Visuele beperkingen - verwijzing en revalidatie

Initiatief: NOG Aantal modules: 12

Niet-aangeboren hersenletsel bij visuele beperkingen

Uitgangsvraag

Wanneer is verwijzing van patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van niet-aangeboren hersenletsel voor revalidatie noodzakelijk?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Welk verwijsbeleid voor revalidatie is van toepassing bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van niet-aangeboren hersenletsel?
  2. Welke revalidatie-opties hebben de voorkeur bij mensen met visuele stoornissen ten gevolge van niet-aangeboren hersenletsel?

Aanbeveling

Verricht oogheelkundig en orthoptisch onderzoek bij een patiënt met visuele klachten bij NAH om oogheelkundige pathologie uit te sluiten en voor het vervolgen en/of behandelen van orthoptische problemen.

 

Informeer als oogarts een patiënt met visuele klachten bij NAH over de ondersteuning die die geboden kan worden door centra voor revalidatie van slechtziende en blinde mensen of andere hulporganisatie.

 

Verwijs een patiënt met gediagnosticeerde visuele klachten bij NAH, waar geen oogheelkundige behandeling voor is, met hulpvragen door naar een centrum voor revalidatie van slechtziende en blinde mensen.

 

Pas een multidisciplinaire aanpak toe bij patiënten met NAH zowel intra- als extramuraal.

 

Overleg als revalidatieteam met een neuropsycholoog voor het bepalen van de juiste interventie, wanneer bij de patiënt sprake is van neglect (link NIP richtlijn).

 

Overleg als revalidatieteam met een ergotherapeut voor het bepalen van de juiste training wanneer bij de patiënt sprake is van beperkingen van het gezichtsveld.

Overwegingen

De onderstaande overwegingen en aanbevelingen gelden voor het overgrote deel van de populatie waarop de uitgangsvraag betrekking heeft.

 

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Daar waar statistisch significante effecten gevonden worden, zijn de effecten veelal bescheiden (gestandaardiseerd gemiddeld verschil is kleiner dan 1).

 

De bewijskracht is laag tot zeer laag voor alle vergelijkingen waar data voor beschikbaar zijn. Dit betekent dat er weinig zekerheid is over het gevonden effect. De lage bewijskracht komt voornamelijk door het geringe aantal studies en/of deelnemers per vergelijking en hoge risk of bias door gebrekkige blindering en onduidelijkheden rondom intention-to-treat analyse. Ook zijn er studies waarbij er verschillen waren tussen groepen op baseline. Voor vergelijkingen waar meer dan 2 studies beschikbaar zijn draagt tegenstrijdigheid van bevindingen bij aan verdere vermindering van de bewijskracht. Voor sommige vergelijkingen is geen bewijs beschikbaar.

 

Bij de prisma training worden vaker bijwerkingen gerapporteerd, zoals hoofdpijn, dubbelbeelden, beeldverwarring in vergelijking met visuele scanning en usual care (Rowe, 2017).

 

Daarnaast is het belangrijk om bij niet-aangeboren hersenletsel (NAH) niet alleen vanuit de stoornis of functie te denken maar ook te kijken naar interventies op activiteiten- en/of participatieniveau. Deze groep patiënten kan ook gebaat zijn compensatiestrategieen, leren van vaste routes, verminderen van ruis, vergroten van beeld, verbeteren van contrast of de verlichting aan te passen. Op deze manier leren zijn beter omgaan met hun beperkingen en kunnen ze hun energie beter verdelen over de dag.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

De belangrijkste doelen van de interventie voor de patiënt zijn het bevorderen en/of behouden van de zelfstandigheid, zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij. Er is geen bewijs voor een hogere effectiviteit van één van de behandelingen ten opzichte van andere behandelingen. De diversiteit behandelvormen biedt keuzemogelijkheid voor de patiënt.

 

Kosten (middelenbeslag)

De kosten voor training in een visueel revalidatiecentrum vallen onder de zorgkosten van de verzekeraar. Er wordt niet verwacht dat de aanbevelingen zullen leiden tot een verschuiving in zorgaanbod of zorgvraag of toename in kosten.

 

Aanvaardbaarheid voor de overige relevante stakeholders

Voor zover bekend geen bezwaren.

 

Haalbaarheid en implementatie

Het huidige verwijssysteem bestaat al en is toereikend voor de toenemende zorgvraag bij visuele revalidatiecentra. Het zou echter wenselijk zijn als in het ziekenhuis een multidisciplinaire aanpak wordt gerealiseerd met de betrokken zorgprofessionals. Ook een beter afstemming tussen medisch specialistische revalidatie (MSR), geriatrische revalidatie (GRZ) en ergotherapeuten van 2e en 3e lijns zorg is belangrijk voor het in kaart brengen en opzetten van de juiste (revalidatie) zorg voor deze groep. Op deze manier komt er meer (h)erkenning, behandeling en revalidatie voor visuele klachten bij NAH.

Om neglect vast te stellen is differentiaaldiagnostiek noodzakelijk. Als oogarts is het van belang om het begrip neglect te kennen en te weten dat dit bij patiënten met NAH kan meespelen.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

De oogarts dient een patiënt met visuele klachten bij NAH door te verwijzen naar een visueel revalidatiecentrum. De huidige literatuuranalyse laat geen duidelijk verschil in effectiviteit zien tussen de verschillende behandelopties. Echter, er is sprake van een heterogene patiëntengroep en er is niet gekeken naar de effectiviteit van gecombineerde behandelingen. In de review van Saevarsson (2011) werden gecombineerde behandelingen vergeleken met enkelvoudige behandelingen. Gecombineerde behandelingen leiden mogelijk tot een grotere vermindering in neglect dan enkelvoudige behandelingen. Aansluitend op de aanbevelingen in de Richtlijn Neuropsychologische revalidatie (van Heugten, 2017) valt aan te bevelen om in overleg met een neuropsycholoog en/of ergotherapeut verschillende (combinaties van) behandelingen flexibel in te zetten afhankelijk van de aard en ernst van neglect, de comorbiditeit, het ziekte-inzicht, de motivatie en de belastbaarheid van de patiënt. Het is belangrijk om met de patiënt te bespreken dat geen duidelijk verschil in effectiviteit tussen verschillende behandelopties wordt gevonden. Een revalidatietraject zal op de patiënt afgestemd moeten worden en samen met het revalidatieteam en de patiënt geëvalueerd en zo nodig aangepast.

Onderbouwing

De laatste jaren wordt steeds meer onderzoek gedaan en gepubliceerd over bestaande behandelopties voor mensen met visusstoornissen ten gevolge van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) (bijvoorbeeld gezichtsveldtraining, compensatiestrategieën), maar ook onderzoek gedaan naar nieuwe behandelmogelijkheden zoals lichtflitstherapie. Het is onduidelijk welke behandelopties effectief zijn en welke behandeling het beste werkt.

Gezichtsveld

Visuele scanning training

Laag

GRADE

Visuele scanning leidt mogelijk niet tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (De Haan, 2015; Rowe, 2017)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of visuele scanning training leidt tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Rowe, 2017)

 

Smooth pursuit oogbewegingen

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Saccade training

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van saccade training ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van saccade training ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Cueing/feedback training

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van cueing/feedback training ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van cueing/feedback training ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Lees- en schrijftraining

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lees- en schrijftraining ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lees- en schrijftraining ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Audiovisuele stimulatie

Laag

GRADE

Mogelijk leidt audiovisuele stimulatie niet tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Elshout, 2016; Mödden, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of audio-visuele stimulatie leidt tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mödden, 2012)

 

Optokinetische stimulatie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van optokinetische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van optokinetische stimulatie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Elektrische stimulatie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van elektrische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van elektrische stimulatie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Lichtflitstherapie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lichtflitstherapie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lichtflitstherapie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Prisma’s

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of prisma’s leiden tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Rowe, 2017)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of prisma’s leiden tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Rowe, 2017)

 

Oog afplakken

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van een oog afplakken ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van oog afplakken ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst gezichtsveld in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Neglect

Visuele scanning training

Laag

GRADE

Het is onduidelijk of visuele scanning training leidt tot een vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Crotty, 2018; Kerkhoff, 2012a; Robertson, 1990; Schuett, 2012)

 

Laag

GRADE

Het is mogelijk dat visuele scanning training niet leidt tot een vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Cherney, 2002; Ferreira, 2011; Kerkhoff, 2012a; Kerkhoff, 2014; Luukkainen-Markkula, 2009; Mödden 2012; Polanowska, 2009; Schuett, 2012)

 

Smooth pursuit oogbewegingen

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Zeer laag

GRADE

Mogelijk leidt training in smooth pursuit oogbewegingen niet tot een vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Kerkhoff, 2014)

 

Saccade training

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van saccade training ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van saccade training ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Cueing/feedback training

Laag

GRADE

Mogelijk leidt cueing/feedback training niet tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Edmans, 2000; Fanthome, 1995; Kalra 1997; Rusconi, 2002)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of cueing/feedback training leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Wiart, 1997)

 

Lees- en schrijftraining

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of lees- en schrijftraining leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Weinberg, 1977)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of lees- en schrijftraining leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Cherney, 2002; Schuett, 2012)

 

Audiovisuele stimulatie

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of audiovisuele stimulatie leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Keller, 2010; Mödden, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of audiovisuele stimulatie leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mödden, 2012)

 

Optokinetische stimulatie

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of optokinetische stimulatie leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mödden, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of optokinetische stimulatie leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mödden, 2012)

 

Elektrische stimulatie

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of elektrische stimulatie leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Schroder, 2009; Wang, 2015)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of elektrische stimulatie leidt tot vermindering van neglect ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Schroder, 2009)

 

Lichtflitstherapie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lichtflitstherapie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lichtflitstherapie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Prisma’s

Laag

GRADE

Mogelijk leiden prisma’s niet tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mizuno, 2011; Nys, 2008; Rossi, 1990; Turton, 2010)

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van prisma’s ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Oog afplakken

Laag

GRADE

Mogelijk leidt een oog afplakken niet tot vermindering van neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Aparicio-Lopez, 2016; Fong, 2007; Tsang, 2009; Wang, 2015; Zeloni, 2002)

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van een oog afplakken ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst neglect in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

ADL functioneren

Visuele scanning training

Laag

GRADE

Mogelijk leidt visuele scanning training tot verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (De Haan, 2015; Mödden 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of visuele scanning training leidt tot verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Ferreira, 2011; Kerkhoff, 2014; Luukkainen-Markkula, 2009; Mödden, 2012)

 

Smooth pursuit oogbewegingen

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Saccade training

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van saccade training ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van saccade training ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Cueing/feedback training

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of cueing/feedback training leidt tot verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Edmans, 2000; Kalra, 1997; Robertson, 2002; Rusconi, 2002)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of cueing/feedback training leidt tot verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Wiart, 1997)

 

Lees- en schrijftraining

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lees- en schrijftraining ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lees- en schrijftraining ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Audiovisuele stimulatie

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of audiovisuele stimulatie leidt tot verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mödden, 2012)

 

Zeer laag

GRADE

Het is onduidelijk of audiovisuele stimulatie leidt tot verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een andere interventie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mödden, 2012)

 

Optokinetische stimulatie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van optokinetische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van optokinetische stimulatie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Elektrische stimulatie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van elektrische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van elektrische stimulatie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Lichtflitstherapie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lichtflitstherapie ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van lichtflitstherapie ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Prisma’s

Laag

GRADE

Mogelijk leiden prisma’s niet tot vermindering van ADL functioneren ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Mizuno, 2011; Rossi, 1990; Turton, 2010)

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van prisma’s ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Oog afplakken

Laag

GRADE

Mogelijk leidt het afplakken van een oog niet tot vermindering van ADL functioneren ten opzichte van een controle/geen behandeling in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bronnen: (Aparicio-Lopez, 2016; Fong, 2007; Tsang, 2009)

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van een oog afplakken ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Participatie

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van één van de genoemde interventies ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst participatie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

-

GRADE

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor de effectiviteit van één van de genoemde interventies ten opzichte van een andere interventie op de uitkomst participatie in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

Beschrijving studies

In de Cochrane review van Bowen (2013) werd de effectiviteit van cognitieve revalidatie op zelfstandigheid, neglect, en kwaliteit van leven geëvalueerd in patiënten met neglect na een CVA. Mogelijke cognitieve interventies zijn gestructureerde therapie, computerondersteunde therapie, voorschrijven van hulpmiddelen en aanpassen van de omgeving zolang deze gericht waren op het verminderen van neglect of de gevolgen daarvan. De review includeerde studies die een cognitieve behandeling vergeleken met een andere cognitieve behandeling of geen behandeling. De primaire uitkomst was functionele beperkingen gemeten met neglect-specifieke en/of generieke ADL schalen (bijvoorbeeld de Catherine Bergego Scale, Everyday Neglect Questionnaire, en Lawton Instrumental Activities of Daily Living). Secundaire uitkomstmaten waren neglect (gemeten met gestandaardiseerde taken zoals target cancellation en line bisection, of de gedragsmatige somscore van de Behavioural Inattention Test (BIT)). De search werd uitgevoerd in juni 2012 als een update van een eerder uitgevoerde search in 2006. In totaal werden 23 RCT’s geïncludeerd met in totaal 628 deelnemers. De steekproeven varieerden van ≤ 10 (4 studies) tot ≥ 50 (2 studies) proefpersonen. De meeste studies excludeerden patiënten met dementie, eerdere CVA, of cognitieve of communicatieve problemen. De volgende interventies werden vergeleken: visuele scanning training (7 studies), feedback of cueing (5 studies), mental practice of inbeelding (2 studies), gebruik van prisma’s (4 studies), afplakken van een oog (3 studies), arm activatie (2 studies), of combinaties hiervan (4 studies). 18 studies vergeleken een interventie met een controlegroep en 5 studies vergeleken twee actieve interventies. 15 studies maten ADL functioneren, 22 studies maten neglect en geen studies maten kwaliteit van leven.

