Epilepsie

Initiatief: NVN Aantal modules: 88

Algemene anti-aanvalsmedicatie bij epilepsie

De werkgroep doet in deze module aanbevelingen voor factoren waarmee rekening gehouden dient te worden bij de keuze voor een specifiek anti-aanvalsmedicijn. We beperken ons hierbij tot de belangrijkste middelen. Bij ieder middel wordt ook de formele indicatie volgens het Farmacotherapeutisch Kompas vermeld. De richtlijn wijkt daar op een aantal punten van af.  

 

Tevens wordt bij Lees meer beschreven hoe de continuïteit  van anti-aanvalsmedicatie bij een operatieve behandeling of slikproblemen kan worden nagestreefd.

 

Continuïteit van anti-aanvalsmedicatie bij een operatieve behandeling

Het is belangrijk om de anti-aanvalsmedicatie bij een operatieve behandeling of slikproblemen te continueren. De kans op epileptische aanvallen rond een operatieve ingreep is licht verhoogd: centraal werkende narcosemiddelen hebben weliswaar een anti-convulsieve werking, maar de kans op aanvallen kan verhoogd zijn als gevolg van onregelmatige inname van de medicatie en verstoringen in de metabole balans tijdens of na de ingreep en van de emotionele implicaties van een operatieve behandeling.

 

Bij korte ingrepen is er geen reden om de medicatie aan te passen. De inname van de medicatie kan worden uitgesteld tot na de ingreep. Maar bij grotere ingrepen, zeker van het gastro-intestinale systeem, is het noodzakelijk om de medicatie enige tijd op een andere wijze dan oraal te verstrekken. 

 

Voor overbrugging kan uit verschillende strategieën gekozen worden: non-pil formulering van het gebruikte anti-aanvalsmedicijn, intraveneuze toediening van het gebruikte anti-aanvalsmedicijn, intraveneuze toediening van een ander anti-aanvalsmedicijn, tijdelijk benzodiazepine intraveneus.(Bank et al, 2017)

 

Van een aantal anti-aanvalsmedicatie zijn parenterale of  rectale toedieningsvormen beschikbaar (Wichards et al., 2013) met voldoende informatie over de bio-equivalentie bij intraveneuze of rectale toediening.

 

Non-pil formulering van het gebruikte anti-aanvalsmedicijn

Wanneer er een slikprobleem is maar wel een normale gastro-intestinale absorptie kan overwogen worden om het  gebruikte anti-aanvalsmedicijn( via een maagsonde) te geven als suspensie, als oplosbaar tablet of als fijngestampte tablet of geopende capsule , als de formulering dat toestaat.  Medicatie met een gereguleerde afgifte kan niet fijngestampt of geopend worden en kan vervangen worden door formulering met een directe afgifte. De onderstaande anti-aanvalsmedicatie hebben een rectale formulering of een orale suspensie die rectaal kan worden toegediend.

 

Carbamazepine*, diazepam, ethosuximide, lamotrigine*, midazolam, fenobarbital, topiramaat*, valproïnezuur*  

 

(Apotheker kan gevraagd worden de met * gemarkeerde  middelen te bereiden)

 

Ter overbrugging kan ook overwogen worden om  de medicatie om te zetten naar vergelijkbare middelen die wel als  suspensie of rectale formulering beschikbaar zijn.(oxcarbazepine naar carbamazepine; primidon naar fenobarbital)

 

Intraveneuze toediening van gebruikte anti-aanvalsmedicijn

Er kan ook gekozen worden voor een intraveneuze toediening van het gebruikte anti-aanvalsmedicijn.

 

Zie onderstaande anti-aanvalsmedicatie:

Brivaracetam, clonazepam, diazepam, levetiracetam, lacosamide, lorazepam, midazolam, nitrazepam, fenobarbital, fenytoïne, valproïnezuur.

 

De parenterale dosering is gelijk aan de orale dosering voor formuleringen met directe afgifte. Bij conversie van een anti-aanvalsmedicijn met gereguleerde afgifte naar een intraveneuze formulering (met directe afgifte) moet de dosering frequentie aangepast worden.

 

Intraveneuze toediening van een ander anti-aanvalsmedicijn

Als er een oraal anti-aanvalsmedicijn wordt gebruikt waarvan geen parenterale formulering is valt te overwegen om als overbrugging te kiezen voor middelen die wel in parenterale vorm beschikbaar zijn en weinig interacties of ernstige bijwerkingen hebben bijvoorbeeld valproinezuur of levetiracetam.

 

Tijdelijk benzodiazepine intraveneus

Een alternatief is tijdelijk behandelen met een benzodiazepine, om onttrekkingsaanvallen te voorkomen.

 

Deze strategie wordt afgeraden bij ouderen of bij mensen waarbij er een risico op delier is.  Als er langer dan 2 dagen overbrugd moet worden of als een patiënt meer dan één anti-aanvalsmedicijn gebruikt is het beter voor een intraveneus anti-aanvalsmedicijn te kiezen.

 

Meest gebruikte anti-aanvalsmedicatie (in alfabetische volgorde)

Brivaracetam

  • Er zijn tot nu toe alleen resultaten van korte termijn studies bekend. Betrouwbare lange termijn gegevens ontbreken.
  • Bijwerkingen: weinig.
  • Meeste frequente bijwerkingen: duizeligheid, slaperigheid en vermoeidheid, dosisgerelateerd.
  • Vooralsnog geen verhoogde kans op gedragsstoornissen vastgesteld.
  • Werkingsmechanisme en ook bijwerkingen komen sterk overeen met levetiracetam. Comedicatie met levetiracetam daarom niet zinvol
  • Interacties: weinig.
  • Weinig of geen beïnvloeding van enzymen van CYP450.
  • Geen farmacokinetische interacties met andere anti-aanvalsmedicatie (behalve mogelijk toename plasmaconcentratie diazepam).
  • Metabolisering door CYP2C19. Daarom kunnen plasmaconcentraties van geneesmiddelen die gemetaboliseerd worden door CYP2C19 (bv. lansoprazol, omeprazol, diazepam) toenemen. Bij gebruik van Rifampicine (sterke enzyminductor) kan aanpassing van dosis brivaracetam nodig zijn.
  • Teratogeniciteit: nog onvoldoende gegevens bekend.
  • Gebruik in zwangerschap en lactatie: onvoldoende gegevens bekend.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: add-on bij epilepsie met focaal beginnende aanvallen vanaf leeftijd 16 jaar.

