Te vroeg en/of small for gestational age

Initiatief: NCJ Aantal modules: 10

Overige overwegingen bij vroeggeboorte / SGA

Uitgangsvraag

Overige overweegingen bij vroeggeboorte en SGA geboren kinderen.

Aanbeveling

vroegsignalering bij te vroeg/SGA geboren kinderen binnen de JGZ

Voor signalering van de meeste gevolgen voor kinderen die te vroeg en/of SGA geboren zijn, hanteert de JGZ de vroegsignalering zoals opgenomen en beschreven binnen de huidige JGZ-contactmomenten en -richtlijnen.

 

Bij flexibilisering van de contactmomenten wordt aanbevolen deze kinderen een status toe te kennen waarbij zij extra aandacht krijgen.

 

De JGZ corrigeert voor vroeggeboorte zodat overdiagnostiek en onnodig doorverwijzen deels kunnen worden voorkomen, waarbij een goede afstemming met de kinderarts van belang blijft.

 

De JGZ zorgt voor een goede afstemming van het diagnostische traject met de kinderarts.

 

volgen van kinderen en ouders

Het is voor de JGZ bij de follow-up/(na)zorg van te vroeg of SGA geboren kinderen van belang kinderen en ouders met een hoog (sociaal) risico goed te volgen en vroeg door te verwijzen voor behandeling/interventies.

Overwegingen

Bij deze module zijn geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

Conclusie volgen van kinderen en ouders

Niveau 2  

Te vroeg of SGA geboren kinderen uit gezinnen met een hoog (sociaal) risico zijn moeilijker te volgen dan kinderen uit gezinnen met een lager sociaal risico.

 

B. Roberts, 2008; Callanan, 2001

Aanvulling gevolgen kinderen

Bovenstaand overzicht met de gevolgen voor te vroeg en/of SGA geboren kinderen die in de literatuur gevonden zijn laat zien dat binnen deze groep percentueel vaker een diversiteit aan morbiditeit kan voorkomen, van fysieke gevolgen in de eerste levensjaren tot (soms langetermijn)gevolgen op het gebied van gedrag en cognitie. De problematiek bij deze kinderen kan meervoudig complex zijn en daarom is het goed om alert te zijn op (soms onverwachte) combinaties van ernstige en milde problematiek. De kinderarts heeft in deze context vaak het beste beeld van de onderliggende mechanismen in ver­band met de (vroeg)geboorte en medische voorgeschiedenis. Voor ouders is het prettig als er een eenduidig advies gegeven kan worden door één professional.

Onderzoek laat verder zien dat te vroeg geboren kinderen op de leeftijd van 4 jaar driemaal zo vaak (functionele) problemen laten zien op meerdere domeinen (Wood- ward et al., 2009) en het Nederlandse POPS-onderzoek laat zien dat 31,7% van deze te vroeg of SGA geboren kinderen op 19-jarige leeftijd een of meerdere matige tot ernstige problemen had op diverse domeinen (Hille et al., 2007). De gevolgen zijn vaak het meest ernstig voor kinderen die met een kortere zwangerschapsduur, een lager ge­boortegewicht of SGA geboren zijn. Daarnaast spelen andere risicofactoren een rol (zie subhoofdstuk 3.1.1) en het overzicht op de volgende pagina), waaronder het geslacht: jongens laten slechtere overlevingskansen en uitkomsten na vroeggeboorte zien (Inge- marsson, 2003). Hoewel een scala aan problemen is beschreven, zullen bij een deel van te vroeg of SGA geboren kinderen de bovengenoemde problemen zich niet voordoen en naarmate het kind minder vroeg is geboren wordt de kans groter dat de ontwikkeling normaal zal verlopen. Milde problematiek komt daarbij vaker voor dan ernstige, al komen milde problemen wel vaak in combinaties voor, waardoor de som van de problemen toch weer ernstig kan zijn. Ook kunnen gevolgen en problemen pas tijdens de schoolleeftijd zichtbaar worden. Om overdiagnostiek te voorkomen is het beoordelen van groei en ontwikkeling op basis van de gecorrigeerde in plaats van de kalenderleeftijd heel belang­rijk (meer hierover in hoofdstuk 3a Vroegsignalering). Een deel van de onderzoeken en informatie over de gevolgen voor te vroeg of SGA geboren kinderen is terug te vinden op het internet bij het Kenniscentrum Prematuren op de website van de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen (VOC; www.couveuseouders.nl).

 

Aanvulling vroegsignalering door de JGZ

Zoals eerder beschreven is de werkgroep van mening dat het onderzoek van kinderen naar de meeste gevolgen van vroeg- en/of SGA-geboorte over het algemeen reeds voldoende is opgenomen binnen de huidige JGZ-contactmomenten. De werkgroep adviseert om zoals gebruikelijk bij alle andere kinderen alleen op indicatie extra contact­momenten of onderzoeksinstrumenten in te zetten. Gezien de huidige ontwikkelingen rondom de flexibilisering van de contactmomenten wordt aanbevolen om deze kinderen een status toe te kennen waarbij zij extra aandacht krijgen.

LNF: signaleringsinstrumenten gebruikt bij follow-up door kinderartsen In het landelijke follow-upprotocol van de werkgroep Landelijke Neonatale Follow-up (LNF) staat beschreven dat de kinderarts bij kinderen geboren bij een zwangerschaps- duur van < 30-32 weken (dit verschilt per NICU) en/of met een geboortegewicht < 1000­1250 gram (dit verschilt per NICU) op de gecorrigeerde leeftijden van 6, 12, 24 en 60 maanden neurologisch en antropometrisch onderzoek verricht. Door de ontwikkelings- psycholoog wordt de Bayley-ontwikkelingstest (BSID-II-NL) afgenomen op de gecor­rigeerde leeftijd van 24 maanden. Op de leeftijd van 5 jaar wordt de Movement ABC-II en de WPPSI-III-NL-intelligentietest afgenomen. Op 2- en 5-jarige leeftijd wordt daarbij door ouders de CBCL-gedragsvragenlijst ingevuld. Op deze manier wordt bij de meest premature groep de neuromotore, mentale/cognitieve, gedrags- en motorische ontwik­keling goed gevolgd vanuit het oogpunt van goede patiëntenzorg en nazorg en deels vanuit wetenschappelijk oogpunt. Indien nodig kan vervolgens een interventie opgestart worden. Voor overdracht van de gegevens en samenwerking met de kinderarts verwijzen wij naar hoofdstuk 2 Samenwerking en afstemming in de zorgketen van deze richtlijn. De follow-up bij te vroeg of SGA geboren kinderen gebeurt daarnaast vaak multidisciplinair, waardoor kinderen worden onderzocht door zowel bijvoorbeeld de JGZ-jeugdarts en de kinderarts als de kinderfysiotherapeut.

 

Communicatie naar ouders bij vroegsignalering/signalering;

Ouders moeten ervan op de hoogte zijn dat er bij de vroegsignalering bij deze kinderen door de JGZ rekening gehouden wordt met de (mate van) vroeggeboorte. Het is belang­rijk om ouders gerust te stellen en te laten weten dat er rekening gehouden wordt met de voorgeschiedenis en dat een mogelijke milde achterstand nog ingehaald kan worden. Ook is van belang aan te geven dat eventuele achterstand gemonitord wordt en dat, als er zorgen zijn dit, eventueel in overleg met de kinderarts, opgepakt zal worden.

