Lokaal/regionaal recidief bij vulvacarcinoom
Uitgangsvraag
Hoe moet de lies behandeld worden bij vrouwen met een lokaal recidief vulvacarcinoom?
Aanbeveling
Verricht in geval van een lokaal recidief vulvacarcinoom een inguino-femorale lymfadenectomie indien bij de primaire behandeling een SN is verricht en verricht geen behandeling van de lies indien ten tijde van de primaire behandeling al een inguino-femorale lymfadenectomie is verricht.
Overwegingen
De werkgroep heeft de literatuur en de verschillende richtlijnen bestudeerd en moet concluderen dat er geen beschikbare studies zijn en dat alle richtlijnen authority based zijn.
De meeste richtlijnen adviseren een IFL in geval van een lokaal recidief als de lies niet eerder is behandeld. De meeste lokale recidieven beschouwen we als een de-novo vulvacarcinoom. Dat betekent dat er bij een invasiediepte van > 1 mm een indicatie is om lymfkliermetastasen uit te sluiten. Hiervoor wordt een IFL geadviseerd. Het nogmaals verrichten van de SN-procedure is mogelijk bij een lokaal recidief (Van Doorn 2016). Prospectieve data hierover zijn echter niet beschikbaar.
De werkgroep doet geen uitspraak over het wel of niet verrichten van een IFL na eerder een SN-procedure (sentinel node) én adjuvante radiotherapie. Deze ingreep kan met veel morbiditeit gepaard gaan en of dat opweegt tegen het missen van en lieskliermetastase is niet bekend. Ook is niet bekend wat de incidentie is van lymfkliermetastasen in deze groep.
De werkgroep adviseert om waar mogelijk deze patiënten binnen studies te behandelen, specifiek in geval van een herhaalde SN-procedure.
Onderbouwing
Achtergrond
De prognose van een lokaal recidief is over het algemeen redelijk, zeker wanneer het interval tussen de primaire behandeling en het optreden van het recidief twee jaar of langer is. Dan kan curatie bereikt worden in 70% van de gevallen. Dit in tegenstelling tot het regionale recidief waarbij de kans op succesvolle behandeling ongeveer 10% bedraagt. De keuze van therapie wordt bepaald door de grootte en lokalisatie van het recidief. De mogelijkheid om ruim radicaal en orgaansparend te kunnen opereren, zal hierbij een belangrijke bepalende factor zijn.
Behandeling van het lokale recidief
Chirurgie (RLE) is de behandeling van eerste keuze. Tot op heden werd een uni- of bilaterale IFL (inguinofemorale lymfadenectomie) geadviseerd tenzij dit eerder was uitgevoerd. In geval van contra-indicaties voor chirurgie is (chemo)radiotherapie een alternatief met curatieve intentie.
Conclusies
Er zijn geen conclusies aangezien er geen studies zijn geïncludeerd.
De adviezen uit de (internationale) richtlijnen zijn alle authority based; de meeste verwijzen naar oude standaardwerken, bv Barakat R, Berchuck A, Markman M, et al. Principles and practice of gynecologic oncology. 6th ed Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins; 2013 en Berek JS, Hacker NF. Berek and Hacker’s gynecologic oncology. 6 ed Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins; 2014 (ESGO 2016, NWC-NHS 2018, RCOG 2014,UHN 2019).
Zoeken en selecteren
De uitgangsvraag is als volgt gesteld:
Leidt bij vrouwen met vulvacarcinoom en lokaal recidief (en geen eerdere lymfadenectomie) behandeling van liezen tot een betere overleving, progressievrije overleving en kwaliteit van leven, dan geen behandeling van de liezen?