 

In de review van Bowen (2013) werd de search uitgevoerd in juni 2012. Daarom is deze review aangevuld met studies gepubliceerd sinds juni 2012. Omdat de review van Bowen (2013) zich beperkte tot studies in CVA patiënten met een neglect, werd deze review verder aangevuld met individuele gerandomiseerde trials (gepubliceerd tussen 2009 en 2019) gericht op: (1) hemianopsie na CVA; en (2) neglect of hemianopsie na andere diagnoses die vallen onder NAH. In totaal zijn 10 additionele studies toegevoegd aan de 23 studies in de review van Bowen (2013). De karakteristieken van die 10 studies worden beschreven in de evidencetabel. Samenvattend, 7 studies rekruteerden uitsluitend CVA patiënten en 3 studies rekruteerden een mix van CVA, traumatisch hersenletsel, hersentumor en/of andere NAH-gerelateerde aandoeningen. In de studies met gemengde diagnosegroepen bleek de grote meerderheid een CVA diagnose te hebben. Geëvalueerde interventies omvatten: afplakken van een oog (n=2), smooth pursuit oogbewegingen (n=1), visuele scanning (n=6), (audio)-visuele stimulatie (n=3), lichtflitstherapie (n=1), gebruik van prisma’s (n=1), en leestraining (n=1). Zes studies vergeleken een interventie met een controlegroep, twee studies vergeleken een interventie met een andere interventie en twee studies vergeleken een interventie zowel met een andere interventie als met een controlegroep. Deze studies maten de uitkomsten gezichtsveld (n=5), neglect (n=5) en ADL functioneren (n=5).

 

Resultaten

Voor de studies uit de review van Bowen (2013) zijn we uitgegaan van de data die in de review zijn gepubliceerd. In de review van Bowen (2013) werd de uitkomstmaat perimetrie niet meegenomen. Hiervoor hebben we de individuele studies bekeken, maar geen van de studies bleek die uitkomstmaat meegenomen te hebben. In de huidige meta-analyses zijn de data van de 10 losse RCT’s zijn samengevoegd met de data uit de 23 studies uit de review van Bowen (2013). Voor de duidelijkheid wordt in de beschrijving van de resultaten naar de individuele studies verwezen. De resultaten worden besproken per uitkomstmaat en per type interventie.

 

Gezichtsveld (perimetrie)

• Visuele scanning training

Drie studies vergeleken visuele scanning training (n=71) met een controle behandeling op de uitkomstmaat gezichtsveld (n=68). Er werd een klein en niet statistisch significant verschil gevonden in gezichtsveld tussen de groepen (gepoold gestandaardiseerd gemiddeld verschil (SMD)=0,16, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI)=-0,17, 0.50; Figuur 1) (De Haan, 201;, Mödden, 2012; Rowe, 2017). Twee studies vergeleken visuele scanning training (n=45) met een andere interventie (n=42) en vond een klein en niet statistisch significant verschil tussen de groepen op de uitkomstmaat gezichtsveld (SMD=0,05, 95%BI=-0,37, 0,47; Figuur 2) (Mödden, 2012; Rowe, 2017).

 

• Smooth pursuit oogbewegingen

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een smooth pursuit oogbewegingen training ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Saccade training

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een saccade training ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Cueing/feedback training

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een cueing/feedback training ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Lees- en schrijftraining

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een lees/schrijftraining ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Audiovisuele stimulatie

Twee studies vergeleken audiovisuele stimulatie (n=30) met een controle/geen behandeling (n=30). Gepoold over de studies werd een matig en statistisch significant verschil gevonden: audiovisuele stimulatie leidde tot een verbetering in gezichtsveld ten opzichte van een controle/geen behandeling (gepoolde SMD=0,73, 95%BI=0,20, 1,25; Figuur 3) (Elshout, 2016; Mödden, 2012). Eén studie vergeleek audiovisuele stimulatie (n=15) met een anderen interventie (n=15) en vond een klein en niet statistisch significant verschil tussen de groepen op de uitkomstmaat gezichtsveld (SMD=0,20, 95%BI=-0,50, 0,94; Figuur 4) (Mödden, 2012).

 

• Optokinetische stimulatie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een optokinetische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Elektrische stimulatie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van elektrische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Lichtflitstherapie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een lichtflitstherapie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Prisma’s

Eén studie vergeleek het gebruik van prisma’s (n=27) met een controle/geen behandeling (n=30) en vond een klein en niet statistisch significant verschil tussen de groepen op de uitkomstmaat gezichtsveld (SMD=0,10, 95%BI=-0,42, 0,62) (Rowe, 2017). Dezelfde studie vergeleek het gebruik van prisma’s (n=27) ook met een andere interventie (n=30) en vond een klein en niet statistisch significant verschil tussen de groepen op de uitkomstmaat gezichtsveld (SMD=-0,19, 95% BI=-0,17, 0,31) (Rowe, 2017).

 

• Oog afplakken

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een oog afplakken ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst perimetrie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

Figuur 1 Oogbewegingen versus controle: uitkomstmaat perimetrie

F1

 

Figuur 2 Oogbewegingen versus andere interventie: uitkomstmaat perimetrie

F2

 

Figuur 3 Stimulering versus controle: uitkomst perimetrie

F3

 

Figuur 4 Stimulering versus andere interventie: uitkomst perimetrie

F4

 

Neglect

• Visuele scanning training

Drie studies vergeleken visuele scanning training (n=43) met een controle/geen behandeling (n=41) op de uitkomstmaat neglect. Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,27, 95% BI=-0,18, 0,72; Figuur 5) (Crotty, 2018; Mödden, 2012; Robertson, 1990). Acht studies vergeleek visuele scanning training (n=81) met een andere interventie (n=81). Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,27, 95%BI=-0,25, 0,79; Figuur 6) (Cherney, 2002; Ferreira, 2011; Kerkhoff, 2012a; Kerkhoff, 2014; Luukkainen-Markkula, 2009; Mödden, 2012; Polanowska, 2009; Schuett, 2012).

 

• Smooth pursuit oogbewegingen

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een training middels smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een controle/geen behandeling op de uitkomst neglect bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH. Eén studie vergeleek training middels smooth pursuit oogbewegingen (n=12) met een controle/geen behandeling (n=12) en vond een matig maar niet statistisch significant verschil in neglect tussen de groepen (SMD=0,54, 95% BI=-0,27, 1.36; Figuur 6) (Kerkhoff, 2014).

 

• Saccade training

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een saccade training ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst neglect bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Cueing/feedback training

Vier studies vergeleken cueing/feedback training (n=69) met een controle/geen behandeling (n=57). Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil in neglect gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,12, 95% BI=-0,35, 0,59; Figuur 5) (Edmans, 2000; Fanthome, 1995; Kalra, 1997; Rusconi, 2002). Eén studie vergeleek cueing/feedback training (n=11) met een andere interventie (n=11) en vond een groot statistisch significant verschil in neglect: cueing/feedback training leidde tot een vermindering in neglect ten opzichte van de andere interventie (SMD=1,33 95% BI=0,39, 2,27; Figuur 6) (Wiart, 1997).

 

• Lees- en schrijftraining

Eén studie vergeleek lees/schrijftraining (n=14) met een controle/geen behandeling (n=11) en vond een groot en statistisch significant verschil in neglect: lees/schrijftraining leidde tot een vermindering in neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling (SMD=1,35, 95% BI=0,46, 2,24; Figuur 5)(Weinberg, 1977). Twee studies vergeleken lees/schrijftraining (n=20) met een andere interventie (n=20). Gepoold over de twee studies werd een groot statistisch significant verschil gevonden in neglect: lees/schrijftraining was minder effectief in het verminderen van neglect dan de andere interventie (gepoolde SMD=-0,93, 95%BI=-1,62, -0,25; Figuur 6) (Cherney, 2002; Schuett, 2012).

 

• Audiovisuele stimulatie

Twee studies vergeleken audiovisuele stimulatie (n=25) met een controle/geen behandeling (n=25). Gepoold over de studies werd een klein en niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen op de uitkomst neglect (gepoolde SMD=-0,19, 95% BI=-1.32, 0.95; Figuur 7) (Keller, 2010; Mödden, 2012). Eén studie vergeleek audiovisuele stimulatie (n=15) met een andere interventie (n=15) en vond een klein en niet statistisch significant verschil in neglect tussen de groepen (SMD=-0,01, 95% BI=-0,73, 0,70; Figuur 8) (Mödden, 2012).

 

• Optokinetische stimulatie

Twee studies vergeleken optokinetische stimulatie (n=15) met een controle/geen behandeling (n=9) op neglect. Gepoold over de twee studies werd een groot en statistisch significant verschil gevonden in neglect: optokinetische stimulatie leidde tot een vermindering in neglect ten opzichte van een controle/geen behandeling (gepoolde SMD=2,27, 95% BI=1,11, 3,43; Figuur 7) (Schroder, 2008; Wang, 2015). Eén studie vergeleek optokinetische stimulatie (n=10) met een andere interventie (n=10) en vond een groot maar niet statistisch significant verschil in neglect tussen de groepen (SMD=-0,91, 95% BI=-1,84, 0,02; Figuur 8) (Schroder, 2008).

 

• Elektrische stimulatie

Twee studie vergeleken elektrische stimulatie (n=30) met een controle/geen behandeling (n=25) op de uitkomst neglect. Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoold SMD=-0,26, -1,57, 1,05; Figuur 7) (Polanowska, 2009; Schroder, 2008). Eén studie vergeleek elektrische stimulatie met een andere interventie en vond een klein en niet statistisch significant verschil in neglect tussen de groepen (SMD=0,91, 95% BI=-0,02, 1,84; Figuur 8) (Schroder, 2008).

 

• Lichtflitstherapie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een lichtflitstherapie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst neglect bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Prisma’s

Vier studies vergeleken prisma training (n=61) met een controle/geen behandeling (n=62). Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,28, 95% BI=-0,18, 0,74) (Mizuno, 2001; Nys, 2008; Rossi, 1990; Turton, 2010). Er waren geen studies die prisma training vergeleken met een andere interventie op de uitkomst neglect.

 

• Oog afplakken

Vijf studies vergeleken oog afplakken (patching) (n=59) met een controle/geen behandeling (n=55). Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,49, 95% BI=-0,13, 1,12; Figuur 9) (Aparicio-Lopez, 2016; Fong, 2007; Tsang, 2009; Wang, 2015; Zeloni, 2002). Er waren geen studies die training met een oog afgeplakt vergeleken met een andere interventie op de uitkomst neglect.

 

Figuur 5 Oogbewegingen versus controle: uitkomst neglect

F5

 

Figuur 6 Oogbewegingen versus andere interventie: uitkomst neglect

F6

 

Figuur 7 Stimulering versus controle: uitkomst neglect

F7

 

Figuur 8 Stimulering versus andere interventie: uitkomst neglect

F8

 

Figuur 9 Prisma’s versus controle: uitkomst neglect

F9

 

ADL functioneren

• Visuele scanning training

Twee studies vergeleken visuele scanning training (n=41) met een controle/geen behandeling (n=38) op de uitkomstmaat ADL functioneren. Gepoold over de studies werd een matig statistisch significant verschil gevonden in ADL functioneren: visuele scanning leidde tot een verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een controle/geen behandeling (SMD=0,46, 95% BI=0,01, 0,91; Figuur 10) (De Haan, 2015; Mödden, 2012). Vier studies vergeleken visuele scanning training (n=37) met een controle/geen behandeling (n=38). Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,35, 95% BI=-0,21, 0.90; Figuur 11) (Ferreira, 2011; Kerkhoff, 2014; Luukkainen-Markkula, 2009; Mödden, 2012).

 

• Smooth pursuit oogbewegingen

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een training middels smooth pursuit oogbewegingen ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Saccade training

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een saccade training ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Cueing/feedback training

Vier studies vergeleken cueing/feedback training (n=77) met een controle/geen behandeling (n=62). Gepoold over de studies werd een klein en niet statistisch significant verschil in ADL functioneren gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,10, 95% BI=-0,41, 0,61; Figuur 10) (Edmans, 2000; Kalra, 1997; Robertson, 2002; Rusconi, 2002). Eén studie vergeleek cueing/feedback training (n=11) met een andere interventie (n=11) en vond een groot statistisch significant verschil in ADL functioneren: cueing/feedback training leidde tot een verbetering in ADL functioneren ten opzichte van een andere interventie (SMD=1,21 95% BI=0,29, 2,14; Figuur 11) (Wiart, 1997).

 

• Lees- en schrijftraining

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een lees- en schrijftraining ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Audiovisuele stimulatie

Eén studie vergeleek audiovisuele stimulatie (n=15) met een controle/geen behandeling (n=15) en vond een klein en niet statistisch significant verschil tussen de groepen op de uitkomst ADL functioneren (SMD=-0,12, 95% BI=-0,84, 0,60) (Mödden, 2012). Dezelfde studie vergeleek ook audiovisuele stimulatie (n=15) met een andere interventie (n=15 en vond een een matig maar niet statistisch significant verschil tussen de groepen (SMD=-0,54, 95% BI=-1,27, 0,19) (Mödden, 2012).

 

• Optokinetische stimulatie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een optokinetische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Elektrische stimulatie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een elektrische stimulatie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Lichtflitstherapie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van een lichtflitstherapie ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Prisma’s

Drie studies vergeleken prisma training (n=51) met een controle/geen behandeling (n=56) op de uitkomst ADL functioneren. Gepoold over de studies werd een klein en niet statistisch significant verschil gevonden in ADL functioneren tussen de groepen (gepoolde SMD=0,15, 95% BI=-0,23, 0,53) (Mizuno, 2001; Rossi, 1990; Turton, 2010). Er waren geen studies die prisma training vergeleken met een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren.

 

• Oog afplakken

Drie studies vergeleken oog afplakken (n=50) met een controle/geen behandeling (n=47) op de uitkomst ADL functioneren. Gepoold over de studies werd een matig maar niet statistisch significant verschil gevonden tussen de groepen (gepoolde SMD=0,23, 95% BI=-0,17, 0,63; Figuur 12) (Aparicio-Lopez, 2016; Fong, 2007; Tsang, 2009). Er waren geen studies die oog afplakken training vergeleken met een andere interventie op de uitkomst ADL functioneren.