 

Aanvulling interventies en doorverwijzing door de JGZ

Het is van belang dat de JGZ op de hoogte is van mogelijke interventies waaraan ouders hebben deelgenomen in het ziekenhuis of vlak na thuiskomst uit het ziekenhuis. Een overzicht van mogelijke interventies (zoals bijvoorbeeld de ToP-ondersteuning rondom thuiskomst; https://www.amc.nl/web/specialismen/verloskunde/verloskunde/vroeggeboorte-in-voorgeschiedenis.htm) wordt gegeven in bijlage 7 van deze richtlijn.

 

Vroege doorverwijzing

Een Australische studie onderzocht de relatie tussen de mate van handicap op de leeftijd van 2 jaar, sociale risicofactoren en het gebruik van 'early interventions'(EI) (Roberts et al., 2008). De auteurs beschreven EI als (verwijzing naar) (para)medische hulpverlening zoals bijvoorbeeld logopedist en fysiotherapeut. Het cohort van 236 kinderen geboren na een zwangerschapsduur van < 30 weken of met een geboortegewicht van < 1250 gram werd op de leeftijd van 2 jaar onderzocht met behulp van de Bayley Scales of Infant Development (BSID-II). Een eventuele mentale en/of motorische handicap/achter- stand werd ingedeeld in geen, mild, of matig tot ernstig. De ouders kregen een vragen­lijst over sociale risicofactoren en het gebruik van EI. Het bleek dat de kinderen met een matige tot ernstige handicap vaker gebruikmaakten van EI (51,1%) dan kinderen met een milde handicap (27,9%). Na correctie voor de mate van handicap bleek dat kinderen met een hoger sociaal risico (gebaseerd op onder andere gezinssamenstelling, opleiding van eerste verzorger en leeftijd moeder bij de geboorte) minder vaak van EI gebruikmaakten (OR 0,25).

 

Follow-up/volgen van te vroeg of SGA geboren kinderen

Een Australische studie heeft onderzocht of er een verschil is tussen kinderen die mak­kelijk dan wel moeilijk te volgen zijn (Callanan et al., 2001). Het cohort bestond uit 51 kinderen geboren na een zwangerschapsduur van < 28 weken of met een geboortege­wicht van < 1000 gram en 166 kinderen geboren met een geboortegewicht van < 1500 gram. Op de leeftijd van 5 jaar werden alle kinderen uitgenodigd voor een controle. Alle kinderen die op de eerste overeengekomen afspraak verschenen, werden als 'makkelijk te volgen' benoemd, de andere groep was 'moeilijk te volgen'. Voorspellende factoren voor 'moeilijk te volgen' waren: niet-intact gezin, opleiding moeder < 12 jaar, meerlingen. Kinderen die moeilijk te volgen waren, hadden vaker een lage IQ-score, het gemiddelde IQ was lager en deze kinderen hadden vaker een neurosensorische beperking.

 

De rol van de JGZ bij' interventies en doorverwijzing

De werkgroep is van mening dat de rol van de JGZ bij interventies, die tot nu toe voor­namelijk ontworpen en uitgevoerd worden vanuit NICU-centra, vooral zal zijn om hiervan op de hoogte te zijn en ouders hierop te wijzen.

Eventueel kan de JGZ ook betrokken worden bij interventies voor te vroeg of SGA geboren kinderen, vooral als zij onder één dak zitten met kinderartsen, psychologen, fysiothera­peuten et cetera in een nazorgbureau voor te vroeg of SGA geboren kinderen. Multidisciplinair overleg blijft hierbij van belang, vooral om ervoor te zorgen dat kinderen en ouders niet een overvloed aan interventies (aangeboden) krijgen of juist om ervoor te zorgen dat kwetsbare en (matig) te vroeg of SGA geboren kinderen niet buiten de boot vallen.

 

Van groot belang is de rol van de JGZ met betrekking tot de vroegsignalering en door­verwijzing van te vroeg of SGA geboren kinderen. De beschreven studies laten zien dat interventies het best ingezet kunnen worden na ontslag uit het ziekenhuis en dat zij het meeste effect hebben als ze van langere duur zijn.

Het inzetten van interventies is vooral van belang bij: extreem te vroeg of SGA geboren kinderen, ontwikkelingsachterstand, gedragsproblemen bij het kind, opvoedingspro­blemen en een lage opleiding/SES van ouders. Onderstaand worden eerst een aantal algemene aanbevelingen gegeven en worden vervolgens mogelijke doorverwijzing en interventies vanuit de JGZ per gevolg benoemd. Ondersteuning/interventies voor ouders wordt/worden in de module 'Gevolgen voor ouders van vroeggeboorte / SGA geboren kinderen' beschreven.

 

Algemene opmerkingen met betrekking tot doorverwijzing en interventies:

  • (Terug)verwijzing naar de kinderarts: Het is van belang altijd naar de kinderarts door of terug te verwijzen bij problemen of in elk geval te overleggen met de kinderarts bij twijfel. Het kan zijn dat de achterstand op een domein samenhangt met problematiek op andere domeinen met een achterliggende oorzaak. Dit kan afhangen van de (me­dische) voorgeschiedenis en mate van ernst. De JGZ moet zich realiseren dat het probleem niet altijd door de prematuriteit veroorzaakt wordt en kan bij twijfel over­leggen met de betrokken kinderarts. Bij kinderen die niet ernstig ziek zijn geweest in de neonatale periode moet naar andere oorzaken voor de ontwikkelingsachterstand worden gezocht door de kinderarts. Bij terug-/doorverwijzing naar de kinderarts dient ook de huisarts een kopie van de verwijsbrief voor het dossier te ontvangen.
  • Als er geen behandelend kinderarts betrokken is bij de nazorg, dan dient via de huis­arts doorverwezen te worden naar een kinderarts.
  • Belangrijk is dat bij het testen van kinderen uitgegaan wordt van de gecorrigeerde leeftijd (dus leeftijd gerekend vanaf de a terme datum).
  • Denk bij mogelijke interventies ook aan het inschakelen van regionale of plaatselijke instanties. Het samenstellen van een regionale sociale kaart is gewenst en dient goed afgestemd te worden via de casemanager. Een goed voorbeeld van ketenzorg is Integrale Vroeghulp. Integrale Vroeghulp is een samenwerkingsverband van meer­dere (per regio verschillende) organisaties, waarbij de deskundigheid vanuit de eigen organisatie wordt ingebracht. Het is een regionaal netwerk voor vroegsignalering, integrale diagnostiek, gezinsondersteuning, onderwijs en zorg. In de Integrale Vroeghulp-regio's wordt samengewerkt door in ieder geval de regionale MEE-organisatie, de sector kinderrevalidatie en de sector voor zorg voor kinderen met een verstande­lijke handicap. Binnen het netwerk participeren ook de JGZ en kinderartsen (zie www. integralevroeghulp.nl).
  • De aanbevelingen voor het kind tijdens opname gelden natuurlijk ook in de thuissitu­atie. Dit betreft aanbevelingen zoals het vermijden van stressvolle stimuli (zoals harde geluiden, fel licht, indringende geuren zoals parfum en deodorant), maar ook aan­bevelingen omtrent de vatbaarheid voor infecties en de ouder-kindrelatie. Het is van belang dit met ouders te bespreken in de thuissituatie.
  • Het is van belang afwijkende uitslagen en mogelijke risico's (indien van toepassing) goed over te dragen aan de jeugdarts 4-19 jaar (zie subhoofdstuk 2.3.2). Het is van belang om bij die overdracht goed aan te geven dat het om een te vroeg en/of SGA geboren kind gaat en dat eventuele problematiek ook pas rondom de schoolleeftijd zichtbaar kan worden.
  1. AAP (2008). Hospital discharge of the high-risk neonate. Pediatrics, 122, 1119-1126.
  2. Aarnoudse-Moens CS, Weisglas-Kuperus N, van Goudoever JB, et al. Meta-analysis of neurobehavioral outcomes in very preterm and/or very low birth weight children. Pediatrics 2009;124(2):717-28.
  3. Aggett PJ, Agostoni C, Axelsson I, et al. Feeding preterm infants after hospital discharge: a commentary by the ESPGHAN Committee on Nutrition. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2006;42(5):596-603.
  4. Amesz E, Schaafsma A, et al. (2010). Optimal growth and lower fat mass in preterm infants fed a protein- enriched postdischarge formula. J Pediatr Gastroenterol Nutr 50: 200-207.
  5. Anderson P, Doyle LW. Neurobehavioral outcomes of school-age children born extremely low birth weight or very preterm in the 1990s. JAMA 2003;289(24):3264-72.
  6. Baar van AL, Vermaas J, Knots E, et al. Functioning at school age of moderately preterm children born at 32 to 36 weeks' gestational age. Pediatrics 2009;124(1):251-7.
  7. Blair C. Early intervention for low birth weight, preterm infants: the role of negative emotionality in the specifica- tion of effects. Dev Psychopathol 2002;14(2):311-32.
  8. Bocca-Tjeertes IF, Kerstjens JM, Reijneveld SA, de Winter AF, Bos AF. Growth and predictors of growth restraint in moderately preterm children aged 0 to 4 years. Pediatrics. 2011;128(5):e1187-94.
  9. Bocca-Tjeertes IF, van Buuren S, Bos AF, Kerstjens JM, Ten Vergert EM, Reijneveld SA. Growth of preterm and full-term children aged 0-4 years: integrating median growth and variability in growth charts. J Pediatr. 2012;161(3):460-465.
  10. Breslau N, Johnson EO, Lucia VC. Academic achieve- ment of low birthweight children at age 11: the role of cognitive abilities at school entry. J Abnorm Child Psychol 2001;29(4):273-9.
  11. Breslau N, Paneth NS, Lucia VC. The lingering academic deficits of low birth weight children. Pediatrics 2004;114(4):1035-40.
  12. Bucher HU, Killer C, Ochsner Y, et al. Growth, develop- mental milestones and health problems in the first 2 years in very preterm infants compared with term infants: a population based study. Eur J Pediatr 2002;161(3):151-6.
  13. Callanan C, Doyle L, Rickards A, et al. Children followed with difficulty: how do they differ? J Paediatr Child Health 2001;37(2):152-6.
  14. Caravale B, Tozzi C, Albino G, et al. Cognitive develop- ment in low risk preterm infants at 3-4 years of life. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2005;90(6):F474-F479
  15. Carvalho AE, Martinez FE, Linhares MB. Maternal anxiety and depression and development of prematurely born infants in the first year of life. Span J Psychol. 2008;11(2):600-8.
  16. Cerro N, Zeunert S, Simmer KN, et al. Eating behaviour of children 1.5-3.5 years born preterm: parents' perceptions. J Paediatr Child Health 2002;38(1):72-8.
  17. Commissie evaluatie basistakenpakket JGZ. Een stevig fundament. Evaluatie van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. Februari 2013.Te downloaden via http://www.ncj.nl/actueel/766/jeugdgezond- heidszorg-een-stevig-fundament-advies-commissie-de- winter-
  18. Cooke R, Griffin I, et al. (2010). Adiposity is not altered in preterm infants fed a nutrient-enriched formula after hospital discharge. Pediatr Res 67(6): 660-664.
  19. Cooke R, McCormick K, et al. (1999). Feeding preterm infants after hospital discharge: effect of diet on body composition. Pediatr Res 46(4): 461-465.
  20. Cosgrave E, Scott C, Goble R. Ocular findings in low birthweight and premature babies in the first year: do we need to screen? Eur J Ophthalmol 2008;18(1):104-11.
  21. Cserjesi R, Van Braeckel KN, Butcher PR, Kerstjens JM, Reijneveld SA, Bouma A, Geuze RH, Bos AF. Functioning of 7-year-old children born at 32 to 35 weeks' gesta- tional age. Pediatrics. 2012;130(4):e838-46.
  22. Da Costa SP, van der Schans CP, Zweens MJ, et al. Development of sucking patterns in pre-term infants with bronchopulmonary dysplasia. Neonatology 2010a;98(3):268-77.
  23. Da Costa SP, van der Schans CP, Zweens MJ, et al. The development of sucking patterns in preterm, small-for-gestational age infants. J Pediatr 2010b;157(4):603-9, 609.
  24. De Kieviet JF, Piek JP, arnoudse-Moens CS, et al. Motor development in very preterm and very low-birth-weight children from birth to adolescence: a meta-analysis. JAMA 2009;302(20):2235-42.
  25. De Vries AM, De Groot L. Transient dystonias revisited: a comparative study of preterm and term children at 2 1/2 years of age. Developmental Medicine & Child Neurology 2002;44415-21.
  26. Del Canho R, Hulsman A. Vaccinatie van prematuur geboren kinderen. Praktische Pediatrie 2:2007: pp.34-7.
  27. Doyle LW, Roberts G, Anderson PJ. Outcomes at age 2 years of infants < 28 weeks' gestational age born in Victoria in 2005. J Pediatr 2010;156(1):49-53.