 

Carbamazepine en oxcarbazepine

  • Meest frequente bijwerkingen: persisterende of fluctuerende leukopenie, duizeligheid, ataxie, slaperigheid, moeheid, misselijkheid en braken, allergische huidreacties, urticaria, verhoogd gamma GT.
  • Mogelijkheid ontstaan hyponatriemie vooral op oudere leeftijd (vooral bij oxcarbazepine).
  • Wanneer tenminste één van de vier voorouders of één van de ouders van Aziatische afkomst is, dient vanwege het verhoogde risico op een ernstige huidreactie (Stevens Johnson syndroom/toxisch epidermale necrolyse ) bij aanwezigheid van HLA-B*1502 in deze populatie een HLA-typering (HLA-B*1502) te worden gedaan voorafgaand aan een eventuele behandeling met carbamazepine of oxcarbazepine (Tassaneeyakul et al., 2010; Chen et al., 2016).
  • Mogelijke interacties met onder andere orale anticonceptiva.
  • Mogelijkheid lange termijn bijwerkingen zoals osteoporose.
  • Kans op teratogeniciteit is dosisafhankelijk, maar relatief laag bij doseringen kleiner dan 400 mg en relatief hoger bij doseringen hoger dan of gelijk aan 1000 mg (Tomson et al., 2011) (zie ook de module Anti-aanvalsmedicatie en zwangerschap).
  • Carbamazepine met vertraagde afgifte heeft de voorkeur. Er is geen bewijs dat carbamazepine met vertraagde afgifte leidt tot een betere aanvalscontrole maar er is wel een trend dat carbamazepine met vertraagde afgifte minder bijwerkingen heeft (Powell et al., 2016).
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: 1ste keus middel voor focaal beginnende aanvallen, 2de keus middel bij gegeneraliseerd beginnende aanvallen (behalve bij gegeneraliseerde epilepsie met absences of myoclonieën).

 

Clobazam

  • Meest frequente bijwerkingen: sedatie, verwardheid.
  • Teratogeniciteit onvoldoende gegevens bekend; bij langdurig gebruik moeder mogelijk floppy infant syndroom bij pasgeborene, soms ontwenning.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas : adjuvans bij alle vormen van epilepsie, ook als overbrugging bij bijvoorbeeld insluipen ander anti-aanvalsmedicijn.
  • Innemen voor slapen gaan.

 

Ethosuximide

  • Belangrijkste bijwerkingen: buikpijn, misselijkheid, spugen. Nachtmerries, gedragsveranderingen (opwinding, angst) en psychose. Zeldzaam: bloeddyscrasie.
  • Weinig, en in het algemeen geen relevante, interacties met ander anti-aanvalsmedicatie. Door valproaat kan ethosuximide spiegel zowel stijgen als dalen. Door ethosuximide kan valproaat spiegel dalen.
  • Er zijn onvoldoende gegevens over gebruik tijdens zwangerschap en teratogeniciteit.
  • Eerste keus bij absences, 2de keus indien in eerste instantie voor valproaat werd gekozen en dat middel niet voldoet.
  • Zou ineffectief zijn bij tonisch clonische aanvallen en deze wellicht kunnen uitlokken. Dit wordt vaak genoemd maar bewijs daarvoor is er niet.
  • Start 10mg/kg lichaamsgewicht in 2 doses. Onderhoudsdosis In het algemeen 20-40mg/kg lichaamsgewicht in 2 doses.

 

Gabapentine

  • Meest frequente bijwerkingen: slaperigheid, duizeligheid, ataxie, virale infectie, moeheid en koorts.
  • Niet gelijktijdig innemen met aluminium- of magnesiumbevattende antacida.
  • Cave centrale depressie bij combinatie met morfine.
  • Teratogeniciteit onvoldoende gegevens.
  • Geen interactie met orale anticonceptiva.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: 2de keus bij epilepsie met focaal beginnende aanvallen.

 

Lacosamide

  • Meest frequente bijwerkingen: duizeligheid, hoofdpijn, dubbelzien, misselijkheid. Soms depressieve klachten.
  • Voorzichtigheid is geboden bij tweede-of derdegraads atrioventriculair (AV) blok of combinatie met andere middelen die het PR-interval verlengen, zoals klasse I anti-aritmica, carbamazepine, lamotrigine en pregabaline.
  • Teratogeniciteit onvoldoende gegevens.
  • Geen interactie met orale anti-conceptiva.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: 2de keus middel bij focaal beginnende aanvallen als monotherapie of add-on.

 

Lamotrigine

  • Meest frequente bijwerkingen: huiduitslag (Bloom et al., 2017), hoofdpijn.
  • Langzaam insluipen vereist.
  • Tijdens de stopweek van de pil kan de spiegel lamotrigine stijgen. Dit is over het algemeen geen klinisch relevante interactie.
  • Bij dosering ≥300 mg mogelijk interactie met orale anticonceptiva.
  • Mogelijkheid allergische reacties in de vorm van een (ernstige) huidreactie. HLA-B* 1502 polymorfisme is een risicofactor voor ernstige huidreacties bij gebruik van lamotrigine, HLA-A*2402 geeft een verhoogde kans hierop (Deng, 2018)
  • Tijdens zwangerschap vaak aanpassing dosering noodzakelijk.
  • Hogere doseringen (> 300 mg) geven een verhoogde kans op teratogeniciteit (Tomson et al., 2011) (zie ook de module Anti-aanvalsmedicatie en zwangerschap).
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: 1ste keus middel voor focaal beginnende aanvallen en gegeneraliseerde tonisch clonische aanvallen  zonder myoclonieen. 

