Te vroeg en/of small for gestational age

Initiatief: NCJ Aantal modules: 10

Mentaal functioneren bij vroeggeboorte/SGA

Uitgangsvraag

Mentaal functioneren bij vroeggeboorte en SGA geboren kinderen.

Aanbeveling

vroegsignalering mentaal functioneren

Voor het monitoren van de ontwikkeling van te vroeg of SGA geboren kinderen wordt het Van Wiechenonderzoek gebruikt. Bij de interpretatie wordt rekening gehouden met de (mate van) vroeggeboorte.

 

Bij twijfel over achterstand na het afnemen van het Van Wiechenonderzoek wordt overlegd met de kinderarts over deze twijfel, tenzij de ontwikkeling van het kind tevens in het kader van een follow-up door een andere professional gevolgd wordt.

 

Bij een geconstateerde achterstand wordt het kind door/-terugverwezen naar de kinderarts.

 

vroegsignalering spraak- en taalproblemen

Voor het monitoren van de spraak en taal van te vroeg en/of SGA geboren kinderen wordt het Van Wiechenonderzoek gebruikt. Bij de interpretatie wordt rekening gehouden met de (mate van) vroeggeboorte.

 

De JGZ is extra alert op spraak- en taalproblemen bij te vroeg en/of SGA geboren kinderen.

 

Bij twijfel over achterstand na het afnemen van het Van Wiechenonderzoek wordt overlegd met de kinderarts over deze twijfel, tenzij de spraak en taal van het kind tevens in het kader van een follow-up door een andere professional (bijvoorbeeld de (pre)logopedist) gevolgd wordt.

Overwegingen

Voor andere leeftijden dan de leeftijd van 48 maanden is de ASQ in Nederland (nog) niet gevalideerd. Voor kinderen op een leeftijd van 48 maanden kunnen ouders de ASQ-48 invullen als aanvulling op het Van Wiechenonderzoek. De ouders worden zo direct be­trokken bij het observeren van hun kind. De ASQ geeft een goed beeld van de ontwikkeling zoals die door de ouders waargenomen wordt en geeft een leidraad om met ouders in gesprek te gaan. De ASQ dient verder gevalideerd te worden voordat een aanbeveling gegeven kan worden over het gebruik hiervan (zie hoofdstuk 4).

De werkgroep concludeert dat het van belang is dat er nader onderzoek gedaan wordt naar het gebruik en de validering van zowel het Van Wiechenonderzoek (en de bijbeho­rende D-score) als het gebruik en de validering van de ASQ-vragenlijst bij te vroeg en/ of SGA geboren kinderen. De resultaten hiervan dienen opgenomen te worden in een landelijk standpunt hierover (zie ook hoofdstuk 4 Aanbevelingen voor toekomstig onder­zoek, beleid en kosten).

Onderbouwing

Conclusie cognitief/mentaal functioneren en schoolproblemen

Niveau 1   

Te vroeg of SGA geboren kinderen ondervinden gevolgen op het gebied van cognitief/mentaal functioneren, variërend van een mild verlaagd IQ tot mentale retardatie, meer schoolproblemen en een verhoogde noodzaak tot speciaal basis- en/of voortgezet onderwijs.

 

A1 Milligan, 2010; Aarnoudse-Moens, 2009

A2 Stoelhorst, 2003; Anderson, 2003; Breslau, 2001; Breslau, 2004; Rijken, 2003

B Van Baar, 2009 ; Caravale, 2005

D Johnson, 2007

 

Niveau 1   

De kans op IQ-/ontwikkelingsproblemen is groter en deze problemen zijn ernstiger naarmate de zwangerschapsduur korter en/of het geboortegewicht lager is. De problemen komen duidelijker naar voren tijdens de schoolleeftijd. Daarnaast is er een samenhang met ouderrisicofactoren (lagere sociaal-economische status en minder stimulerende of juist indringende ouder-kindinteractie/emotionele verwaarlozing) en kindrisicofactoren (zoals meer hersenschade of andere problematiek tijdens de neonatale periode en mannelijk geslacht van het kind).

 

A2 Mikkola, 2005; Wang, 2008; Strathearn, 2001

B Feldman, 2006 D Johnson, 2007

Conclusie spraak- en taalproblemen

Niveau 1   

Er zijn negatieve gevolgen voor de spraak- en taalontwikkeling van kinderen die te vroeg en/of SGA geboren zijn. Dit hangt samen met de mate van vroeg- en/of SGA-geboorte, cerebrale afwijkingen en met een lage SES van ouders.

 

A1 Milligan, 2010 A2 Woodward, 2009; Luu, 2009 B Stolt, 2009

Conclusie vroegsignalering mentaal functioneren

Niveau 2   

Het Van Wiechenonderzoek waarmee reeds op diverse JGZ-contactmomenten naar de brede ontwikkeling gekeken wordt, lijkt goed toepasbaar bij te vroeg of SGA geboren kinderen.

 

B Jacobusse, 2008; Hafkamp-de Groen, 2009 D Laurent de Angulo, 2008

 

De ASQ-48-vragenlijst voor ouders is geschikt om een ontwikkelingsachterstand te signaleren voor de start van het basisonderwijs en richting te geven aan verder ontwikkelingsonderzoek.

 

B Skellern, 2001; Kerstjens, 2009

Conclusie vroegsignalering spraak- en taalproblemen

Niveau 2   

De JGZ test met behulp van het Van Wiechenonderzoek voldoende op spraak- en taalproblemen.

Ook de ASQ-vragenlijst besteedt aandacht aan de spraak- en taalontwikkeling, maar blijkt onvoldoende gevalideerd in Nederland.

 

A2 Kerstjens, 2009

D Mening van de werkgroep en expert opinion

Basiskennis mentaal functioneren

Achterstand in mentaal/cognitief functioneren

Bij alle studies die zijn meegenomen in de review naar Europese cohortonderzoeken van te vroeg geboren kinderen (Milligan, 2010) kwam naar voren dat cognitieve achterstand beter zichtbaar werd met het toenemen van de leeftijd en bij extremere vroeggeboorte. Het EPICure-onderzoek in de UK (zwangerschapsduur < 26 weken) liet zien dat extreem te vroeg geboren kinderen op 11-jarige leeftijd significant lager scoorden op cognitie, rekenen en lezen in vergelijking met klasgenoten en dat zij tweemaal zo vaak speciaal onderwijs nodig hadden (Milligan, 2010). Het Nederlandse POPS-onderzoek bij te vroeg geboren kinderen uit 1983 liet zien dat op 19-jarige leeftijd 12,6% een cognitieve of neurosensorische (gehoor, visus of neuromotorisch) beperking had. De werkgroep voegt toe dat op 9-jarige leeftijd 19% van de POPS-kinderen speciaal basisonderwijs volgde (in vergelijking met 6,5% van alle in 1983 geboren kinderen) en op 14-jarige leeftijd bezoekt 27% (in vergelijking met 12%) een school voor individueel voortgezet onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs. Zie boekje 'Ook kleintjes worden groot', POPS-onderzoek TNO (2001).

Een internationale review van Johnson (Johnson, 2007), in aanvulling op een eerdere review van Bhutta et al. (2002), laat zien dat, in vergelijking met controlegroep van rond de uitgerekende datum geboren kinderen, bij een geboorte na een zwangerschap van minder dan 33 weken het IQ op de leeftijd van 5-14 jaar 1,5-2,5 punt lager is per week kortere zwangerschapsduur. Bij een zwangerschapsduur van 28 weken is het gemiddelde IQ-verschil ongeveer 10 IQ-punten. Dit werd bij extreme vroeggeboorte of een extreem laag geboortewicht in verschillende studies beschreven (Anderson et al., 2003; Caravale et al., 2005; Johnson, 2007).

Bij het Leiden Follow-up Project van Prematuren (LFUPP), een regionaal onderzoek van 266 kinderen geboren in 1996 en 1997 na een zwangerschapsduur < 32 weken, bleek dat op de gecorrigeerde leeftijd van 2 jaar 40% van de kinderen een milde tot ernstige men­tale en/of psychomotore ontwikkelingsachterstand had (Stoelhorst et al., 2003). Tevens liet dit onderzoek (Rijken et al., 2003) zien dat bij kinderen met extreme vroeggeboorte (zwangerschapsduur van < 27 weken) significant vaker een mentale ontwikkelingsach­terstand bestond op de gecorrigeerde leeftijd van 2 jaar dan bij kinderen met een zeer vroege geboorte (zwangerschapsduur van 27 tot 32 weken).

