Indicatie voor adenotomie bij ZATT
Uitgangsvraag
Wanneer is een adenotomie geïndiceerd? (gereviseerd in 2014)
Aanbeveling
Overwegingen
Algemeen
Er zijn alleen artikelen gepubliceerd over kinderen (en niet over volwassenen) met adenoïd klachten. Dit was te verwachten, aangezien het adenoïd meestal spontaan in regressie gaat rond de leeftijd van negen jaar.
Nabloedingen
De bevinding van Van den Aardweg in 2011 dat er zelden postoperatieve complicaties optreden wordt bevestigd door recent observationeel onderzoek bij 5588 kinderen welke een incidentie van vroege nabloedingen met heringreep van 0,4% laat zien (Tomkinson et al, 2012). Late nabloedingen komen in deze studie niet voor. Zie ook hoofdstuk 13.1.
Persisterende rhinosinusitis
Uit de trial van Van den Aardweg (2011) blijkt dat 40% van de kinderen in de afwachtend beleid groep alsnog geopereerd is. Dit zou kunnen betekenen dat adenotomie na een initieel afwachtend beleid toch zinvol zou kunnen zijn. Wanneer deze 40% geanalyseerd werd in zowel een per-protocol analyse als een as-treated analyse werd wederom geen verschil gevonden tussen beide groepen. Met andere woorden, adenotomie is ook bij persisterende klachten van rhinitis of bovenste luchtweg infecties zelden zinvol. Bij deze patiëntengroep zou allergie ook een oorzaak kunnen zijn voor de aanhoudende rhinosinusitis.
Nasale obstructie
Mogelijk is het zinvol om een adenotomie te verrichten vanwege chronische nasale obstructie (veroorzaakt door adenoidhypertrofie). Helaas is er slechts één kleine studie die dit deels bevestigt. De werkgroep vindt het wenselijk dat hierover onderzoek wordt verricht.
Otitiden
Voor het effect van adenotomie op recidiverende acute otitis media (OMA) of persisterende otitis media met effusie (OME) wordt verwezen naar de richtlijn Otitis Media bij kinderen in de tweede lijn uit 2012. Bij persisterende otitis media met effusie heeft adenotomie wel een meerwaarde in combinatie met trommelvliesbuisjes.
Kosten
De resultaten van de kosteneffectiviteitsanalyse waarin adenotomie duurder blijkt te zijn dan een afwachtend beleid ondersteunt de algemene aanbeveling van terughoudendheid voor het verrichten van een adenotomie bij kinderen met recidiverende bovenste luchtweginfecties (lees “ snotneuzen”).
Onderbouwing
Achtergrond
In de vorige ZATT-richtlijn werd geconstateerd dat er voor adenotomie (ongeveer 29.000 ingrepen per jaar in 2012) geen gerandomiseerde onderzoeken verricht zijn. In dit hoofdstuk wordt uitgezocht of er inmiddels studies naar de effectiviteit van deze frequent uitgevoerde ingreep gepubliceerd zijn. Het effect van adenotomie bij patiënten met otitis wordt niet behandeld. Hiervoor wordt naar de richtlijn Otitis Media bij kinderen in de tweede lijn verwezen.
Conclusies
Hoog GRADE |
Episodes bovenste luchtweginfecties Een adenotomie biedt geen voordeel ten opzichte van een afwachtend beleid wat betreft de reductie van het aantal episodes bovenste luchtweginfecties per persoonsjaar bij kinderen met recidiverende bovenste luchtweginfecties.
Bron van den Aardweg et al, 2011; Rynnel-Dagöö et al 1978 |
Hoog GRADE |
Aantal ziektedagen met een bovenste luchtweginfectie Een adenotomie biedt geen voordeel ten opzichte van een afwachtend beleid wat betreft het aantal dagen met een bovenste luchtweginfectie per persoonsjaar bij kinderen met recidiverende bovenste luchtweginfecties.
Bron van den Aardweg et al, 2011; Koivunen et al, 2004 |
Laag GRADE |
Nasale obstructie Een adenotomie lijkt voordeel te bieden ten opzichte van een afwachtend beleid wat betreft nasale obstructie.
