Vitiligo

Initiatief: NVDV Aantal modules: 13

Vitiligo bij kinderen

Uitgangsvraag

Vitiligo bij kinderen.

Aanbeveling

Voor kinderen met vitiligo moet terughoudendheid betracht worden met betrekking tot eventuele therapieën.

 

Voor kinderen met uitgebreide vitiligo kan therapie met smalspectrum UVB therapie toegepast worden. Psychosociale begeleiding is noodzakelijk in geselecteerde gevallen.

Overwegingen

Behandeling van vitiligo met corticosteroïden kan gecompliceerd worden door atrofie, telangiëctasieën, corticosteroïdgeïnduceerde acné en hypertrichose. De behandeling van smalspectrum UVB heeft voorbijgaande bijwerkingen zoals jeuk en droge huid.

Omdat niet alle kinderen ‘last’ hebben van de pigmentstoornis hoeven lang niet alle kinderen te worden behandeld.

Indien er voor een lokaal corticosteroïd wordt gekozen is de werkgroep van mening dat in eerste instantie het zwakst nog werkzame corticosteroïd wordt gekozen. Analoog aan de resultaten bij de volwassen studies valt de eerste keus op een klasse 3 corticosteroïd.

Vanwege het carcinogene risico op lange termijn dient bij kinderen tijdens smalspectrum UVB therapie waar mogelijk, het ‘huidsparend beleid’ te worden toegepast. Dit houdt in dat alleen de lichaamsdelen met vitiligo worden belicht; overige delen worden bedekt met kleding.

Onderbouwing

Niveau 3

Het aantal klinische studies bij kinderen met vitiligo is zeer gering. Bovendien zijn de gevonden studies van matige kwaliteit. Voor het bepalen van effectiviteit is daarom grote voorzichtigheid op zijn plaats. Kinderen met gelokaliseerde vitiligo lijken in een deel van de gevallen goed te reageren op een lokaal corticosteroïd. Kinderen met uitgebreide vitiligo lijken baat te hebben bij behandeling met smalspectrum UVB.

 

C         Khalid,13 Njoo,14

De meta-analyse door Njoo et al. over niet-chirurgische repigmentatie therapieën heeft laten zien dat er nog maar weinig therapeutische onderzoeken zijn verricht bij kinderen met vitiligo.1 Uit een vragenlijststudie gehouden onder 1061 patiënten kwam naar voren dat bij 25% de vitiligo vóór de leeftijd van 10 jaar, bij 50% vóór de leeftijd van 20 jaar en bij 95% vóór de leeftijd van 40 jaar was begonnen.2 Van de totale populatie van patiënten met vitiligo zijn tussen de 23% en 26% kinderen onder de 12 jaar.3,4 We hebben hier dus te maken met een substantiële subgroep van patiënten die speciaal aandacht behoeft. Kinderen met vitiligo kennen ook psychosociale problemen.5-7

In deze module wordt een overzicht gegeven van de therapeutische studies die bij kinderen met vitiligo zijn verricht. Hierbij werd dezelfde methodologie gevolgd als bij de niet-chirurgische behandelingen (zie module ‘Niet-chirurgische behandelingen’). Op basis van de resultaten van deze literatuurstudie zal een advies worden gegeven over het behandelbeleid bij kinderen met vitiligo.

 

Kenmerken van de geïncludeerde studies (zie Tabel A onder kopje ‘Evidence tabellen)

Slechts 7 klinische trials werden er gevonden waarbij uitsluitend kinderen werden bestudeerd.8-14 Er dient te worden opgemerkt dat kinderen ook aan verschillende studies bij volwassenen hebben meegedaan. De gegevens van deze studies zijn niet bruikbaar omdat door de auteurs niet specifiek werd vermeld hoe de kinderen op de behandeling hebben gereageerd. De in deze module beschreven analyse is dus gebaseerd op de eerder vermelde 7 studies.

De meeste behandelingen zijn niet effectief gebleken of hebben bij kinderen zoveel bijwerkingen dat ze in Nederland niet toegepast worden. Dat geldt o.a. voor trimethylpsoraleen met zonlicht of UVA, phenylalanine plus UVA, orale corticosteroïden en topicale PUVASOL. Er blijven slechts twee studies over; één over lokale corticosteroïd (klasse 4) bij gelokaliseerde vitiligo en één studie met smalspectrum UVB bij uitgebreide vitiligo.13,14

 

Effectiviteit

Een behandeling werd in alle studies als succesvol beschouwd wanneer meer dan 75% repigmentatie van het gedepigmenteerde oppervlak was waargenomen.