Bij een onderzoek met 377 Nederlandse kinderen na een matige vroeggeboorte (zwan- gerschapsduur van 32-37 weken) (Baar van et al., 2009), werd een significant gemiddeld verschil van 3 IQ-punten gevonden. In een ander onderzoek hadden kinderen die SGA geboren waren een IQ dat 8 punten lager was dan kinderen met een vergelijkbare zwan­gerschapsduur (33 weken) maar een normaal geboortegewicht voor de termijn (1700 gram i.p.v. 1300 gram) (Feldman et al., 2006).

Het Pinkeltje-onderzoek liet door 1439 te vroeg geboren kinderen (24 tot 36 weken) en 544 a terme geboren kinderen (38 tot 42 weken) die geboren waren in 2002 en 2003 de Ages and Stages Questionnaire (ASQ) invullen op de leeftijd van 3 jaar en 7 maanden tot 4 jaar en 1 maand. Hieruit bleek dat het risico op een ontwikkelingsachterstand op de ASQ exponentieel verhoogd werd met een kortere zwangerschapsduur bij geboorte (Kerstjens et al., 2012). Nader onderzoek naar 248 kinderen met een matige vroegge­boorte (32 tot 35 weken) liet zien dat deze kinderen op 7-jarige leeftijd een lagere intel­ligentie en slechter neuropsychologisch functioneren lieten zien, waarbij jongens lijken in te halen op deze leeftijd maar meisjes op diverse scores achterblijven ten opzicht van leeftijdsgenoten (Cserjesi et al., 2012). De onderzoekers concluderen daarom dat ook bij matig te vroeg geboren kinderen het van belang is om de ontwikkeling goed te beoorde­len en dat hier een belangrijke rol voor de JGZ ligt.

 

Schoolproblemen

Uit een meta-analyse van 14 cohortonderzoeken op het gebied van schoolprestaties (Aarnoudse-Moens et al., 2009) bleek dat zeer te vroeg geboren kinderen vaker school­problemen hebben, vooral op het gebied van rekenen, maar ook op het gebied van spel­ling of lezen. Het effect van vroeggeboorte lijkt het grootst op het gebied van rekenen (Anderson et al., 2003) en neemt toe naarmate de kinderen vroeger geboren zijn, terwijl het verschil op het gebied van lezen deels door een verschil in IQ verklaard kan worden (Breslau et al., 2001; Breslau et al., 2004).

Een onderzoek met extreem te vroeg (< 28 weken) en/of extreem te licht (< 1000 gram geboortegewicht) geboren kinderen (Anderson et al., 2003) liet zien dat 20% van deze kinderen was blijven zitten (in vergelijking met 7% bij controles) en vaker extra begeleiding nodig hadden (39%, versus 21,5%) op 8-jarige leeftijd. Een onderzoek (Baar van et al., 2009) met matig te vroeg geboren Nederlandse kinderen (zwangerschapsduur 32-37 weken, geboren 1996-1999) liet zien dat 19% was blijven zitten en dat 8% speciaal onderwijs volgde (versus respectievelijk 9% en 3% bij controles bij kinderen die a terme (rond de uitgerekende datum) geboren waren).

 

Risicofactoren/determinanten van achterstand in cognitief/mentaal functioneren

Zoals hierboven beschreven zijn de mate van vroeg- en/of SGA-geboorte en een lager geboortegewicht belangrijke determinanten voor het ontstaan van een achterstand in het cognitief/mentaal functioneren. Daarnaast staat in de literatuur (Johnson, 2007; Mikkola et al., 2005; Feldman et al., 2006; Wang et al., 2008; Strathearn et al., 2001) beschreven dat een lager IQ of minder cognitief/mentaal functioneren samenhangt met:

• Kindgebonden risicofactoren: mannelijk geslacht, multipariteit, prematurenretinopathie (Retinopathy of Prematurity, ROP), chronische longziekte (Chronic Lung Disease, CLD; bronchopulmonale dysplasie, BPD), cerebrale afwijkingen (intraventriculaire bloedingen en periventriculaire leukomalacie, IVH/PVL), afwijkende hoofdomtrek, neurologische afwijkingen en het minder vaak vertonen van goed gereguleerd alert gedrag van het kind rond de a terme leeftijd.

• Oudergebonden risicofactoren: lage sociaal-economische status (SES) of opleiding, een meer intense (indringende) moeder-kindinteractie en emotionele verwaarlozing.

 

Spraak- en taalproblemen

In alle cohortstudies binnen de Europese review (Milligan, 2010) scoorden zeer te vroeg geboren kinderen slechter op spraak- en taalontwikkeling vergeleken met controles/ normdata. Er bleek een achterstand op het gebied van articulatie, pre-leesvaardighe- den en het begrijpen van eenvoudige instructies bij twee studies in deze review. In het EPICure-onderzoek bij extreem te vroeg geboren kinderen (< 26 weken) vond men een tienmaal grotere kans op taalproblemen in vergelijking met controles. Vooral bij jongens kwamen deze problemen vaker voor.

Een Fins onderzoek naar spraak- en taalproblemen bij 32 kinderen met een zeer laag geboortegewicht (< 1500 gram) liet zien dat bij deze kinderen de ontwikkeling van de actieve en passieve woordenschat (gemeten op verschillende tijdstippen in de eerste twee jaar) trager verliep in vergelijking met de controles en dat zij op de leeftijd van 2 jaar ook slechter scoorden op een test voor taalvaardigheden en spraak. Taalvaardig­heden op 2-jarige leeftijd werden vooral voorspeld door een tragere ontwikkeling van de passieve woordenschat (Stolt et al., 2009). Ook in een Nieuw-Zeelands cohort werd gevonden dat extreem vroeg geboren kinderen vaker een taalachterstand laten zien dan op tijd geboren kinderen (31-32%, versus 15%) (Woodward et al., 2009). Een onderzoek op het gebied van het spraak- en taalontwikkelingstraject liet een verbetering (inhaal- spurt) tussen 3 en 12 jaar zien (Luu et al., 2009). De spraak- en taalontwikkeling startte met een score van 84,1 op 3 jaar (gemiddelde gestandaardiseerde score op Peabody Picture Vocabulary Test-Revised, gemiddeld 100, standaarddeviatie 15) met een jaarlijkse stijging van 1,2 punten. Kinderen met ernstige hersenschade lieten langzamer herstel van spraak- en taalscores zien. Een lage opleiding van moeder en het behoren tot een etnische minderheidgroep hadden een effect op een minder voorspoedige spraak- en taalontwikkeling (Luu et al., 2009).

 

Executief functioneren

In de review van Europese cohortonderzoeken (Milligan, 2010) kwam naar voren dat in het EPICure-onderzoek (zwangerschapsduur 23-26 weken) op de leeftijd van 6 jaar problemen in het executief functioneren (processen die doelgericht uitvoeren van taken aansturen, o.a. planning, werkgeheugen, aandacht, verwerkingssnelheid, flexibiliteit etc.) gezien werden die leidden tot beperkingen in algemeen functioneren.

Daarnaast liet een meta-analyse van 12 studies naar executief functioneren zien dat te vroeg en/of te licht geboren kinderen met name significant slechter presteren op: vloei­end spreken, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit (Aarnoudse-Moens et al., 2009). Een onderzoek naar visuele perceptie en werkgeheugen bij 30 kinderen met matige vroeggeboorte en zonder neurologische problemen liet significante verschillen zien in vergelijking met op tijd geboren kinderen op het gebied van: visuele perceptie, visuele motoriek (natekenen van geometrische figuren), geheugen met betrekking tot locatie/ plaatsing van een object, langdurig aandacht vasthouden en het benoemen van afbeel­dingen (Caravale et al., 2005).

 

Informatieverwerking

Een review (Johnson, 2007) laat zien dat diverse onderzoeken vooral problemen met non-verbale taken en met betrekking tot informatieverwerking vinden. Een onderzoek bij kinderen met een geboortegewicht < 1000 gram (Mikkola et al., 2005) vond op 5-jarige leeftijd lagere scores op het gebied van het geheugen en het leren, sensomotorische integratie en visueel ruimtelijke informatieverwerking, vooral bij kinderen die SGA gebo­ren waren.