Levetiracetam

  • Meest frequente bijwerkingen: nasofaryngitis, hoofdpijn, slaperigheid.
  • Mogelijkheid optreden van agressief gedrag als bijwerking.
  • Psychiatrische effecten.
  • Relatief gecontra-indiceerd bij psychiatrische voorgeschiedenis.
  • Kans op teratogeniciteit lijkt laag maar nog onvoldoende gegevens bekend (Tomson et al., 2011) (zie ook de module Anti-aanvalsmedicatie en zwangerschap).
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: 1ste keus middel en 'add-on'-middel bij focaal beginnende gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen.

 

Perampanel

  • Meest frequente bijwerkingen: duizeligheid en slaperigheid.
  • Kan ook boosheid, angst, verwardheid en veranderde eetlust geven.
  • Teratogeniciteit: onvoldoende gegevens.
  • Geen interactie orale anticonceptiva.
  • Verlaging spiegel bij gebruik enzyminducerende anti-aanvalsmedicatie.
  • Bij dosering van 12 mg/dag mogelijk interactie met orale anticonceptiva.
  • Dosering: een maal daags voor slapen gaan.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch kompas: adjuvante behandeling bij partiële epilepsie met of zonder generalisatie of primair gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen bij patiënten ≥12 jaar. Epilepsie met focaal beginnende aanvallen of gegeneraliseerde beginnende tonisch- clonische aanvallen.

 

 Pregabaline

  • Meest frequente bijwerkingen: slaperigheid, duizeligheid en hoofdpijn.
  • Teratogeniciteit: onvoldoende gegevens bekend.
  • Geen interactie orale anticonceptiva.
  • Interacties kan cognitieve en motorische verstoring door oxycodon versterken.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: adjuvante behandeling focaal beginnende aanvallen. Niet bij kinderen gebruiken.

 

Topiramaat

  • Meest frequente bijwerkingen: gewichtsverlies, duizeligheid, vermoeidheid, paresthesie, slaperighied, misselijkheid, diarree, nasofaryngitis, depressie.
  • Kans op cognitieve bijwerkingen.
  • Mogelijkheid optreden van een taalstoornis als bijwerking.
  • Gewichtsvermindering als bijwerking kan een probleem vormen bij laag uitgangsgewicht.
  • Verhoogde kans op teratogeniciteit (Tomson et al., 2011) (zie de mdoule Anti-aanvalsmedicatie en zwangerschap).
  • Dosering boven de 200 mg interactie met orale anticonceptiva.
  • Gelijktijdig gebruik met valproaat is in verband gebracht met hyperammoniëmie.
  • Fenytoïne en carbamazepine kunnen de plasmaspiegel van topiramaat doen dalen.
  • In combinatie met digoxine dient de digoxineserumspiegel zorgvuldig te worden vervolgd.

 

Valproaat

  • Meest frequente bijwerkingen: trombocytopenie, onregelmatige menses, tijdelijke haaruitval, nagelafwijking, nagelbedstoornis, gewichtstoename.
  • Mogelijkheid lange termijn bijwerkingen zoals osteoporose.
  • Mogelijkheid ontstaan geheugenstoornissen en Parkinsonisme vooral op hogere leeftijd.
  • Tremor bij hoge doseringen.
  • Relatief hoog risico teratogene afwijkingen (Tomson et al., 2011) (zie de module Anti-aanvalsmedicatie en zwangerschap).
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas: 1ste keus middel voor gegeneraliseerde en focaal beginnende aanvallen (inclusief absences).
  • Vanwege de sterk verhoogde kans op teratogeniciteit niet voorschrijven bij meisjes en vrouwen in de vruchtbare leeftijd tenzij andere middelen niet effectief zijn of niet worden verdragen.

Zonisamide

  • Meest frequente bijwerkingen: slaperigheid, duizeligheid, geheugenzwakte, anorexie, agitatie, prikkelbaarheid, verwardheid, depressie, ataxie, diplopie.
  • Ernstige bijwerkingen; cognitieve klachten, gewichtsverlies, nierstenen, rash, oligohidrosis, anhidrosis en hyperthermie vooral bij kinderen.
  • Interactie met andere anti-aanvalsmedicatie.
  • Teratogeniciteit: onvoldoende gegevens.
  • Geen interactie met orale anticonceptiva.
  • Indicatie volgens Farmacotherapeutisch Kompas:2de keus middel, 'add-on'-middel voor focaal beginnende aanvallen,  3de keus middel voor gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen.