 

Repigmentatie

  • clobetasol propionaat 0,05 % (klasse 4 corticosteroïd)

          Bij 41% van het aantal patiënten werd een succesvolle behandeling bereikt.

  • UVB smalspectrum

          Bij 51% van het aantal patiënten werd een succesvolle behandeling bereikt.

Beide studies zijn echter niet gecontroleerd en hebben dus een geringe bewijskracht.

 

Duur van de repigmentaties

De remissieduur is bij geen enkele van de gevonden studie vermeld. Het is dus onduidelijk of de verkregen repigmentatie na stoppen van de studie is gebleven of weer verdween.

 

Kwaliteit van leven

Bij de studie met smalspectrum UVB werd ook het effect van de behandeling bestudeerd op de kwaliteit van leven van de kinderen. Door middel van een vragenlijst naar de kwaliteit van leven (Children’s Dermatology Life Quality Index [CDLQI]), is gebleken dat de kwaliteit van leven van de kinderen significant verbetert na beëindigen van de behandeling. Interessant was ook de bevinding dat de gemiddelde CDLQI score bij deze kinderen met vitiligo niet significant verschilde van de gemiddelde CDLQI score van een eerdere studie waarbij kinderen met psoriasis, atopisch eczeem en acné waren betrokken. Dit geeft aan dat de kwaliteit van leven van kinderen met vitiligo op een vergelijkbare manier verstoord is als die van kinderen met andere chronische huidziekten.

 

Tacrolimus 0.1% zalf compared to placebo for childhood vitiligo ( kinderen waren 2-16 haar oud, met vitiligo vulgaris minimaal 20% van de BSA) 

Patient or population: kinderen met vitiligo (kinderen waren 2-16 haar oud, met vitiligo vulgaris minimaal 20% van de BSA) 
Intervention: Tacrolimus 0.1% zalf 
Comparison: placebo 
Ho 2011

Outcomes

Illustrative comparative risks* (95% CI)

Relative effect
(95% CI)

No of Participants
(studies)

Quality of the evidence
(GRADE)

Comments

Assumed risk

Corresponding risk

 

Placebo

Tacrolimus 0.1% zalf

       

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad in het gezicht: verslechtering 
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 0.05 
(0 to 0.81)

60 
(1 study)

⊕⊕⊝⊝ 
low1,2

5.6% in de tacrolimus groep en 31% in de placebo groep had verslechtering in repigmentatiegraad.

310 per 1000

16 per 1000 
(0 to 251)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad in het gezicht: geen verandering 
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 0.75 
(0.34 to 1.63)

60 
(1 study)

⊕⊝⊝⊝ 
very low1,2,3

8.3% in de tacrolimus groep en 36% in de placebo groep had geen verandering in repigmentatiegraad.

345 per 1000

259 per 1000 
(117 to 562)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad in het gezicht: <50% gedeeltelijke clearing 
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 0.94 
(0.3 to 2.9)

60 
(1 study)

⊕⊝⊝⊝ 
very low1,2,3

28% in de tacrolimus groep en 16.7% in de placebo groep had <50% gedeeltelijke clearing in repigmentatiegraad.

172 per 1000

162 per 1000 
(52 to 500)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad in het gezicht: >50% gedeeltelijke clearing 
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 2.81 
(1.17 to 6.74)

60 
(1 study)

⊕⊕⊝⊝ 
low1,2

36% in de tacrolimus groep en 16.7% in de placebo groep had > 50% gedeeltelijke clearing in repigmentatiegraad.

172 per 1000

484 per 1000 
(202 to 1000)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad in het gezicht: complete clearing 
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 6.56 
(0.35 to 121.80)

60 
(1 study)

⊕⊝⊝⊝ 
very low1,2,3

22% in de tacrolimus groep en 0% in de placebo groep had complete clearing in repigmentatiegraad.

   

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad niet in het gezicht: verslechtering 
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 1.09 
(0.42 to 2.87)

60 
(1 study)

⊕⊝⊝⊝ 
very low1,2,3

16.7% in de tacrolimus groep en 20% in de placebo groep had verslechtering in repigmentatiegraad.