 

Vroegsignalering mentaal functioneren

Het Van Wiechenonderzoek

Binnen de JGZ wordt reeds op diverse contactmomenten breed gekeken naar de ont­wikkeling van kinderen met behulp van het Van Wiechenonderzoek. Het gaat hier om het opsporen van stoornissen op het gebied van de fijne en grove motoriek, adaptatie, com­municatie, persoonlijkheid en sociaal gedrag. Recent is er voor het scoren van het Van Wiechenonderzoek een D-score ontwikkeld om een globale ontwikkelingsachterstand te meten en de ontwikkeling op verschillende leeftijden te kunnen vergelijken (Jacobusse et al., 2008; Jacobusse et al., 2006). Deze D-score bleek bij een leeftijd van 2 jaar een goede voorspellende maat te zijn voor de ontwikkeling op 5-jarige leeftijd (Hafkamp- de Groen et al., 2009). De werkgroep vult echter aan dat de D-score momenteel nog niet vaak gebruikt wordt binnen de JGZ bij het afnemen en interpreteren van het Van Wiechenonderzoek. Er wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar de D-score bij te vroeg geboren kinderen (zie aanverwant product 'Aanbevelingen voor onderzoek').

 

Zie module 'Correctie onderzoeksleeftijd bij vroeggeboorte / SGA geboren kinderen' over correctie van de onderzoeksleeftijd voor vroeggeboorte bij het afnemen van het Van Wiechenonderzoek.

 

Aanvullende literatuur over monitoren mentaal functioneren bij te vroeg/

SGA geboren kinderen

Skellern et al. onderzochten de eigenschappen en bruikbaarheid van de Ages and Stages Questionnaire (ASQ) als signaleringsinstrument om kinderen met een ontwik­kelingsachterstand te detecteren, in een populatie van 176 kinderen geboren na een zwangerschapsduur van < 31 weken (Skellern et al., 2001). De kinderen werden op de (gecorrigeerde) leeftijd van 12, 18, 24 en 48 maanden op de polikliniek onderzocht. Afhankelijk van de leeftijd werden de volgende psychometrische testen afgenomen als 'gouden standaard': Griffith Mental Development Scales, Bayley Scales of Infant Deve- lopment, McCarthy Scales of Children's Abilities, Neuro-Sensory-Motor Development Assessment. De ouders kregen voor het bezoek aan de polikliniek de ASQ toegestuurd om in te vullen, de respons was 87%. Over alle leeftijdscategorieën waren de eigen­schappen van de ASQ als volgt: sensitiviteit 90%, specificiteit 77%, positieve voorspel­lende waarde 40%, negatieve voorspellende waarde 98%, vals positieven 20%, vals ne­gatieven 1%. De auteurs concluderen dat de ASQ gebruikt zou kunnen worden als een signaleringsinstrument voor cognitieve en motorische achterstanden in de follow-up van premature kinderen. Dit zou wel moeten worden gecombineerd met andere methoden. Lando et al. onderzochten in Denemarken de ontwikkeling van 88 kinderen geboren na een zwangerschap van < 28 weken en vergeleken deze met de ontwikkeling van 30 a terme geboren kinderen (Lando et al., 2005). Zij gebruikten hiervoor een door henzelf vertaalde en iets ingekorte versie van de Duitse Revised Prescreening Developmental Questionnaire (R-PDQ), deze werd telefonisch afgenomen bij de ouders op de (gecor­rigeerde) leeftijd van 9-15 maanden. De resultaten van de R-PDQ werden vergeleken
met de resultaten van de Ages and Stages Questionnaire (ASQ) op de (gecorrigeerde) leeftijd van 36-42 maanden en er bleek een goede correlatie tussen de uitkomsten te zijn (r = 0,72; p < 0,001). Helaas zijn de resultaten van de vragenlijsten niet vergeleken met de uitkomsten van ontwikkelingsonderzoeken en is de eigen bewerking van de R-PDQ verder niet gevalideerd.

Op de leeftijd van 4 jaar werd de neuromotorische ontwikkeling van 105 kinderen ge­boren na een zwangerschap van < 33 weken onderzocht en vergeleken met die van 107 a terme geboren kinderen in Nieuw-Zeeland (Woodward et al., 2009). Er werd door een kinderarts een neuromotorisch onderzoek afgenomen, tevens werden een verkorte WPPSI-R, Clinical Evaluation of Language Fundamentals Test (CELF-P) en Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) afgenomen. Te vroeg geboren kinderen hadden een 3 keer grotere kans op problemen op meerdere domeinen vergeleken met a terme geboren kinderen.

Bij het Pinkeltje-onderzoek bleek de Dutch Ages and Stages Questionnaire-48 (D ASQ- 48) in de Nederlandse setting een instrument met een goede sensitiviteit (89%) om speciaal onderwijs op 5-jarige leeftijd te voorspellen en specificiteit (80%) om de brede ontwikkeling van (matig) te vroeg geboren kinderen bij het JGZ-contactmoment 3 jaar 9 maanden kort (de vragenlijst kost 10-15 minuten om in te vullen) te onderzoeken (Kerst- jens et al., 2009).

 

Vroegsignalering spraak- en taalproblemen

Binnen de JGZ wordt actief op stoornissen in de spraak- en taalontwikkeling getest met het Van Wiechenonderzoek. Daarnaast vindt er, afhankelijk van de lokale situatie, tijdens het contactmoment bij 5 jaar een extra logopedische monitoring op spraak- en taalstoor­nissen plaats.

Volgens de werkgroep is er voldoende aandacht voor spraak- en taalproblemen binnen de contactmomenten met het Van Wiechenonderzoek. Met de huidige exploratie van an­dere signaleringsinstrumenten en het mogelijk ontwikkelen van een JGZ-richtlijn Spraak- en taalstoornissen is er voldoende aandacht voor dit onderwerp. Desondanks is het wel van belang dat de JGZ extra alert is op mogelijke spraak- en taalproblemen bij te vroeg en/of SGA geboren kinderen.

Er is ook een subschaal 'communicatie' opgenomen in de Dutch Ages and Stages Ques- tionnaire-48 (D_ASQ_48). Zoals eerder beschreven bleek bij het Pinkeltje-onderzoek dat de ASQ in de Nederlandse setting een goed instrument is om de brede ontwikkeling van (matig) te vroeg geboren kinderen op de leeftijd van 48 maanden (JGZ-contactmoment 3 jaar 9 maanden) te onderzoeken, met een goede sensitiviteit en specificiteit (Kerstjens et al., 2009).

Interventies en doorverwijzing mentaal functioneren

Mentaal (cognitief/intellectueel) functioneren

Wanneer er vermoedens zijn bij ouders en/of zorgverleners dat een kind achterblijft in zijn ontwikkeling, blijkend uit bijvoorbeeld afwijkingen op het Van Wiechenonderzoek of de ASQ, is het aan te bevelen ouders en kind terug te verwijzen naar de kinderarts of door te verwijzen naar een orthopedagoog of kinder- of jeugdpsycholoog voor een nader/bre- der onderzoek van de ontwikkeling.

 

Interventies/doorverwijzing bij mentale achterstand:

  • Gebruikelijke JGZ-adviezen (stimuleren van ontwikkeling) bij mentale achterstand volgens het Van Wiechenonderzoek, echter wel gecorrigeerd voor vroeggeboorte.
  • Door-/terugverwijzen naar kinderarts, vooral indien de kinderarts bij ontslag is aan­gewezen als casemanager voor de nazorg van het kind. Bij twijfel overleggen met de kinderarts.
  • In overleg met de kinderarts doorverwijzen naar de orthopedagoog, kinderpsychiater, ontwikkelings-, kinder- of jeugdpsycholoog. Bij brede ontwikkelingsproblematiek kan eventueel de kinderrevalidatiearts of Integrale Vroeghulp ingezet worden.
  • Eventueel kan speciaal onderwijs of een speciaal kinderdagverblijf door ouders over­wogen worden.

Spraak en taal

Hoewel een kind met een eventuele achterstand in spraak- en taalontwikkeling tussen de leeftijd van 3 en 12 jaar vaak nog een inhaalspurt laat zien, is het voor de sociale en cognitieve ontwikkeling van belang om een achterstand al op vroege leeftijd te signa­leren. Een vertraagde taalontwikkeling kan ook passen bij bredere problematiek zoals cerebrale parese of cognitieve of gehoorstoornissen of familiair zijn. Wanneer een kind na correctie voor de zwangerschapsduur duidelijk achterblijft op het gebied van spraak- en taalontwikkeling is verwijzing naar de kinderarts aangewezen voor eventuele verdere doorverwijzing.

 

Interventies/doorverwijzing bij spraak- en taalproblemen:

  • Gebruikelijke JGZ-adviezen (stimuleren spraak en taal) op spraak- en taalgebied, echter wel gecorrigeerd voor vroeggeboorte.
  • Door-/terugverwijzen naar behandeld kinderarts, zodat de kinderarts indien nodig naar de logopedist, een audiologisch centrum of andere specialisten kan door­verwijzen. Bij twijfel overleggen met de kinderarts.

 

Een algemene aanbeveling rondom interventies/doorverwijzing wordt gegeven in de hoofdmodule 'Kennis, signalering en interventies bij vroeggeboorte / SGA geboren kinderen'.