  28. Dusseldorp E, Boere-Boonekamp MM, Coenen-van Vroonhoven E. Pilotstudie D-screening: screening op ontwikkelingsachterstand bij het jonge kind, uitgevoerd door de jeugdarts. Leiden, TNO, 2011. Publicatienum¬mer: TNO/LS 2011.003. Rapport en flyer te downloaden via: http://www.tno.nl/ (zoeken naar 'pilot D-screening').
  29. Duys-Fransen HMTW. Eerder dan verwacht: onderzoek naar de ervaringen en behoeftes van ouders van een prematuur geboren kind na een zwangerschap tussen de 32 en 37 weken gedurende de eerste 6 maanden. Tilburg: Hogeschool Fontys, 2008. Master in Advanced Nursing Practice.
  30. Embleton N and Cooke R (2003). Protein requirements in preterm infants: effect of different levels of protein intake on growth and body composition. Pediatr Res 58(5): 855-860.
  31. Erikson C, Allert C, Carlberg EB, et al. Stability of longitudinal motor development in very low birthweight infants from 5 months to 5.5 years. Acta Paediatr 2003;92(2):197-203.
  32. Fallang B, Oien I, Hellem E, et al. Quality of reaching and postural control in young preterm infants is related to neuromotor outcome at 6 years. Pediatr Res 2005;58(2):347-53.
  33. Feldman R, Eidelman AI. Neonatal state organization, neuromaturation, mother-infant interaction, and cognitive development in small-for-gestational-age premature infants. Pediatrics 2006;118(3):e869-e878
  34. Forcada-Guex M, Borghini A, Pierrehumbert B, et al. Prematurity, maternal posttraumatic stress and conse- quences on the mother-infant relationship. Early Hum Dev 2010;
  35. Furck AK, Richter JW, Kattner E. Very low birth weight infants have only few adverse events after timely immunization. J Perinatol 2010;30(2):118-21.
  36. Gianni ML, Picciolini O, Ravasi M, et al. The effects of an early developmental mother-child intervention program on neurodevelopment outcome in very low birth weight infants: a pilot study. Early Hum Dev 2006;82(10):691-5.
  37. Goyen TA, Lui K. Longitudinal motor development of 'apparently normal' high-risk infants at 18 months, 3 and 5 years. Early Hum Dev 2002;70(1-2):103-15.
  38. Graaf de JP, Ravelli ACJ, Wildschut HIJ, Denktas S, Voorham AJJ, Bonsel GJ, Steegers EAP. Perinatale uitkomsten in de vier grote steden en de prachtwijken in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 Dec 13; 152(50):2734-40
  39. Grovdal LB, Grimsmo A. & Ivar Lund N T (2006). Parent-held child health records do not improve care: a randomized controlled trial in Norway. Scand.J.Prim. Health Care, 24, 186-190.
  40. Van Haastert IC, de Vries LS, Helders PJ, Jongmans MJ. Early gross motor development of preterm infants according to the Alberta Infant Motor Scale. J Pediatr. 2006;149(5):617-22.
  41. Van Haastert IC, Groenendaal F, Uiterwaal CS, Termote JU, van der Heide-Jalving M, Eijsermans MJ, Gorter JW, Helders PJ, Jongmans MJ, de Vries LS. Decreasing incidence and severity of cerebral palsy in prematurely born children. J Pediatr. 2011;159(1):86-91.
  42. Hafkamp-de Groen E, Dusseldorp E, Boere-Boonekamp MM, et al. Relatie tussen het Van Wiechenonderzoek (D-score) op 2 jaar en het intelligentieniveau op 5 jaar. Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 41:2009: pp.10-4.
  43. Heerdink-Obenhuijsen N, Boere-Boonekamp MM, Tjon A Ten WE, Wensing A & Wensing-Souren C (2004). Nazorg van de risicopasgeborenen: een reden tot zorg voor de kindergeneeskunde en de jeugdgezond¬heidszorg. NVK Nieuwsbrief, 23, 19-20.
  44. Heerdink-Obenhuijsen N, Boere-Boonekamp MM, Tjon A Ten WE, Wensing A & Wensing-Souren C (2005). Nazorg van de risicopasgeborenen: een reden tot zorg voor de kindergeneeskunde en de jeugdgezond¬heidszorg. JGZ Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg, 37, 51-54.
  45. Henderson G, Fahey T, McGuire W. Calorie and protein-enriched formula versus standard term formula for improving growth and development in preterm or low birth weight infants following hospital discharge. Cochrane Database Syst Rev 2005;(2):CD004696.
  46. Henderson G, Fahey T, McGuire W. Nutrient-enriched formula versus standard term formula for preterm infants following hospital discharge. Cochrane Database Syst Rev 2007;(4):CD004696.
  47. Hill JL, Brooks-Gunn J, Waldfogel J. Sustained effects of high participation in an early intervention for low-birth- weight premature infants. Dev Psychol 2003;39(4):730-44.
  48. Hille ET, Weisglas-Kuperus N, van Goudoever JB, et al. Functional outcomes and participation in young adulthood for very preterm and very low birth weight infants: the Dutch Project on Preterm and Small for Gestational Age Infants at 19 years of age. Pediatrics 2007;120(3):e587-e595.
  49. Hoffenkamp HN, Tooten A, Hall RA, Croon MA, Braeken J, Winkel FW, Vingerhoets AJ, van Bakel HJ. The impact of premature childbirth on parental bonding. Evol Psychol. 2012;17;10(3):542-61.
  50. Houtzager BA, Gorter-Overdiek B, van SL, et al. Improvement of developmental outcome between 24 and 36 months corrected age in very preterm infants. Acta Paediatr 2010;99(12):1801-6.
  51. Ingemarsson I. Gender aspects of preterm birth. BJOG. 2003 Apr;110 Suppl 20:34-8. Review.
  52. Jacobusse G, van BS, Verkerk PH. An interval scale for development of children aged 0-2 years. Stat Med 2006;25(13):2272-83.
  53. Jacobusse GW, Van Buuren S, Verkerk PH. Ontwikkeling van de D-score. Een samenvattende maat voor het Van Wiechenonderzoek. Tijdschrift voor jeugdgezond¬heidszorg 40:2008: pp. 8-11.
  54. Janssen AJ, Nijhuis-van der Sanden MW, Akkermans RP, Oostendorp RA, Kollée LA. Influence of behaviour and risk factors on motor performance in preterm infants at age 2 to 3 years. Dev Med Child Neurol. 2008;50(12):926-31.
  55. Janssen AJ, Nijhuis-van der Sanden MW, Akkermans RP, Tissingh J, Oostendorp RA, Kollée LA. A model to predict motor performance in preterm infants at 5 years. Early Hum Dev. 2009;85(9):599-604.
  56. Janssen AJ, Akkermans RP, Steiner K, de Haes OA, Oostendorp RA, Kollée LA, Nijhuis-van der Sanden MW. Unstable longitudinal motor performance in preterm infants from 6 to 24 months on the Bayley Scales of Infant Development--Second edition. Res Dev Disabil. 2011;32(5):1902-9.
  57. Jeng SF, Chen LC, Yau KI. Kinematic analysis of kicking movements in preterm infants with very low birth weight and full-term infants. Phys Ther. 2002;82(2):148-59.
  58. Johnson S. Cognitive and behavioural outcomes following very preterm birth. Semin Fetal Neonatal Med 2007;12(5):363-73.
  59. Johnson S, Hollis C, Kochhar P, et al. Autism spectrum disorders in extremely preterm children. J Pediatr 2010;156(4):525-31.
  60. Johnson S, Whitelaw A, Glazebrook C, et al. Random- ized trial of a parenting intervention for very preterm infants: outcome at 2 years. J Pediatr 2009;155(4):488-94.
  61. Karatzias T, Chouliara Z, Maxton F, et al. Post-traumatic symptomatology in parents with premature infants: A systematic review of the literature. [References]. Journal of Prenatal & Perinatal Psychology & Health 2007;21(3):249-60.
  62. Keijzer-Veen MG, Finken MJ, Nauta J, Dekker FW, Hille ET, Frölich M, Wit JM, van der Heijden AJ; Dutch POPS-19 Collaborative Study Group. Is blood pressure increased 19 years after intrauterine growth restriction and preterm birth? A prospective follow-up study in The Netherlands. Pediatrics. 2005 Sep;116(3):725-31.
  63. Kerstjens JM, Bos AF, ten Vergert EM, et al. Support for the global feasibility of the Ages and Stages Question¬naire as developmental screener. Early Hum Dev 2009;85(7):443-7.
  64. Kerstjens JM, de Winter AF, Bocca-Tjeertes I, ten Vergert EM, Reijneveld SA, Bos AF. Developmental delay in moderately preterm-born children at school-entry. J Pediatrics 2011; 159: 92-8.