207 per 1000

226 per 1000 
(87 to 594)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad niet in het gezicht: geen verandering
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 0.44 
(0.24 to 0.82)

60
(1 study)

⊕⊕⊝⊝
low1,2

22% in de tacrolimus groep en 64.4% in de placebo groep had geen verandering in repigmentatiegraad.

655 per 1000

288 per 1000
(157 to 537)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad niet in het gezicht: <50% gedeeltelijke clearing
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 1.50 
(0.55 to 4.05)

60
(1 study)

⊕⊝⊝⊝
very low1,2,3

22% in de tacrolimus groep en 15.6% in de placebo groep had <50% gedeeltelijke clearing in repigmentatiegraad.

172 per 1000

259 per 1000
(95 to 698)

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad niet in het gezicht: >50% gedeeltelijke clearing
repigmentatie percentage ( vijf niveaus: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 8.44 
(0.47 to 150.15)

60
(1 study)

⊕⊝⊝⊝
very low1,2,3

26% in de tacrolimus groep en 0% in de placebo groep had > 50% gedeeltelijke clearing in repigmentatiegraad

   

Proportie patiënten waarvan repigmentatiegraad niet in het gezicht: complete clearing
repigmentatie percentage ( vijf niveau's: verslechtering, geen verandering, <50% gedeeltelijke clearing, >50% gedeeltelijke clearing en complete clearing)

Study population

RR 6.56 
(0.35 to 121.80)

60
(1 study)

⊕⊝⊝⊝
very low1,2,3

13% in de tacrolimus groep en 0% in de placebo groep had <50% gedeeltelijke clearing in repigmentatiegraad.

   

Repigmentatie type ( perifolliculair, marginal, diffuus of gemixd) - not measured

See comment

See comment

Not estimable

-

See comment

54% in de tacrolimus groep had diffuse repigmentatie en 37% in de placebo groep had folliculaire repigmentatie.

Bijwerkingen
Anamnese en lichamelijk onderzoek

Study population

RR 0.94 
(0.46 to 1.91)

60
(1 study)

⊕⊝⊝⊝
very low1,2,3

23% in de tacrolimus groep had bijwerkingen, voornamelijk irritatiereacties. 1 patiënt had folliculitis. 
33% in de placebo groep had bijwerkingen, meeste irritatiereacties.

345 per 1000

324 per 1000
(159 to 659)

   

*The basis for the assumed risk (e.g. the median control group risk across studies) is provided in footnotes. The corresponding risk (and its 95% confidence interval) is based on the assumed risk in the comparison group and the relative effect of the intervention (and its 95% CI).

CI: Confidence interval; RR: Risk ratio;

 
  1. 1 - Njoo MD, Spuls Ph I, Bos JD, Westerhof W, Bossuyt PMM. Nonsurgical repigmentation therapies in vitiligo. Meta-analysis of the literature. Arch Dermatol 1998; 134: 1532-40.
  2. 2 - Westerhof W, Bolhaar B, Menke HE, Harper JI. Resultaten van een enquête onder vitiligo patiënten. Ned Tijdschr Dermatol Venereol 1996; 6: 100-5.
  3. 3 - Halder RM, Grimes PE, Cowan CA, Enterline JA, Chakrabarti SG, Kenney, JA Jr. Childhood vitiligo. J Am Acad Dermatol 1987; 16: 948 54.
  4. 4 - Jaisankar TJ, Baruah MC, Garg BR. Vitiligo in children. Int J Dermatol 1992; 31: 621 3.
  5. 5 - Porter J, Hill-Beuf A, Nordlund JJ, Lerner AB. Psychological reaction to chronic skin disorders. A study of patients with vitiligo. Gen Hosp Psychiatry 1979; 1: 73-7.
  6. 6 - Hill-Beuf A, Porter JDR. Children coping with impaired appearence: social and psychologic influences. Gen Hosp Psychiatry 1984; 6: 294-301.
  7. 7 - Lacour JP. Vitiligo in children. A serious psychological repercussion, in spite of its harmlessness. Rev Prat Med Gen 1994; 8: 37 44.
  8. 8 - Sehgal VN. Oral trimethylpsoralen in vitiligo in children: a preliminary report. Br J Dermatol 1971; 85: 454-6.
  9. 9 - Ruiz Maldonado R, Tamayo Sanchez L. 4,5,8 trimethylpsoralen in vitiligo. Controlled study of its therapeutic and toxic effect in children. Actas Dermo-Sifiliograficas 1975; 66: 513-26.
  10. 10 - Theodoridis A, Tsambaos D, Sivenas C, Capetanakis J. Oral trimethylpsoralen in the treatment of vitiligo. Acta Derm Venereol 1976; 56: 253-6.
  11. 11 - Schulpis CH, Antoniou C, Michas T, Strarigos J. Phenylalanine plus ultraviolet light: preliminary report of a promising treatment for childhood vitiligo. Ped Dermatol 1989; 6: 332-5.
  12. 12 - Pasricha JS, Khaitan BK. Oral mini pulse therapy with betamethasone in vitiligo patients having extensive or fast-spreading disease. Int J Dermatol 1993; 32: 753-7.
  13. 13 - Khalid M, Mujtaba G, Haroon TS. Comparison of 0.05% clobetasol propionate cream and topical PUVASOL in childhood vitiligo. Int J Dermatol 1995; 34: 203-5.
  14. 14 - Njoo MD, Bos JD, Westerhof W. Treatment of generalized vitiligo in children with narrowband (TL-01) UV-B radiation therapy. J Am Acad Dermatol 2000; 42: 245-53.