  1. AAP (2008). Hospital discharge of the high-risk neonate. Pediatrics, 122, 1119-1126.
  2. Aarnoudse-Moens CS, Weisglas-Kuperus N, van Goudoever JB, et al. Meta-analysis of neurobehavioral outcomes in very preterm and/or very low birth weight children. Pediatrics 2009;124(2):717-28.
  3. Aggett PJ, Agostoni C, Axelsson I, et al. Feeding preterm infants after hospital discharge: a commentary by the ESPGHAN Committee on Nutrition. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2006;42(5):596-603.
  4. Amesz E, Schaafsma A, et al. (2010). Optimal growth and lower fat mass in preterm infants fed a protein- enriched postdischarge formula. J Pediatr Gastroenterol Nutr 50: 200-207.
  5. Anderson P, Doyle LW. Neurobehavioral outcomes of school-age children born extremely low birth weight or very preterm in the 1990s. JAMA 2003;289(24):3264-72.
  6. Baar van AL, Vermaas J, Knots E, et al. Functioning at school age of moderately preterm children born at 32 to 36 weeks' gestational age. Pediatrics 2009;124(1):251-7.
  7. Blair C. Early intervention for low birth weight, preterm infants: the role of negative emotionality in the specifica- tion of effects. Dev Psychopathol 2002;14(2):311-32.
  8. Bocca-Tjeertes IF, Kerstjens JM, Reijneveld SA, de Winter AF, Bos AF. Growth and predictors of growth restraint in moderately preterm children aged 0 to 4 years. Pediatrics. 2011;128(5):e1187-94.
  9. Bocca-Tjeertes IF, van Buuren S, Bos AF, Kerstjens JM, Ten Vergert EM, Reijneveld SA. Growth of preterm and full-term children aged 0-4 years: integrating median growth and variability in growth charts. J Pediatr. 2012;161(3):460-465.
  10. Breslau N, Johnson EO, Lucia VC. Academic achieve- ment of low birthweight children at age 11: the role of cognitive abilities at school entry. J Abnorm Child Psychol 2001;29(4):273-9.
  11. Breslau N, Paneth NS, Lucia VC. The lingering academic deficits of low birth weight children. Pediatrics 2004;114(4):1035-40.
  12. Bucher HU, Killer C, Ochsner Y, et al. Growth, develop- mental milestones and health problems in the first 2 years in very preterm infants compared with term infants: a population based study. Eur J Pediatr 2002;161(3):151-6.
  13. Callanan C, Doyle L, Rickards A, et al. Children followed with difficulty: how do they differ? J Paediatr Child Health 2001;37(2):152-6.
  14. Caravale B, Tozzi C, Albino G, et al. Cognitive develop- ment in low risk preterm infants at 3-4 years of life. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2005;90(6):F474-F479
  15. Carvalho AE, Martinez FE, Linhares MB. Maternal anxiety and depression and development of prematurely born infants in the first year of life. Span J Psychol. 2008;11(2):600-8.
  16. Cerro N, Zeunert S, Simmer KN, et al. Eating behaviour of children 1.5-3.5 years born preterm: parents' perceptions. J Paediatr Child Health 2002;38(1):72-8.
  17. Commissie evaluatie basistakenpakket JGZ. Een stevig fundament. Evaluatie van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. Februari 2013.Te downloaden via http://www.ncj.nl/actueel/766/jeugdgezond- heidszorg-een-stevig-fundament-advies-commissie-de- winter-
  18. Cooke R, Griffin I, et al. (2010). Adiposity is not altered in preterm infants fed a nutrient-enriched formula after hospital discharge. Pediatr Res 67(6): 660-664.
  19. Cooke R, McCormick K, et al. (1999). Feeding preterm infants after hospital discharge: effect of diet on body composition. Pediatr Res 46(4): 461-465.
  20. Cosgrave E, Scott C, Goble R. Ocular findings in low birthweight and premature babies in the first year: do we need to screen? Eur J Ophthalmol 2008;18(1):104-11.
  21. Cserjesi R, Van Braeckel KN, Butcher PR, Kerstjens JM, Reijneveld SA, Bouma A, Geuze RH, Bos AF. Functioning of 7-year-old children born at 32 to 35 weeks' gesta- tional age. Pediatrics. 2012;130(4):e838-46.
  22. Da Costa SP, van der Schans CP, Zweens MJ, et al. Development of sucking patterns in pre-term infants with bronchopulmonary dysplasia. Neonatology 2010a;98(3):268-77.
  23. Da Costa SP, van der Schans CP, Zweens MJ, et al. The development of sucking patterns in preterm, small-for-gestational age infants. J Pediatr 2010b;157(4):603-9, 609.
  24. De Kieviet JF, Piek JP, arnoudse-Moens CS, et al. Motor development in very preterm and very low-birth-weight children from birth to adolescence: a meta-analysis. JAMA 2009;302(20):2235-42.
  25. De Vries AM, De Groot L. Transient dystonias revisited: a comparative study of preterm and term children at 2 1/2 years of age. Developmental Medicine & Child Neurology 2002;44415-21.
  26. Del Canho R, Hulsman A. Vaccinatie van prematuur geboren kinderen. Praktische Pediatrie 2:2007: pp.34-7.
  27. Doyle LW, Roberts G, Anderson PJ. Outcomes at age 2 years of infants < 28 weeks' gestational age born in Victoria in 2005. J Pediatr 2010;156(1):49-53.
  28. Dusseldorp E, Boere-Boonekamp MM, Coenen-van Vroonhoven E. Pilotstudie D-screening: screening op ontwikkelingsachterstand bij het jonge kind, uitgevoerd door de jeugdarts. Leiden, TNO, 2011. Publicatienum¬mer: TNO/LS 2011.003. Rapport en flyer te downloaden via: http://www.tno.nl/ (zoeken naar 'pilot D-screening').
  29. Duys-Fransen HMTW. Eerder dan verwacht: onderzoek naar de ervaringen en behoeftes van ouders van een prematuur geboren kind na een zwangerschap tussen de 32 en 37 weken gedurende de eerste 6 maanden. Tilburg: Hogeschool Fontys, 2008. Master in Advanced Nursing Practice.
  30. Embleton N and Cooke R (2003). Protein requirements in preterm infants: effect of different levels of protein intake on growth and body composition. Pediatr Res 58(5): 855-860.
  31. Erikson C, Allert C, Carlberg EB, et al. Stability of longitudinal motor development in very low birthweight infants from 5 months to 5.5 years. Acta Paediatr 2003;92(2):197-203.
  32. Fallang B, Oien I, Hellem E, et al. Quality of reaching and postural control in young preterm infants is related to neuromotor outcome at 6 years. Pediatr Res 2005;58(2):347-53.
  33. Feldman R, Eidelman AI. Neonatal state organization, neuromaturation, mother-infant interaction, and cognitive development in small-for-gestational-age premature infants. Pediatrics 2006;118(3):e869-e878
  34. Forcada-Guex M, Borghini A, Pierrehumbert B, et al. Prematurity, maternal posttraumatic stress and conse- quences on the mother-infant relationship. Early Hum Dev 2010;
  35. Furck AK, Richter JW, Kattner E. Very low birth weight infants have only few adverse events after timely immunization. J Perinatol 2010;30(2):118-21.
  36. Gianni ML, Picciolini O, Ravasi M, et al. The effects of an early developmental mother-child intervention program on neurodevelopment outcome in very low birth weight infants: a pilot study. Early Hum Dev 2006;82(10):691-5.
  37. Goyen TA, Lui K. Longitudinal motor development of 'apparently normal' high-risk infants at 18 months, 3 and 5 years. Early Hum Dev 2002;70(1-2):103-15.
  38. Graaf de JP, Ravelli ACJ, Wildschut HIJ, Denktas S, Voorham AJJ, Bonsel GJ, Steegers EAP. Perinatale uitkomsten in de vier grote steden en de prachtwijken in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 Dec 13; 152(50):2734-40
  39. Grovdal LB, Grimsmo A. & Ivar Lund N T (2006). Parent-held child health records do not improve care: a randomized controlled trial in Norway. Scand.J.Prim. Health Care, 24, 186-190.
  40. Van Haastert IC, de Vries LS, Helders PJ, Jongmans MJ. Early gross motor development of preterm infants according to the Alberta Infant Motor Scale. J Pediatr. 2006;149(5):617-22.
  41. Van Haastert IC, Groenendaal F, Uiterwaal CS, Termote JU, van der Heide-Jalving M, Eijsermans MJ, Gorter JW, Helders PJ, Jongmans MJ, de Vries LS. Decreasing incidence and severity of cerebral palsy in prematurely born children. J Pediatr. 2011;159(1):86-91.
  42. Hafkamp-de Groen E, Dusseldorp E, Boere-Boonekamp MM, et al. Relatie tussen het Van Wiechenonderzoek (D-score) op 2 jaar en het intelligentieniveau op 5 jaar. Tijdschrift voor jeugdgezondheidszorg 41:2009: pp.10-4.
  43. Heerdink-Obenhuijsen N, Boere-Boonekamp MM, Tjon A Ten WE, Wensing A & Wensing-Souren C (2004). Nazorg van de risicopasgeborenen: een reden tot zorg voor de kindergeneeskunde en de jeugdgezond¬heidszorg. NVK Nieuwsbrief, 23, 19-20.
  44. Heerdink-Obenhuijsen N, Boere-Boonekamp MM, Tjon A Ten WE, Wensing A & Wensing-Souren C (2005). Nazorg van de risicopasgeborenen: een reden tot zorg voor de kindergeneeskunde en de jeugdgezond¬heidszorg. JGZ Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg, 37, 51-54.
  45. Henderson G, Fahey T, McGuire W. Calorie and protein-enriched formula versus standard term formula for improving growth and development in preterm or low birth weight infants following hospital discharge. Cochrane Database Syst Rev 2005;(2):CD004696.
  46. Henderson G, Fahey T, McGuire W. Nutrient-enriched formula versus standard term formula for preterm infants following hospital discharge. Cochrane Database Syst Rev 2007;(4):CD004696.
  47. Hill JL, Brooks-Gunn J, Waldfogel J. Sustained effects of high participation in an early intervention for low-birth- weight premature infants. Dev Psychol 2003;39(4):730-44.
  48. Hille ET, Weisglas-Kuperus N, van Goudoever JB, et al. Functional outcomes and participation in young adulthood for very preterm and very low birth weight infants: the Dutch Project on Preterm and Small for Gestational Age Infants at 19 years of age. Pediatrics 2007;120(3):e587-e595.