Onderbouwing

  1. Bank, A.M,, Lee, J.W,, Krause. P, & Berkowitz, A.L. (2017). What to do when patients with epilepsy cannot take their usual oral medication. Pract Neurol;17:66-70 DOI: 10.1136/practneurol-2016-001437
  2. Bloom, R., & Amber, K. T. (2017). Identifying the incidence of rash, Stevens-Johnson syndrome and toxic epidermal necrolysis in patients taking lamotrigine: a systematic review of 122 randomized controlled trials. An Bras Dermatol, 92(1), 139-141. doi: 10.1590/abd1806-4841.20175070.
  3. Chen, C. B., Hsiao, Y. H., Wu, T., Hsih, M. S., Tassaneeyakul, W., Jorns, T. P., . . . Chung, W. H. (2017). Risk and association of HLA with oxcarbazepine-induced cutaneous adverse reactions in Asians. Neurology, 88(1), 78-86. doi: 10.1212/wnl.0000000000003453.
  4. Chouchi, M., W. Kaabachi, K. Tizaoui, R. Daghfous, S.E. Aidli, &L. Hila.(2018). The HLA-B*15:02 polymorphism and Tegretol((R))-induced serious cutaneous reactions in epilepsy: An updated systematic review and meta-analysis. Rev Neurol (Paris), 174(5), 278-291. DOI: 10.1016/j.neurol.2017.11.006.
  5. Deng, Y., S. Li, L. Zhang, H. Jin, &X. Zou.(2018). Association between HLA alleles and lamotrigine-induced cutaneous adverse drug reactions in Asian populations: A meta-analysis. Seizure, 60, 163-171. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.seizure.2018.06.024.
  6. Farmacotherapeutisch Kompas. http://www.fk.cvz.nl/
  7. Farmacotherapeutisch rapport brivaracetam (BriviactR) bij de behandeling van partiele epilepsie. Zorginstituut Nederland. 24 mei 2016
  8. Mushiroda, T., Y. Yamamoto, M. Watanabe, T. Oshima, M. Kato, A. Takahashi, . . . M. Hara.(2018). Association of HLA-A*31:01 Screening with the incidence of carbamazepine-induced cutaneous adverse reactions in a Japanese population. JAMA Neurology, 75(7), 842-849. DOI: http://dx.doi.org/10.1001/jamaneurol.2018.0278.
  9. Powell, G., Saunders, M., Rigby, A., & Marson, A. G. (2016). Immediate-release versus controlled-release carbamazepine in the treatment of epilepsy. Cochrane Database Syst Rev, 12, Cd007124. doi: 10.1002/14651858.CD007124.pub5.
  10. Tassaneeyakul W, Tiamkao S, Jantararoungtong T, Chen P, Lin SY, Chen WH, Konyoung P, Khunarkornsiri U, Auvichayapat N, Pavakul K, Kulkantrakorn K, Choonhakarn C, Phonhiamhan S, Piyatrakul N, Aungaree T, Pongpakdee S, Yodnopaglaw P., (2010). Association between HLA-B*1502 and carbamazepine-induced severe cutaneous adverse drug reactions in a Thai population. Epilepsia, 51(5), pp. 926-30.
  11. Tomson T, Battino D, Bonizzoni E, Craig J, Lindhout D, Sabers A, Perucca E, Vajda F; EURAP study group.,( 2011). Dose-dependent risk of malformations with antiepileptic drugs: an analysis of data from the EURAP epilepsy and pregnancy registry. Lancet neurology, 10(7), pp. 609-617.
  12. Wichards, W.S., Schobben, A.F., Leijten, F.S. (2013). Perioperative substitution of anti-epileptic drugs. J Neurol., 260(11):2865-75. doi: 10.1007/s00415-013-7067-z. Epub 2013 Sep 1.
  13. Zhu, L. N., Chen, D., Chen, T., Xu, D., Chen, S. H., & Liu, L. (2017). The adverse event profile of brivaracetam: A meta-analysis of randomized controlled trials. Seizure, 45, 7-16. doi: 10.1016/j.seizure.2016.11.008.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-05-2023

Laatst geautoriseerd  : 17-06-2020

Geplande herbeoordeling  :

Sinds 2014 wordt eenmaal per jaar een literatuursearch per module uitgevoerd. De clusterleden beoordelen of er in de resultaten van de search artikelen zijn die aanleiding geven om de (aanbevelingen van) de module aan te passen. Tot 2020 werden de geselecteerde artikelen opgenomen in een evidence tabel, en indien door de werkgroep voldoende relevant bevonden, werden de aanbevelingen inhoudelijk aangepast. Sinds 2020 is overgegaan tot modulair onderhoud van richtlijnen binnen clusters (zie: https://richtlijnendatabase.nl/werkwijze.html). Na de literatuurselectie wordt tijdens een vergadering met alle clusterleden de prioritering gemaakt voor de vijf te herziene modules van dat jaar. De herziene modules worden ter commentaar en autorisatie aangeboden aan de betrokken wetenschappelijke verenigingen. Dit is een zich jaarlijks herhalende cyclus.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Epilepsievereniging Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en vanuit EpilepsieNL

 

De volgende verenigingen en organisaties hebben medewerking verleend aan de totstandkoming van de richtlijn (in alfabetische volgorde):

  • EpilepsieNL
  • Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
  • Nederlands Instituut van Psychologen, sectie neuropsychologie (NIP)
  • Nederlandse Liga tegen Epilepsie