Tabel A. Overzicht klinische trials bij kinderen met vitiligo

Auteur

jaar

RCT*

Vergelijkend oz

Behandeling

Opeen-volgende patiënten

N pat.

(leeftijd)

Type vitiligo

succespercentage

genees-middel
> 75% repig-mentatie

Succes rate

placebo

Duur remissie

Duur therapie

Uitvallers (N /totaal)

Reden uitval

 

Bijwerking beschreven

Sehgal8

1971

-

-

orale TMP + zon (5-10 mg 1X daags)

?

12

(3-12 j)

Variabel

vulg = 2

focal = 8

segm = 2

3/12 = 25%

nvt

?

24 weken

0

nvt

N

Ruiz-Maldonado9

1975

R-

B+

Placebo gecontroleerd

1. orale TMP + zon of artific UVA

2. placebo+ zon of artific UVA

?

1.  25

2.  22

(2 – 15 j)

 

Vulgaris

16/25 = 64%

8/22= 36%

?

3-18 maanden

0

nvt

J

Theodoridis10

1976

-

-

orale TMP +  zon

?

18

(4-12 j)

variabel

18/18=100%

nvt

Na 18 mnd recidief bij 1/18

6 maanden

0

nvt

N

Schulpis11

1989

-

 

-Phe + UVA

(100 mg/kg)

3-4 mths

?

13

(9-15j)

focalis

6/13 = 46%

nvt

?

12 maanden

0

nvt

N

Pasricha12

1993

-

-

Orale corticosteroïden in pulstherapie

?

9 (4-13j)

Actieve vitiligo, variabel type

1/9 = 11%

nvt

?

6-35 maanden

0

nvt

J

Khalid13

1995

-

vergelijkend

1. topicale PUVASOL (8-MOP)

2. clobetasol propionaat 0.1%

?

1.  25

2.  25

( < 12 j)

Focalis

(< 20% vitiligo)

1. 2/23 = 9%

2. 9/22 = 41%

nvt

?

6 maanden

5

onbekend

J

Njoo14

2000

-

-

UVB smalspectrum 2X per week

J

51

vulgaris

27/51= 53%

?

12 maanden

0

nvt

N

J

 

R = random, B = blindering

TMP = tri methoxy psoralen

UVA = ultra violet A

Phe = phenyl alanine

PUVASOL = psoralen + natuurlijk zonlicht

 

8 MOP = 8 methoxy psoralen

UVB = ultra violet B

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 16-06-2016

Laatst geautoriseerd  : 16-06-2016

Geplande herbeoordeling  :

In 2005 is de eerste richtlijn Vitiligo opgesteld door een daartoe geïnstalleerde werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. Deze richtlijn is in 2015-16 herzien, omdat de richtlijn uit 2005 op onderdelen was verouderd. Er is gekozen voor een gedeeltelijke herziening in de wetenschap dat er enkele nieuwe bevindingen in de literatuur waren verschenen (expert knowledge). De richtlijn is vervolgens vastgesteld in de algemene ledenvergadering. De richtlijn vertegenwoordigt de geldende professionele standaard ten tijde van de opstelling van de richtlijn. De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie

Algemene gegevens

De richtlijn is tot stand gekomen met methodologische ondersteuning van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO) en met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)'.