  65. Kerstjens JM, DE Winter AF, Bocca-Tjeertes IF, Bos AF, Reijneveld SA. Risk of developmental delay increases exponentially as gestational age of preterm infants decreases: a cohort study at age 4 years. Dev Med Child Neurol. 2012; 54(12):1096-101.
  66. De Kleine MJ, den Ouden AL, Kollée LA, Nijhuis-van der Sanden MW, Sondaar M, van Kessel-Feddema BJ, Knuijt S, van Baar AL, Ilsen A, Breur-Pieterse R, Briët JM, Brand R, Verloove-Vanhorick SP.Development and evaluation of a follow up assessment of preterm infants at 5 years of age. Arch Dis Child. 2003;88(10):870-5.
  67. KNMG Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg, 2010.
  68. Knops NB, Sneeuw KC, Brand R, et al. Catch-up growth up to ten years of age in children born very preterm or with very low birth weight. BMC Pediatr 2005;526.
  69. Koldewijn K, van WA, Wolf MJ, et al. A neurobehavioral intervention and assessment program in very low birth weight infants: outcome at 24 months. J Pediatr 2010;156(3):359-65.
  70. Küpers AM, Dekkers DAM, de Coo D & Tjon A Ten, WE (2009). Evaluatie van de transmurale zorg voor pasge-borenen met een gezondheidsrisico. JGZ Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg, 41, 74-77.
  71. Lafeber H, van Zoeren-Grobben D, et al. (2012). Werkboek Enterale en parenterale voeding bij pasge¬borenen. Amsterdam, VU Uitgeverij.
  72. Van de Lagemaat M, Rotteveel J, et al. (2011). Post term dietary-induced changes in DHA and AA status relate to gains in weight, length, and head circumference in preterm infants. Prostaglandins Leukot Essent Fatty Acids 85: 311-316.
  73. Van de Lagemaat M, Rotteveel J, et al. (2012, in press). Increased bone mass gain in preterm-born infants fed protein- and mineral-enriched postdischarge formula. J Pediatr Gastroenterol Nutr.
  74. Lando A, Klamer A, Jonsbo F, et al. Developmental delay at 12 months in children born extremely preterm. Acta Paediatr 2005;94(11):1604-7.
  75. Lapillonne A, Salle B, et al. (2004). Bone mineralization and growth are enhanced in preterm infants fed an isocaloric, nutrient-enriched preterm formula through term. Am J Clin Nutr 80: 1595-1603.
  76. Larroque B, Ancel PY, Marret S, et al. Neurodevelop- mental disabilities and special care of 5-year-old children born before 33 weeks of gestation (the EPIPAGE study): a longitudinal cohort study. Lancet 2008;371(9615):813-20.
  77. Laughon M, O'Shea MT, Allred EN, Bose C, Kuban K, Van Marter LJ, Ehrenkranz RA, Leviton A; ELGAN Study Investigators. Chronic lung disease and developmental delay at 2 years of age in children born before 28 weeks' gestation. Pediatrics. 2009;124(2):637-48.
  78. Laurent de Angulo MS e.a. (red.) Ontwikkelingsonder¬zoek in de jeugdgezondheidszorg. Het Van Wiechenon- derzoek - De Baecke-Fassaert Motoriektest. 2008 (4e druk), Van Gorcum Uitgeverij, Assen, 432 pagina's, ISBN 9789023241911.
  79. Lee SY, Kimble LP. Impaired sleep and well-being in mothers with low-birth-weight infants. J Obstet Gynecol Neonatal Nurs 2009;38(6):676-85.
  80. Luu TM, Vohr BR, Schneider KC, et al. Trajectories of receptive language development from 3 to 12 years of age for very preterm children. Pediatrics 2009;124(1):333-41.
  81. Maguire CM, Walther FJ, Sprij AJ, et al. Effects of individualized developmental care in a randomized trial of preterm infants <32 weeks. Pediatrics 2009a;124(4):1021-30.
  82. Maguire CM, Walther FJ, van Zwieten PH, et al. Follow-up outcomes at 1 and 2 years of infants born less than 32 weeks after Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program. Pediatrics 2009b;123(4):1081-7.
  83. Maguire CM, Walther FJ, van Zwieten PH, et al. No change in developmental outcome with incubator covers and nesting for very preterm infants in a randomised controlled trial. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2009c;94(2):F92-F97.
  84. Marin Gabriel MA, Pallas Alonso CR, De La Cruz BJ, et al. Age of sitting unsupported and independent walking in very low birth weight preterm infants with normal motor development at 2 years. Acta Paediatr 2009;98(11):1815-21.
  85. Melnyk BM, Crean HF, Feinstein NF, et al. Maternal anxiety and depression after a premature infant's discharge from the neonatal intensive care unit: explanatory effects of the creating opportunities for parent empowerment program. Nurs Res 2008;57(6):383-94.
  86. Mikkola K, Ritari N, Tommiska V, et al. Neurodevelop- mental outcome at 5 years of age of a national cohort of extremely low birth weight infants who were born in 1996-1997. Pediatrics 2005;116(6):1391-400.
  87. Miles MS, Holditch-Davis D, Schwartz TA, Scher M. Depressive symptoms in mothers of prematurely born infants. J Dev Behav Pediatr. 2007;28(1):36-44.
  88. Milligan DW. Outcomes of children born very preterm in Europe. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2010;95(4):F234-F240.
  89. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Den Haag 2002.
  90. Moore M, Gerry TH, Klein N, et al. Longitudinal changes in family outcomes of very low birth weight. J Pediatr Psychol 2006;31(10):1024-35.
  91. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN). Samenwerken en afstemmen. Overdracht en samen¬werking bij pre- en dysmatuur geboren kinderen en andere kinderen met een gezondheidsrisico, 2009.
  92. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (NVJG). Protocol nazorg pre- en/of dysmature zuigelin¬gen en andere pasgeborenen met een potentieel gezondheidsrisico, 1997.
  93. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecolo¬gie (NVOG). Richtlijn perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte, 2010.
  94. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Leidraad NVK Schriftelijke communicatie tussen kinderartsen en jeugdartsen. Utrecht, 29-8-2007.
  95. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Standpunt 'Passieve immunisatie tegen RSV-ziekte'. 2005. www.nvk.nl (geraadpleegd 12-11-2012).
  96. Niklasson A, Engstrom E, Hard AL, et al. Growth in very preterm children: a longitudinal study. Pediatr Res 2003;54(6):899-905.
  97. Nuysink J, van Haastert IC, Eijsermans MJ, Koopman- Esseboom C, van der Net J, de Vries LS, Helders PJ. Prevalence and predictors of idiopathic asymmetry in infants born preterm. Early Hum Dev. 2012;88(6):387-92.
  98. Orton J, Spittle A, Doyle L, et al. Do early intervention programmes improve cognitive and motor outcomes for preterm infants after discharge? A systematic review. Dev Med Child Neurol 2009;51(11):851-9.
  99. Padovani FH, Carvalho AE, Duarte G, Martinez FE, Linhares MB. Anxiety, dysphoria, and depression symptoms in mothers of preterm infants. Psychol Rep. 2009 Apr;104(2):667-79.
  100. Van der Pal SM, Maguire CM, Cessie SL, et al. Staff opinions regarding the Newborn Individualized Develop- mental Care and Assessment Program (NIDCAP). Early Hum Dev 2007a;83(7):425-32.
  101. Van der Pal SM, Maguire CM, Le CS, et al. Parental experiences during the first period at the neonatal unit after two developmental care interventions. Acta Paediatr 2007b;96(11):1611-6.
  102. Van der Pal SM, Maguire CM, Bruil J, et al. Health-relat- ed quality of life of very preterm infants at 1 year of age after two developmental care-based interventions. Child Care Health Dev 2008;34(5):619-25.
  103. Van der Pal SM, Maguire CM, Cessie le S, et al. Parental stress and child behavior and temperament in the first year after the newborn individualized develop- mental care and assessment program. [References]. Journal of Early Intervention 2008a;30(2):102-15.
  104. Van der Pal SM, Maguire CM, Bruil J, et al. Very pre-term infants' behaviour at 1 and 2 years of age and parental stress following basic developmental care. [References]. British Journal of Developmental Psychology 2008b;26(1):103-15.