  49. Hoffenkamp HN, Tooten A, Hall RA, Croon MA, Braeken J, Winkel FW, Vingerhoets AJ, van Bakel HJ. The impact of premature childbirth on parental bonding. Evol Psychol. 2012;17;10(3):542-61.
  50. Houtzager BA, Gorter-Overdiek B, van SL, et al. Improvement of developmental outcome between 24 and 36 months corrected age in very preterm infants. Acta Paediatr 2010;99(12):1801-6.
  51. Ingemarsson I. Gender aspects of preterm birth. BJOG. 2003 Apr;110 Suppl 20:34-8. Review.
  52. Jacobusse G, van BS, Verkerk PH. An interval scale for development of children aged 0-2 years. Stat Med 2006;25(13):2272-83.
  53. Jacobusse GW, Van Buuren S, Verkerk PH. Ontwikkeling van de D-score. Een samenvattende maat voor het Van Wiechenonderzoek. Tijdschrift voor jeugdgezond¬heidszorg 40:2008: pp. 8-11.
  54. Janssen AJ, Nijhuis-van der Sanden MW, Akkermans RP, Oostendorp RA, Kollée LA. Influence of behaviour and risk factors on motor performance in preterm infants at age 2 to 3 years. Dev Med Child Neurol. 2008;50(12):926-31.
  55. Janssen AJ, Nijhuis-van der Sanden MW, Akkermans RP, Tissingh J, Oostendorp RA, Kollée LA. A model to predict motor performance in preterm infants at 5 years. Early Hum Dev. 2009;85(9):599-604.
  56. Janssen AJ, Akkermans RP, Steiner K, de Haes OA, Oostendorp RA, Kollée LA, Nijhuis-van der Sanden MW. Unstable longitudinal motor performance in preterm infants from 6 to 24 months on the Bayley Scales of Infant Development--Second edition. Res Dev Disabil. 2011;32(5):1902-9.
  57. Jeng SF, Chen LC, Yau KI. Kinematic analysis of kicking movements in preterm infants with very low birth weight and full-term infants. Phys Ther. 2002;82(2):148-59.
  58. Johnson S. Cognitive and behavioural outcomes following very preterm birth. Semin Fetal Neonatal Med 2007;12(5):363-73.
  59. Johnson S, Hollis C, Kochhar P, et al. Autism spectrum disorders in extremely preterm children. J Pediatr 2010;156(4):525-31.
  60. Johnson S, Whitelaw A, Glazebrook C, et al. Random- ized trial of a parenting intervention for very preterm infants: outcome at 2 years. J Pediatr 2009;155(4):488-94.
  61. Karatzias T, Chouliara Z, Maxton F, et al. Post-traumatic symptomatology in parents with premature infants: A systematic review of the literature. [References]. Journal of Prenatal & Perinatal Psychology & Health 2007;21(3):249-60.
  62. Keijzer-Veen MG, Finken MJ, Nauta J, Dekker FW, Hille ET, Frölich M, Wit JM, van der Heijden AJ; Dutch POPS-19 Collaborative Study Group. Is blood pressure increased 19 years after intrauterine growth restriction and preterm birth? A prospective follow-up study in The Netherlands. Pediatrics. 2005 Sep;116(3):725-31.
  63. Kerstjens JM, Bos AF, ten Vergert EM, et al. Support for the global feasibility of the Ages and Stages Question¬naire as developmental screener. Early Hum Dev 2009;85(7):443-7.
  64. Kerstjens JM, de Winter AF, Bocca-Tjeertes I, ten Vergert EM, Reijneveld SA, Bos AF. Developmental delay in moderately preterm-born children at school-entry. J Pediatrics 2011; 159: 92-8.
  65. Kerstjens JM, DE Winter AF, Bocca-Tjeertes IF, Bos AF, Reijneveld SA. Risk of developmental delay increases exponentially as gestational age of preterm infants decreases: a cohort study at age 4 years. Dev Med Child Neurol. 2012; 54(12):1096-101.
  66. De Kleine MJ, den Ouden AL, Kollée LA, Nijhuis-van der Sanden MW, Sondaar M, van Kessel-Feddema BJ, Knuijt S, van Baar AL, Ilsen A, Breur-Pieterse R, Briët JM, Brand R, Verloove-Vanhorick SP.Development and evaluation of a follow up assessment of preterm infants at 5 years of age. Arch Dis Child. 2003;88(10):870-5.
  67. KNMG Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg, 2010.
  68. Knops NB, Sneeuw KC, Brand R, et al. Catch-up growth up to ten years of age in children born very preterm or with very low birth weight. BMC Pediatr 2005;526.
  69. Koldewijn K, van WA, Wolf MJ, et al. A neurobehavioral intervention and assessment program in very low birth weight infants: outcome at 24 months. J Pediatr 2010;156(3):359-65.
  70. Küpers AM, Dekkers DAM, de Coo D & Tjon A Ten, WE (2009). Evaluatie van de transmurale zorg voor pasge-borenen met een gezondheidsrisico. JGZ Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg, 41, 74-77.
  71. Lafeber H, van Zoeren-Grobben D, et al. (2012). Werkboek Enterale en parenterale voeding bij pasge¬borenen. Amsterdam, VU Uitgeverij.
  72. Van de Lagemaat M, Rotteveel J, et al. (2011). Post term dietary-induced changes in DHA and AA status relate to gains in weight, length, and head circumference in preterm infants. Prostaglandins Leukot Essent Fatty Acids 85: 311-316.
  73. Van de Lagemaat M, Rotteveel J, et al. (2012, in press). Increased bone mass gain in preterm-born infants fed protein- and mineral-enriched postdischarge formula. J Pediatr Gastroenterol Nutr.
  74. Lando A, Klamer A, Jonsbo F, et al. Developmental delay at 12 months in children born extremely preterm. Acta Paediatr 2005;94(11):1604-7.
  75. Lapillonne A, Salle B, et al. (2004). Bone mineralization and growth are enhanced in preterm infants fed an isocaloric, nutrient-enriched preterm formula through term. Am J Clin Nutr 80: 1595-1603.
  76. Larroque B, Ancel PY, Marret S, et al. Neurodevelop- mental disabilities and special care of 5-year-old children born before 33 weeks of gestation (the EPIPAGE study): a longitudinal cohort study. Lancet 2008;371(9615):813-20.
  77. Laughon M, O'Shea MT, Allred EN, Bose C, Kuban K, Van Marter LJ, Ehrenkranz RA, Leviton A; ELGAN Study Investigators. Chronic lung disease and developmental delay at 2 years of age in children born before 28 weeks' gestation. Pediatrics. 2009;124(2):637-48.
  78. Laurent de Angulo MS e.a. (red.) Ontwikkelingsonder¬zoek in de jeugdgezondheidszorg. Het Van Wiechenon- derzoek - De Baecke-Fassaert Motoriektest. 2008 (4e druk), Van Gorcum Uitgeverij, Assen, 432 pagina's, ISBN 9789023241911.
  79. Lee SY, Kimble LP. Impaired sleep and well-being in mothers with low-birth-weight infants. J Obstet Gynecol Neonatal Nurs 2009;38(6):676-85.
  80. Luu TM, Vohr BR, Schneider KC, et al. Trajectories of receptive language development from 3 to 12 years of age for very preterm children. Pediatrics 2009;124(1):333-41.
  81. Maguire CM, Walther FJ, Sprij AJ, et al. Effects of individualized developmental care in a randomized trial of preterm infants <32 weeks. Pediatrics 2009a;124(4):1021-30.
  82. Maguire CM, Walther FJ, van Zwieten PH, et al. Follow-up outcomes at 1 and 2 years of infants born less than 32 weeks after Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program. Pediatrics 2009b;123(4):1081-7.
  83. Maguire CM, Walther FJ, van Zwieten PH, et al. No change in developmental outcome with incubator covers and nesting for very preterm infants in a randomised controlled trial. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2009c;94(2):F92-F97.
  84. Marin Gabriel MA, Pallas Alonso CR, De La Cruz BJ, et al. Age of sitting unsupported and independent walking in very low birth weight preterm infants with normal motor development at 2 years. Acta Paediatr 2009;98(11):1815-21.
  85. Melnyk BM, Crean HF, Feinstein NF, et al. Maternal anxiety and depression after a premature infant's discharge from the neonatal intensive care unit: explanatory effects of the creating opportunities for parent empowerment program. Nurs Res 2008;57(6):383-94.
  86. Mikkola K, Ritari N, Tommiska V, et al. Neurodevelop- mental outcome at 5 years of age of a national cohort of extremely low birth weight infants who were born in 1996-1997. Pediatrics 2005;116(6):1391-400.
  87. Miles MS, Holditch-Davis D, Schwartz TA, Scher M. Depressive symptoms in mothers of prematurely born infants. J Dev Behav Pediatr. 2007;28(1):36-44.
  88. Milligan DW. Outcomes of children born very preterm in Europe. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2010;95(4):F234-F240.
  89. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Den Haag 2002.
  90. Moore M, Gerry TH, Klein N, et al. Longitudinal changes in family outcomes of very low birth weight. J Pediatr Psychol 2006;31(10):1024-35.
  91. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN). Samenwerken en afstemmen. Overdracht en samen¬werking bij pre- en dysmatuur geboren kinderen en andere kinderen met een gezondheidsrisico, 2009.
  92. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (NVJG). Protocol nazorg pre- en/of dysmature zuigelin¬gen en andere pasgeborenen met een potentieel gezondheidsrisico, 1997.
  93. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecolo¬gie (NVOG). Richtlijn perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte, 2010.
  94. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Leidraad NVK Schriftelijke communicatie tussen kinderartsen en jeugdartsen. Utrecht, 29-8-2007.
  95. Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Standpunt 'Passieve immunisatie tegen RSV-ziekte'. 2005. www.nvk.nl (geraadpleegd 12-11-2012).
  96. Niklasson A, Engstrom E, Hard AL, et al. Growth in very preterm children: a longitudinal study. Pediatr Res 2003;54(6):899-905.