Bron Rynnel-Dagöö et al, 1978 |
Matig GRADE |
Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven Een adenotomie lijkt geen voordeel te bieden ten opzichte van een afwachtend beleid wat betreft de kwaliteit van leven bij kinderen met recidiverende bovenste luchtweginfecties.
Bron van den Aardweg et al, 2011 |
Matig GRADE |
Aantal dagen verzuim van kinderdagverblijf of school Een adenotomie lijkt geen voordeel te bieden ten opzichte van een afwachtend beleid wat betreft het aantal dagen verzuim van kinderdagverblijf of school bij kinderen met recidiverende bovenste luchtweginfecties.
Bron van den Aardweg et al, 2011 |
Matig GRADE |
Kosten Voor kinderen met recidiverende bovenste luchtweginfecties is een adenotomie duurder dan een afwachtend beleid.
Bron Boonacker et al, 2013 |
Samenvatting literatuur
Conclusie in 2007
Er zijn aanwijzingen dat een afwachtend beleid even effectief is als adenotomie bij kinderen met rhinosinusitis (Rynnel-Dagöö et al, 1978).
Nieuwe studies
Een Cochrane review (van den Aardweg et al, 2010) van twee gerandomiseerde studies (RCT) onderzocht het effect van adenotomie bij kinderen met recidiverende of chronische bovenste luchtweginfecties. De twee RCT’s, beschreven in deze review, vergeleken adenotomie (met of zonder buisjes) met een afwachtend beleid bij kinderen met klachten van zowel chronische rhinosinusitis en nasale obstructie (Rynnel-Dagöo et al, 1978) als recidiverende otitis media (Rynnel-Dagöo et al, 1978; Koivunen et al, 2004). In beide studies was de follow-up 12 en 24 maanden. Rynnel-Dagöo et al (1978) vonden geen relevante verschillen tussen beide groepen wat betreft het aantal episodes met bovenste luchtweginfecties. Tevens vonden Rynnel-Dagöo et al (1978) dat 5 patiënten een adenotomie moesten ondergaan om één nasale obstructie te voorkomen (statistisch niet significant). Koivunen et al (2004) vonden geen relevante verschillen tussen beide groepen wat betreft het aantal dagen met rhinitis (vier dagen; statistisch niet significant).
Een open gerandomiseerde prospectieve interventiestudie vergeleek adenotomie (met of zonder paracentese) met een afwachtend beleid bij 111 kinderen in de leeftijd van 1 tot 6 jaar die volgens de dagelijkse praktijk in aanmerking kwamen voor adenotomie vanwege recidiverende bovenste luchtweginfecties (van den Aardweg et al, 2011). Gedurende 24 maanden follow-up hadden de kinderen in de adenotomiegroep 7,91 en degenen in de afwachtend beleid groep 7,84 bovenste luchtweginfecties per persoonsjaar (verschil: 0,07; 95%-BI: -0,70 tot 0,85). De prevalentie van bovenste luchtweginfecties nam in beide groepen gedurende de follow-up periode in gelijke mate af.
Gedurende 24 maanden follow-up hadden de kinderen in de adenotomiegroep 66,10 dagen en degenen in de afwachtend beleid groep 67,36 dagen met een bovenste luchtweginfecties per persoonsjaar (verschil: -1.27; 95%-BI: -3.52 tot 0.99).
Gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven vragenlijsten (zowel generiek als ziekte specifiek) toonden geen verschil tussen de adenotomie groep en de afwachtend beleid groep.
Twee kinderen hadden een complicatie (1x tandletsel; 1x opname in verband met astma-exacerbatie na ingreep) die samenhing met de chirurgische ingreep.
Gedurende 24 maanden follow-up hadden de kinderen in de adenotomiegroep 1.66 dagen en degenen in de afwachtend beleid groep 2.00 dagen verzuim van kinderdagverblijf of school per persoonsjaar (verschil: -0.33; 95%-BI: -0.71 tot 0.04).
In de loop van de studie heeft 40% van de kinderen in de afwachtend beleid groep alsnog een adenotomie ondergaan.