Doel en doelgroep

Doel

De epilepsiepatiënt in Nederland op eenduidige en wetenschappelijk onderbouwde wijze diagnosticeren en behandelen. Ter ondersteuning van de richtlijngebruiker wordt - daar waar relevant - verwezen naar de module Informatie voor patiënten. De inhoud van de patiënteninformatie valt buiten verantwoordelijkheid van de werkgroep.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de webbased richtlijn is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de webbased richtlijn die in november 2013 vastgesteld en geautoriseerd werd.  De richtlijn wordt vanaf 2013  jaarlijks geactualiseerd. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. Eventuele mutaties in de werkgroepsamenstelling vinden plaats in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de werkgroep en de betreffende beroepsvereniging. Nieuwe leden dienen te allen tijden gemandateerd te worden door de betreffende beroepsvereniging. De werkgroep wordt ondersteund door adviseurs van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en door een voorlichter van het EpilepsieNL.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. H.J.M. Majoie (voorzitter), neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze en Maastricht
  • Dr. C.M. (Carin) Delsman-van Gelder, Kinderarts/kinderneuroloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven (vanaf 2022)
  • Drs. M.H.G. (Marjolein) Dremmen, Radioloog (subspecialisatie kinderneuroradiologie), Erasmus MC, Rotterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P. Klarenbeek, neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen
  • Dr. J. Nicolai, kinderneuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Maastricht 
  • Dr. P. van Vliet, neuroloog/intensivist, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Drs. R. (Roel) van Vugt, Anesthesioloog, Sint Maartenskliniek, Nijmegen (vanaf 2020)
  • Dr. A. Altinbas, neuroloog-kinderneuroloog, SEIN /LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Drs. T. Balvers, neuroloog, SEIN/LUMC, Heemstede en Leiden (vanaf 2020)
  • Dr. M.A.A.M. de Bruijn, AIOS neurologie, Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg (vanaf 2020)
  • Prof. Dr. E.F.I. Comans, nucleair geneeskundige, Amsterdam UMC, Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. T.H.P. Draak, kinderneuroloog/neuroloog, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen en Sittard-Geleen (vanaf 2021)
  • Drs. F.M.S. Eshuis, AIOS spoedeisende geneeskunde, Catharina ziekenhuis, Eindhoven (vanaf 2020)
  • Dr. F.N.G. Van ’t Hof, neuroloog, SEIN, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Dr. P.A.M. Hofman, (neuro)radioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze en Maastricht
  • Dr. D. Ijff, GZ psycholoog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/ Maastricht UMC+, Heeze
  • Ir. D. Jenniskens, Community Manager EpilepsieNL, Houten (vanaf 2020)
  • Dr. J.A.F. Koekkoek, neuroloog, LUMC, Leiden, en Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag
  • Dr. R.H.C. Lazeron, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. M. Mantione, klinisch neuropsycholoog, UMC Utrecht (vanaf 2022)
  • Drs. J.B. Masselink, Ziekenhuisapotheker, Medisch Spectrum Twente, Enschede (vanaf 2020)
  • G.A.P.G. van Mastrigt, HTA onderzoeker/epidemioloog B, Universiteit  Maastricht
  • Dr. L. M’Rabet, MT-lid Kennis en Innovatie EpilepsieNL, Houten(vanaf 2022)
  • Dr. J.C. Reijneveld, neuroloog en universitair hoofddocent neurologie, SEIN en Amsterdam UMC, Heemstede en Amsterdam (vanaf 2020)
  • Drs. H.E. Ronner, neuroloog, AmsterdamUMC loctie VUmc, Amsterdam
  • Dr. M.K.M. van Schie, AIOS neurologie, LUMC, Leiden (vanaf 2022)
  • Dr. O. Schijns, neurochirurg, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. F.M. Snoeijen-Schouwenaars, AVG, Centrum voor Epilepsiewoonzorg Kempenhaeghe, Heeze
  • Dr. R.D. Thijs, neuroloog, SEIN, Heemstede en LUMC, Leiden
  • Dr. N. Tolboom, nucleair geneeskundige, UMC Utrecht, Utrecht (vanaf 2020)
  • Dr. S.O. Tousseyn, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Drs. J. H. van Tuijl, neuroloog, Elisabeth-TweeSteden ziekenhuis, Tilburg
  • Dr. A. Uiterwijk, neuroloog, Academisch Centrum voor Epileptologie, Kempenhaeghe/Maastricht UMC+, Heeze
  • Dr. N.E. Verbeek, klinisch geneticus, UMC Utrecht, Utrecht
  • Dr. M. Vlooswijk, neuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (vanaf 2020)
  • Dr. I. Wegner, neuroloog, SEIN, Zwolle en Leeuwarden

Werkgroepleden tot 2020/2021:

  • P.B. Augustijn, kinderneuroloog, SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. C.A. van Donselaar, neuroloog, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. G.J. de Haan, neuroloog, SEIN, Heemstede (plaatsvervangend voorzitter, tot 2020)
  • M.C. Hoeberigs, neuroradioloog, Maastricht UMC+ en Kempenhaeghe, Heeze (tot 2020)
  • Dr. F. Leijten, neuroloog, UMC Utrecht, Utrecht (tot 2021)
  • Em. prof. dr. D. Lindhout, klinisch geneticus, kinderarts niet praktiserend, UMC Utrecht en SEIN, Heemstede (tot 2020)
  • Dr. W. van der Meij, neuroloog, Haaglanden Medisch Centrum, Den Haag (tot 2020)
  • Dr. B. Panis, kinderneuroloog, Maastricht UMC+, Maastricht (tot 2021)

Met ondersteuning van

  • I. Gijselhart, bibliothecaresse, Kempenhaeghe Heeze
  • L. Linssen, secretaresse opleidingen medisch specialisten, Kempenhaeghe Heeze
  • Dr. J. Buddeke, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2020)
  • Dr. M.M.J. van Rooijen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf 2022)

Belangenverklaringen

Werkgroepleden verklaren schriftelijk of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn.

 

Werkgroeplid

Belangen
afgelopen
vijf jaar
en/of
gedurende
looptijd van
het project

Zo ja, welke

Jaar ingevuld

Aldenkamp, dhr.
prof.dr. A.P.

Ja

Deelname aan Wetenschappelijke
Adviesraad van het Nationaal
Epilepsie Fonds.

2015

Augustijn, dhr.
P.B.

Ja

Bestuurslid en regelmatig docent
SEPION (Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland). Voor het bestuur en voor het onderwijs is een onkostenvergoeding.

2015, herzien 2017

Beumer, mw. D.

Nee

 

2017

Bruijn, mw. M. de

 

Coördinator van de ACES studie (antibodies causing epilepsy syndromes): nationale multicenterstudie waarvoor een beurs ontvangen van het Nationaal epilepsie Fonds (principal investigator: dr. M.J. Titulaer, euroloog, Erasmus MC).

2017

Donselaar, dhr. dr.
C.A. van

Ja

Bestuurslid Stichting Epilepsie Onderwijs Nederland, onbetaald Lid Richtlijnen Commissie Diagnostiek en behandeling van Epilepsie (NVN, vergoeding) Lid Commissie Wetenschap Beter Keten (samenwerkingsverband Erasmus MC, Fransciscus Vlietland Groep, Maasstad Ziekenhuis, onbetaald) Aandelen UCB

2015

Gijselhart, mw. I.