Doel en doelgroep

Uit de literatuur blijkt dat behalve psychologische en sociale begeleiding en adviezen tegen zonverbrandingen verschillende behandelingen aan de vitiligopatiënt kunnen worden aangeboden:

  • Locale applicatie van corticosteroïden
  • Belichting met ultraviolet licht
  • (verdere) Depigmentatie
  • Autologe transplantatie
  • Combinatie van 2 of meer van bovenstaande behandelvormen.

 

Het doel van deze richtlijn is om de wetenschappelijke stand van zaken te presenteren met betrekking tot bovengenoemde therapieën. Verder is het doel een handvat te bieden aan de dermatoloog, zodat deze aan iedere individuele vitiligopatiënt in overleg met hem of haar, een op maat gesneden advies kan geven, variërend van niets doen via psychosociale begeleiding tot een van de andere hierboven genoemde therapie mogelijkheden.

Samenstelling werkgroep

Werkgroepleden modulaire herziening 2015

Vereniging

Dhr. Dr. M.W. Bekkenk (voorzitter)

NVDV

Mw. Dr. N.A.C. van Geel

Universitair Ziekenhuis Gent

Dhr. Dr. A. Wolkerstorfer

NVDV

Mw. Dr. C Vrijman

NVDV

Dhr. Dr. J.P.W. van der Veen

NVDV

Dhr. Dr. M.D. Njoo

NVDV

Dhr. Dr. J.J.E. van Everdingen

Directeur NVDV

Mw. Drs. L. Nieuweboer-Krobotová

NVDV

Mw. Drs. J.E. Lommerts

NVDV

Dhr. Dr. R. Speeckaert

Universitair Ziekenhuis Gent

Dhr. P.A. Monteiro

Voorzitter LVVP

Mw. A. Goedbloed

LVVP

Mw. Drs. S.A.T. Karsch (secretaris)

Arts-onderzoeker richtlijnen NVDV

Mw. Drs. E. Burkink (secretaris)

Arts-onderzoeker richtlijnen NVDV

 

Werkgroepleden versie 2005

 

Dr. H.E. Menke, dermatoloog (voorzitter)

St. Fransiscus Gasthuis, Rotterdam

Dhr. Dr. J.J.E. van Everdingen

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, adjunct-directeur medisch specialistische kwaliteit, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht

Mw. dr. N.A.C. van Geel

Universitair Ziekenhuis Gent

Prof.dr. J.M.A.D. Naeyaert

Universitair Ziekenhuis Gent

Dr. M.D. Njoo

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam

Dr. V. Sigurdsson

Universitair Medisch Centrum, Utrecht

Dr. W. Westerhof

Nederlands Instituut voor Pigmentstoornissen, Amsterdam

Drs. F. Meulenberg (secretaris)

NVDV

Inbreng patiëntenperspectief

Mening van de Landelijke Vereniging voor Vitiligo-Patiënten

 

Uit een groeiende behoefte aan informatie en lotgenotencontact is in januari 1990 de Landelijke Vereniging voor Vitiligo-Patiënten (LVVP) opgericht. De vereniging heeft zich ten doel gesteld de belangen van de vitiligopatiënt te behartigen in de meest ruime zin. Leden ontvangen informatie via de Nieuwsbrief, een eigen uitgave van de LVVP die vier keer per jaar uitkomt. Ook kunnen zij de lotgenotenbijeenkomsten en themabijeenkomsten bezoeken die regelmatig verspreid over het land worden georganiseerd. De vereniging heeft inmiddels ongeveer 2.000 leden in Nederland en Vlaanderen.

Onderdeel van de eerdergenoemde ruime doelstelling is het bevorderen van een goed begrip tussen patiënt en behandelend arts. Helaas is het vandaag de dag toch nog zo dat de meeste huisartsen, zichtbaar of niet, hun schouders ophalen bij het constateren van vitiligo. De patiënt krijgt in dat geval te horen dat verwijzing geen zin heeft en dat de dermatoloog vast dezelfde mening zal zijn toegedaan, ofwel: ‘leer er maar mee leven, er is niets aan te doen.’

 

Waarom is begrip, verwijzing en informatie waardevol?