  97. Nuysink J, van Haastert IC, Eijsermans MJ, Koopman- Esseboom C, van der Net J, de Vries LS, Helders PJ. Prevalence and predictors of idiopathic asymmetry in infants born preterm. Early Hum Dev. 2012;88(6):387-92.
  98. Orton J, Spittle A, Doyle L, et al. Do early intervention programmes improve cognitive and motor outcomes for preterm infants after discharge? A systematic review. Dev Med Child Neurol 2009;51(11):851-9.
  99. Padovani FH, Carvalho AE, Duarte G, Martinez FE, Linhares MB. Anxiety, dysphoria, and depression symptoms in mothers of preterm infants. Psychol Rep. 2009 Apr;104(2):667-79.
  100. Van der Pal SM, Maguire CM, Cessie SL, et al. Staff opinions regarding the Newborn Individualized Develop- mental Care and Assessment Program (NIDCAP). Early Hum Dev 2007a;83(7):425-32.
  101. Van der Pal SM, Maguire CM, Le CS, et al. Parental experiences during the first period at the neonatal unit after two developmental care interventions. Acta Paediatr 2007b;96(11):1611-6.
  102. Van der Pal SM, Maguire CM, Bruil J, et al. Health-relat- ed quality of life of very preterm infants at 1 year of age after two developmental care-based interventions. Child Care Health Dev 2008;34(5):619-25.
  103. Van der Pal SM, Maguire CM, Cessie le S, et al. Parental stress and child behavior and temperament in the first year after the newborn individualized develop- mental care and assessment program. [References]. Journal of Early Intervention 2008a;30(2):102-15.
  104. Van der Pal SM, Maguire CM, Bruil J, et al. Very pre-term infants' behaviour at 1 and 2 years of age and parental stress following basic developmental care. [References]. British Journal of Developmental Psychology 2008b;26(1):103-15.
  105. Van der Pal SM, Buitendijk SE. In gesprek met ouders over de (na)zorg voor hun te vroeg geboren kind. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven, 2009. Publ. nr. 09.047.
  106. Van der Pal SM, Walther FJ. Experience with develop- mental care for children born preterm in a Dutch setting [Ervaringen met ontwikkelingsgerichte zorg voor te vroeg geboren kinderen in een Nederlandse setting]. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde 76: 4.2011: pp.165-71.
  107. Van der Pal SM, van der Pal-de Bruin, KM. Vroegge¬boorte in Nederland. Leiden: TNO-rapport, 2012. Publ. nr. TNO/CH 2012 R10565.
  108. Potharst ES, Schuengel C, Last BF, van Wassenaer AG, Kok JH, Houtzager BA. Difference in mother-child interaction between preterm- and term-born preschool- ers with and without disabilities. Acta Paediatr. 2012;101(6):597-603.
  109. Potijk M, de Winter AF, Bos AF, Kerstjens JM, Reijneveld SA. Higher rates of behavioral and emotional problems at pre-school age in children born moderately preterm. Arch Dis Child 2012; 97: 112-7.
  110. Pritchard MA, Colditz PB, Beller EM. Parental experi- ences and preferences which influence subsequent use of post-discharge health services for children born very preterm. J Paediatr Child Health 2008;44(5):281-4.
  111. PRNa (Stichting Perinatale Registratie Nederland). Perinatale Zorg in Nederland 2008. Jaarboek 2008. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2011. ISBN 978-90-809666-8-0. Pagina 95 en 100. Te downloaden via: www.perinatreg.nl.
  112. PRNb (Stichting Perinatale Registratie Nederland). Grote lijnen 10 jaar Perinatale Registratie Nederland. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2011. ISBN 978-90-809666-0-4. Pagina 32-34. Te downloaden via: www.perinatreg.nl.
  113. Ravelli ACJ, Tromp M, Eskes M, Droog JC, van der Post JAM, Jager KJ, Mol BW, Reitsma, JB. Ethnic differences in stillbirth and early neonatal mortality in The Nether- lands. J Epidemiol Community Health 2011;65:696-701.
  114. Reijneveld SA, de Kleine MJK, Van Baar AL, Kollee LAA, Verhaak CM, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Behavioural and emotional problems in very preterm and very low birth weight infants at age 5 years. Arch Dis Child 2006; 91: F423-8.
  115. Rijken M, Stoelhorst GM, Martens SE, et al. Mortality and neurologic, mental, and psychomotor development at 2 years in infants born less than 27 weeks' gestation: the Leiden follow-up project on prematurity. Pediatrics 2003;112(2):351-8.
  116. RIVM/Centrum Jeugdgezondheid. Concept standpunt 'Samenwerking en gegevensoverdracht tussen het ziekenhuis en de jeugdgezondheidszorg', 2011.
  117. Roberts G, Howard K, Spittle AJ, et al. Rates of early intervention services in very preterm children with developmental disabilities at age 2 years. J Paediatr Child Health 2008;44(5):276-80.
  118. Roze E, Ta BD, van der Ree MH, Tanis JC, van Braeckel KN, Hulscher JB, Bos AF. Functional impairments at school age of children with necrotizing enterocolitis or spontaneous intestinal perforation. Pediatr Res. 2011;70(6):619-25.
  119. Schadler G, Suss-Burghart H, Toschke AM, et al. Feeding disorders in ex-prematures: causes--response to therapy--long term outcome. Eur J Pediatr 2007;166(8):803-8.
  120. Singer LT, Fulton S, Kirchner HL, et al. Parenting very low birth weight children at school age: maternal stress and coping. J Pediatr 2007;151(5):463-9.
  121. Skellern CY, Rogers Y, O'Callaghan MJ. A parent-com- pleted developmental questionnaire: follow up of ex-premature infants. J Paediatr Child Health 2001;37(2):125-9.
  122. Slaughter JL, Meinzen-Derr J, Rose SR, et al. The effects of gestational age and birth weight on false-positive newborn-screening rates. Pediatrics 2010;126(5):910-6.
  123. Spittle AJ, Orton J, Doyle LW, et al. Early developmental intervention programs post hospital discharge to prevent motor and cognitive impairments in preterm infants. Cochrane Database Syst Rev 2007;(2):CD005495.
  124. Stoelhorst GM, Rijken M, Martens SE, et al. Develop- mental outcome at 18 and 24 months of age in very preterm children: a cohort study from 1996 to 1997. Early Hum Dev 2003;72(2):83-95.
  125. Stolt S, Haataja L, Lapinleimu H, et al. The early lexical development and its predictive value to language skills at 2 years in very-low-birth-weight children. J Commun Disord 2009;42(2):107-23.
  126. Strathearn L, Gray PH, O'Callaghan MJ, et al. Child- hood neglect and cognitive development in extremely low birth weight infants: a prospective study. Pediatrics 2001;108(1):142-51.
  127. Symington A, Pinelli J. Developmental care for promot¬ing development and preventing morbidity in preterm infants. Cochrane Database Syst Rev 2006;(4):CD001814.
  128. Ta BD, Roze E, van Braeckel KN, Bos AF, Rassouli-Kirch- meier R, Hulscher JB. Long-term neurodevelopmental impairment in neonates surgically treated for necrotizing enterocolitis: enterostomy associated with a worse outcome.Eur J Pediatr Surg. 2011;21(1):58-64.
  129. Tooten A, Hoffenkamp HN, Hall RA, Winkel FW, Eliëns M, Vingerhoets AJ, van Bakel HJ. The effectiveness of video interaction guidance in parents of premature infants: A multicenter randomised controlled trial. BMC Pedi- atr.2012; 18;12:76.
  130. Underwood MA, Danielsen B, Gilbert WM. Cost, causes and rates of rehospitalization of preterm infants. J Perinatol 2007;27(10):614-9.
  131. Vickers A, Ohlsson A, Lacy JB, et al. Massage for promoting growth and development of preterm and/or low birth-weight infants. Cochrane Database Syst Rev 2000;(2):CD000390.
  132. Vrijlandt EJ, Boezen HM, Gerritsen J, et al. Respiratory health in prematurely born preschool children with and without bronchopulmonary dysplasia. J Pediatr 2007;150(3):256-61.
  133. Vrijlandt EJ, Gerritsen J, Boezen HM, et al. Gender differences in respiratory symptoms in 19-year-old adults born preterm. Respir Res 2005;6117.
  134. Vrijlandt EJ, Gerritsen J, Boezen HM, et al. Lung function and exercise capacity in young adults born prematurely. Am J Respir Crit Care Med 2006;173(8):890-6.
  135. Wang LW, Wang ST, Huang CC. Preterm infants of educated mothers have better outcome. Acta Paediatr 2008;97(5):568-73.
  136. Wightman A, Schluchter M, Drotar D, et al. Parental protection of extremely low birth weight children at age 8 years. J Dev Behav Pediatr 2007;28(4):317-26.
  137. Wilson SL, Cradock MM. Review: Accounting for prematurity in developmental assessment and the use of age-adjusted scores. J Pediatr Psychol 2004;29(8):641-9.
  138. Woodward IJ, Moor S, Hood KM, et al. Very preterm children show impairments across multiple neurodevel-opmental domains by age 4 years. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed 2009;94(5):F339-F344
  139. Yeo CL, Chan C. Motor development of very low birthweight infants with chronic lung disease - a comparative study. Ann Acad Med Singapore. 2005;34(7):411-6.
  140. Young L, Morgan J, et al. (2012). Nutrient-enriched formula versus standard term formula for preterm infants following hospital discharge. Cochrane Database of Syst Rev 14(3).
  141. Yu JW, Buka SL, McCormick MC, et al. Behavioral problems and the effects of early intervention on eight-year-old children with learning disabilities. Matern Child Health J 2006;10(4):329-38.
  142. Zelkowitz P, et al. Anxiety affects the relationship between parents and their very low birth weight infants. Infant Mental Health Journal 2007;28(3):296-313.
  143. Zelkowitz P, Papageorgiou A, Bardin C, et al. Persistent maternal anxiety affects the interaction between mothers and their very low birthweight children at 24 months. Early Hum Dev 2009;85(1):51-8.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2013