Op basis van de enige RCT naar de effectiviteit van adenotomie bij kinderen met recidiverende BLWI (van den Aardweg, 2011) werd ook een kosteneffectiviteitsanalyse verricht. Het verschil in gemiddelde kosten tussen een kind in de adenotomie- en in de afwachtende groep bedroegen respectievelijk €1385 en €844. De extra kosten bedroegen vooral de kosten van de operatie en het bezoek aan de KNO arts.
Bewijskracht van de literatuur
Voor de uitkomstmaten ‘episodes met bovenste luchtweginfecties’ en ‘dagen met een bovenste luchtweginfectie’ is het niveau van bewijskracht hoog.
Voor de uitkomstmaten ‘dagen verzuim van kinderdagverblijf of school’, ‘postoperatieve complicaties’, ‘kwaliteit van leven’ en ‘kosten’ is het niveau van bewijskracht matig, omdat maar één studie van matige omvang deze uitkomstmaten heeft onderzocht en de power van deze studie niet berekend is op deze uitkomstmaten (imprecisie).
Voor de uitkomstmaat ‘nasale obstructie’ is het niveau van bewijskracht verlaagd naar laag, omdat maar één studie van zeer geringe omvang deze uitkomstmaat heeft onderzocht (imprecisie).
Zoeken en selecteren
Methode literatuuranalyse
Wetenschappelijke vraagstelling
Wat is het effect van adenotomie vergeleken met een conservatief beleid op de uitkomstmaten bovenste luchtweginfecties, nasale obstructie, kwaliteit van leven, schoolverzuim, postoperatieve wondinfecties en kosten bij patiënten met rhinosinusitis of nasale obstructie?
Zoeken en selecteren van literatuur
In de databases Medline (OVID), Embase and Cochrane is gezocht naar adenotomie. De zoekverantwoording is weergegeven in de bijlage van dit hoofdstuk. De literatuurzoekactie leverde 309 treffers op. Studies die voldeden aan de volgende selectiecriteria zijn opgenomen in de samenvatting van de literatuur: origineel onderzoek, gerandomiseerd onderzoek en systematische review van gerandomiseerd onderzoek. Hierbij wordt adenotomie vergeleken met een afwachtend beleid bij patiënten met bovenste luchtweginfectie (BLWI) en/of nasale obstructie. Als uitkomstmaten is gezocht naar bovenste luchtweginfecties, nasale obstructie, schoolverzuim, kwaliteit van leven, postoperatieve complicaties en kosten.
Dertien studies werden geselecteerd op basis van titel en abstract. Na het lezen van de volledige artikelen werden hiervan uiteindelijk drie studies opgenomen in de literatuuranalyse (Boonacker et al, 2013; van den Aardweg et al, 2011; van den Aardweg et al, 2010), waaronder een systematische review (van den Aardweg et al, 2010). In de bijlage vindt u de redenen van exclusie van de andere 10 studies.
Referenties
- Aardweg MT van den, Boonacker CW, Rovers MM, et al. Effectiveness of adenoidectomy in children with recurrent upper respiratory tract infections: open randomised controlled trial. BMJ 2011;343:d5154.
- Aardweg MT van den, Schilder AG, Herkert E, et al. Adenoidectomy for recurrent or chronic nasal symptoms in children. Cochrane Database Syst Rev 2010;20(1):CD008282.
- Boonacker CW, Aardweg MT van den, Broos PH, et al. Immediate adenoidectomy vs initial watchful waiting strategy in children with recurrent upper respiratory tract infections: an economic evaluation. JAMA Otolaryngol Head Neck Surg 2013;139(2):129-33.
- DBC informatiesysteem 2012.
- Koivunen P, Uhari M, Luotonen J, et al. Adenoidectomy versus chemoprophylaxis and placebo for recurrent acute otitis media in children aged under 2 years: randomised controlled trial. BMJ 2004;328(7438):487.
- Richtlijn Otitis Media bij kinderen in de tweede lijn 2012. www.kwaliteitskoepel.nl.
- Richtlijn Ziekten van Adenoïd en Tonsillen in de tweede lijn 2007. www.kwaliteitskoepel.nl.