 

Figuur 10 Oogbewegingen versus controle: uitkomst ADL functioneren

F10

 

Figuur 11 Oogbewegingen versus andere interventie: uitkomst ADL functioneren

F11

 

Figuur 12 Prisma’s versus controle: uitkomst ADL functioneren

F12

 

Participatie

Er zijn geen studies gevonden die bewijs leveren voor effectiviteit van één van de genoemde interventies ten opzichte van een controle/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst participatie bij patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH.

 

Bewijskracht van de literatuur

Voor alle uitkomstmaten en type interventies is de bewijskracht gebaseerd op gerandomiseerde trials en start daarmee op ‘hoog’. Hieronder wordt per uitkomstmaat en per type interventie beschreven hoe de bewijskracht is gegradeerd.

 

Gezichtsveld

• Visuele scanning training

Voor de vergelijking van visuele scanning training met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: gebrekkige blindering en onduidelijkheden rondom intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 3 studies, n=139). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Voor de vergelijking van visuele scanning training met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: gebrekkige blindering en onduidelijkheden rondom intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=87). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Smooth pursuit oogbewegingen

Er is geen bewijs voor de vergelijking van smooth pursuit oogbewegingen met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Saccade training

Er is geen bewijs voor de vergelijking van saccade training met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Cueing/feedback training

Er is geen bewijs voor de vergelijking van cueing/feedback training met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Lees- en schrijftraining

Er is geen bewijs voor de vergelijking van lees- en schrijftraining met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Audiovisuele stimulatie

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: gebrekkige blindering en onduidelijkheden rondom intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=60). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: gebrekkige blindering en onduidelijkheden rondom intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=30). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Optokinetische stimulatie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van optokinetische stimulatie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Elektrische stimulatie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van elektrische stimulatie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Lichtflitstherapie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van lichtflitstherapie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Prisma’s

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=57). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=57). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Oog afplakken

Er is geen bewijs voor de vergelijking van lees- en schrijftraining met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘gezichtsveld’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Neglect

• Visuele scanning training

Voor de vergelijking van visuele scanning training met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 3 studies, n=84). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Voor de vergelijking van visuele scanning training met een andere interventie is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en verschillen tussen groepen op baseline) en tegenstrijdige resultaten (inconsistentie). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

• Smooth pursuit oogbewegingen

Er is geen bewijs voor de vergelijking van smooth pursuit oogbewegingen met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘neglect’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Saccade training

Er is geen bewijs voor de vergelijking van saccade training met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘neglect’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Cueing/feedback training

Voor de vergelijking van cueing/feedback training met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen de groepen op baseline) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 4 studies, n=126). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Voor de vergelijking van cueing/feedback training met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen de groepen op baseline) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=22). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Lees- en schrijftraining

Voor de vergelijking van lees- en schrijftraining met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen de groepen op baseline) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studies, n=25). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van lees- en schrijftraining met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen de groepen op baseline) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=40). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Audiovisuele stimulatie

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studies, n=30). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=30). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Optokinetische stimulatie

Voor de vergelijking van optokinetische stimulatie met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=24). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van optokinetische stimulatie met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=20). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Elektrische stimulatie

Voor de vergelijking van optokinetische stimulatie met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie), en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=55). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van optokinetische stimulatie met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=20). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Lichtflitstherapie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van lichtflitstherapie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘neglect’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Prisma’s

Voor de vergelijking van prisma’s met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen groepen op baseline). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Er is geen bewijs voor de vergelijking van prisma’s met een andere interventie op de uitkomst ‘neglect’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Oog afplakken

Voor de vergelijking van prisma’s met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen groepen op baseline). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Er is geen bewijs voor de vergelijking van prisma’s met een andere interventie op de uitkomst ‘neglect’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

ADL functioneren

• Visuele scanning training

Voor de vergelijking van visuele scanning training met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=79). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Voor de vergelijking van visuele scanning training met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 4 studies, n=75). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Smooth pursuit oogbewegingen

Voor de vergelijking van smooth pursuit oogbewegingen met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=30). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van smooth pursuit oogbewegingen met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse), tegenstrijdige resultaten (inconsistentie) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=54). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Saccade training

Er is geen bewijs voor de vergelijking van saccade training met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Cueing/feedback training

Voor de vergelijking van cueing/feedback training met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen groepen op baseline) en tegenstrijdige resultaten (inconsistentie). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van cueing/feedback training met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse), en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=22). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Lees- en schrijftraining

Er is geen bewijs voor de vergelijking van lees- en schrijftraining met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Audiovisuele stimulatie

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 1 studie, n=30). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

Voor de vergelijking van audiovisuele stimulatie met een andere interventie is de bewijskracht met 3 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse), en het geringe aantal patiënten (imprecisie: 2 studies, n=50). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘zeer laag’.

 

• Optokinetische stimulatie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van optokinetische stimulatie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Elektrische stimulatie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van elektrische stimulatie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Lichtflitstherapie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van lichtflitstherapie met een control/geen behandeling of een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

• Prisma’s

Voor de vergelijking van prisma’s met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen groepen op baseline). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Er is geen bewijs voor de vergelijking van prisma’s met een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

• Oog afplakken

Voor de vergelijking van oog afplakken met een controle/geen behandeling is de bewijskracht met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias: onduidelijkheden rondom blindering en intention-to-treat analyse en verschillen tussen groepen op baseline). Daarmee komt de bewijskracht uit op ‘laag’.

 

Er is geen bewijs voor de vergelijking van oog afplakken met een andere interventie op de uitkomst ‘ADL functioneren’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

 

Participatie

Er is geen bewijs voor de vergelijking van één van de genoemde interventies met een controle/geen behandeling of een andere interventie op uitkomst ‘participatie’ in patiënten met visusstoornissen ten gevolge van NAH.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvragen:

Wat is de effectiviteit van revalidatie-gerichte interventies ten opzichte van gebruikelijke zorg of geen behandeling bij mensen met visuele stoornissen ten gevolge van NAH?

 

Wat is de effectiviteit van revalidatie-gerichte interventies ten opzichte van elkaar bij mensen met visuele stoornissen ten gevolge van NAH?

 

P: volwassen patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH;

I: gezichtsveldtraining, compensatiestrategieën, scanning training, restoratie training, restitutie training, prisma training, lichtflitstherapie, visuele revalidatie, substitutie training, sensorische integratie;

C: gebruikelijke zorg, geen training/behandeling, wachtlijst (zoekvraag 1);

vergelijking van genoemde interventies ten opzichte van elkaar (zoekvraag 2);

O: gezichtsveld (perimetrie), neglect, ADL functioneren en participatie.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte ‘gezichtsveld’ en ‘neglect’ voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten, en ‘ADL functioneren’ en ‘participatie’ voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.

 

De werkgroep definieerde de uitkomstmaat gezichtsveld als gemeten met perimetrie. De werkgroep definieerde de uitkomstmaat ADL als algemene ADL gericht op bijvoorbeeld zelfzorg en dus niet uitsluitend visuele ADL. Voor de overige uitkomstmaten hanteerde de werkgroep de in de studies gebruikte definities. Aansluitend op de review van Bowen (2013), werd neglect beperkt tot de volgende testen:

  • Lijn bisectie taak: markeren van het midden van een reeks lijnen van variërende lengte.
  • Target cancellation taak: Een gestandariseerde target cancellation taak (bestaande uit: enkele letter, dubbel letter, lijn of vorm).
  • Behavioural inattention test (BIT): een objectieve test van dagelijkse vaardigheden die relevant zijn voor visueel neglect. Als beschikbaar dan werd ook de score van de BIT meegenomen (dan de hele test batterij gedaan).

De lijn bisectie en target cancellation taak zijn voldoende om iets te kunnen zeggen over het neglect. Aanvullend is ook gekeken naar de score van de BIT als deze was afgenomen.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 20 mei 2019 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, gerandomiseerde trials en andere vergelijkende studies die voldeden aan de PICO. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 585 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: (1) reviews of originele studies die gezichtsveldtraining, compensatiestrategieën, scanning training, restoratie training, restitutie training, prisma training, lichtflitstherapie, visuele rehabilitatie, substitutie training, sensorische integratie vergeleken met gebruikelijke zorg, geen training of wachtlijst, of met een andere genoemde interventie; (2) uitgevoerd in volwassen patiënten met visuele stoornissen ten gevolge van NAH, waarbij de gangbare definitie van NAH werd aangehouden*; en (3) rapportage van ten minste één van de genoemde uitkomsten. Omdat voldoende gerandomiseerde studies beschikbaar waren, werden studies met een niet-gerandomiseerde opzet buiten beschouwing gelaten. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 192 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 181 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 11 studies definitief geselecteerd.

* Niet-aangeboren hersenletsel, trauma, traumatisch hersenletsel, hersentumor, CVA, MS, Parkinson, Dementie; acquired brain injury, hemianopsie, visual field defect, visual complaints after brain injury, accidental brain injury, non-accidental brain injury, neurodegenerative disease(s), neurological disorders, neurodegeneration.

 

Resultaten

11 onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse (1 review, 10 RCT’s). De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.

  1. Aparicio-López, C., García-Molina, A., García-Fernández, J., López-Blázquez, R., Enseñat-Cantallops, A., Sánchez-Carrión, R. & Roig-Rovira, T. (2016). Combination treatment in the rehabilitation of visuo-spatial neglect. Psicothema, 28(2), 143-149.
  2. Bowen, A., Hazelton, C., Pollock, A., & Lincoln, N. B. (2013). Cognitive rehabilitation for spatial neglect following stroke. Cochrane Database of Systematic Reviews, (7).
  3. Cherney, L. R., Halper, A. S., & Papachronis, D. (2003). Two approaches to treating unilateral neglect after right hemisphere stroke: a preliminary investigation. Topics in stroke rehabilitation, 9(4), 22-33.
  4. de Haan, G. A., Melis-Dankers, B. J., Brouwer, W. H., Tucha, O., & Heutink, J. (2015). The effects of compensatory scanning training on mobility in patients with homonymous visual field defects: a randomized controlled trial. PLoS One, 10(8), e0134459.
  5. Edmans, J. A., Webster, J., & Lincoln, N. B. (2000). A comparison of two approaches in the treatment of perceptual problems after stroke. Clinical Rehabilitation, 14(3), 230-243.
  6. Elshout, J. A., van Asten, F., Hoyng, C. B., Bergsma, D. P., & van den Berg, A. V. (2016). Visual rehabilitation in chronic cerebral blindness: a randomized controlled crossover study. Frontiers in neurology, 7, 92.
  7. Fanthome, Y., Lincoln, N. B., Drummond, A., & Walker, M. F. (1995). The treatment of visual neglect using feedback of eye movements: a pilot study. Disability and rehabilitation, 17(8), 413-417.
  8. Ferreira, HP., Alvim Leite Lopes, M., Raggio Luiz, R., Cardoso, L., & André, C. (2011). Is visual scanning better than mental practice in hemispatial neglect? Results from a pilot study. Topics in stroke rehabilitation, 18(2), 155-161.
  9. Fong, K. N., Chan, M. K., Ng, P. P., Tsang, M. H., Chow, K. K., Lau, C. W., ... & Chan, C. C. (2007). The effect of voluntary trunk rotation and half-field eye-patching for patients with unilateral neglect in stroke: a randomized controlled trial. Clinical Rehabilitation, 21(8), 729-741.
  10. Kalra, L., Perez, I., Gupta, S., & Wittink, M. (1997). The influence of visual neglect on stroke rehabilitation. Stroke, 28(7), 1386-1391.
  11. Keller, I., & Lefin-Rank, G. (2010). Improvement of visual search after audiovisual exploration training in hemianopic patients. Neurorehabilitation and Neural Repair, 24(7), 666-673.
  12. Kerkhoff, G., Keller, I., Artinger, F., Hildebrandt, H., Marquardt, C., Reinhart, S., & Ziegler, W. (2012a). Recovery from auditory and visual neglect after optokinetic stimulation with pursuit eye movements–Transient modulation and enduring treatment effects. Neuropsychologia, 50(6), 1164-1177.
  13. Kerkhoff, G., Keller, I., Artinger, F., Hildebrandt, H., Marquardt, C., Reinhart, S., & Ziegler, W. (2012b). Recovery from auditory and visual neglect after optokinetic stimulation with pursuit eye movements–Transient modulation and enduring treatment effects. Neuropsychologia, 50(6), 1164-1177.
  14. Kerkhoff, G., Bucher, L., Brasse, M., Leonhart, E., Holzgraefe, M., Völzke, V., ... & Reinhart, S. (2014). Smooth pursuit “bedside” training reduces disability and unawareness during the activities of daily living in neglect: a randomized controlled trial. Neurorehabilitation and neural repair, 28(6), 554-563.
  15. Luukkainen-Markkula, R., Tarkka, I. M., Pitkänen, K., Sivenius, J., & Hämäläinen, H. (2009). Rehabilitation of hemispatial neglect: a randomized study using either arm activation or visual scanning training. Restorative neurology and neuroscience, 27(6), 665-674.
  16. Mizuno, K., Tsuji, T., Takebayashi, T., Fujiwara, T., Hase, K., & Liu, M. (2011). Prism adaptation therapy enhances rehabilitation of stroke patients with unilateral spatial neglect: a randomized, controlled trial. Neurorehabilitation and neural repair, 25(8), 711-720.
  17. Mödden, C., Behrens, M., Damke, I., Eilers, N., Kastrup, A., & Hildebrandt, H. (2012). A randomized controlled trial comparing 2 interventions for visual field loss with standard occupational therapy during inpatient stroke rehabilitation. Neurorehabilitation and neural repair, 26(5), 463-469.
  18. Nys, G. M. S., De Haan, E. H. F., Kunneman, A., De Kort, P. L. M., & Dijkerman, H. C. (2008). Acute neglect rehabilitation using repetitive prism adaptation: a randomized placebo-controlled trial. Restorative neurology and neuroscience, 26(1), 1-12.
  19. Pereira Ferreira, H., Alvim Leite Lopes, M., Raggio Luiz, R., Cardoso, L., & André, C. (2011). Is visual scanning better than mental practice in hemispatial neglect? Results from a pilot study. Topics in stroke rehabilitation, 18(2), 155-161.
  20. Polanowska, K., Seniów, J., Paprot, E., Leśniak, M., & Członkowska, A. (2009). Left-hand somatosensory stimulation combined with visual scanning training in rehabilitation for post-stroke hemineglect: a randomised, double-blind study. Neuropsychological rehabilitation, 19(3), 364-382.
  21. Robertson, I., Gray, J., Pentland, B., & Waite, L. (1990). A randomised controlled trial of computerised cognitive rehabilitation for unilateral left neglect. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 71, 663-668.
  22. Robertson, I. H., McMillan, T. M., MacLeod, E., Edgeworth, J., & Brock, D. (2002). Rehabilitation by limb activation training reduces left-sided motor impairment in unilateral neglect patients: A single-blind randomised control trial. Neuropsychological Rehabilitation, 12(5), 439-454.
  23. Rossi, P. W., Kheyfets, S., & Reding, M. J. (1990). Fresnel prisms improve visual perception in stroke patients with homonymous hemianopia or unilateral visual neglect. Neurology, 40(10), 1597-1597.
  24. Rowe, F. J., Conroy, E. J., Bedson, E., Cwiklinski, E., Drummond, A., García‐Fiñana, M., ... & Macintosh, C. (2017). A pilot randomized controlled trial comparing effectiveness of prism glasses, visual search training and standard care in hemianopia. Acta Neurologica Scandinavica, 136(4), 310-321.
  25. Rusconi, M. L., Meinecke, C., Sbrissa, P., & Bernardini, B. (2002). Different cognitive trainings in the rehabilitation of visuo-spatial neglect. European Journal of Physical and Rehabilitation Medicine, 38(4), 159.
  26. Saevarsson, S., Halsband, U., & Kristjansson, A. (2011). Designing rehabilitation programs for neglect: could 2 be more than 1+1? Applied Neuropsychology, 18(2), 95–106.
  27. Schröder, A., Wist, E. R., & Hömberg, V. (2008). TENS and optokinetic stimulation in neglect therapy after cerebrovascular accident: a randomized controlled study. European Journal of Neurology, 15(9), 922-927.
  28. Schuett, S., Heywood, C. A., Kentridge, R. W., Dauner, R., & Zihl, J. (2012). Rehabilitation of reading and visual exploration in visual field disorders: transfer or specificity?. Brain, 135(3), 912-921.
  29. Tsang, M. H. M., Sze, K. H., & Fong, K. N. K. (2009). Occupational therapy treatment with right half-field eye-patching for patients with subacute stroke and unilateral neglect: a randomised controlled trial. Disability and Rehabilitation, 31(8), 630-637.
  30. Turton, A. J., O'Leary, K., Gabb, J., Woodward, R., & Gilchrist, I. D. (2010). A single blinded randomised controlled pilot trial of prism adaptation for improving self-care in stroke patients with neglect. Neuropsychological Rehabilitation, 20(2), 180-196.
  31. Van Heugten, C., Bertens, D., & Spikman, J. (2017). Richtlijn Neuropsychologische Revalidatie. Nederlands Instituut van Psychologen, Utrecht, https://www.psynip.nl/wp-content/uploads/2016/11/1.-Richtlijn-Neuropsychologische-revalidatie.pdf.
  32. Wang, W., Ji, X., Ni, J., Ye, Q., Zhang, S., Chen, W., ... & Machado, S. (2015). Visual spatial attention training improve spatial attention and motor control for unilateral neglect patients. CNS & Neurological Disorders-Drug Targets (Formerly Current Drug Targets-CNS & Neurological Disorders), 14(10), 1277-1282.
  33. Weinberg, J., Diller, L., Gordon, W. A., Gerstman, L. J., Lieberman, A., Lakin, P., ... & Ezrachi, O. (1977). Visual scanning training effect on reading-related tasks in acquired right brain damage. Archives of physical medicine and rehabilitation, 58(11), 479-486.
  34. Wiart, L., Saint Côme, A. B., Debelleix, X., Petit, H., Joseph, P. A., Mazaux, J. M., & Barat, M. (1997). Unilateral neglect syndrome rehabilitation by trunk rotation and scanning training. Archives of physical medicine and rehabilitation, 78(4), 424-429.
  35. Zeloni, G., Farne, A., & Baccini, M. (2002). Viewing less to see better. Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, 73(2), 195-198.

Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies (cohort studies, case-control studies, case series))1

This table is also suitable for diagnostic studies (screening studies) that compare the effectiveness of two or more tests. This only applies if the test is included as part of a test-and-treat strategy - otherwise the evidence table for studies of diagnostic test accuracy should be used.

Research question:

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics 2

Intervention (I)

Comparison / control (C) 3

 

Follow-up

Outcome measures and effect size 4

Comments

Aparicio-Lopez, 2016

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

Spain

 

Funding:

Not reported

 

Conflicts of interest:

None declared.

Inclusion criteria:

(1) suffering a right-hemisphere stroke diagnosed by Computed Axial Tomography or Magnetic Resonance Imaging; (2) being 18 or older at the time of lesion; (3) right-handedness; (4) Spanish as mother tongue; and (5) obtaining scores suggestive of VSN in the neuropsychological exploration protocol used to assess visuo-spatial attention.

 

Exclusion criteria:

(1) severe language alteration limiting the patient’s communicative

ability; (2) significant visual acuity impairment

caused by cataracts, diabetes, retinopathy and/or glaucoma; and (3) pre-morbid history of other neurological diseases, psychiatric disorders and/or drug abuse.

 

N total at baseline:

Intervention: 13

Control: 15

 

Important prognostic factors2:

For example

age ± SD:

I: 50.5 ±7.6

C: 45.7 ±8.1

 

Sex:

I: 61.5% M

C: 60% M

 

Groups comparable at baseline?

yes

The combined treatment group carried out the same cognitive treatment as the single treatment group, combined with the right hemifield eye-patching (RHEP). RHEP was implemented by using non-prescription glasses especially made for the study. These glasses had a completely opaque right half-field for each eye. This group wore these glasses during all cognitive

treatment sessions. Sessions lasted for one hour with on average 3.4 sessions per week and 15 sessions in total.

 

 

The single treatment group followed a cognitive rehabilitation program

using the computer-based platform Guttman-

NeuroPersonalTrainer. Exercises included attention,

memory and executive function tasks. In all cases, adequate performance of the assigned tasks required visual processing of stimuli homogeneously distributed across the screen. Sessions lasted for one hour with on average 2.9 sessions per week and 15 sessions in total.

 

Length of follow-up:

Not reported

 

Loss-to-follow-up:

1 person was lost post-randomisation but unclear which group that person had been allocated to.

 

Incomplete outcome data:

Not reported

 

 

ADL: Catherine Bergego Scale

A measure of visuo-spatial neglect related daily functioning, was completed by either the patient or a relative. It is unclear how many participants completed each version. Presented are means and SD; within-group differences were tested using the singed rank test. Between-group differences in pre-to-post changes were tested using the Mann-Withney U test.

*patient version:

I:

pre=6.8 ±6.9

post=4.4 ±3.4

within-group difference: p=0.06

C:

pre=7.1 ±6.5

post=6.1 ±6.1

within-group difference: p=0.93

Between-group difference: p=0.25

 

*relative version:

I:

pre=11.9 ±7.7

post=10.3 ±6.6

within-group difference: p=0.55

C:

pre=10.6 ±8.5

post=8.8 ±6.7

within-group difference: p=0.31

Between-group difference: p=0.75

 

Neglect: line bisection

Mean (SD) percent of positively for rightward deviations:

I:

Pre: 27.51 ±16.7

Post: 21.13 ±16.39

Within-group difference: p=0.02

C:

Pre: 20.58 ±10.39

Post:11.28 ±6.13

Within-group difference: p=0.02

Between0group difference: p=0.39

 

Neglect: target cancellation

Bell cancellation test, mean (SD) test score:

I:

Pre: 14.08 ±9.35

Post: 23.15 ±9.20

Within-group difference: p=0.003

C:

Pre: 20.07 ±9.16

Post: 29.67 ±3.83

Within-group difference: p=0.001

Between-group difference:p=0.86

Vergelijking: interventie versus controle

P=stroke + negect

I= eye patching + cognitive training

C=cognitive training (controle)

O=ADL, neglect (line bisection, target cancellation)

 

 

Kerkhoff, 2014

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

Germany

 

Funding:

No financial support received.

 

Conflicts of interest:

None declared.

Inclusion criteria:

a single right-hemisphere stroke,

visual neglect in 2 screening tests (horizontal line bisection of a 200 mm long × 10 mm broad black line, number cancellation), and the ability to execute daily neglect training for

30 minutes. Neglect was diagnosed when bisection deviated >5 mm to the right side and when >1 omissions were found on the left side than on the right side of the cancellation test.

 

Exclusion criteria:

psychiatric, ophthalmological, or other neurological diseases.

 

N total at baseline:

Intervention: 12

Control: 12

 

Important prognostic factors2:

Age (yrs) ± SD:

I: 64 ±3

C: 64 ±3

 

Sex:

I: 58.3% M

C: 66.7% M

 

Groups comparable at baseline?

Yes

Smooth pursuit eye movement training (I1)

 

During smooth pursuit eye-movement training (SPT),

Participants watched random displays of 20 to 60

identically colored and sized squares, moving horizontally from right to left at constant velocity, providing a coherent

stimulus pattern. The

color, size (1°-2.5°), and velocity (3.1-12.6 degrees/s) of the stimuli were varied from time to time. The patient was encouraged to conduct smooth pursuit eye movements, repeatedly following the stimulus pattern from right to left,

without head movements. Participants were sitting

upright in the bed

Stimuli were displayed on a laptop with a 15-inch monitor, centrally

placed at a viewing distance of 0.40 m (39.2° versus 30.1°

horizontal/vertical size) in front of the patient on a board seated solidly across the patient’s bed.

 

The therapist watched continuously from the side whether the patient made smooth pursuit eye movements to the contralesional side. If patients did not execute the appropriate eye movements, the instructions were repeated. If patients were tired, a short break (2 minutes) was given, adjusted to patients’ individual requirements.

 

Patients received 20 treatment sessions (30 minutes each) in total (1 session daily, from Monday to Friday) over a period of 1 month

Visual scanning training (I2)

 

During visual scanning training (VST), patients viewed stationary displays of stimuli implemented in the same software as SPT. Stimuli were geometrical objects (circles, triangles,

squares, etc), stars, letters, or digits. The number of stimuli (5-60), their size

(1°-2.5°), color, and spatial arrangement were varied (systematic versus. unordered, with/without line numbering, with/without subsidiary horizontal reference lines, and with/without a red vertical “anchor line” on the leftmost side of the display). Patients were trained to scan systematically from left to right and from top to bottom, naming all objects, or counting certain stimuli.

Participants were sitting

upright in the bed

Stimuli were displayed on a laptop with a 15-inch monitor, centrally

placed at a viewing distance of 0.40 m (39.2° versus 30.1°

horizontal/vertical size) in front of the patient on a board seated solidly across the patient’s bed.

 

The therapist watched continuously from the side whether the patient made saccadic eye movements. If patients did not execute the appropriate eye movements, the instructions were repeated. If patients were tired, a short break (2 minutes) was given, adjusted to patients’ individual requirements.

 

Patients received 20 treatment sessions (30 minutes each) in total (1 session daily, from Monday to Friday) over a period of 1 month

Length of follow-up:

1 month

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

N (%): 0

 

Control:

N (%): 0

 

Incomplete outcome data:

Not reported

 

 

Data were presented as means or mean differences and within or between-group differences were tested using ANOVA.

 

Neglect: line bisection

Horizontal stick bisection test : a total of 3 visual and 3 tactile trials were performed of indicating the midpoint of a wooden bar. The mean across trials was transformed into a score (range 0-3) reflecting magnitude of deviation.

Baseline-posttest mean difference:

I1: 5.16, p<0.001

I2: 2.83, p=0.041

 

ADL: Help Index

Measured with the Help Index (performance on 8 ADLs rated by a nurse on a 5-point scale; range 8-40, higher scores indicate poorer functioning).

Pre- and post-intervention data were presented graphically only.

Between-group differences:

Time-by-group interaction p=0.45

 

ADL: Barthel Index

Measured with the Help Index (performance on 10 ADL and mobility tasks; range x-x, higher scores indicate better functioning).

Presented are means ±SD, group differences over time are tested using ANOVA.

I1:

Pre=15 ±5

Post=26 ±8

I2:

Pre=11 ±4

Post=28 ±5

Between-group differences: Time-by-group interaction p=0.16

Vergelijking: interventie versus andere interventie

P=stroke + neglect

I1=smooth pursuit eye movement

I2=visual scanning

O=neglect, ADL

 

Keller, 2010

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

Germany

 

Funding:

None received

 

Conflicts of interest:

None declared

Inclusion criteria:

-unilateral brain lesions of the occipital lobe confirmed by MRI

-Because patients with quadrantanopia can be affected in everyday life as severely as hemianopic patients, both types of visual field

deficits were included in the study.

-normal hearing, as measured by audiometry in each ear, with no signs of asymmetry between ears, as well as a normal or corrected binocular visual acuity for near and far space.

 

Exclusion criteria:

-participants with visual neglect or signs of aphasia were excluded from the study.

 

N total at baseline:

Intervention: 10

Control: 10

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I: range 16-85

C: range 43-83

 

Sex:

I: 60% M

C: 60% M

 

Groups comparable at baseline?

Yes

Audiovisual stimulation (I1):

 

For the presentation of the visual and acoustic stimuli, 48 red LED and piezoelectric

loudspeakers were positioned in 3 rows at 8, 16, 24, 32, 40, 48, 56, and 64 on either side of a central fixation Point. Sounds of 80 dB were

created by a white-noise generator. Visual and acoustic stimuli were presented synchronously in the same spatial positions

with a duration of 100 milliseconds. All training sessions were conducted in a dimly illuminated room. The patients sat in chairs 60 cm in front of the pparatus, with their eyes adjusted to the center of the apparatus. For patients with homonymous hemianopia, 70% of all stimuli were presented in the blind visual field. For patients with quadrantanopia, 70% of the

stimuli were presented in the 2 upper or 2 lower rows of the affected side. Stimuli to the blind visual field and intact visual field were presented in random sequence. Patients were

instructed to detect the presence of visual targets by pressing a response button as fast as possible. To prevent patients from

reacting to false positives, 20% catch trials with solely acoustic stimulation were implemented in each training session. Whenever

patients responded to a catch trial, a computer-generated nickering of a horse sounded. For each training session, patients were explicitly instructed to execute eye movements with their head held straight forward. The training was carried out under binocular conditions. Whenever a patient complained of tiredness, the training was interrupted for 1 minute.