Om deze uitgangsvraag te beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht met de volgende PICO als zoekvraag:
P |
Vrouwen met vulvacarcinoom en lokaal recidief |
I |
Behandeling van de liezen |
C |
Geen behandeling van de liezen |
O |
Algehele overleving, kwaliteit van leven, progressievrije overleving |
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Library (via Wiley) is op 25.06.2019 met relevante zoektermen gezocht naar bovenstaande vragen. Gezien de overlap in module behandeling liesrecidief en module lokaal/regionaal recidief, en omdat verwacht werd dat weinig studies beschikbaar zouden zijn, werd één search gedaan. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 566 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: Engelse samenvatting, onderzoek bij mensen, vulvacarcinoom (niet melanomen), primaire behandeling conform huidige standaard. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 16 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens alle studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording).
Om toch een voorstel te kunnen doen werd vervolgens op internet gezocht naar beschikbare (internationale) richtlijnen (zie overzicht (inter) nationale richtlijnen tabel onder het tabblad Verantwoording).
Referenties
- 1 - Van Doorn HC, van Beekhuizen HJ, Gaarenstroom KN, van der Velden J, van der Zee AG, Oonk MH, de Hullu JA: Repeat sentinel lymph node procedure in patients with recurrent vulvar squamous cell carcinoma is feasible. Gynecol Oncol. 2016 Mar;140(3):415-9
- 2 - European Society of Gynaecological Oncology – Vulvar cancer guidelines. https://guidelines.esgo.org/media/2016/08/ESGO-Vulvar-cancer-Complete-report-fxd2.pdf (2016)
- 3 - North West Coast (NHS). Medical Protocol – Oncological Management of Vulvar Cancer.https://www.nwcscnsenate.nhs.uk/files/7314/7870/5539/Vulva_aug_2016.pdf (reviewed 2018).
- 4 - Royal College of Obstetricians & Gynaecologists (RCOG). Guidelines for the Diagnosis and Management of Vulval Carcinoma. https://www.rcog.org.uk/globalassets/documents/guidelines/vulvalcancerguideline.pdf (2014).
- 5 - UHN. Princess Margaret Cancer Centre -Clinical Practice Guidelines – Gynecologic Cancer - Vulvar. https://www.uhn.ca/PrincessMargaret/Health_Professionals/Programs_Departments/Documents/CPG_Gyne_Vulvar.pdf (2019).
Evidence tabellen
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Buchler 1979 |
Cohortstudie waarbij de oorspronkelijk behandeling niet overeenkomt met huidige patiëntenpopulatie. |
Faul 1998 |
Cohortstudie van patiënten met vulvacarcinoom (primair / recidief) die bestraald zijn. |
Hruby 2000 |
Beschrijving zeer heterogeen cohort. |
Maggino 2000 |
Redelijk groot cohort, waarbij geen onderscheid is te maken in de uitkomst van lokaal / regionaal of afstandsrecidieven, ook niet naar behandeling van recidief. |
Weikel 2006 |
Redelijk groot cohort, waarbij de uitkomst niet gerelateerd kan worden aan de (keuze van de) behandeling. |
Te Grootenhuis 2016 |
Redelijk groot goed omschreven cohort, waarbij de uitkomst niet gerelateerd kan worden aan de (keuze) van de behandeling. |
V Doorn 2016 |
Geselecteerd cohort, beschrijft allen chirurgische procedure. |
Laliscia 2016 |
Cohortstudie van patiënten met vulvacarcinoom (primair / recidief) die bestraald zijn. |
Woolderink 2006 |
Goed omschreven cohort, waarbij de uitkomst niet gerelateerd kan worden aan de (keuze) van de behandeling. |
Fonseca 2005 |
Review literatuur |
Salom 2002 |
Review literatuur |
Coulter 2003 |
Review literatuur |
Crosbie 2009 |
Review literatuur |
Tomao 2012 |
Review literatuur chemotherapie bij vulvacarcinoom |
Nooij 2016 |
Review/expert opinion |
Te Grootenhuis 2018 |
Systematic review |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 30-12-2021
Laatst geautoriseerd : 30-12-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijnmodules is een gynaecologische centrum verantwoordelijk. Voor de richtlijn vulvacarcinoom is UMCG verantwoordelijk (rapport revisie gynaecologische oncologische richtlijnen april 2018).