Hier ligt een taak! Voor de LVVP én de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. Iedere arts dient op de hoogte te zijn van de mogelijkheden zodat hij de patiënt in ieder geval doorverwijst naar de specialist. Dit is beter voor elke vitiligopatiënt, ongeacht of er uiteindelijk zal worden behandeld of niet. De huisarts neemt de patiënt serieus, geeft aan dat in alle gevallen van vermoeden van vitiligo hij doorverwijst, zodat een dermatoloog alle opties kan voorleggen aan de patiënt. De patiënt kan dan zelf de keus maken, maar dan onderbouwd, of hij er zó mee wil leven. De patiënt hoort de diagnose en zal dit op zich (moeten) laten inwerken. Hierna zal hij willen weten wat er aan te doen is. De dermatoloog zal op basis van het type, uitgebreidheid, beloop, etc. uitleggen welke mogelijkheden er zijn, wat dit van de patiënt vraagt (tijd, motivatie) en wat de kansen op recidief en positief resultaat zijn. De patiënt zou dan kunnen afhaken en beginnen met het accepteren van de situatie en de vitiligo ‘een plekje geven’.

Deze acceptatie zal ‘vollediger’ zijn, definitiever ook, dan wanneer de patiënt niet uitvoerig geïnformeerd zou zijn, bijvoorbeeld na afwijzing bij de huisarts. Het onbevredigde gevoel dat een patiënt, zonder eerst door iemand serieus te zijn voorgelicht, heeft, maakt dat hij zich jarenlang blijft afvragen of hij niet toch iets moet ondernemen om de vitiligo te gaan behandelen. Hij kan de situatie toch niet laten rusten, want hij weet niet wat er mogelijk geweest zou zijn.

 

Waarom is behandeling waardevol?

Een grote groep patiënten ervaart vitiligo als een aandoening die opvalt, ontsiert, onzekerheid geeft, lastig is omdat het snel verbrandt, onbegrip geeft en ongevraagd op zijn pad is gekomen; allemaal redenen waarom de patiënt er van af zou willen. De ene patiënt heeft daar wel meer (tijd, geld, ongemak) voor over dan de ander, wat ook nog beïnvloed wordt door de verwachtingen van een eventuele behandeling. Juist om de psychische gevolgen van deze zichtbare chronische aandoening te minimaliseren is het inzicht in het bovenstaande van belang. De buitenstaander (huisarts, dermatoloog, familie, vrienden en verdere omgeving) ofwel iedereen zonder vitiligo, zou begrip moeten hebben voor de impact van een huidaandoening als vitiligo. Dat is veel gevraagd, maar niet voor niets een doelstelling van de LVVP. Maar juist de persoon tot wie de vitiligopatiënt zich wendt met deze aandoening, de arts, zal hem in ieder geval serieus moeten nemen en begrip moeten tonen. Deze houding is cruciaal in de verwerking van de diagnose. De dermatoloog wordt gezien als iemand die moet begrijpen wat vitiligo met iemand doet. Als hij dat niet laat blijken kan de patiënt zich onbegrepen terugtrekken en zelfs in een sociaal isolement raken.

De LVVP wil er met klem op aandringen dat de patiënt recht heeft op volledige informatie. Iedere dermatoloog dient met de patiënt alle mogelijkheden vooraf te bespreken, alsmede de positieve én negatieve ervaringen en resultaten. Binnen die mogelijkheden en met die informatie is de keus aan de patiënt! Niet de arts of verzekeringsmaatschappij.

 

Het bestuur van de Landelijke Vereniging voor Vitiligo Patiënten

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Vraagstelling

Op grond van een analyse van de medische literatuur met betrekking tot therapiestudies heeft de werkgroep op pragmatische gronden vitiligopatiënten onderverdeeld in 2 groepen, te weten: patiënten met uitgebreide vitiligo (hierbij is meer dan 20 % van het huidoppervlak gedepigmenteerd) en patiënten met locale vitiligo (waarbij minder dan 20% van het huidoppervlak is gedepigmenteerd). De volgende vraagstellingen zijn geformuleerd:

  1. Wat is de effectiviteit van topicale corticosteroïden bij uitgebreide en locale vitiligo? (zie module: Niet chirurgische behandeltechnieken).
  2. Wat is de effectiviteit van UVB en van PUVA bij uitgebreide en locale vitiligo? (zie module: Niet chirurgische behandeltechnieken).
  3. Wat is de effectiviteit van depigmentatie therapie?(zie module: Niet chirurgische behandeltechnieken)
  4. Wat is de effectiviteit van chirurgische behandeling, dat wil zeggen diverse vormen van autologe transplantatie van pigmentcellen, bij uitgebreide en locale vitiligo? (zie module: Chirurgische behandeltechnieken).