Each patient received 20 therapy sessions (each session lasting 30 minutes) over 3 weeks.

Visual stimulation (I2):

 

For the visual exploration training, we used the same apparatus as described before. Settings of stimuli presentation were identical as for the AVT, with the exception that the sound was turned off during all

training sessions and catch trials were not needed.

Each patient received 20 therapy sessions (each session lasting 30 minutes) over 3 weeks.

Length of follow-up:

3 weeks

 

Loss-to-follow-up:

Not reported

 

Incomplete outcome data:

Not reported

 

 

ADL: Help Index

Modified version of the Help Index - 5 items were selected from a questionnaire that can be observed in an in-patient rehabilitation setting.

Within-group differences:

I1: p=0.03

C: p=0.02

 

Mean post-test scores:

I1: 1.5

C: 5.0

Between-group differences at post-test (ANOVA): p=0.04

Vergelijking: interventie versus een controle

P=stroke (18), tumour (1), trauma (1) with hemianopsia

I1=audio-visual stimulation

C=control (as the same visual stimulation was received as in the intervention group)

O=ADL

 

Modden, 2012

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

Germany

 

Funding:

None

 

Conflicts of interest:

None declared

Inclusion criteria:

-homonymous hemianopia with a posterior cerebral

artery stroke

 

Exclusion criteria:

-visual neglect, eye-movement disorders, neuropsychological

disorders like aphasia, dysexecutive syndromes,

memory deficits, or higher order motor impairments like

apraxia

 

N total at baseline:

Intervention 1: 15

Intervention 2: 15

Control: 15

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I1: 58.3 ±11.4

I2: 57.1 ±8.3

C: 59.0 ±11.1

 

Sex:

I1: 66.7% M

I2: 60% M

C: 46.7% M

 

Groups comparable at baseline?

yes

Restitution therapy (I1)

Compensatory therapy (I2)

 

I1: A therapy-integrated perimeter program

(provided by Teltra company) created the exact

measurement of the individual visual field border. Using that measurement, a series of coloured targets appeared on a blue screen anywhere at 1 of 10 positions on the border line. A randomly presented first fixation target (a rotating arrow) announced the second stimulus target in the hemianopic border zone (basic principle of covert attention shift). The patients were instructed to respond (by pressing a key) to each stimulus target (colored and flickering frames, beams, and spots) as soon it was perceived. The program contained no adaptive difficulty levels. Eye movements were not allowed, and this was controlled by the assistant.

 

I2: The “Exploration” task (from RehaCom, provided by HASOMED GmbH, Magdeburg, Germany) was adapted individually according to the side of the hemianopia. On a dark background, different bright

stimuli arranged in rows and columns were presented. A ring (diameter of 2 cm) moved line by line (interlaced) on a matrix unit over the field. The participant was instructed to follow the ring (starting point to an outmost fixation in the blind side) by eye movements and to identify a critical targeted icon. The targets were not always distributed homogeneously

but were clustered in the blind side. Thus, the

exploration in the hemianopic field was further promoted. The patients had to respond (by pressing a key) when the

targeted icon was perceived in the circle. The program contained several difficulty levels. In levels 1 to 20, all lines were completely filled with symbols, whereas there were omissions in the rows of symbols in levels 21 to 30 to increase the difficulty.

 

The daily duration of each session for all groups was 30 minutes, and each participant received a total of 15 sessions.

Occupational therapy (C)

 

After a standardized assessment of daily living activities, the therapy consisted of individually

adapted stimulation of daily activity tasks to compensate

via eye-, head-, and body movements. These compensation strategies included aspects of spatial and body perception,

searching or arranging objects, pen and paper searching task, reading maps or newspapers, and self-care activities. The participant was instructed to perform systematic eye movements toward the lost visual field. The interventions were carried out in the treatment rooms, on the wards, in a

kitchen or a bathroom, outside in the park, or in a supermarket. Patients receiving RT and CT did not receive OT in the context of their standard rehabilitation treatment.

 

The daily duration of each session for all groups was 30 minutes, and each participant received a total of 15 sessions.

Length of follow-up:

?

 

Loss-to-follow-up:

None were lost to follow-up, but 2 participants (1 in I1, 1 in I2) were unable to receive the allocated intervention due to health impairments. These participants were excluded from the analyses and replaced by the next recruited patient.

 

Incomplete outcome data:

Not reported

 

 

ADL functioning: Barthel Index (extended)

Within-group difference in mean scores ±SD:

I1: 1.5 ±2.8, p=0.03

I2: 3.3 ±3.6, p=0.005

C: 1.8 ±2.0, p=0.03

Between-group differences:

-I1 versus C: not significant

-I2 versus C: not significant

-I1 versus I2: not significant

 

Perimetry: Test Battery of Attentional Performance

Within-group difference in mean scores ±SD:

I1: 3.9 ±4.9, p=0.003

I2: 2.9 ±4.0, p=0.01

C: 1.3 ±4.7, p=0.32

Between-group differences:

-I1 versus C: not significant

-I2 versus C: not significant

-I1 versus I2: not significant

 

Neglect: cancellation task

Mean (SD) number of omissions:

I1 5.3 ±10.5, p=0.005

I2: 5.4 ±5.2, p=0.003

C: 2.3 ±5.0, p=n.s.

Between-group differences:

I1 versus C: n.s.

I2 versus C: p=0.048

I1 versus I2: n.s.

Vergelijking: intervention versus intervention and intervention versus control

P= stroke

I1: restitution à visual stimulation

I2: compensatory à visual scanning

C: standard occupational therapy (usual care)

O= ADL function, visual field (perimetry), neglect

 

 

Crotty, 2018

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

Australia

 

Funding:

Not reported

Conflicts of interest:

AH participated in the development of the device.

Inclusion criteria:

-experienced a stroke between

two weeks and six months prior; had homonymous

hemianopia (any field loss reached above and below

the horizontal axis, as measured by Medmont C-100 perimetry performed by a

neuro-ophthalmologist);

-scored ≥25 on the MMSE;

-corrected vision of at least 6/18;

-able to mobilise a distance of 35 metres independently or

with supervision or standby assistance; and ≥18 years of age.

 

Exclusion criteria:

-unable to follow instructions due to aphasia or poor English language skills

 

N total at baseline:

Intervention: 11

Control: 13

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I: 68.6 ±13.1

C: 60.7 ±17.2

 

Sex:

I: 46.2% M

C: 63.6% M

 

Groups comparable at baseline?

yes

Scanning training

 

Participants received the

standardized program which consisted of three weeks (9 sessions) static scanning training using the NVT scanning device and four weeks (12 sessions) of

mobility training using NVT scanning techniques. The NVT scanning device teaches a pattern of

systematic visual search strategies, defining the

perimeter of the affected visual field as a starting

point for consistent visual search patterns. A standardized presentation of a panel of colored lights

requires the patient to utilize both head and eye

movement towards the affected visual field, with patterns of light that develop and improve speed and accuracy of visual scanning, speed of visual processing, visual memory and visual spatial reasoning.

The program then transfers visual scanning strategies,

into the ‘real life’ activities for strategies to become automatic, graded from a structured familiar

environment to more dynamic busy environments,

including shopping malls and busy roads, requiring high level scanning skills, complex visual processing

and problem solving.

Usual care

 

Participants allocated to the control group received usual care, including one-to-one occupational therapy and mobility instruction promoting visual scanning and mobility training by the Guide Dogs Association SA/NT. Scanning training included a panel of coloured lights. Therapy was individually targeted and dosage/type of therapy was determined and recorded by the treating therapist. This group functioned as a waiting-list control group, with the standardized training using the NVT protocol offered at the completion of the three month follow-up.

 

Length of follow-up:

7 weeks

 

Loss-to-follow-up:

No loss to follow-up at 7 weeks. Though participants were lost during the post-intervention follow-up.

 

Intervention:

N (%): 1 (9.1%)

Reasons (describe)

-deceased (1)

 

Control:

N (%): 3 (23.1%)

Reasons (describe)

-deceased (1)

-refused full assessment (1)

-family circumstances (1)

 

Incomplete outcome data:

-4 cases with incomplete data due to missing the 3-month assessment. These participants were excluded from the analyses.

 

 

Neglect: Behavioural Inattention Test

Mean (±SD) pre-post differences in total scores:

I: -7.8 ±15.8

C: -5.3 ±7.5

Between-group mean difference: 2.45 (95%CI -8.9, 13.8), ANOVA p=0.94

Vergelijking: intervention versus control

P=stroke

I=visual scanning training

C=usual care

O=neglect,

Rowe, 2017

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

United Kingdom

 

Funding:

Non-government.

 

Conflicts of interest:

None declared

Inclusion criteria:

-18 years of age or older;

-Best corrected visual acuity of 0.5 or better in each eye at distance;

-Stable homonymous hemianopia (partial or complete) induced by recent stroke, defined following WHO guidelines, present over 2 weeks (to exclude rapid recovery cases) but less than 26 weeks

prior to randomization;

-Refractive error within ±5 dioptres;

-Willing and able to give consent for the study;

-Prior to stroke able to read and understand English.

 

Exclusion criteria:

-unable to consent due to severe cognitive impairment;

-assessed to have ocular motility impairment and/or visual inattention

in addition to the visual field impairment;

-had pre-existent visual field impairment due to previous stroke.

 

N total at baseline:

I1: 27

I2: 30

C: 30

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I1: 69.9 ±12.9

I2: 70.9 ±11.2

C: 66.2 ±11.3

 

Sex:

I1: 84.6% M

I2; 56.7% M

C: 69.0% M

 

Groups comparable at baseline?

Yes

Prisms (I1)

Visual scanning training (I2)

 

I1: Participants were given sector Fresnel prisms of 40

prism dioptre strength on their glasses (or plain glasses if not already

worn). Separate prism segments were used as a mechanical displacement

to expand the upper and lower quadrants. Full fitting details are detailed in the protocol. Participants were advised to wear the

prisms for a minimum of 2 hours daily, for a minimum 6 weeks, from prism affixation; after this, they could elect to continue treatment if wished.

 

I2: Participants were assessed and provided with visual search training.

This comprised an A4 landscape card with horizontal and diagonal

numbered circles radiating out from a central fixation target. Full instructions for training are detailed in the protocol.13 Participants

were instructed to continually scan between the various targets for 30 minutes daily for a minimum 6 weeks, after which they could elect

to continue treatment if they wished. Participants were instructed on the search exercises to ensure their understanding of doing this training. In addition, printed instructions were provided with the visual training target cards.

Standard care (C)

 

Participants were given information leaflets from the UK Stroke

Association and the UK Royal National Institute for the Blind about visual impairment following stroke. Participants in all treatment groups received these information leaflets.

 

Length of follow-up:

6 weeks

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

I1 N (%): 3 (11.1%)

I2: N (%): 5 (16.7%)

Reasons (describe)

-withdrawal (1/0)

-partial withdrawal (1/5)

-loss to follow-up (1/0)

 

Control:

N (%): 8 (26.7%)

Reasons (describe)

-withdrawal (1)

-partial withdrawal (3)

-loss to follow-up (4)

 

Incomplete outcome data:

Intervention:

I1: N (%): 2

I2: N (%): 5

Reasons (describe)

-perimetry not completed

 

Control:

N (%): 5

Reasons (describe)

-perimetry not completed

 

Visual field: Goldmann perimetry and Humphrey or Octobpus perimetry

Within-group mean difference (95%CI):

I1:0.052 (-0.006, 0.111)

I2: 0.082 (0.019, 0.1444)

C: 0.035 (-0.031, 0.1018)

Between-group difference (ANOVA): F=0.59, p=0.56

 

ADL functioning: Nothingham expanded activities of daily living assessment (NEADL)

Data not reported.

Within-group differences: ANOVA: p=0.93

 

Vergelijking: interventie versus andere interventie; interventie versus control

P=stroke

I1=prisms

I2=visual scanning training

C=usual care

O=visual field (perimetry), ADL functioning

 

 

Elshout, 2016

Type of study:

RCT-cross-over

 

Setting and country:

Netherlands

 

Funding:

Government; Industry

 

Conflicts of interest:

Not reported

Inclusion criteria:

-Patients in the chronic phase of stroke (>10 months post CVA);

-no signs of visual neglect (line bisection test)

-aged 18-75 years;

- able to undergo (f)MRI scanning

- macular sparing of at least 2° on the Goldmann perimetry test

 

Exclusion criteria:

-

 

N total at baseline:

Cross-over design: n=30

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

51.2 (range 29-74)

 

Sex:

81.5% M

 

Groups comparable at baseline?

Not applicable

Defect training

 

Each patient received a training unit at home to create a controlled training environment. This unit consists of a container, to be placed on a table, with a top cover and side covers to present a dark visual surround for the training stimuli with the exclusion of stray light. Mini Mac computer, keyboard, and mouse, a support with 24’’ LED monitor, webcam, and chin/head rest were positioned inside the matte black container. Viewing distance was fixed at 40 cm. The subject’s face was indirectly lighted with a TL light for eye tracking with the webcam. The computer was prepared with eye tracking software, and training programs that were adjusted to the particular visual field defect of the patient.

 

During defect training, high contrast stimuli(C>0.9) were offered within the field defect along its border.

 

Fifteen patients were trained with a static white point stimulus on a black screen. The other group of 15 patients received an optic flow-discontinuity stimulus.

 

The length of one training session was on average 12 min (depending on the number of trials set per session and amount of fixation errors). The number of trials in a session ranged between 60 and 100, depending on the shape and quality of the visual field defect. The stimuli were randomly presented for each session. The patients trained 1 h a day, 5 days a week during 8 weeks to complete at least 40 h of training per hemifield.