Geplande herbeoordeling  :

De richtlijn heeft een geldigheidsduur van vijf jaar na implementatie, tenzij nieuwe ontwikkelingen of wetenschappelijk onderzoek noodzaak geven de richtlijn eerder te wijzigen en te actualiseren.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlands Centrum Jeugdgezondheid
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
  • Nederlandse Vereniging Van Doktersassistenten
  • ActiZ Organisatie van zorgondernemers Jeugdafdeling
  • De vereniging voor publieke gezondheid en veiligheid in Nederland

Algemene gegevens

Financiering

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van ZonMw in het kader van het programma 'Richtlijnen Jeugdgezondheid'.

 

Samenvatting, overzichtskaart en foldertekst ouders

Er is een handzame samenvatting van de richtlijn ontwikkeld die geraadpleegd kan worden binnen de dagelijkse JGZ-praktijk. De richtlijn kan dan als naslagwerk dienen waarbinnen achtergrond en nadere informatie opgezocht kunnen worden. Ook is een overzichtskaart ontwikkeld, die op een A4 een kort overzicht geeft van de belangrijkste punten binnen de richtlijn. Daarnaast is een foldertekst voor ouders ontwikkeld, die aan­sluit op de aanbevelingen binnen deze richtlijn.

Doel en doelgroep

Het doel van de richtlijn is allereerst het optimaliseren van de (na)zorg aan risicopasge- borenen en hun ouders door middel van uniforme begeleiding en advisering, signalering van mogelijke problemen en tijdige doorverwijzing. Het uiteindelijke doel is het voor­kómen van (secundaire) gezondheids- en ontwikkelingsschade en het op tijd inzetten van gepaste interventies. Om de continuïteit te waarborgen in de (na)zorg voor vroeg en/ of SGA geboren kinderen en hun ouders zijn goede afspraken noodzakelijk tussen JGZ, kinderartsen (follow-uppoliklinieken) en huisartsen. De richtlijn maakt hiertoe gebruik van het rapport van de NVK en AJN 'Samenwerken en afstemmen' (NVK, AJN, 2009) en van verschillende lokale of regionale protocollen.

Daarnaast is een belangrijk doel van de richtlijn het vergroten van de kennis van zorgver­leners in de JGZ (0-4 jaar) omtrent risicopasgeborenen en de nazorg.

 

De JGZ-richtlijn 'Te vroeg en/of small for gestational age (SGA) geboren kinderen' is primair bedoeld voor (jeugd)artsen, (jeugd)verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en doktersassistenten werkzaam in de JGZ (vooral met de doelgroep 0-4 jaar). De richtlijn is tevens bestemd voor andere professionals die betrokken zijn bij de nazorg van vroeg en/ of SGA geboren kinderen en hierin samenwerken met de JGZ. Hierbij zijn voornamelijk de overdracht door de kinderarts aan de JGZ en de eventuele overdracht vanuit de JGZ 0-4 jaar aan de JGZ 4-19 jaar van belang, evenals de communicatie en terugverwijzing vanuit de JGZ naar de kinderarts.

Samenstelling werkgroep

Participerende verenigingen/organisaties

  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)
  • Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN)
  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)
  • Vereniging van Ouders van Couveusekinderen (VOC)
  • Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NVDA)
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV)
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)
  • Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)
  • Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA)
  • Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW)
  • Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF)

 

Bij de ontwikkeling van de richtlijn is gewerkt met een kerngroep en een werkgroep.

De kerngroep is een kleine groep, die het uitvoerende werk heeft gedaan. Hierin zijn de jeugdgezondheidszorg en de kindergeneeskunde vertegenwoordigd, met daarbij tevens de belangrijkste aanpalende disciplines.