 

De herziening werd geschreven aan de hand van de volgende uitgangsvragen:

  1. Zijn TIMS effectief? (zowel op korte als lange termijn)
  2. Wat zijn de bijwerkingen?
  3. Is de effectiviteit afhankelijk van de lokalisatie van de laesie?
  4. Wat is de plek van TIMS? Voor of na corticosteroïden (hoe verhoudt de effectiviteit zich)?

 

Werkwijze

De werkwijze van de werkgroep was als volgt: allereerst werd het onderwerp afgebakend door te omschrijven welke vormen van behandeling in de richtlijn zouden worden besproken. Vervolgens werden binnen de werkgroep de taken verdeeld. Een ieder nam een bepaald onderdeel op zich en verzamelde daarover gegevens via computersearches, deels verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en via eigen literatuuronderzoek. Daarbij werd zo veel mogelijk oorspronkelijke literatuur verzameld en beoordeeld aan de hand van tevoren opgestelde criteria. 

 

De aanpassing van de tekst van de modules 'Chirurgische behandeltechnieken' is gebaseerd op een cochrane review uit 2015 en de Britse en Europese richtlijnen. De cochrane review beantwoordt de uitgangsvraag gesteld in die module. De werkgroep heeft de cochrane review kritisch beoordeeld en geen reden gevonden om deze te nuanceren.

 

Voor het aanpassen van de tekst van de module over diagnostiek is geen systematische search verricht en werden er geen evidence tabellen volgens de GRADE methode gemaakt. De tekst is gebaseerd op basis van literatuur uit de database Pubmed. Er is gebruikt gemaakt van prevalentie studies, reviews, een systematische review en mening van deskundigen.
De tekst van de module 'Niet chirurgische behandeltechnieken' werd geschreven op basis van literatuur uit de database PubMed, deze werd verkregen middels een systematische search, en de GRADE procedure

 

Wetenschappelijke bewijsvoering

De gevonden literatuur werd kritisch beoordeeld en ter vergadering besproken. Voor zover mogelijk werd gebruikgemaakt van gegevens uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Waar dit onvoldoende of afwezig was, werden de aanbevelingen gebaseerd op de ervaring of mening van de werkgroepleden. Er werd naar gestreefd de waarde van de literatuurgegevens transparant weer te geven. Hiervoor werd gebruikgemaakt van de indeling in tabel 1.

 

Tabel 1. Indeling van onderzoeksresultaten naar de mate van bewijskracht per gepubliceerde studie

A1

Systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van de afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang en consistentie

B

Gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohort-onderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Na bespreking in de werkgroep werden op basis van de beschikbare gegevens conclusies geformuleerd, die werden ingedeeld in verschillende niveaus, afhankelijk van de mate van bewijs van de beschikbare literatuur over het deelonderwerp (tabel 2).

 

Tabel 2. Niveau van de conclusie op basis van de literatuuranalyse

1

Gebaseerd op 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

Gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B, of op onderzoek van niveau C

4

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Literatuurbeoordeling en effectiviteitsanalyse

Betreffende topicale steroïden en betreffende UVB en PUVA

Methode literatuursearch

Hierbij is gebruik gemaakt van het Medline - bestand van de National Library of Medicine en EMBASE (Elsevier Science B.V., Amsterdam), waarbij publicaties over klinische studies bij vitiligo zijn opgevraagd tot en met januari 2004. Als trefwoorden (zowel synoniemen als afgeleiden) zijn gebruikt ‘vitiligo’, ‘phototherapy’, ‘PUVA therapy’, ‘ultraviolet therapy’, ‘glucocorticosteroids synthetic’ and ‘anti-inflammatory agents’.

Andere bronnen zijn abstract boeken/bladen van symposia en congressen, proefschriften, tekstboeken, monografieën, review artikelen, editorials, letters to the editor, free communications en de referentielijsten van alle artikelen die zijn opgevraagd. Daarnaast zijn 21 internationale autoriteiten op het gebied van vitiligo en 9 farmaceutische industrieën gevraagd aanvullende literatuur te verschaffen over gepubliceerde en ongepubliceerde studies.