Intact training (placebo/sham)

 

Same set up as in the Intervention group, but stimuli were presented within the intact field at about the same eccentricities as for the patient’s defect training.

 

Length of follow-up:

8 weeks

 

Loss-to-follow-up:

N (%): 3 (10%)

Reasons (describe):

-dropped out during first training round for personal reasons (3)

 

Incomplete outcome data:

-Complex visual field defect precluded definition of the Goldmann isopter (2)

-At least one of the three Humphrey measurements was unreliable (5)

 

 

Field of view: perimetry

  • Goldmann

Comparing defect training with intact training :

Within-group mean difference:

I: 4.34, SE=1.03

C: 0.82, SE=0.84

Between-group difference: p=0.045

 

  • Humphrey

Comparing defect training with intact training :

Between-group mean difference: not reported

 

Vergelijking: intervention versus control

P=stroke

I=visual stimulation

C=placebo/sham

O=field of view (perimetry)

 

 

De Haan, 2015

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

Netherlands

 

Funding:

Government, University, non-government

Conflicts of interest:

None declared

Inclusion criteria:

-presence of a HVFD, at least a quadrantanopia, restricted to one half of the visual field, due to acquired post-chiasmatic brain injury

-time since onset

had to exceed 5 months

 

Exclusion criteria:

-ocular diseases affecting the visual field or binocular visual acuity, signs

of severe physical impairments or (neuro)psychological disorders.

-Neglect based on the Balloons, drawings, line bisection and Rey complex figure test

 

N total at baseline:

Intervention: 26

Control: 23

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I: 55 ±10.1

C: 57 ±13.0

 

Sex:

I: 69.3% M

C: 60.9% M

 

Groups comparable at baseline?

No: difference in visual field

Scanning training

 

Training was given by occupational therapists. The training consisted of 15 individual sessions of 60–90 minutes each, 18.5

hours of face-to-face training in total during a period of 10 weeks. The aim is to teach patients with HVFD to apply a systematic, anticipatory scanning strategy in order to

compensate for their visual field defect during a wide range of mobility-related activities. Patients are taught a scanning strategy consisting of a triad of horizontal saccades. In the IH-CST, the scanning strategy is to start with one large saccade towards the blind side, followed by a large saccade ending on the peri-central seeing side,

and then back to the starting point of looking straight forward. Patients learn to generate this scanning rhythm endogenously on an anticipatory basis and to adjust the speed of repetition of this scanning rhythm to environmental demands and to the speed of walking, cycling, etc.

 

The protocol starts with exercises for improving awareness of the size and shape of the visual field defect and its consequences for daily life activities. Then, the scanning rhythm is systematically practiced with several exercises

gradually increasing speed and amplitude of the scanning triad. At first, only eye movements are allowed, since eye movements are faster than head movements, they do not lead to neck muscle

complaints and they naturally precede head movements. In a later stage, head movements

following the eye movements are practiced to increase the range of scanning. A substantial

part of the training is dedicated to the practicing of the scanning rhythm in a range of daily life mobility situations, with increasing complexity and cognitive load, in order to optimize

transfer to visual activities and participation in daily life. For every exercise, specific targets are

defined for speed and amplitude of the scanning rhythm as well as transfer to an activity of daily life, which must be reached before the participant proceeds to the next exercise. For example, practicing the scanning rhythm during cycling will only be started after scanning during walking is performed without problems. Depending on the needs of the patient, some other compensatory techniques are practiced, for example searching for an object on a shelf. The

main reason for including these exercises is that they are expected to increase insight into the field defect. The focus of the IH-CST, however, is on applying a systematic, anticipatory scanning rhythm during a wide range of mobility-related activities.

 

In order to stimulate transfer to daily life, homework assignments

are included in the training protocol. The first homework assignment is aimed at improving insight in the visual field defect. In this assignment, the patient has to answer a number of questions on what they see and cannot see when looking straight forward in a number of predefined situations. Further homework assignments are aimed at practicing the scanning rhythm in daily life situations, stimulating transfer to daily life. Homework starts with practicing the scanning

rhythm using pieces of paper three times a day for five minutes. First a smaller band is used and then a wider band, in order to increase the amplitude of the saccades.

Waist list control

 

 

Length of follow-up:

10 weeks

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

N (%): 2 (6.7%)

Reasons (describe)

-low compliance (2)

-expanding brain tumour (1)

-time between T1 and T2 was too long (1)

 

Control:

N (%): 1 (4.2%)

Reasons (describe)

- time between T1 and T2 was too long (1)

 

 

Incomplete outcome data:

Complete data for outcomes of interest (for those who were not lost to follow-up)

 

 

Visual field: Goldmann perimetry (expressed as Functional Field Score)

I:

Pre: 57.9 ±7.80

Post: 57.75 ±6.74

Within-group difference: n.s.

C:

Pre: 63.79 ±11.41

Post: 62.58 ±11.13

Within-group difference: n.s.

Between-group difference: n.s.

GLM repeated measures: interaction time-by-group: n.s.

 

Visual functioning, Cerebral Visual Disorders questionnaire (CVD) includes

Measures items from the Unawareness and behavioural neglect index (UBNI), which measures impact of neglect on daily activities, and items asking about difficulty experienced in twelve specific activities. Higher scores indicate more difficulty.

Mean (± SD):

I:

Pre: 0.44 ±0.16

Post: 0.36 ±0.13

Within-group difference: p<0.05

C:

Pre: 0.45 ±0.15

Post: 0.46 ±0.16

Within-group difference: n.s.

Between-group difference: p<0.05

GLM repeated measures: interaction time-by-group: p=<0.05

Vergelijking: intervention versus control

P=stroke (41), TBI (3) PHT (1), AVM extirpation (1), combination (3)

I=visual scanning training

C=control

O=visual field (perimetry), visual functioning

 

 

Schuett, 2012

Type of study:

RCT cross-over

 

Setting and country:

Germany

 

Funding:

Government

 

Conflicts of interest:

Not reported

Inclusion criteria:

-left- or right-sided homonymous

visual field loss

-no prior treatment for their visual field defect

-native German speakers

-at least 5 years of education

 

Exclusion criteria:

-reduced visual acuity (50.90 for near and far binocular vision), impaired spatial contrast sensitivity (Vistech contrast sensitivity test, 1988), visual adaptation, disturbances of the anterior visual pathways or of the oculomotor system, macular disease (according to ophthalmologic examination), aphasia, premorbid reading disorders,

pure alexia (vertical word reading test; Zihl, 1995a, 2011),

impairments of visual–lexical numerical processing (horizontal and vertical number reading; Zihl, 1995a, 2011), or verbal memory deficits

-None of the patients had visual neglect as assessed

by tests in accordance with the Behavioural Inattention Test

 

N total at baseline:

Intervention: 18

Control: 18

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I: 64.0 ±11.1

C: 63.7 ±13.3

 

Sex:

I: 83.3% M

C: 83.3% M

 

Groups comparable at baseline?

Yes

Visual scanning training (I1)

 

For improving visual exploration, we used standardized versions of the

visual search paradigm (parallel and serial search mode), which have proven to be useful in this regard (Zihl, 1995b, 2011). Patients were systematically trained to use larger saccadic eye movements. Training material consisted of visual search displays extending 50° horizontally and 42° vertically. We used different target and distractor letters of varying similarity as stimuli. Each training trial was composed of the presentation of a visual search display. Patients were instructed to fixate on a cross in the centre of the monitor and to search, after its offset, for a single target letter (e.g. ‘T’) among distractor letters (e.g. ‘O’s) as accurately and quickly as possible. In target-present trials, the patient was asked to press the left mouse

button, in target-absent trials, the right mouse button. Presentation

and, thus, visual search time was unlimited. This paradigm allows visual exploration or scanning eye movements to be trained and reinforced by the patient’s normal internal visual feedback and feedback given by the experimenter on visual search strategy, time and errors. Visual exploration

training started with the easiest, i.e. parallel search condition and progressed,

via a so-called mixed search condition to visual exploration training using more difficult serial visual search tasks. In addition to varying letter similarity during the course of training, visual search difficulty was also systematically increased by

increasing the number of stimuli. This training protocol was adjusted

to individual reading performance and training progress.

 

An individual training session lasted ~45 min and consisted of 10 practice units (30 trials each).

 

The treatment was administered and supervised by the experimenter, who sat beside the patient to give

verbal feedback on reading or visual exploration speed and errors during training.

Reading training (I2)

 

Each training trial was composed of the time-limited presentation of one single word in the centre of the screen. Patients were instructed to perceive each word as a whole before reading it aloud by intentionally shifting their gaze, as quickly as possible, from the screen’s centre to the beginning (in cases with

left-sided visual field loss) or to the end (in cases with right-sided visual

field loss) of each word.

During the course of training, the length of the presented words was systematically increased from 3- to 13-letter words. When a patient was able

to read at least 90% of the words of a given length correctly, presentation

time was reduced from ~1000 ms to 300–400 ms. The final training stage involved the randomized presentation of words of different lengths. This training protocol was adjusted to individual reading performance

and training progress. As above, an individual training session lasted ~45 min; it consisted of 10 practice units (30 trials each) and short or, if required, longer breaks between units. Training was completed when at least 90% of the responses were correct for any level of difficulty used. Patients required on average 12 training sessions, which were carried out within 2–3 weeks for each patient

 

An individual training session lasted ~45 min and consisted of 10 practice units (30 trials each).

 

The treatment was administered and supervised by the experimenter, who sat beside the patient to give

verbal feedback on reading or visual exploration speed and errors during training.

 

Length of follow-up:

12 weeks for each condition

 

Loss-to-follow-up:

Not reported

 

Incomplete outcome data:

Not reported

 

Visual field: Tübingen perimeter test

No data were presented.

Between-group difference in visual field sparing in degrees of visual angle from pre-to-post initial intervention:

T-test: p=0.26

 

Neglect: cancellation task

Mean number of errors (SD) at T3 versus T2:

I1:

Pre: 3.2 ±2.8

Post:0.5 ±0.7

Within-group difference: p=?

I2:

Pre: 2.9 ±2.5

Post: 3.1 ±2.6

Within-group difference: p=0.633

 

Vergelijking: interventie versus andere interventie

P=Stroke (34), tumour (2)

I1=visual scanning

12=reading

O=visual field (perimetry)

Wang, 2015

Type of study:

RCT

 

Setting and country:

China

 

Funding:

Government; University

 

Conflicts of interest:

None disclosed

Inclusion criteria:

-aged 30-80 years;

-dextromanual;

-right hemisphere infacrtion or haemorrhage;

-hemiplegia grade >=III level (Brunnstrom);

-after one month of onset.

 

Exclusion criteria:

-left hemianopia;

-aphasia or dementia;

-mental disorders;

-severe organ disease or unstable acute phase of the disease;

-deaf, dumb people;

-unwilling or unable to participate.

 

N total at baseline:

Intervention: 5

Control: 4

 

Important prognostic factors2:

age ± SD:

I: 64.6 ±10.55

C: 61.5 ±15.29

 

Sex:

I: 60% M

C: 75% M

 

Groups comparable at baseline?

yes

Conventional treatment plus Visual spatial attention

 

The conventional training was the same as in the other group.

 

Visual spatial attention training involved:

-optokinetic stimulation: In-house software on a displayed 150 stimuli squares on a 17-inch monitor with a black background. All simuli move in the leftward direction continuously at a speed of 7.5 */s. It lasts for 20 minutes. The patients were asked to pay attention to and watch this moving squares continuously for 20 minutes per day for 4 weeks.

-eye patching: standard spectacle frames containing non-corrective lenses with right half-field patches were given. Patching was done after any refraction problems were solved, using the patch and the patient’s corrective lenses. The patched glasses were worn 6 hours per day for 4 weeks. Patients were effectively forced to direct their gaze to their contralesional side.

Conventional treatment

 

Physical therapy (including neuromuscular facilitation, sit-to-stand training, balance training, treadmill training) and occupational therapy, including physical agents such as neuromuscular electrical stimulation. Participants trained twce a day, 6 days a week for 4 weeks.

 

 

Length of follow-up:

4 weeks

 

Loss-to-follow-up:

Intervention:

N (%)

Reasons (describe)

 

Control:

N (%)

Reasons (describe)

 

Incomplete outcome data:

Intervention:

N (%)

Reasons (describe)

 

Control:

N (%)

Reasons (describe)

 

 

Neglect: Chinese version of the Behavioural Inattention Test

Range 0277, higher scores indicating better performance.

I:

Pre: 77.20 ±20.91

Post: 132.00 ±30.07

Within-group mean difference: 54.8 ±11.03, T-test p<0.001

C:

Pre: 71.00 ±16.02

Post: 93.50 ±10.38

Within-group mean difference: 22.5 ±9.75, T-test p=0.02

Between-group difference: p=0.003

 

Vergelijking: interventie versus control

P=stroke

I=eye patching and optokinetic stimulation

C=usual care

O=neglect (BIT)

Notes:

  1. Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
  2. Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
  3. For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
  4. For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.

 

Evidence table for systematic review of RCTs and observational studies (intervention studies)

Research question:

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Bowen, 2013

 

PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise)

SR and meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to June 2012

 

A: Cherney, 2002

B: Cottam, 1987

C: Edmans, 2000

D: Fanthome, 1995

E: Ferreira, 2011*

F: Fong, 2007

G: Kalra, 1997

H: Kerkhoff, 2012a*

I: Luukkainen-Markkula, 2009*

J: Mizuno, 2011

K: Nys, 2008

L: Polanowska, 2009

M: Robertson, 1990

N: Robertson, 2002

O: Rossi, 1990

P: Rusconi, 2002

Q: Schroder, 2008*

R: Tsang, 2009

S: Turton, 2010

T: Weinberg, 1977

U: Welfringer, 2011

V: Wiart, 1997

W: Zeloni, 2002

 

*) study compared 2 cognitive interventions

 

Study design:

All RCTs

 

Setting and Country:

A: USA

B: USA

C: UK

D: UK

E: not reported

F: Hong Kong

G: UK

H: Germany

I: Finland

J: Japan

K: Netherlands

L: Poland

M: UK

N: UK

O: USA

P: Italy

Q: Germany

R: Hong Kong

S: UK

T: USA

U: Germany

V: France

W: Italy

 

Source of funding and conflicts of interest:

Not reported

 

Inclusion criteria SR:

-comparison between active treatment group that received one of various cognitive rehabilitation programs for neglect versus an alternative form of treatment or no-treatment control group.