- Rynnel-Dagöö B, Ahlbom A, Schiratzki H. Effects of adenoidectomy: a controlled two-year follow-up. Ann Otol Rhinol Laryngol 1978;87(2Pt1):272-8.
- Tomkinson A, Harrison W, Owens D, et al. Postoperative hemorrhage following adenoidectomy. Laryngoscope 2012;122(6):1246-53.
Evidence tabellen
Table of quality assessment for systematic reviews of RCT’s and observational studies
Based on AMSTAR checklist (Shea et al, 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher et al, 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)
Study
First author, year |
Appropriate and clearly focused question?1
Yes/ no/ unclear |
Comprehensive and systematic literature search?2
Yes/ no/ unclear |
Description of included and excluded studies?3
Yes/ no/ unclear |
Description of relevant characteristics of included studies?4
Yes/ no/ unclear |
Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5
Yes/ no/ unclear/ not applicable |
Assessment of scientific quality of included studies?6
Yes/ no/ unclear |
Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7
Yes/ no/ unclear/ not applicable |
Potential risk of publication bias taken into account?8
Yes/ no/ unclear/ not applicable |
Potential conflicts of interest reported?9
Yes/ no/ unclear |
Aardweg et al, 2010 |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Not applicable |
Yes |
Not applicable |
Not applicable |
No |
- Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined
- Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched
- Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons
- Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported
- Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCT’s)
- Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table etc.)
- Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (e.g. Chi-square, I2)?
- An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (e.g., funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (e.g., Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
- Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.
Risk of bias table for intervention studies (randomized controlled trials)
Study reference
|
Describe method of randomisation1 |
Bias due to inadequate concealment of allocation?2
(unlikely/ likely/ unclear) |
Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3
(unlikely/ likely/ unclear) |
Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3
(unlikely/ likely/ unclear) |
Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3
(unlikely/ likely/ unclear) |
Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4
(unlikely/ likely/ unclear) |
Bias due to loss to follow-up?5
(unlikely/ likely/ unclear) |
Bias due to violation of intention to treat analysis?6
(unlikely/ likely/ unclear) |
Aardweg et al, 2011;
and
Boonacker et al, 2013 |
A computerised minimisation strategy (ensuring balance for the factors age (<2 and ≥2) and hospital. Treatment allocation was concealed until formal informed consent was obtained and the child was included in the trial. |
Unlikely |
Likely (not blinded) |
Unlikely |
Likely (from diaries; parents not blinded) |
Unlikely |
Unlikely |
Unlikely |
Evidence table for systematic review of RCT’s and observational studies (intervention studies)
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Aardweg et al, 2010 |
SR of RCT’s
Literature search up to March 2009
A: Rynnel-Dagöo 1978 B: Koivunen 2004
Study design: RCT
|
Inclusion criteria SR: Children up to 18 years of age diagnosed with recurrent or chronic nasal symptoms; follow up of at least six months
A: children <12 years old with recurrent acute otitis media, frequent upper respiratory airway infections and nasal obstruction; B: children aged 10 months to 2 years with recurrent acute otitis media
Exclusion criteria SR: Quasi-randomised trials
Age A: children, aged less than 12 years; B: children, aged 10 months to 2 years |
Adenoidectomy with or without tympanostomy tubes
A: 37 patients; B: 60 patients
|
Non-surgical treatment or tympanostomy tubes alone
A: 39 patients; B: 60 patients chemoprophylaxis; 60 patients placebo.