 

 

 

Haan, dhr. dr.
G.J.D. de

Ja

Staflid neurologie Erasmus MC Rotterdam Begeleiden aios-en Cursorisch onderwijs (onbetaald) Eindredacteur vakblad Epilepsie Ex- voorzitter Liga tegen Epilepsie Adviseur EVN, EpilepsieNL

2015, herzien 2017

Hofman, dhr. Dr.
P.A.M.

Nee

 

2015, herzien 2017

Kolk, mw. N. van
der

 

Gastdocent Radboud Health Academy (neurologie verpleegkunde), betaald

2017

Kolsteren, mw. E.

Nee

 

2015, herzien 2017

Lazeron, dr. R.H.C.

Ja

Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van een hiertoe opgerichte onderneming LivAssured, met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of de investeringsfondsen.
Als met het product de NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van mijn werkgever ACE Kempenhaeghe, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.

2017

Leijten, dr. F.S.S.

Ja

Aandelen ProLira, een start-up bedrijf dat een deliriummonitor ontwikkelt. Ontwikkeling nachtelijk aanvalsdetectie en - alarmeringssysteem, gefinancierd door ZonMW, Nuts-Ohra fonds, EpilepsieNL, met deelname van hiertoe opgerichte onderneming LivAssured met hulp van de firma ImplementationIQ en met participatie van investeringsfondsen in de gezondheidszorg. Geen direct of persoonlijk financieel belang in LivAssured, ImplementationIQ of investeringsfondsen.
Als met het product NightWatch, bedoeld voor nachtelijke detectie en alarmering van epileptische aanvallen, de firma LivAssured in de toekomst winst boekt, vloeit een percentage hiervan terug in het epilepsie-onderzoeksfonds van het UMC Utrecht, waar ondergetekende baat bij heeft met het oog op verder wetenschappelijk onderzoek.
Onderzoek naar gebruik van intracraniële corticale elektrostimulatie als behandeling voor epilepsie in de centrale windingen, gefinancierd door EpilepsieNL, met deelname van de firma Medtronic. Geen direct of persoonlijk financieel belang in Medtronic.

2017

Lindhout, dhr.
prof.dr. D.

Ja

Lid Gezondheidsraad (onbetaald) Lid vaste commissie Reproductie toxische stoffen van de Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid ad hoc commissies Gezondheidsraad (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijke adviesraad Lareb (vacatiegeld) Lid Wetenschappelijk adviesraad Stichting Michelle (onbetaald) Lid Medische adviesraad STSN (onbetaald)

2015

Majoie, mw.
Prof.dr. H.J.M.

Ja

Relevante commissies:
Sinds 1998: Lid Commissie Onderzoek en Ontwikkeling (O&O), Kempenhaeghe
Sinds 2005: Lid redactie 'Epilepsie, periodiek voor professionals'
Sinds 2007: lnstituutscoördinator wetenschapsstudenten Universiteit Maastricht
Sinds 2008: Lid organisatie commissie jaarlijkse conferentie epilepsie Vanenburg (nascholing voor neurologen, neurochirurgen, AVG artsen)
Sinds 2009: Voorzitter Geneesmiddelen onderzoeksgroep, Kempenhaeghe
Sinds 2010: Voorzitter SEPION - landelijke bijscholing AIOS kindergeneeskunde en neurologie
Sinds 2010: Voorzitter werkgroep richtlijn Epilepsie NVN 2010-2017: Voorzitter landelijke Nervus Vagus Stimulatie werkgroep
Sinds 2012: Voorzitter centrale opleidingscommissie Kempenhaeghe
Sinds 2013: Lid subcommissie richtlijnen NVN Sinds 2015: Lid dagelijks bestuur O&O Kempenhaeghe
Sinds 2016: Lid commissie zorgevaluatie NVN NB geen betaalde functies
Extern gefinancierd onderzoek: Lopende onderzoeks- en zorginnovatieprojecten (anders dan contract research) worden gefinancierd uit ZonMW, Nationaal epilepsiefonds, stichting vrienden van Kempenhaeghe en SKMS.
Daarnaast wordt vanuit Kempenhaeghe deelgenomen aan contract research mbt nieuwe geneesmiddelen (vergoeding aan stichting Kempenhaeghe volgens geldende wet en regelgeving) vanuit alle voor epilepsie relevante geneesmiddelenindustrieën.
Incidenteel financiële ondersteuning aan stichting Kempenhaeghe voor organisatie refereeravonden en workshops/symposia (telkens volgens geldende wet- en regelgeving)

2017

Mastrigt, mw. G.
van

 

Onderzoeker/docent Universiteit Maastricht (0,1 fte)
Onderzoeker/docent van Mastrigt research and more (0,9 fte)
Reviewer diverse tijdschriften (betaald en onbetaald)
Reviewer ISPOR (onbetaald)
Lidmaatschappen van diverse HTA en gezondheideconomiegroepen (nationaal en internationaal)

2017

Nicolai, dr. J.

Ja

Vanuit MUMC+ gedetacheerd in St. Jansgasthuis Weert, Elkerklierk Helmond en Kempenhaeghe Heeze (in dienst MUMC+)
Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (onbetaald)
Verzorgen onderwijs voor SEPION en organisatie hiervan als cursusleider (betaald)
Bestuurslid Liga tegen Epilepsie (onbetaald)

2017

Panis, mw. dr. P.

Nee

 

2017

Pols, mw. dr. M.

 

 

 

Roelfsema, dr. V

Nee

 

2015, herzien 2017

Tuijl, mw. J.H. van

Ja

Lid werkgroep richtlijn Epilepsie (onbetaald)
Lid Nederlandse Neurovasculaire werkgroep

2015, herzien 2017

Uiterwijk, mw. A.

Nee

 

2017

Veendrick, mw.
M.J.B.M.

Nee

 

2015

Venhorst, mw. K.

 

 

 

Vliet, dhr. P. van

Nee

 

2015, herzien 2017

Wardt, dhr. J. van
de

Nee

 

2017

Wegner, mw. dr. I

Ja

Houden van wetenschappelijke voordrachten, voor een deel onbetaald, maar er zijn ook enkele voordrachten waarvoor de werkgever (SEIN) een financiële bijdrage heeft ontvangen van de firma UCB als vergoeding voor gemaakte uren. Dit alles volgens de officieel hiervoor geldende wet- en regelgeving.

