deskundigen

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

 

Randvoorwaarden (organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn wordt expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg’.

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn zijn er interne en externe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld. Het doel van de indicatoren is om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. De werkgroepleden is gevraagd om bestaande indicatoren en indicatoren gebaseerd op aanbevelingen uit de richtlijn te scoren op relevantie en registreerbaarheid. De indicatoren die het hoogst scoorden, zijn in de (concept)richtlijn opgenomen. Een overzicht treft u aan in de bijlage Indicatoren. De indicatoren zijn ook terug te vinden bij de betreffende uitgangsvraag.

Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Lacunes in kennis

De zorg voor patiënten met epilepsie kent nog veel aspecten waarover onzekerheid bestaat wat als optimaal kan worden aangewezen. In vrijwel alle modules van de richtlijn ‘Epilepsie’ zijn lacunes in kennis te onderkennen. Het is daarom zeer gewenst dat er verder wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt naar de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep inventariseert de lacunes in kennis breed en heeft een aantal onderwerpen benoemd waarvan zij van mening is dat onderzoek hiernaar prioriteit verdient. Een overzicht treft u aan in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De richtlijn is in 2013 aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

Vanaf 2013 wordt de richtlijn jaarlijks geactualiseerd (zie onder Herziening). De werkgroep doet aan het einde van het jaar een voorstel met welke modules zij denkt dat een commentaarronde nodig is aan de commissie Kwaliteit/subcommissie Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN). Hierbij is het uitgangspunt dat alleen die wijzigingen die eventueel tot discussie binnen de diverse beroepsgroepen kunnen leiden ter commentaar en tevens ter autorisatie voorgelegd worden. Alle andere wijzigingen worden doorgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van de werkgroep. De  subcommissie Richtlijnen van de NVN beslist uiteindelijk welke modules aan de betrokken beroepsverenigingen worden voorgelegd. Voor die modules wordt eerst een commentaarfase gestart. Al het commentaar dat digitaal binnenkomt wordt gebundeld en in de werkgroep besproken en eventueel verwerkt in de richtlijnmodule. Vervolgens worden de aangepaste modules van de richtlijn voor autorisatie aangeboden. Bij akkoord van de beroepsverenigingen worden de geactualiseerde teksten definitief gepubliceerd op de website. De beroepsverenigingen worden hiervan op de hoogte gebracht.

Nieuwe uitgangsvragen

Als gebruikers van de richtlijn een belangrijk onderwerpen missen, kunnen zij een suggestie voor een nieuwe uitgangsvraag aanleveren bij de werkgroep (met motivering). De werkgroep zal jaarlijks de ontvangen suggesties bespreken en besluiten welke vragen opgenomen worden in de richtlijn.

 

Economische evaluaties

Doelmatigheid van behandeling

Sinds mei 2016 wordt aan de richtlijn ook kennis over de doelmatigheid (kosteneffectiviteit) van de epilepsiebehandeling meegenomen, ook wel economische evaluatie genoemd. Om deze kennis te verkrijgen is een systematische literatuur studie uitgevoerd (Wijnen et al., 2017, Wijnen et al., 2015). De gebruikte methodologie om de economische evaluaties in te bouwen in klinische richtlijnen is beschreven in een drietal papers (Wijnen et al., 2016, Mastrigt van et al.,  2016, Thielen et al.,  2016).

 

Databases

In MEDLINE (via PubMed), EMBASE en NHS economische evaluatie Database (NHS EED) is gezocht op kosteneffectiviteitsstudies. Voor bestaande systematische reviews, werden Cochrane Reviews, Cochrane DARE en Cochrane Health Technology Assessment Databases gebruikt.

 

Zoekstrategieën

Voor de identificatie van relevante studies zijn vooraf gedefinieerde klinische zoekstrategieën gecombineerd met een gevalideerd zoekfilter van McMaster University om economische evaluaties te identificeren (McMaster). Bij de zoekstrategieën hebben we ons beperkt tot therapeutische interventies.

 

Beoordeling van de studies

Om te beoordelen of de economische evaluaties kunnen worden opgenomen in de richtlijn is iedere gevonden studie beoordeeld aan de hand van zeven vragen. In deze pdf is de uitwerking van de verschillende vragen te vinden. Deze vragen zijn gebaseerd op de Consensus on Health Economics Criteria checklist (Evers et al., 2005) en de Welte transferability checklist (Welte et al., 2004).

 

Referenties

  • Atkins, D., Best, D., Briss, P.A., Eccles, M., Falck-Ytter, Y., Flottorp, S., Guyatt, G.H., Harbour, R.T., Haugh, M.C., Henry, D., Hill, S., Jaeschke, R., Leng, G., Liberati, A., Magrini, N., Mason, J., Middleton, P., Mrukowicz, J., O’Connell, D., Oxman, A.D., Phillips, B., Schünemann, H.J., Edejer, T.T., Varonen, H., Vist, G.E., Williams, J.W. Jr, Zaza, S. GRADE Working Group. (2004). Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ Jun; 19, 328(7454):1490.
  • van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., van Barneveld, T.A., van de Klundert, J.L.M. (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum.
  • Evers, S., Goossens, M., De Vet, H., Van Tulder, M., Ament, A. (2005). Criteria list for assessment of methodological quality of economic evaluations: Consensus on Health Economic Criteria. International journal of technology assessment in health care. 21(02):240-245.
  • van Mastrigt, G. A., Hiligsmann, M., Arts, J. J., Broos, P. H., Kleijnen, J., Evers, S. M., & Majoie, M. H. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: a five-step approach (part 1/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-16. doi: 10.1080/14737167.2016.1246960.
  • McMaster University. (2016, Feb 09). Search Strategies for EMBASE in Ovid Syntax, from http://hiru.mcmaster.ca/hiru/HIRU_Hedges_EMBASE_Strategies.aspx.
  • Thielen, F. W., Van Mastrigt, G., Burgers, L. T., Bramer, W. M., Majoie, H., Evers, S., & Kleijnen, J. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for clinical practice guidelines: database selection and search strategy development (part 2/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-17. doi: 10.1080/14737167.2016.1246962.
  • Welte, R., Feenstra, T., Jager, H., & Leidl, R. (2004). A decision chart for assessing and improving the transferability of economic evaluation results between countries. Pharmacoeconomics, 22(13), 857-876.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Evers, G., Gershuni, O., Lambrechts, D., Majoie, H., & De Kinderen, R. (2015). Review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Prospero: International prospective register of systematic reviews. Retrieved from http://www.crd.york.ac.uk/PROSPERO/display_record.asp?ID=CRD42015019278.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Redekop, W. K., Majoie, H., de Kinderen, R., & Evers, S. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: data extraction, risk of bias, and transferability (Part 3/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Oct 21). doi: 10.1080/14737167.2016.1246961.
  • Wijnen, B. F., van Mastrigt, G. A., Evers, S. M., Gershuni, O., Lambrechts, D. A., Majoie, M. H., . . . de Kinderen, R. J. (2017). A systematic review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Epilepsia. doi: 10.1111/epi.13655.
Volgende:
Immunologie