  105. Van der Pal SM, Buitendijk SE. In gesprek met ouders over de (na)zorg voor hun te vroeg geboren kind. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven, 2009. Publ. nr. 09.047.
  106. Van der Pal SM, Walther FJ. Experience with develop- mental care for children born preterm in a Dutch setting [Ervaringen met ontwikkelingsgerichte zorg voor te vroeg geboren kinderen in een Nederlandse setting]. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde 76: 4.2011: pp.165-71.
  107. Van der Pal SM, van der Pal-de Bruin, KM. Vroegge¬boorte in Nederland. Leiden: TNO-rapport, 2012. Publ. nr. TNO/CH 2012 R10565.
  108. Potharst ES, Schuengel C, Last BF, van Wassenaer AG, Kok JH, Houtzager BA. Difference in mother-child interaction between preterm- and term-born preschool- ers with and without disabilities. Acta Paediatr. 2012;101(6):597-603.
  109. Potijk M, de Winter AF, Bos AF, Kerstjens JM, Reijneveld SA. Higher rates of behavioral and emotional problems at pre-school age in children born moderately preterm. Arch Dis Child 2012; 97: 112-7.
  110. Pritchard MA, Colditz PB, Beller EM. Parental experi- ences and preferences which influence subsequent use of post-discharge health services for children born very preterm. J Paediatr Child Health 2008;44(5):281-4.
  111. PRNa (Stichting Perinatale Registratie Nederland). Perinatale Zorg in Nederland 2008. Jaarboek 2008. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2011. ISBN 978-90-809666-8-0. Pagina 95 en 100. Te downloaden via: www.perinatreg.nl.
  112. PRNb (Stichting Perinatale Registratie Nederland). Grote lijnen 10 jaar Perinatale Registratie Nederland. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2011. ISBN 978-90-809666-0-4. Pagina 32-34. Te downloaden via: www.perinatreg.nl.
  113. Ravelli ACJ, Tromp M, Eskes M, Droog JC, van der Post JAM, Jager KJ, Mol BW, Reitsma, JB. Ethnic differences in stillbirth and early neonatal mortality in The Nether- lands. J Epidemiol Community Health 2011;65:696-701.
  114. Reijneveld SA, de Kleine MJK, Van Baar AL, Kollee LAA, Verhaak CM, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Behavioural and emotional problems in very preterm and very low birth weight infants at age 5 years. Arch Dis Child 2006; 91: F423-8.
  115. Rijken M, Stoelhorst GM, Martens SE, et al. Mortality and neurologic, mental, and psychomotor development at 2 years in infants born less than 27 weeks' gestation: the Leiden follow-up project on prematurity. Pediatrics 2003;112(2):351-8.
  116. RIVM/Centrum Jeugdgezondheid. Concept standpunt 'Samenwerking en gegevensoverdracht tussen het ziekenhuis en de jeugdgezondheidszorg', 2011.
  117. Roberts G, Howard K, Spittle AJ, et al. Rates of early intervention services in very preterm children with developmental disabilities at age 2 years. J Paediatr Child Health 2008;44(5):276-80.
  118. Roze E, Ta BD, van der Ree MH, Tanis JC, van Braeckel KN, Hulscher JB, Bos AF. Functional impairments at school age of children with necrotizing enterocolitis or spontaneous intestinal perforation. Pediatr Res. 2011;70(6):619-25.
  119. Schadler G, Suss-Burghart H, Toschke AM, et al. Feeding disorders in ex-prematures: causes--response to therapy--long term outcome. Eur J Pediatr 2007;166(8):803-8.
  120. Singer LT, Fulton S, Kirchner HL, et al. Parenting very low birth weight children at school age: maternal stress and coping. J Pediatr 2007;151(5):463-9.
  121. Skellern CY, Rogers Y, O'Callaghan MJ. A parent-com- pleted developmental questionnaire: follow up of ex-premature infants. J Paediatr Child Health 2001;37(2):125-9.
  122. Slaughter JL, Meinzen-Derr J, Rose SR, et al. The effects of gestational age and birth weight on false-positive newborn-screening rates. Pediatrics 2010;126(5):910-6.
  123. Spittle AJ, Orton J, Doyle LW, et al. Early developmental intervention programs post hospital discharge to prevent motor and cognitive impairments in preterm infants. Cochrane Database Syst Rev 2007;(2):CD005495.
  124. Stoelhorst GM, Rijken M, Martens SE, et al. Develop- mental outcome at 18 and 24 months of age in very preterm children: a cohort study from 1996 to 1997. Early Hum Dev 2003;72(2):83-95.
  125. Stolt S, Haataja L, Lapinleimu H, et al. The early lexical development and its predictive value to language skills at 2 years in very-low-birth-weight children. J Commun Disord 2009;42(2):107-23.
  126. Strathearn L, Gray PH, O'Callaghan MJ, et al. Child- hood neglect and cognitive development in extremely low birth weight infants: a prospective study. Pediatrics 2001;108(1):142-51.
  127. Symington A, Pinelli J. Developmental care for promot¬ing development and preventing morbidity in preterm infants. Cochrane Database Syst Rev 2006;(4):CD001814.
  128. Ta BD, Roze E, van Braeckel KN, Bos AF, Rassouli-Kirch- meier R, Hulscher JB. Long-term neurodevelopmental impairment in neonates surgically treated for necrotizing enterocolitis: enterostomy associated with a worse outcome.Eur J Pediatr Surg. 2011;21(1):58-64.
  129. Tooten A, Hoffenkamp HN, Hall RA, Winkel FW, Eliëns M, Vingerhoets AJ, van Bakel HJ. The effectiveness of video interaction guidance in parents of premature infants: A multicenter randomised controlled trial. BMC Pedi- atr.2012; 18;12:76.
  130. Underwood MA, Danielsen B, Gilbert WM. Cost, causes and rates of rehospitalization of preterm infants. J Perinatol 2007;27(10):614-9.
  131. Vickers A, Ohlsson A, Lacy JB, et al. Massage for promoting growth and development of preterm and/or low birth-weight infants. Cochrane Database Syst Rev 2000;(2):CD000390.
  132. Vrijlandt EJ, Boezen HM, Gerritsen J, et al. Respiratory health in prematurely born preschool children with and without bronchopulmonary dysplasia. J Pediatr 2007;150(3):256-61.
  133. Vrijlandt EJ, Gerritsen J, Boezen HM, et al. Gender differences in respiratory symptoms in 19-year-old adults born preterm. Respir Res 2005;6117.
  134. Vrijlandt EJ, Gerritsen J, Boezen HM, et al. Lung function and exercise capacity in young adults born prematurely. Am J Respir Crit Care Med 2006;173(8):890-6.
  135. Wang LW, Wang ST, Huang CC. Preterm infants of educated mothers have better outcome. Acta Paediatr 2008;97(5):568-73.
  136. Wightman A, Schluchter M, Drotar D, et al. Parental protection of extremely low birth weight children at age 8 years. J Dev Behav Pediatr 2007;28(4):317-26.
  137. Wilson SL, Cradock MM. Review: Accounting for prematurity in developmental assessment and the use of age-adjusted scores. J Pediatr Psychol 2004;29(8):641-9.
  138. Woodward IJ, Moor S, Hood KM, et al. Very preterm children show impairments across multiple neurodevel-opmental domains by age 4 years. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2009;94(5):F339-F344
  139. Yeo CL, Chan C. Motor development of very low birthweight infants with chronic lung disease - a comparative study. Ann Acad Med Singapore. 2005;34(7):411-6.
  140. Young L, Morgan J, et al. (2012). Nutrient-enriched formula versus standard term formula for preterm infants following hospital discharge. Cochrane Database of Syst Rev 14(3).
  141. Yu JW, Buka SL, McCormick MC, et al. Behavioral problems and the effects of early intervention on eight-year-old children with learning disabilities. Matern Child Health J 2006;10(4):329-38.
  142. Zelkowitz P, et al. Anxiety affects the relationship between parents and their very low birth weight infants. Infant Mental Health Journal 2007;28(3):296-313.
  143. Zelkowitz P, Papageorgiou A, Bardin C, et al. Persistent maternal anxiety affects the interaction between mothers and their very low birthweight children at 24 months. Early Hum Dev 2009;85(1):51-8.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2013