-cognitive rehabilitation could include computerised therapy, prescription of aids and modification of environment as long as these were specific to neglect.

-trials that included participants with neglect following stroke, with stroke confirmed by neurological examination or brain scanning and neglect by neuropsychological assessment.

 

Exclusion criteria SR:

-drug treatments

-studies that included participants with head trauma, brain tumour, or any other brain damage unless a subgroup with stroke could be identified for which there were separate results or more than 75% of the sample had stroke.

-participants with general perceptual problems unless a subgroup with neglect could be identified.

 

23 studies included

 

Important patient characteristics at baseline:

 

N, mean age

AI: n=2, 69.5 ±23.3

AC: n=2, 62.0 ±5.7

BI: n=6, 66.2

BC: n=6, 71.3

CI: n=24, 69.2 ±11.4

CC: n=18, 66.6 ±14.5

DI: n=9, 66.3 ±10.7

DC: n=9, 71.1 ±7.6

EI+C n=10, -

FI1: n=20, 69.9 ±5.1

F2: n=20, 69.9 ±9.8

FC: n=20, 73.8 ±9.9

GI: n=24, 78 ±9

GC: n=76 ±10

HI: n=3?, 62.3

HC: n=3?, 56.3

II: n=6, 95.5 ±8.4

IC: n=6, 57.8 ±11.8

JI: n=20, 66.0 ±11.5

JC: n=18, 66.6 ±7.7

KI: n=10, 63.6 ±13.8

KC: n=6, 61.5 ±11.0

LI: n=20, 61.6 ±8.3

LC: n=20, 58.3 ±12.9

MI: n=17, 64.2 ±12.6

MC: n=13, 63.1 ±9.6

NI: n=19, 69.3 ±9

NC: n=21, 67 ±9.4

OI: n=18, 72.6

OC: n=21, 63.3

PI: n=12, 69.8

PC: n=8, 65.1

QI1: n=10, 68.4

QI2: n=10, 60.6

QC: n=10, 67.3

RI: n=17, 70.5 ±9.3

RC: n=17, 71.8 ±5.3

SI: n=17, 72 ±14

SC: n=19, 71 ±14

TI: n=14, 61.5 ±9.8

TC: n=11, 65.7 ±10.9

UI: n=15, 56.3 ±11.2

UC: n=15, 57.3 ±11.3

VI: n=11, 66

VC: n=11, 72

WI: n=4, 68.8

WC: n=4, 76.3

 

Sex:

AI: 100% Male

AC: 50%

BI+C: 58.3%

CI: 41.7%

CC: 44.4%

DI: 66.7%

DC: 66.7%

EI+C: -

F1+2+C: 56.7%

GI: 48.3%

GC: 39.1%

HI+C: -

II: 50%

IC: 33.3%

JI+C: -

KI: 70%

KC: 50%

LI: 55%

LC: 70%

MI: 45%

MC: 62.5%

NI: 68.4%

NC: 76.2%

OI: 55.5%

OC: 42.9%

PI: 41.7%

PC: 37.5%

QI1: 70%

QI2: 50%

QC: 60%

RI: 70.5%

RC: 52.9%

SI: 50%

SC: 57.9%

TI+C: -

UI+C: -

VI: 45.5%

VC: 45.5%

WI: 100%

WC: 50%

 

Groups comparable at baseline?

Not reported

A: Visual scanning, practising letter and word cancellation tasks using visual, verbal and tactile cues, 20 sessions

B: Five 30 min sessions per day of (phase 1) sessions of visual scanning a light board while stationary, (phase 2) visual scanning a light board while self-propelling, (phase 3) naming objects presented on both sides while self-propelling.

C: ToT approach: practicing perceptual task to treat the cause of the perceptual problem, 2.5 hrs per week for 6 weeks in addition to standard OT

D: feedback of eye movements (glasses with auditory signal), 2hrs and 40 min per week

E: visual scanning

F1: OT supervised ADL training and voluntary trunk rotation in ipsilateral reaching task (1 h/day, 5 days/week, 30 days)

F2: Same as F1 plus eye patching of ipsilesional field

G: Spatio-motor cuing based on attentional-motor integration and emphasis on restoration of function.

 

 

 

H: Optokinetic stimulation: repetitive leftward stimulation with active pursuit eye movements (moving stimuli), 20 sessions of 50 min, 5 sessions per week

I: Left arm activation training (20-30 hrs)

 

 

J: Pointing at targets without (30x), with (90x) and without (60x) prism-glasses (2x/day, 20 min, 5 d/week)

K: Prism adaptation: pointing at visual targets wearing prism goggles (30 min, 4 consecutive days)

L: Electrical somatosensory stimulation of the left hand (electrodes placed on the hand) plus visual scanning training using the RehaCom for computerised saccadic training and attention and concentration training and paper and pencil tasks to improve reading and writing; verbal and visual cues and instructions were given.

M: Computerized scanning and attention training (14 sessions of 75 min)

N: Wearing a limb activation device that emits a tone when no left-sided movement was made (45 min/week)

O: 15-diopter plastic press-on Fresnel prisms (cut in half circle, fitted in spectacle lenses with base toward affected field) worn during daytime activities in addition to standard rehabilitation including ADL training and visual perception training

P: visual scanning with cueing and feedback (reading sentences and stories, line drawing, assembling 3D cubes, matching cards, 40x1hr sessions)

Q1: visual exploration plus TENS (20x25-40 min)

Q2: visual exploration and optokinetic stimulation (20x25-40min)

R: eye patching glasses worn during conventional OT (30 min ADL, 30 min upper limb training, 4 weeks)

S: Prism adaptation training: repeated pointing to targets using unaffected hand while wearing prism glasses (10 sessions)

T: visual training: reading, writing, calculation (20 hours)

 

U: visuo-motor imagery therapy: mentally practicing positions and movements of the contralesional upper limb in a repetitive fashion (28-30 sessions) in addition to standardized rehabilitation including exploration training

V: Bon Saint Come method: wearing a thoracolumbar vest with metal pointer above the head, the participant points at targets om mobile panel, audible and luminous signals provide feedback (1 hr/day for 20 days), followed by 2-3 hours per day traditional rehabilitation

W: wearing goggles with eye patches for 1 week during waking hours

A: repetitive practice of functional task (oral reading) using visual, verbal and tactile cues, 20 sessions

 

B: Not described

 

 

 

 

 

 

 

 

 

C: FA approach: treat the symptom rather than the cause, 2.5 hrs per week for 6 weeks in addition to standard OT

 

D: No treatment

 

 

 

E: mental practice

F: Conventional OT (15 minutes of ADL and 45 min of upper extremity training)

 

 

 

 

G: conventional therapy concentrating on restoration of tone, movement pattern and motor activity before addressing skilled functional activity

H: visual scanning training on a computer screen (static stimuli), 20 sessions of 50 min, 5 sessions per week

 

 

 

I: Visual scanning training (10 hrs) combined with physiotherapy and OT/group therapy

J: Same task as in experimental group but wearing neutral glasses

 

 

K: Placebo: same as experimental group but wearing neutral goggles

 

L: Placebo: Same as in experimental group but without current intensity on the electrodes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M: recreational computing (games, quizzes and logical games, 11,4 hours)

N: Placebo: wearing the same limb activation device during perceptual training without tone (45 in/week).

 

O: No prism treatment in addition to standard rehabilitation including ADL training and visual perception training

 

 

 

 

 

P: Control: same activities without cueing and feedback (40x1hr sessions)

 

 

 

 

Q: Control: visual exploration using the ELEX apparatus (stimuli patterns presented on a screen)

 

R: Control: conventional OT without eye patches (30 min ADL, 30 min upper limb training, 4 weeks)

 

S: Sham treatment: same pointing activity while wearing plain glasses (10 sessions)

 

T: no visual training (but received OT as part of general rehabilitation program)

U: No visuo-motor imagery to standardized rehabilitation including exploration training

 

 

 

 

 

 

V: 2-3 hours traditional rehabilitation per day

 

 

 

 

 

 

 

 

 

W: No goggles

End-point of follow-up:

 

A: post-test

B: not reported

C: 6 weeks

D: 4 weeks

E: post-test and 3 months

F: 30 days (post-test) and 60 days

G: 12 weeks

H: 4 weeks

I: 3 weeks

J: 2 weeks and at hospital discharge

K: 1 month post treatment

L: 1 month (post-test)

M: 7 weeks

N: 12 weeks

O: 4 weeks

P: 2 months

Q: 4 weeks

R: 4 weeks

S: 2 weeks

T: 4 weeks

U: 3 weeks

V: 20 days

W: 1 week (post-test) and at 2 weeks

 

For how many participants were no complete outcome data available?

Not reported

Comparison 1: Cognitive rehabilitation versus any control

  • immediate effects on ADL

Pooled SMD (random effects model): 0.23 (95% CI -0.02 to 0.48) favoring cognitive rehabilitation

Heterogeneity (I2): 24%

  • Immediate effects on neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.35 (95% CI 0.09 to 0.62) favoring cognitive rehabilitation

Heterogeneity (I2): 42%

  • Delayed, follow-up effects on ADL

Pooled SMD (random effects model): 0.31 (95% CI -0.10 to 0.72) favoring cognitive rehabilitation

Heterogeneity (I2): 32%

  • Delayed, follow-up effects on neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.28 (95% CI -0.03 to 0.59) favoring cognitive rehabilitation

Heterogeneity (I2): 0%

 

 

Comparison 2: Cognitive rehabilitation versus another cognitive rehabilitation intervention

  • immediate effects on ADL

Pooled SMD (random effects model): -0.28 (95% CI -1.15 to 0.59) favoring approach 2

Heterogeneity (I2): 0%

  • delayed follow-up effects on ADL

Pooled SMD (random effects model): -0.48 (95% CI -1.54 to 0.58) favoring approach 2

Heterogeneity (I2): 31%

 

Comparison 3: visual scanning versus. another intervention

  • immediate effects on neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.09 (95% CI -0.71 to 0.89) favoring visual scanning

Heterogeneity (I2): 45%

  • delayed follow-up effects on neglect

Pooled SMD (random effects model): -0.12 (95% CI -1.20 to 0.96) favoring approach 1

Heterogeneity (I2): 41%

 

Comparison 4: visual scanning versus. another visual scanning intervention

  • immediate effects on neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.95 (95% CI 0.43 to 1.47) favoring approach 1

Heterogeneity (I2): 45%

  • delayed follow-up effects on neglect

Pooled SMD (random effects model): 1.13 (95% CI -0.33 to 2.60) favoring approach 1

Heterogeneity (I2): 65%

 

Comparison 3: prisms versus. any control*

  • ADL

Pooled SMD (random effects model): 0.02 (95% CI -0.36 to 0.40) favoring prisms

Heterogeneity (I2): 0%

  • neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.29 (95% CI -0.16 to 0.74) favoring prisms

Heterogeneity (I2): 32%

 

Comparison 5: patching versus. any control*

  • ADL

Pooled SMD (random effects model): 0.32 (95% CI -0.16 to 0.80) favoring prisms

Heterogeneity (I2): 0%

  • neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.47 (95% CI 0.01 to 0.93) favoring prisms

Heterogeneity (I2): 0%

 

Comparison 6: feedback or cueing versus. any control*

  • ADL

Pooled SMD (random effects model): 0.40 (95% CI -0.48 to 1.28) favoring prisms

Heterogeneity (I2): 72%

  • neglect

Pooled SMD (random effects model): 0.32 (95% CI -0.45 to 1.09) favoring prisms

Heterogeneity (I2): 70%

 

 

*) only immediate post-test results are presented. For delayed, follow-up effects, please refer to the original review.

 

Outcome: perimetry

The review did not look at perimetry. The following results were taken from the original publications:

A: not measured

B: could not access full text

C: not measured

D: could not access full text

E: not measured

F: not measured

G: not measured

H: not measured

I: not measured

J: not measured

K: not measured

L: not measured

M: could not access full text

N: not measured

O: could not access full text

P: could not access full text

Q: not measured

R: not measured

S: not measured

T: could not access full text

U: not measured

V: not measured

W: not measured

 

 

 

 

Risk of bias

-Allocation concealment (6 high risk, 6 unclear)

-Blinding outcome assessors (3 high risk, 6 unclear)

-Incomplete outcome data (4 high risk, 4 unclear)

-Free of systematic differences between groups at baseline (7 high risk, 7 unclear)

-Adequate adjustment for differences at baseline (5 high risk, 4 unclear)

-Potential bias due to blinding of participants, blinding of therapists and violation of intention to treat were not assessed.

 

Author’s conclusion

The effectiveness of cognitive rehabilitation interventions for reducing the disabling effects of neglect and increasing independence

remains unproven. As a consequence, no rehabilitation approach can be supported or refuted based on current evidence from RCTs.

However, there is some very limited evidence that cognitive rehabilitation may have an immediate beneficial effect on tests of neglect. This emerging evidence justifies further clinical trials of cognitive rehabilitation for neglect. However, future studies need to have appropriate high quality methodological design and reporting, to examine persisting effects of treatment and to include an attention

control comparator.

 

Risk of bias table for intervention studies (randomized controlled trials)

Research question:

Study reference

 

 

 

 

(first author, publication year)

Describe method of randomisation1

Bias due to inadequate concealment of allocation?2

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to loss to follow-up?5

 

 

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to violation of

intention to treat analysis?6

 

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Aparicio-Lopez, 2016

Once the informed consent of the participants had been obtained they were allotted a study number. These numbers corresponded to the order in which the patients entered the study. A simple randomization procedure was performed according to a computer-generated random number table based on a uniform distribution (0, 1). The application of such a simple randomization procedure yielded 15 patients in the ST group and 13 in the CT group. The research assistant who generated the allocation scheme was not clinically involved in

the study (neither in the assessment nor in the administration of

treatment to the patients).