|
End-point of follow-up: A: 12 and 24 months B: 12 and 24 months
For how many participants were no complete outcome data available? (intervention/control) A: no B: unclear
|
Improvement in episodes of common colds (Rynnel-Dagöo) Defined as a reduction in number of more than two periods of snottiness. At 12 months: I: 75% C: 73% RD: 2% (95% CI -18% to 22%)
At 24 months: I: 77% C: 88% RD: -11% (95% CI -28% to 7%)
Improvement in frequency of nasal obstruction (Rynnel-Dagöo) Defined as a change from frequent to infrequent (not quantified in absolute numbers). At 12 months: I: 61% C: 41% RD: 20% (95% CI -2% to 43%)
At 24 months: I: 63% C: 55% RD: 8% (95% CI -15% to 32%)
Mean number of days with rhinitis (Koivunen) At 6 months: I: 26 (SD23) days C: 23 (SD25) days RD:-4 days (95% CI -13 to 7 days) |
Conclusion authors: Current evidence regarding the effect of adenoidectomy on recurrent or chronic nasal symptoms or nasal obstruction alone is sparse, inconclusive and has a significant risk of bias. |
Evidence table for intervention studies
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics 2 |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) 3
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size 4 |
Comments |
Aardweg et al, 2011 |
Type of study: open multicentre randomised controlled trial
Setting: 11 general hospitals and two academic centres
Country: Netherlands
Source of funding: ZonMW |
Inclusion criteria: children aged 1-6 with recurrent upper respiratory tract infections (URTI)selected for adenoidectomy
Exclusion criteria: History of adenoidectomy or adenotonsillectomy; tympanostomy tubes (grommets); indication for insertion of tympanostomy tubes; Down’s syndrome; craniofacial malformation.
N total at baseline: 111 Intervention: 54 Control:57
Important prognostic factors2: Mean (SD) age(month): I:36 (19) C:38 (18)
Median No of episodes of URTI in year before trial entry: I: 10 (3 to 17) C: 9 (2 to 17)
Median(IQR) OSA score I: -0.99 (-2.41 to 1.13) C: -1.70 (-2.42 to 0.42)
Adenoid size 76-100% I:13 (26) C:11 (23)
Groups comparable at baseline? Yes |
Immediate adenoidectomy with or without myringotomy within six weeks
|
Initial watchful waiting
|
Length of follow-up: Median: 24 months
Loss-to-follow-up: Intervention: N 4 (7%) Reasons: non-medical reasons
Control: N 7 (12%) Reasons: non-medical reasons
|
Occurrence of observed episodes of upper respiratory tract infections (Mean number of episodes per person year (95%CI))
Defined as 2 or more of the following: fever (T≥ 38°C), diary scored symptoms of nasal stuffiness or mouth breathing, nasal discharge, sore throat, or cough. An episode ended when the child was free from symptoms for at least a day. A new episode was recorded after at least seven days without symptoms or fever.
Year 1: I: 9.22 C: 9.39 IDR: 0.98 (0.87 to 1.11) IDD: -0.17 (-1.34 to 1.00)
Year 2: I: 6.55 C: 6.17 IDR:1.06 (0.91 to 1.24) IDD: 0.37 (-0.62 to 1.37)
Year 1-2 I: 7.91 C: 7.84 IDR: 1.01 (0.91 to 1.11) IDD: 0.07 (−0.70 to 0.85)
Upper respiratory tract infection days Mean number of days per person year (95%CI)
Year 1-2 I: 66.10 C: 67.36 IDR: 0.98 (0.95 to 1.01) IDD: -1.27 (-3.52 to 0.99)
Occurrence of observed episodes of middle ear complaints with fever Mean number of episodes per person year (95%CI)
Year 1-2 I:0.51 C: 0.45 IDR: 1.11 (0.75 to 1.65) IDD: 0.05 (-0.14 to 0.24)
Middle ear complaints with feverdays Mean number of days per person year (95%CI) I:0.86 C:0.85 IDR: 1.11 (0.75 to 1.65) IDD: 0.05 (-0.14 to 0.24)
Prevalence of upper respiratory tract infections I: C: decreased over time in both groups
Fever days I:20 C:16.49 IDR:1.21 (1.14 to 1.29) IDD:3.51 (2.33 to 4.69)
Absence from day care or school I:1.66 C:2.00 IDR:0.83 (0.68 to 1.02) IDD:-0.33 (-0.71 to 0.04)
Health related quality of life I: C: NS
Postoperative complications I: 1/54 C: 1/57 |
Mild URTI: defined as resolving within 10 days.