UMCG zal minimaal tweejaarlijks de richtlijn toetsen aan de hand van nieuwe ontwikkelingen. Mochten er nieuwe ontwikkelingen zijn die vragen om revisie van de richtlijn zal dit eerst worden getoetst bij de CRGO (Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie), commissie kwaliteitsdocumenten en de pijler oncologie van de NVOG.
Herbeoordeling van deze tekst moet uiterlijk twee jaar na publicatie plaatsvinden door de NVOG.
Module1 |
Regiehouder(s)2 |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn3 |
Frequentie van beoordeling op actualiteit4 |
Wie houdt er toezicht op actualiteit5 |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling6 |
Behandeling |
UMCG |
2021 |
2023 |
2 jaarlijks |
CRGO |
Literatuur of nieuwe inzichten |
1 Naam van de module
2 Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)
3 Maximaal na vijf jaar
4 (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar
5 regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft
6 Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doelstelling
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een vulvacarcinoom.
Samenstelling werkgroep
M.H.M. Oonk (voorzitter) |
gynaecoloog-oncoloog |
UMCG, Groningen |
J.C. Beukema |
radiotherapeut |
UMCG, Groningen |
C.L. Creutzberg |
Radiotherapeut-oncoloog |
LUMC, Leiden |
H.C. van Doorn |
gynaecoloog |
Erasmus, Rotterdam |
E.B.L. van Dorst |
gynaecoloog-oncoloog |
UMCU, Utrecht |
N. te Grootenhuis |
(basis)arts/aios/anios |
UMCG, Groningen |
D.F.M. de Haas - Kock |
Radiotherapeut-oncoloog |
Maastro, Maastricht |
H. Hollema |
patholoog |
UMCG, Groningen |
J.A. de Hullu |
gynaecoloog-oncoloog |
RadboudMC, Nijmegen |
A. van der Kolk |
Patiëntenvertegenwoording |
Stichting Olijf |
K.E. Kortekaas |
(basis)arts/aios/anios |
LUMC, Leiden |
J.M. Kosterman |
verpleegkundig specialist |
UMCU, Utrecht |
M.I.E. van Poelgeest |
gynaecoloog-oncoloog |
LUMC, Leiden |
A.K.L. Reyners |
internist-oncoloog |
UMCG, Groningen |
E. E Schaake |
Radiotherapeut-oncoloog |
Avl/NKI Amsterdam |
B.F.M. Slangen |
gynaecoloog-oncoloog |
MUMC, Maastricht |
H.J.M.A.A. Zijlmans |
gynaecoloog -oncoloog |
Avl/NKI Amsterdam |
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund S. Verboort (senior-adviseur), O. van der Hel (adviseur methodologie) en H. Hamelers (secretaresse), namens IKNL.
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van IKNL. De belangenformulieren zijn besproken binnen de betreffende werkgroep en de NVOG sectie Kwaliteitsdocumenten, indien van toepassing. Geen van de belangen heeft tot een eventuele actie geleid.
Inbreng patiëntenperspectief
Met de Stichting Olijf heeft gedurende het ontwikkelproces contact plaatsgevonden over het patiëntperspectief. De conceptrichtlijn is voor commentaar en autorisatie voorgelegd aan Stichting Olijf en Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de modules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Werkwijze
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.
Knelpuntenanalyse
Het gynaecologisch centrum (UMCG) inventariseerde de knelpunten bij de leden van de expertgroep.
Deze knelpunten zijn allemaal uitgezocht door de leden van de expertgroep.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpunten zijn door de expertgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de expertgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen.
In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De leden van de expertgroep selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden.
De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn opvraagbaar.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) -tabellen. De Cochrane ROB-tool werd gebruikt, dit is een gevalideerd instrument dat wordt aanbevolen door de Cochrane Collaboration.
Daarnaast heeft Olga van der Hel (adviseur methodologie, IKNL) advies gegeven bij de methodologie.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
worden toegevoegd. |
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De leden van de expertgroep maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de expertgroep, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep.
Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)-organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.