Geplande herbeoordeling  :

De richtlijn heeft een geldigheidsduur van vijf jaar na implementatie, tenzij nieuwe ontwikkelingen of wetenschappelijk onderzoek noodzaak geven de richtlijn eerder te wijzigen en te actualiseren.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlands Centrum Jeugdgezondheid
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
  • Nederlandse Vereniging Van Doktersassistenten
  • ActiZ Organisatie van zorgondernemers Jeugdafdeling
  • De vereniging voor publieke gezondheid en veiligheid in Nederland

Algemene gegevens

Financiering

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van ZonMw in het kader van het programma 'Richtlijnen Jeugdgezondheid'.

 

Samenvatting, overzichtskaart en foldertekst ouders

Er is een handzame samenvatting van de richtlijn ontwikkeld die geraadpleegd kan worden binnen de dagelijkse JGZ-praktijk. De richtlijn kan dan als naslagwerk dienen waarbinnen achtergrond en nadere informatie opgezocht kunnen worden. Ook is een overzichtskaart ontwikkeld, die op een A4 een kort overzicht geeft van de belangrijkste punten binnen de richtlijn. Daarnaast is een foldertekst voor ouders ontwikkeld, die aan­sluit op de aanbevelingen binnen deze richtlijn.

Doel en doelgroep

Het doel van de richtlijn is allereerst het optimaliseren van de (na)zorg aan risicopasge- borenen en hun ouders door middel van uniforme begeleiding en advisering, signalering van mogelijke problemen en tijdige doorverwijzing. Het uiteindelijke doel is het voor­kómen van (secundaire) gezondheids- en ontwikkelingsschade en het op tijd inzetten van gepaste interventies. Om de continuïteit te waarborgen in de (na)zorg voor vroeg en/ of SGA geboren kinderen en hun ouders zijn goede afspraken noodzakelijk tussen JGZ, kinderartsen (follow-uppoliklinieken) en huisartsen. De richtlijn maakt hiertoe gebruik van het rapport van de NVK en AJN 'Samenwerken en afstemmen' (NVK, AJN, 2009) en van verschillende lokale of regionale protocollen.

Daarnaast is een belangrijk doel van de richtlijn het vergroten van de kennis van zorgver­leners in de JGZ (0-4 jaar) omtrent risicopasgeborenen en de nazorg.

 

De JGZ-richtlijn 'Te vroeg en/of small for gestational age (SGA) geboren kinderen' is primair bedoeld voor (jeugd)artsen, (jeugd)verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en doktersassistenten werkzaam in de JGZ (vooral met de doelgroep 0-4 jaar). De richtlijn is tevens bestemd voor andere professionals die betrokken zijn bij de nazorg van vroeg en/ of SGA geboren kinderen en hierin samenwerken met de JGZ. Hierbij zijn voornamelijk de overdracht door de kinderarts aan de JGZ en de eventuele overdracht vanuit de JGZ 0-4 jaar aan de JGZ 4-19 jaar van belang, evenals de communicatie en terugverwijzing vanuit de JGZ naar de kinderarts.

Samenstelling werkgroep

Participerende verenigingen/organisaties

  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)
  • Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN)
  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
  • Vereniging van Ouders van Couveusekinderen (VOC)
  • Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NVDA)
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV)
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)
  • Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA)
  • Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)
  • Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF)

 

Bij de ontwikkeling van de richtlijn is gewerkt met een kerngroep en een werkgroep.

De kerngroep is een kleine groep, die het uitvoerende werk heeft gedaan. Hierin zijn de jeugdgezondheidszorg en de kindergeneeskunde vertegenwoordigd, met daarbij tevens de belangrijkste aanpalende disciplines.

De werkgroep is een brede groep, waarin alle betrokken organisaties vertegenwoordigd

zijn. Deze is ingesteld om de producten van de kerngroep te becommentariëren. De brede werkgroep is op een aantal momenten gedurende het hele proces van richtlijn­ontwikkeling betrokken geweest: bij het vaststellen van de uitgangsvragen en voor commentaar van de conceptrichtlijn in verschillende stadia. Betrokkenheid van de werk­groep heeft tevens als doel het creëren van draagvlak.

 TNO en de Orde van Medisch Specialisten (OMS) traden op als adviseurs en hebben de organisatie en de wetenschappelijke onderbouwing van deze richtlijn verzorgd.