Severe URTI: defined as persisting >10 days or accompanied by fever |
Boonacker et al, 2013 |
See Aardweg et al, 2011 |
See Aardweg et al, 2011 |
See Aardweg et al, 2011 |
See Aardweg et al, 2011 |
See Aardweg et al, 2011 |
Costs The median total of direct and indirect costs during the 2-years follow-up per patient I: 1385 euro C: 844 euro Difference in costs: 541 euro |
Authors’ conclusions: In children selected for adenoidectomy for recurrent URTIs, immediate adenoidectomy results in an increase in costs, whereas it confers no clinical benefit over an initial watchful waiting strategy. |
Legenda: risk difference (RD); incidence density ratio (IDR), incidence density difference (IDD), not significant (NS)
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2014
Laatst geautoriseerd : 01-01-2014
Geplande herbeoordeling : 01-01-2019
Uiterlijk in 2018 bepaalt het bestuur van de NVKNO of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten.
De NVKNO is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
IN SAMENWERKING MET
in 2012 tot en met 2014
Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
in 2007
Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
Nederlands Huisartsen Genootschap
Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
Vereniging Kind en Ziekenhuis
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kims.orde.nl) en werd gefinancierd uit [de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) of andere bron].
Doel en doelgroep
Doel van de richtlijn
De herziening van de richtlijn moet heldere en eenduidige criteria opleveren voor indicatiestelling tot wel of niet operatief ingrijpen en de methode van chirurgie en anesthesie en zo een ondersteuning zijn van de dagelijkse praktijk. Tevens kan de herziene richtlijn gebruikt worden bij voorlichting aan (ouders van) patiënten en in de onderhandelingen met zorgverzekeraars.
Doelgroep
Deze richtlijn is bedoeld voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de behandeling van patiënten met aandoeningen van adenoïd en tonsillen die zich in de tweede lijn hebben gemeld: KNO-artsen, anesthesiologen, kinderartsen, apothekers, medisch microbiologen en verpleegkundigen. Daarnaast heeft deze richtlijn ook consequenties voor de eerste lijn; huisartsen en jeugdartsen.
Samenstelling werkgroep
Voor de beperkte revisie van de richtlijn uit 2007 is in 2012 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alleen die specialismen die inhoudelijk direct gerelateerd zijn aan de te reviseren uitgangsvragen (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep). De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
In 2012 tot en met 2014 hebben de volgende personen deelgenomen aan het updaten en reviseren van de richtlijn:
Werkgroep:
- Dr H.J. Rosingh (voorzitter), KNO-arts, Isala, Zwolle
- Mw Dr C.W.B. Boonacker, epidemioloog, UMC Utrecht
- Dr R.J.H. Ensink, KNO-arts, Gelre Ziekenhuizen, Zutphen
- Drs B. Pullens, KNO-arts, Erasmus MC, Rotterdam
- Mw Drs J.E.M. Samson-Vernooij, anesthesioloog, Rijnstate ziekenhuis, Arnhem
- Mw Dr J.Th. Schmidt, KNO-arts, Ziekenhuis Amstelland, Amstelveen
- Mw Dr E.H. van den Akker, KNO-arts, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
- Mw Dr M.C.O. van den Nieuwenhuyzen, anesthesioloog, Ikazia ziekenhuis, Rotterdam
- Drs H.J.A. Visser, KNO-arts, LangeLand Ziekenhuis, Zoetermeer
Meelezers:
- Dr L. Bont, kinderarts infectioloog-immunoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Dr N.J. Smeulers, amesthesioloog, Franciscus Ziekenhuis, Roosendaal
- Dr D.B.M. van der Werff, kinderanesthesioloog, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht
- Mw Dr B.K. van Staaij, huisarts, Amersfoort
Met ondersteuning van:
- Mw B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
In 2007 hebben de volgende personen deelgenomen aan de ontwikkeling van de richtlijn:
Kernredactie
- Dr H.P. Verschuur, KNO-arts, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag
- Mw Dr E.H. van den Akker, KNO-arts, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
- Mw Dr C.J.I. Raats, adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht
- Mw Drs C.J.G.M. Rosenbrand, senior-adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht
Werkgroep:
- Dr G.J. van Asselt, arts-microbioloog, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag
- Mw M.E.A. van Bergen-Rodts, directeur, Vereniging Kind en Ziekenhuis, Dordrecht
- Mw Drs L.W. Boland, arts jeugdgezondheidszorg, GGD Amstelland-de Meerlanden, Amstelveen