De studies zijn onderverdeeld in studies die behandelingen beschreven voor gelokaliseerde vitiligo en studies die behandelingen beschreven voor uitgebreide vitiligo. ‘Gelokaliseerde’ vitiligo is in de meeste gevonden studies omschreven als vitiligo waarbij minder dan 20% van het totale lichaamsoppervlakte is aangedaan.

 

In- en exclusiecriteria

Exclusiecriteria zijn dubbele publicaties, combinatiebehandelingen, studies over behandelingen met obsolete of ongebruikelijke doseringen, studies met minder dan 10 patiënten en studies met onvoldoende gegevens over effectiviteit. Er zijn criteria opgesteld voor het selecteren, beoordelen en wegen van de gevonden studies (zie de betreffende modules). Twee onafhankelijke onderzoekers hebben de studies hierop beoordeeld. Bij discrepantie werd een derde onderzoeker ingeschakeld. Het werd al snel duidelijk dat er nog maar weinig gerandomiseerde klinische trials (afgekort als RCT’s, randomized controlled trials) bij vitiligo zijn uitgevoerd. Daarom zijn ook niet vergelijkende studies met minder bewijskracht in de selectie opgenomen.

 

Beoordeling effectiviteit

Een behandeling wordt als een succes beschouwd wanneer meer dan 75% repigmentatie wordt waargenomen. Het arbitraire karakter van dit percentage - dat overigens aansluit bij de wereld literatuur - zou ook gelden voor ieder ander percentage. Bij de RCT’s is als effectmaat de odds ratio gebruikt (OR), omdat deze het meest geschikt was om studies te vergelijken met discrete uitkomstmaten. In deze analyse is de OR de verhouding tussen succesgevallen bij patiënten behandeld met het echte geneesmiddel en succesgevallen bij patiënten behandeld met de placebo. Wanneer de OR groter is dan 1 is de effectiviteit van het echte geneesmiddel significant groter dan die van de placebo.7 Waar mogelijk zijn de OR’s van verschillende studies over dezelfde behandelvorm met elkaar gecombineerd (dit heet ‘pooling’) waarbij gebruik is gemaakt van het ‘random-effects model’ volgens Dersimonian en Laird.8 Daarbij werden tevens 95% betrouwbaarheidsintervallen berekend. De voorkeur ging uit naar het random-effects model boven het fixed-effects model omdat verwacht werd dat zowel de studiepopulaties als de behandeluitkomsten van de studies statistisch heterogeen zouden zijn, ondanks het feit dat alle RCT’s voldeden aan de selectiecriteria. De berekeningen zijn gedaan met behulp van de software The Meta-Analyst voor MS-DOS (Joseph Lau, Boston, Massachusetts, USA, 1990-1997).9

 

Betreffende chirurgische therapieën

Aan de hand van een literatuuronderzoek (Medline en EMBASE) werden de resultaten van de verschillende technieken bekeken via de zoekwoorden ‘transplantation’, vitiligo, ‘surgical treatment’ en ‘grafting’. In totaal werden 27 studies geïncludeerd uit internationale tijdschriften (gepubliceerd tussen 1964 en 2004). Om een groot verlies in het aantal te includeren studies te voorkomen, werden de volgende exclusiecriteria gehanteerd:

  • < 5 patiënten
  • follow-up < 1 maand
  • methodologische studies (studies waarin enkel de techniek wordt beschreven (geen studieresultaten)
  • combinatietechnieken
  • onvoldoende data over effectmaat
  • dubbele publicaties

Beoordeling effectiviteit

Het percentage repigmentatie in alle studies werd beoordeeld voor de behandelde laesies. Een transplantatie werd als ‘succesvol’ beschouwd indien > 75% repigmentatie optrad. Indien de onderzoekers een andere effectmaat hanteerden, werd de definitie gebruikt zoals deze is vermeld onder aan de betreffende tabel.

 

Literatuurbeoordeling

De werkgroep heeft alle geselecteerde artikelen kritisch beoordeeld en gewogen en in ‘evidence-tabellen’ samengevat. Omwille van de vergelijkbaarheid zijn deze tabellen zoveel mogelijk geüniformeerd.

 

Autorisatie

Met het oog op een brede acceptatie van de richtlijn is deze in conceptvorm via de website van de NVDV voorgelegd aan de leden van deze Vereniging. Het commentaar van de dermatologen is in een vergadering van de werkgroep besproken en verwerkt. De definitieve versie is tenslotte voor bekrachtiging voorgelegd aan het bestuur en de ledenvergadering van de NVDV.