De werkgroep is een brede groep, waarin alle betrokken organisaties vertegenwoordigd

zijn. Deze is ingesteld om de producten van de kerngroep te becommentariëren. De brede werkgroep is op een aantal momenten gedurende het hele proces van richtlijn­ontwikkeling betrokken geweest: bij het vaststellen van de uitgangsvragen en voor commentaar van de conceptrichtlijn in verschillende stadia. Betrokkenheid van de werk­groep heeft tevens als doel het creëren van draagvlak.

 TNO en de Orde van Medisch Specialisten (OMS) traden op als adviseurs en hebben de organisatie en de wetenschappelijke onderbouwing van deze richtlijn verzorgd.

 

Werkgroep

  • Mw. S.P. Verloove-Vanhorick (voorzitter)
  • Mw. N. Heerdink, arts maatschappij en gezondheid (AJN)
  • Mw. H. Duys, nurse-practitioner jeugdgezondheidszorg (V&VN)
  • Mw. S. Veen, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. N.K.S. de Vries, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. A.G. van Wassenaer-Leemhuis, kinderarts (NVK)
  • Dhr. M. Hofkamp, kinderarts (NVK)
  • Dhr. G. van Steenbrugge, directeur VOC Mw. D. Mooij-Kiebert (V&VN)
  • Mw. Y. van Straten, doktersassistente jeugdgezondheidszorg (NVDA)
  • Mw. M. Beentjes, verloskundige (KNOV)
  • Mw. C. de Groot, gynaecoloog (NVOG)
  • Dhr. D. Oepkes, gynaecoloog (NVOG)
  • Mw. E. Sigmond, orthopedagoog (NVO)
  • Mw. B. Houtzager, ontwikkelingspsycholoog (NIP)
  • Mw. A. Janssen, kinderfysiotherapeut, fysiotherapiewetenschapper (KNGF)
  • Dhr. W.J. IJspeert, kinderrevalidatiearts (VRA)
  • Mw. S. Haafkes, maatschappelijk werkster (NVMW)
  • Mw. S. de Groot, (pre)logopedist (NVLF)

 

Kerngroep

  • Mw. S.P. Verloove-Vanhorick (voorzitter)
  • Mw. N. Heerdink, arts maatschappij en gezondheid (AJN)
  • Mw. H. Duys, nurse-practitioner jeugdgezondheidszorg (V&VN)
  • Mw. S. Veen, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. N.K.S. de Vries, kinderarts-neonatoloog (NVK)
  • Mw. A.G. van Wassenaer-Leemhuis, kinderarts (NVK)
  • Dhr. M Hofkamp, kinderarts (NVK)
  • Dhr. G. van Steenbrugge, directeur VOC Mw. D. Mooij-Kiebert (V&VN)

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Hulpmiddelen voor implementatie

Op basis van de (concept)richtlijn werden kernelementen en meetbare proces-indica- toren opgesteld voor gebruik in het vervolgtraject van proefimplementatie, effectonderzoek en evaluatie, en voor het registreren in het elektronische dossier.

 

Proefimplementatie

Er heeft een regionale proefimplementatie van de conceptrichtlijn plaatsgevonden in Amsterdam, waar zes JGZ-teams van de GGD Amsterdam deelnamen uit de omgeving van de twee deelnemende ziekenhuizen (het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis). De proefimplementatie liep van februari tot mei 2012. Over de ervaringen van de JGZ en ziekenhuizen met het werken met de richtlijn is een TNO- rapport geschreven. Vervolgens is de richtlijn aangepast.

Werkwijze

Bij het uitwerken van de inhoud van de richtlijn en het beantwoorden van de uitgangs- vragen is waar mogelijk gebruikgemaakt van bewijs verkregen uit wetenschappelijk onderzoek. Waar (nog) geen wetenschappelijk bewijs gevonden werd, is uitgegaan van best practice en van de mening van de deskundigen uit de kern- en werkgroep.

 

Literatuuronderzoek

Aan de hand van specifieke zoektermen werd met hulp van de informatiespecialisten van TNO Child Health en de Orde van Medisch Specialisten gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische database Medline en voor één uitgangsvraag ook in PsycINFO. De literatuursearch richtte zich op de periode 2000 tot 2010. Indien nodig werd aanvullend gezocht naar studies. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT's). Bij afwezigheid van RCT's werd verder gezocht naar prospectieve vergelijkende gecontroleerde onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onder­zoeken. De taal werd gelimiteerd tot Nederlands en Engels, tenzij anders vermeld (voor de zoekstrategieën zie aanverwant product 'Literatuursearch'.

De gevonden literatuur is aan een uitgangsvraag toegekend door op de trefwoorden van de artikelen te zoeken. Hieruit volgde per uitgangsvraag een lijst met abstracts. Per uitgangs­vraag zijn de abstracts door twee kerngroepleden beoordeeld op relevantie voor het beant­woorden van de uitgangsvraag. Dit resulteerde in een overzichtstabel per uitgangsvraag, die vervolgens is besproken met de kerngroepleden. De geselecteerde artikelen zijn beoordeeld op hun methodologische kwaliteit. Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld. Nadat het literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden zijn nog artikelen gepubliceerd die relevant waren voor deze richtlijn (vanaf 2010) of toegevoegd op advies van de werkgroep. Deze zijn beoordeeld op relevantie en volgens onderstaande EBRO-methode en vervolgens alsnog toegevoegd aan deze richtlijn.

Beoordeling van literatuur werd gedaan aan de hand van de EBRO-methode. Individuele studies werden beoordeeld op onderzoeksopzet/design. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau van studies bepaald volgens de classificatie in tabel 1 en 2.

 

Tabel 1. EBRO-indeling van de kwaliteit van individuele studies

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbel-blind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een 'gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad.

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor 'confounding' en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort-onderzoek).

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

D

Mening van deskundigen.

 

Tabel 2. Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau Al of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

1 onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

 

Knelpuntenanalyse: focusgroepen

De ontwikkeling van de richtlijn startte met een knelpuntenanalyse door middel van diverse focusgroep gesprekken met zowel de Vereniging van Ouders van Couveusekin- deren (VOC) als met zorgverleners. De resultaten uit focusgroep gesprekken met ou­ders van te vroeg geboren kinderen over de knelpunten bij de (na)zorg van hun kind zijn daarbij gebruikt (Van der Pal & Buitendijk 2009). Daarnaast zijn in november 2009 twee aanvullende focusgroep gesprekken met vertegenwoordigers uit diverse disciplines gehouden. Het eerste gesprek vond plaats met afgevaardigden namens de KNGF, AJN, NIP, V&VN, NVO, NVMW en NVLF (logopedisten). Het tweede focusgroep gesprek vond plaats met afgevaardigden van de NVK (kinderartsen), KNOV (verloskundigen) en NVLF (logopedisten). De knelpunten zijn samengevat en de uitgangsvragen van de richtlijn zijn hieraan aangepast.

 

Consensusvorming: Synmind

Op twee momenten in het ontwikkelingstraject is gebruikgemaakt van Synmind, een webbased methode voor discussie en consensusvorming (modified Delphi-methode), met als doel het proces van consensusvorming tussen de werkgroepleden transparant en gestructureerd te laten verlopen. Met behulp van Synmind werden werkgroepleden binnen een periode van enkele weken geconsulteerd over de door de kerngroep voor­gestelde uitgangsvragen (eerste ronde) en conceptaanbevelingen (tweede ronde).

Via Synmind konden werkgroepleden hun mening geven en op elkaar reageren. Deze werkwijze maakt de manier waarop de aanbevelingen tot stand komen meer transparant en gestructureerd: reacties van experts staan op schrift en worden bewaard. Door­dat deelnemers op een kwantitatieve schaal aangaven in hoeverre zij het eens waren met een aanbeveling en dit grafisch werd weergegeven (spinnenwebgrafieken), was in één oogopslag te zien in welke mate er consensus bestond over een uitgangsvraag of aanbeveling. Op deze manier konden snel die uitgangsvragen of aanbevelingen worden geïdentificeerd waarvoor breed draagvlak bestond en die welke aanpassing behoefden. Omdat deelnemers hun score motiveerden met argumenten, was ook direct zichtbaar waarom deelnemers het al dan niet eens waren met een aanbeveling. Op basis van de resultaten van deze consultatie werden de uitgangsvragen en aanbevelingen bijgesteld.

De samenvatting van de Synmind-discussie is op te vragen bij de afdeling Ondersteu­ning Professionele Kwaliteit van de Orde van Medisch Specialisten.

 

Commentaarronde

De richtlijn is ter becommentariëring voorgelegd aan de deelnemende beroepsgroepen en de patiëntenorganisatie (VOC). De commentaren zijn door de werkgroep verwerkt.