- Dr L. Bont, kinderarts infectioloog-immunoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Dr G.W. van Deelen, KNO-arts, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam
- Dr R.J.H. Ensink, KNO-arts, Gelre Ziekenhuizen, Zutphen
- Drs J.P.C.M. van der Hulst, kinderarts, Zaans Medisch Centrum, Zaandam
- Dr F.W. van der Meulen, KNO-arts, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam
- Dr H.J. Rosingh, KNO-arts, Isala, Zwolle
- Drs J.G.H.M. Schlooz, anesthesioloog, VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg, Venlo
- Mw Dr E. Sjögren, KNO-arts, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
- Mw Dr B.K. van Staaij, huisarts, Amersfoort
- Dr E.J.J.M. Theunissen, KNO-arts, VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg, Venlo
- Mw Dr M. Wagenaar, KNO-arts, Medisch Centrum Leeuwarden
- Mw Drs D.B.M. van der Werff, anesthesioloog, Universitair Medisch Centrum, Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht
Klankbordgroep:
Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
- Prof. Dr H.E.M. Kerkkamp
- Mw Dr A.W.M.M. Koopman-van Gemert
- Mw Dr R. Nijholt
Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
- Mw Dr E. Anten
- Mw Drs B. Carmiggelt
- Mw Drs N. Leeuwenburg
- Mw Dr C. Scheenstra
Nederlandse Vereniging voor KNO-kunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
- Dr P.P.G. van Benthem
- Mw Drs E.M. Bolhuis
- Drs J.A.M. Engel
- Dr L.J. Hoeve
- Dr F.J.A. van den Hoogen
- Drs J.M. Kruijt
- Dr H.F. Nijdam
- Dr M.G.A.C.C. Tilanus
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
- Drs P.F. Eskes
- Dr N. van der Lelij
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Een overzicht van deze belangenverklaringen ligt ter inzage bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (KiMS).
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn is alleen beschikbaar in een digitale versie en is verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied (www.kno.nl) en via de website van de Kwaliteitskoepel (www.kwaliteitskoepel.nl).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen in het rapport ‘Richtlijnen 2.0’ van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad WOK. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; www.agreecollaboration.org). Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter en de adviseur van de werkgroep de knelpunten en stelden zij concept uitgangsvragen op. Dit concept werd met de werkgroep besproken en vervolgens per mail aan de volgende organisaties voorgelegd met de vraag om input: Zorgverzekeraars Nederland (ZN); Nederlandse Zorgautoriteit (NZA); College voor Zorgverzekeringen (CvZ); Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ); Achmea; CZ; Menzis; VGZ en de Patiëntenvereniging ‘Kind en Ziekenhuis’.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
De werkgroep stelde de definitieve uitgangsvragen vast. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en systematische reviews. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in elektronische databases (zie paragraaf ‘zoeken en selecteren van literatuur’ van de individuele modules). Voor uitgangsvragen uit de ZATT-richtlijn 2007, die gereviseerd werden, werd de search beperkt tot de afgelopen vijf jaar, i.e. van 2007 tot 2013. Voor nieuwe uitgangsvragen werd geen beperking in publicatiedatum toegepast. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van op voorhand opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in het hoofdstuk van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de kolom ‘Beoordeling kwaliteit studie’ van een evidencetabel.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen
Bij gereviseerde interventievragen werd de kracht van het wetenschappelijke bewijs bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004). Bij niet gereviseerde interventievragen is het niveau van de bewijskracht beoordeeld met de gebruikelijke EBRO-methode.
B) Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
Bij dit type vraagstelling kan GRADE (nog) niet gebruikt worden. De bewijskracht van de conclusie is bepaald volgens de gebruikelijke EBRO-methode (van Everdingen et al, 2004).
Formuleren van de conclusies
Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar een of meer individuele artikelen, maar wordt deze getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Voor vragen over de waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meerdere conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiënten voorkeur, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.