?

Wijnen, dhr. B.

 

 

 

Zijlmans, mw.
dr.M

Ja

Commissielid communications committee international league against epilepsy (onbetaald)
Wetenschappelijk onderzoek wordt gefinancierd door EpilepsieNL, de hersenstichting, NWO-ZonMW (veni), Brain Center Rudolf Magnus en Stichting Epilepsie instellingen Nederland. Eerder promotieonderzoek werd gefinancierd door NWO-ZonMW: VEMI en AGIKO, Canadian Institutes of Health research, UMC Utrecht (internationalisation grant), stichting 'de drie lichten' en het Nederlands Epilepsiefonds. De publicatie van het proefschrift werd gefinancierd door NWO, UCB Pharma en Sanofi-Aventis.

2015, herzien 2017

Inbreng patiëntenperspectief

Er wordt aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het betrekken van de Epilepsievereniging Nederland in commentaarfases. Bij de richtlijn is een module met patiëntinformatie ontwikkeld. Deze is geautoriseerd door de Epilepsie Vereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Algemeen

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld en wordt bijgehouden conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad WOK. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (https://www.agreetrust.org/). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de lijst met onderwerpen stellen de werkgroepleden en de adviseur concept-uitgangsvragen op. Deze worden met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen vaststelt. Vervolgens inventariseert de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn. Hierbij wordt zowel naar gewenste als ongewenste effecten gekeken. De werkgroep waardeert deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieert de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vindt, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er wordt eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews in PubMed en voor specifieke onderwerpen in the Cochrane Library, Embase en Psychinfo. Vervolgens wordt voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens wordt aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie wordt gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteren de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen worden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden onder ‘zoekstrategie’ van de desbetreffende uitgangsvraag.

Voor een aantal vragen is de recente Engelse evidence based richtlijn ‘The epilepsies’ van het NICE (National Institute of Clinical Excellence) als basis gebruikt.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies worden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de evidence tabel.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen worden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur worden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een aantal interventievragen worden bij voldoende overeenkomsten tussen de studies de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie https://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004) (zie tabel 1).

 

Tabel 1. GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat

Kwaliteit

Studiedesign

Kwaliteit verlagen

Kwaliteit verhogen

Hoog (4)

RCT

1. Studiebeperkingen
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

2. Inconsistentie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

3.Indirectheid
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

4. Imprecisie
-1 ernstig
-2 zeer ernstig

5. Publicatiebias
-1 waarschijnlijk
-2 zeer waarschijnlijk

1. Groot effect
+1 groot
+2 zeer groot

2. Dosis-respons relatie
+1 bewijs voor relatie

3. Plausibele confounding
+1 zou het effect onderschatten
+1 zou het effect overschatten als er geen effect was aangetoond

Matig (3)

 

Laag (2)

Observationele vergelijkende studie (bijvoorbeeld: patëntencontrole onderzoek, cohortonderzoek)

Zeer laag (1)

Niet-systematische klinische observaties (bijvoorbeeld: case series of case reports)

RCTs beginnen 'hoog'(4), observationele studies beginnen 'laag'(2)
Bij RCTs: vb. totaal 1 punt downgraden: dan van hoog (4) naar matig (3); bij RCTs: vb. totaal 2 punten downgraden: dan van hoog (4) naar laag (2); bij RCTs: in totaal ≥ punten downgraden van hoog (4) naar zeer laag (1)
Bij observationele studies: vb. 1 pint upgraden: dan van laag (2) naar matig (3)

 

Formuleren van conclusies

Voor vragen over de waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose wordt het wetenschappelijke bewijs samengevat in één of meerdere conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt de conclusie getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maken de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans worden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

Voor een conclusie die gebaseerd is op (een) studie(s) die niet uit een systematisch literatuuronderzoek naar voren is/zijn gekomen, wordt geen niveau van bewijskracht bepaald. In een dergelijk geval staat bij de conclusie "geen beoordeling" vermeld.

 

Tabel 2. Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs

Niveau

Conclusie gebaseerd op

Hoog

Onderzoek van niveau A1 of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken

Matig

één onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

Laag

één onderzoek van niveau B of C

Zeer laag

Mening van deskundigen

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

 

Randvoorwaarden (organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn wordt expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg’.

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn zijn er interne en externe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld. Het doel van de indicatoren is om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. De werkgroepleden is gevraagd om bestaande indicatoren en indicatoren gebaseerd op aanbevelingen uit de richtlijn te scoren op relevantie en registreerbaarheid. De indicatoren die het hoogst scoorden, zijn in de (concept)richtlijn opgenomen. Een overzicht treft u aan in de bijlage Indicatoren. De indicatoren zijn ook terug te vinden bij de betreffende uitgangsvraag.

Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Lacunes in kennis

De zorg voor patiënten met epilepsie kent nog veel aspecten waarover onzekerheid bestaat wat als optimaal kan worden aangewezen. In vrijwel alle modules van de richtlijn ‘Epilepsie’ zijn lacunes in kennis te onderkennen. Het is daarom zeer gewenst dat er verder wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt naar de zorg voor patiënten met epilepsie. De werkgroep inventariseert de lacunes in kennis breed en heeft een aantal onderwerpen benoemd waarvan zij van mening is dat onderzoek hiernaar prioriteit verdient. Een overzicht treft u aan in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De richtlijn is in 2013 aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

Vanaf 2013 wordt de richtlijn jaarlijks geactualiseerd (zie onder Herziening). De werkgroep doet aan het einde van het jaar een voorstel met welke modules zij denkt dat een commentaarronde nodig is aan de commissie Kwaliteit/subcommissie Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN). Hierbij is het uitgangspunt dat alleen die wijzigingen die eventueel tot discussie binnen de diverse beroepsgroepen kunnen leiden ter commentaar en tevens ter autorisatie voorgelegd worden. Alle andere wijzigingen worden doorgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van de werkgroep. De  subcommissie Richtlijnen van de NVN beslist uiteindelijk welke modules aan de betrokken beroepsverenigingen worden voorgelegd. Voor die modules wordt eerst een commentaarfase gestart. Al het commentaar dat digitaal binnenkomt wordt gebundeld en in de werkgroep besproken en eventueel verwerkt in de richtlijnmodule. Vervolgens worden de aangepaste modules van de richtlijn voor autorisatie aangeboden. Bij akkoord van de beroepsverenigingen worden de geactualiseerde teksten definitief gepubliceerd op de website. De beroepsverenigingen worden hiervan op de hoogte gebracht.