 

Werkgroep

  • Mw. S.P. Verloove-Vanhorick (voorzitter)
  • Mw. N. Heerdink, arts maatschappij en gezondheid (AJN)
  • Mw. H. Duys, nurse-practitioner jeugdgezondheidszorg (V&VN)
  • Mw. S. Veen, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. N.K.S. de Vries, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. A.G. van Wassenaer-Leemhuis, kinderarts (NVK)
  • Dhr. M. Hofkamp, kinderarts (NVK)
  • Dhr. G. van Steenbrugge, directeur VOC Mw. D. Mooij-Kiebert (V&VN)
  • Mw. Y. van Straten, doktersassistente jeugdgezondheidszorg (NVDA)
  • Mw. M. Beentjes, verloskundige (KNOV)
  • Mw. C. de Groot, gynaecoloog (NVOG)
  • Dhr. D. Oepkes, gynaecoloog (NVOG)
  • Mw. E. Sigmond, orthopedagoog (NVO)
  • Mw. B. Houtzager, ontwikkelingspsycholoog (NIP)
  • Mw. A. Janssen, kinderfysiotherapeut, fysiotherapiewetenschapper (KNGF)
  • Dhr. W.J. IJspeert, kinderrevalidatiearts (VRA)
  • Mw. S. Haafkes, maatschappelijk werkster (NVMW)
  • Mw. S. de Groot, (pre)logopedist (NVLF)

 

Kerngroep

  • Mw. S.P. Verloove-Vanhorick (voorzitter)
  • Mw. N. Heerdink, arts maatschappij en gezondheid (AJN)
  • Mw. H. Duys, nurse-practitioner jeugdgezondheidszorg (V&VN)
  • Mw. S. Veen, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. N.K.S. de Vries, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. A.G. van Wassenaer-Leemhuis, kinderarts (NVK)
  • Dhr. M Hofkamp, kinderarts (NVK)
  • Dhr. G. van Steenbrugge, directeur VOC Mw. D. Mooij-Kiebert (V&VN)

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Hulpmiddelen voor implementatie

Op basis van de (concept)richtlijn werden kernelementen en meetbare proces-indica- toren opgesteld voor gebruik in het vervolgtraject van proefimplementatie, effectonderzoek en evaluatie, en voor het registreren in het elektronische dossier.

 

Proefimplementatie

Er heeft een regionale proefimplementatie van de conceptrichtlijn plaatsgevonden in Amsterdam, waar zes JGZ-teams van de GGD Amsterdam deelnamen uit de omgeving van de twee deelnemende ziekenhuizen (het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis). De proefimplementatie liep van februari tot mei 2012. Over de ervaringen van de JGZ en ziekenhuizen met het werken met de richtlijn is een TNO- rapport geschreven. Vervolgens is de richtlijn aangepast.

Werkwijze

Bij het uitwerken van de inhoud van de richtlijn en het beantwoorden van de uitgangs- vragen is waar mogelijk gebruikgemaakt van bewijs verkregen uit wetenschappelijk onderzoek. Waar (nog) geen wetenschappelijk bewijs gevonden werd, is uitgegaan van best practice en van de mening van de deskundigen uit de kern- en werkgroep.

 

Literatuuronderzoek

Aan de hand van specifieke zoektermen werd met hulp van de informatiespecialisten van TNO Child Health en de Orde van Medisch Specialisten gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische database Medline en voor één uitgangsvraag ook in PsycINFO. De literatuursearch richtte zich op de periode 2000 tot 2010. Indien nodig werd aanvullend gezocht naar studies. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT's). Bij afwezigheid van RCT's werd verder gezocht naar prospectieve vergelijkende gecontroleerde onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onder­zoeken. De taal werd gelimiteerd tot Nederlands en Engels, tenzij anders vermeld (voor de zoekstrategieën zie aanverwant product 'Literatuursearch'.

De gevonden literatuur is aan een uitgangsvraag toegekend door op de trefwoorden van de artikelen te zoeken. Hieruit volgde per uitgangsvraag een lijst met abstracts. Per uitgangs­vraag zijn de abstracts door twee kerngroepleden beoordeeld op relevantie voor het beant­woorden van de uitgangsvraag. Dit resulteerde in een overzichtstabel per uitgangsvraag, die vervolgens is besproken met de kerngroepleden. De geselecteerde artikelen zijn beoordeeld op hun methodologische kwaliteit. Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld. Nadat het literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden zijn nog artikelen gepubliceerd die relevant waren voor deze richtlijn (vanaf 2010) of toegevoegd op advies van de werkgroep. Deze zijn beoordeeld op relevantie en volgens onderstaande EBRO-methode en vervolgens alsnog toegevoegd aan deze richtlijn.

Beoordeling van literatuur werd gedaan aan de hand van de EBRO-methode. Individuele studies werden beoordeeld op onderzoeksopzet/design. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau van studies bepaald volgens de classificatie in tabel 1 en 2.

 

Tabel 1. EBRO-indeling van de kwaliteit van individuele studies

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbel-blind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een 'gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad.

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor 'confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort-onderzoek).

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen.

 

Tabel 2. Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau Al of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

1 onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

 

Knelpuntenanalyse: focusgroepen

De ontwikkeling van de richtlijn startte met een knelpuntenanalyse door middel van diverse focusgroep gesprekken met zowel de Vereniging van Ouders van Couveusekin- deren (VOC) als met zorgverleners. De resultaten uit focusgroep gesprekken met ou­ders van te vroeg geboren kinderen over de knelpunten bij de (na)zorg van hun kind zijn daarbij gebruikt (Van der Pal & Buitendijk 2009). Daarnaast zijn in november 2009 twee aanvullende focusgroep gesprekken met vertegenwoordigers uit diverse disciplines gehouden. Het eerste gesprek vond plaats met afgevaardigden namens de KNGF, AJN, NIP, V&VN, NVO, NVMW en NVLF (logopedisten). Het tweede focusgroep gesprek vond plaats met afgevaardigden van de NVK (kinderartsen), KNOV (verloskundigen) en NVLF (logopedisten). De knelpunten zijn samengevat en de uitgangsvragen van de richtlijn zijn hieraan aangepast.

 

Consensusvorming: Synmind

Op twee momenten in het ontwikkelingstraject is gebruikgemaakt van Synmind, een webbased methode voor discussie en consensusvorming (modified Delphi-methode), met als doel het proces van consensusvorming tussen de werkgroepleden transparant en gestructureerd te laten verlopen. Met behulp van Synmind werden werkgroepleden binnen een periode van enkele weken geconsulteerd over de door de kerngroep voor­gestelde uitgangsvragen (eerste ronde) en conceptaanbevelingen (tweede ronde).

Via Synmind konden werkgroepleden hun mening geven en op elkaar reageren. Deze werkwijze maakt de manier waarop de aanbevelingen tot stand komen meer transparant en gestructureerd: reacties van experts staan op schrift en worden bewaard. Door­dat deelnemers op een kwantitatieve schaal aangaven in hoeverre zij het eens waren met een aanbeveling en dit grafisch werd weergegeven (spinnenwebgrafieken), was in één oogopslag te zien in welke mate er consensus bestond over een uitgangsvraag of aanbeveling. Op deze manier konden snel die uitgangsvragen of aanbevelingen worden geïdentificeerd waarvoor breed draagvlak bestond en die welke aanpassing behoefden. Omdat deelnemers hun score motiveerden met argumenten, was ook direct zichtbaar waarom deelnemers het al dan niet eens waren met een aanbeveling. Op basis van de resultaten van deze consultatie werden de uitgangsvragen en aanbevelingen bijgesteld.

De samenvatting van de Synmind-discussie is op te vragen bij de afdeling Ondersteu­ning Professionele Kwaliteit van de Orde van Medisch Specialisten.

 

Commentaarronde

De richtlijn is ter becommentariëring voorgelegd aan de deelnemende beroepsgroepen en de patiëntenorganisatie (VOC). De commentaren zijn door de werkgroep verwerkt.