Nieuwe uitgangsvragen

Als gebruikers van de richtlijn een belangrijk onderwerpen missen, kunnen zij een suggestie voor een nieuwe uitgangsvraag aanleveren bij de werkgroep (met motivering). De werkgroep zal jaarlijks de ontvangen suggesties bespreken en besluiten welke vragen opgenomen worden in de richtlijn.

 

Economische evaluaties

Doelmatigheid van behandeling

Sinds mei 2016 wordt aan de richtlijn ook kennis over de doelmatigheid (kosteneffectiviteit) van de epilepsiebehandeling meegenomen, ook wel economische evaluatie genoemd. Om deze kennis te verkrijgen is een systematische literatuur studie uitgevoerd (Wijnen et al., 2017, Wijnen et al., 2015). De gebruikte methodologie om de economische evaluaties in te bouwen in klinische richtlijnen is beschreven in een drietal papers (Wijnen et al., 2016, Mastrigt van et al.,  2016, Thielen et al.,  2016).

 

Databases

In MEDLINE (via PubMed), EMBASE en NHS economische evaluatie Database (NHS EED) is gezocht op kosteneffectiviteitsstudies. Voor bestaande systematische reviews, werden Cochrane Reviews, Cochrane DARE en Cochrane Health Technology Assessment Databases gebruikt.

 

Zoekstrategieën

Voor de identificatie van relevante studies zijn vooraf gedefinieerde klinische zoekstrategieën gecombineerd met een gevalideerd zoekfilter van McMaster University om economische evaluaties te identificeren (McMaster). Bij de zoekstrategieën hebben we ons beperkt tot therapeutische interventies.

 

Beoordeling van de studies

Om te beoordelen of de economische evaluaties kunnen worden opgenomen in de richtlijn is iedere gevonden studie beoordeeld aan de hand van zeven vragen. In deze pdf is de uitwerking van de verschillende vragen te vinden. Deze vragen zijn gebaseerd op de Consensus on Health Economics Criteria checklist (Evers et al., 2005) en de Welte transferability checklist (Welte et al., 2004).

 

Referenties

  • Atkins, D., Best, D., Briss, P.A., Eccles, M., Falck-Ytter, Y., Flottorp, S., Guyatt, G.H., Harbour, R.T., Haugh, M.C., Henry, D., Hill, S., Jaeschke, R., Leng, G., Liberati, A., Magrini, N., Mason, J., Middleton, P., Mrukowicz, J., O’Connell, D., Oxman, A.D., Phillips, B., Schünemann, H.J., Edejer, T.T., Varonen, H., Vist, G.E., Williams, J.W. Jr, Zaza, S. GRADE Working Group. (2004). Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ Jun; 19, 328(7454):1490.
  • van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., van Barneveld, T.A., van de Klundert, J.L.M. (2004). Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum.
  • Evers, S., Goossens, M., De Vet, H., Van Tulder, M., Ament, A. (2005). Criteria list for assessment of methodological quality of economic evaluations: Consensus on Health Economic Criteria. International journal of technology assessment in health care. 21(02):240-245.
  • van Mastrigt, G. A., Hiligsmann, M., Arts, J. J., Broos, P. H., Kleijnen, J., Evers, S. M., & Majoie, M. H. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: a five-step approach (part 1/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-16. doi: 10.1080/14737167.2016.1246960.
  • McMaster University. (2016, Feb 09). Search Strategies for EMBASE in Ovid Syntax, from http://hiru.mcmaster.ca/hiru/HIRU_Hedges_EMBASE_Strategies.aspx.
  • Thielen, F. W., Van Mastrigt, G., Burgers, L. T., Bramer, W. M., Majoie, H., Evers, S., & Kleijnen, J. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for clinical practice guidelines: database selection and search strategy development (part 2/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Nov 2), 1-17. doi: 10.1080/14737167.2016.1246962.
  • Welte, R., Feenstra, T., Jager, H., & Leidl, R. (2004). A decision chart for assessing and improving the transferability of economic evaluation results between countries. Pharmacoeconomics, 22(13), 857-876.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Evers, G., Gershuni, O., Lambrechts, D., Majoie, H., & De Kinderen, R. (2015). Review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Prospero: International prospective register of systematic reviews. Retrieved from http://www.crd.york.ac.uk/PROSPERO/display_record.asp?ID=CRD42015019278.
  • Wijnen, B., van Mastrigt, G., Redekop, W. K., Majoie, H., de Kinderen, R., & Evers, S. (2016). How to prepare a systematic review of economic evaluations for informing evidence-based healthcare decisions: data extraction, risk of bias, and transferability (Part 3/3). Expert Rev Pharmacoecon Outcomes Res (Oct 21). doi: 10.1080/14737167.2016.1246961.
  • Wijnen, B. F., van Mastrigt, G. A., Evers, S. M., Gershuni, O., Lambrechts, D. A., Majoie, M. H., . . . de Kinderen, R. J. (2017). A systematic review of economic evaluations of treatments for patients with epilepsy. Epilepsia. doi: 10.1111/epi.13655.
Volgende:
Status epilepticus