Unlikely

Unclear

Likely

likely

Unlikely

Unlikely

Unclear

Kerkhoff, 2014

Finally, 24 patients with acute visuospatial neglect, as assessed by the 2 screening tests,

were randomly allocated to SPT or VST (by a person not

involved in the study who drew lots from a sealed envelope).

Unlikely

Unclear

Unclear

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unclear

Keller, 2010

Using a random number algorithm,

patients were assigned to either audiovisual stimulation training or visual stimulation training. To achieve a nearly balanced number of patients with quadrantanopia in

each group, the assignment of quadrantanopic patients between

treatment groups was alternated, resulting in 3 patients in the AVT group and 4 patients in the VT group.

Partly unlikely (hemianopic patients), partly likely (quadrantanopic patients)

Unlikely

Unclear

Unclear

Unlikely

Unclear

Unclear

Modden, 2012

Patients were randomly assigned to receive either CT, RT, or OT. Randomization by throwing dice and allocation took place before starting with the initial assessment of neuropsychological tests.

Unlikely

Unclear

Unclear

Likely

Unlikely

Unlikely

Unclear

Crotty, 2018

Those who met the criteria and agreed

to participate provided the research therapist written informed consent and, after baseline assessment,

were block randomized in groups of eight. Randomization was performed by a statistician from the

pharmacy department who was not part of the study, and generated the random sequence using the random number generator in Microsoft Excel, creating

sequentially numbered, sealed envelopes containing group allocation for participants.

Unlikely

Likely

Likely

Unlikely

Unlikely

Likely

Likely

Rowe, 2017

Participants were individually randomized to one of three treatment groups using a secure (24-hour) web-based randomization programme.

Randomization lists were generated using block randomization stratified by centre and degree of hemianopia (partial or complete) with treatment allocation ratio of 1:1:1. The local PI (orthoptist) obtained

the treatment allocation and subsequently assigned the participant to the treatment arm.

Unlikely

Unclear

Unclear

Unclear

Unlikely

Likely

Likely

Elshout, 2016

To prevent selection bias, prior to the inclusion of the first patient, a training scheme for all patients was created using Matlab (Mathworks Inc.). For each cohort of 10 patients, numbers (J01–J40), the training stimuli (Flow or Point), and the order of training rounds (Test (defect) round first or Control (intact) round first) were randomly assigned to a patient number (Table S1 in Supplementary Material). The patients were included in order of registration on our website. Thus, the assignment of a patient to a patient number (with corresponding training scheme: stimulus type and the training order) was determined prior to the first inclusion, completely random and not based on selection.

Unlikely

Unlikely

Likely

Unclear

Unlikely

Likely

unclear

De Haan, 2015

Allocation to the groups occurred by the method of minimization (37).

Differences between the groups were minimized regarding gender, side of field defect (left or right), size of field defect (hemianopia versus. quadrantanopia),

age (younger versus. older than 55), and time since onset (shorter versus. longer than 12 months). Because time since onset was assumed less important than the other variables, this variable was weighted less heavily (0.5) than the others (1.0). Upon inclusion of a new participant, author GH entered the characteristics of the patient into the randomization software that contained the characteristics of the previously included patients, which resulted in allocation to

the training group or the waiting list control group.

Unlikely

Unclear

Unclear

Unlikely

Unlikely

Likely

Likely

Schuett, 2012

Patients were randomly allocated into two treatment groups.

Unclear

Unclear

Likely

Unclear

Unlikely

Unclear

Unclear

Wang, 2015

The 9 cases were randomly divided into conventional treatment group + visual spatial attention and conventional treatment group.

Unclear

Unclear

Unclear

Unclear

Unlikely

Unclear

unclear

  1. Randomisation: generation of allocation sequences have to be unpredictable, for example computer generated random-numbers or drawing lots or envelopes. Examples of inadequate procedures are generation of allocation sequences by alternation, according to case record number, date of birth or date of admission.
  2. Allocation concealment: refers to the protection (blinding) of the randomisation process. Concealment of allocation sequences is adequate if patients and enrolling investigators cannot foresee assignment, for example central randomisation (performed at a site remote from trial location) or sequentially numbered, sealed, opaque envelopes. Inadequate procedures are all procedures based on inadequate randomisation procedures or open allocation schedules.
  3. Blinding: neither the patient nor the care provider (attending physician) knows which patient is getting the special treatment. Blinding is sometimes impossible, for example when comparing surgical with non-surgical treatments. The outcome assessor records the study results. Blinding of those assessing outcomes prevents that the knowledge of patient assignement influences the proces of outcome assessment (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
  4. Results of all predefined outcome measures should be reported; if the protocol is available, then outcomes in the protocol and published report can be compared; if not, then outcomes listed in the methods section of an article can be compared with those whose results are reported.
  5. If the percentage of patients lost to follow-up is large, or differs between treatment groups, or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups, bias is likely. If the number of patients lost to follow-up, or the reasons why, are not reported, the risk of bias is unclear.
  6. Participants included in the analysis are exactly those who were randomized into the trial. If the numbers randomized into each intervention group are not clearly reported, the risk of bias is unclear; an ITT analysis implies that (a) participants are kept in the intervention groups to which they were randomized, regardless of the intervention they actually received, (b) outcome data are measured on all participants, and (c) all randomized participants are included in the analysis.

 

Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies

Based on AMSTAR checklist (Shea, 2007; BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher, 2009; PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)

Study

 

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and clearly focused question?1

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?3

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of included studies?4

 

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear/notapplicable

Assessment of scientific quality of included studies?6

 

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

Yes/no/unclear

Potential risk of publication bias taken into account?8

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Potential conflicts of interest reported?9

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Bowen, 2013

Yes

Yes

Yes

Yes

n/a

Yes

Yes

No

No

  1. Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined.
  2. Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched.
  3. Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons.
  4. Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported.
  5. Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCTs).
  6. Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table et cetera).
  7. Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (for example Chi-square, I2)?
  8. An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (for example funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (for example Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
  9. Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.

 

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Svaerke, 2019

Interventies enkel gericht op computer-based cognitieve rehabilitatie; andere reviews zijn breder en nemen meer studies mee

Liu, 2019

Voldoet aan PICO, maar de vergelijkingen in de meta-analyses zijn niet relevant voor de aanbevelingen

Dawes, 2019

Alleen de prisma lenzen interventie voldoet aan de PICO en dat betreft slechts 1 studie ui 1986

Canu, 2018

Voldoet niet aan PICO: interventies gericht op geheugentraining

Rowe, 2018

Slechts 1 van de 5 studies voldoet aan PICO; overige studies evalueren farmacologische interventies

Mansouri, 2018

Narratieve review

Hanna, 2017

Narratieve vergelijking van eerder gepubliceerde resultaten uit een cohort studie met gepubliceerde resultaten in de literatuur

Senger, 2017

Voldoet niet aan PICO: geen NAH-gerelateerd selectiecriterium;

Rowe, 2017

Review van Cochrane reviews relevant voor strabismus, amblyopia, refractive errors en low vision of CVA revalidatie, waarbij de 2 studies relevant voor CVA rehabilitation reeds afzonderlijk zijn geïncludeerd (Pollock, 2012; Pollock, 2011)

Hanna, 2017

Voldoet niet aan PICO: focus op screening in plaats van behandeling van visuele beperkingen na CVA

Chorna, 2017

Voldoet niet aan PICO: gericht op kinderen

Matteo, 2016

Voldoet niet aan PICO: vergelijking met controle of andere behandeling ontbreekt - mogelijk wel relevant voor overwegingen

Berger, 2016

Voldoet aan de PICO, maar een systematische presentatie van de studies en resultaten ontbreekt, geen meta-analyse

van der Aa,2016

Voldoet niet aan PICO: geen NAH-gerelateerd inclusiecriterium

Tilley, 2016

Geen van de geïncludeerde studies voldoet aan de PICO

Thibault, 2016

Geen van de geïncludeerde studies voldoet aan de PICO

Stronks, 2015

Voldoet niet aan PICO: narratieve review van interventies gericht op sensorische substitutie, geen NAH-gerelateerd inclusiecriterium

Luvizutto, 2015

Voldoet niet aan PICO: evalueert farmacologische interventies

Hill, 2015

Voldoet aan PICO, maar includeerde slechts 2 RCTs die reeds in de recentere review van Liu 2019 zijn meegenomen

Bittner, 2015

Voldoet niet aan PICO: geen NAH-gerelateerd inclusiecriterium

Hepworth, 2015

Review ter inventarisatie van PROMs

de Haan, 2014

Lijkt te voldoen aan PICO, maar onduidelijke selectiecriteria; geen meta-analyse; geen beschrijving van individuele studies dus we kunnen er weinig mee.

Williams, 2014

Voldoet niet aan PICO: gericht op kinderen met ontwikkelings- en visuele problemen

Tilley, 2014

Betreft een protocol voor een systematische review

Yang, 2013

Voldoet niet aan PICO: uitkomstmaat is behavioural inattention test

Pernet 2013

Voldoet aan PICO, maar reviews van Liu (2019) en Bowen, 2013) includeren meer studies en presenteren meta-analyse

Pollock, 2012

Voldoet niet aan PICO: I=interventies gericht op leeftijd gerelateerde visusproblemen in mensen met CVA

Smania, 2012

Helft van de geïncludeerde studies doet geen vergelijking met een niet-behandelgroep (case series); overlap met recentere reviews, dus voegt weinig toe

Greenwald, 2012

Review van prevalentie en type visuele problemen na TBI

Barrett, 2012

Narratieve review

Ting, 2011

Narratieve review van reviews; selectiecriteria worden niet beschreven

Pollock, 2011

Voldoet aan PICO, maar review van Bowen (2013) is recenter

Ladavass, 2011

Verslag van een consensus conference

Trauzettel-Klosinski, 2011

Narratief review

Li, 2011

Voldoet niet aan PICO: interventies gericht op geheugentraining

Bowen, 2011

Voldoet aan PICO, maar slechts 1 studie per vergelijking

Rowe, 2019

Ontwikkeling van een meetinstrument

Wahlin, 2019

Pre-post studie gericht op verminderen neglect

Love, 2019

Case report

Smaakje, 2018

Pre-post studie gericht op verminderen hemianopsie

Elshout, 2018

Pre-post studie gericht op verminderen visual field defect

Ekman, 2018

Pre-post studie gericht op verminderen neglect

Cucca, 2018

Studie protocol

Casco, 2018

Pre-post studie gericht op verminderen visual field defect

Rasmussen, 2018

Studieprotocol

Volkening, 2018

Voldoet aan PICO, maar er worden onvoldoende bruikbare data gepresenteerd

Roets-Merken, 2018

Interventie en doelgroep sluiten niet aan op PICO

Ross, 2018

Cohortstudie die interventies beschrijft die TBI patiënten hebben ondergaan om weer te kunnen rijden

Yasuda, 2017

Pre-post studie gericht op verminderen neglect

Regan, 2017

Studieprotocol

Fu, 2017

RCT neurale stimulatie gericht op verminderen neglect; interventie niet gespecificeerd in PICO

Bowers, 2017

Commentaar

Alber, 2017

Pre-post studie gericht op verminderen visual field defect

Wang, 2017

Geen NAH patiënten en gemiddelde leeftijd <10 jaar

Rowe, 2017

Survey onder orthoptisten

Levin, 2017

5 personen met CP zonder visuele beperking

Good, 2017

Case report

Clark, 2017

Pre-post design zonder controlegroep

Spaccavento, 2017

Cohort studie waarin prevalentie en consequenties van neglect beschreven worden

Cavanaugh, 2017

Niet-gerandomiseerde vergelijkende studie, interventie gericht op verminderen corticale blindheid na CVA

Abramoff, 2017

Case report

Clerici, 2017

Voldoet niet aan PICO - er werd niet geselecteerd op patiënten met visusproblemen; interventie is niet gericht op visus problemen en er worden geen relevante uitkomsten meegenomen

Takamura, 2016

Observationele vergelijking van CVA patiënten: wel neglect/wel compenseren versus. Wel/neglect/niet compenseren versus. Geen neglect

Sand, 2016

Survey naar prevalentie en consequenties van visuele problemen na CVA

Norup, 2016

Observationele studie naar prevalentie en consequenties van visuele problemen na CVA

Carey, 2016

Interventie gericht op het verbeteren van tast

van Wyk, 2016

Studie protocol

Seniow, 2016

interventie niet gespecificeerd in PICO

Sahraie, 2016

evaluatie van bruikbaarheid van de NeuroEyeCoach, plus vergelijking met gezonde controle groep

Rowe, 2016

Artikel beschrijft uitsluitend recruitment en geen uitkomsten

de Haan, 2016

Pre-post studie gericht op verminderen visual field defect

Blaylock, 2016

Validatiestudie

Ghomashchi, 2016

Interventie gericht op verbeteren van balans d.m.v. fysiotherapie

Ekker, 2016

Narratieve review

Thiagarajan, 2015

Er worden geen relevante uitkomstmaten gepresenteerd

Gall, 2015

Studie protocol

Aparicio-Lopez, 2015

Zelfde studie als Aparicio-Lopez 2016, maar grotere sample in de 2016 paper

Loetscher, 2015

Studie protocol

Schachten, 2015

Interventie bestaat uit golf-training; geen relevante uitkomsten gemeten

Pavlou, 2015

Patiënten met refractory peripheral vestibular symptoms

Hollands, 2015

CVA patiënten zonder visuele problemen; interventie gericht op verbeteren mobiliteit; geen relevante uitkomsten gerapporteerd

Fu, 2015

interventie niet gespecificeerd in PICO

Pundlik, 2015

niet-gerandomiseerd cross-over studie naar compensatie hulpmiddel voor visual field defects na NAH

Matano, 2015

Geen vergelijking van behandelingen, maar associatie tussen neuropsychologische revalidatie en functioneren

Lev, 2015

n=1 studie

Chen, 2015

Observationele studie naar de associatie tussen neglect en functioneren, tast en spierkracht

Chen, 2015

Observationele studie naar associatie tussen neglect en uitkomsten van revalidatie na CVA

Pardhan, 2015

Patiënten met macula degeneratie

Bor-Shavit, 2015

Beschrijving van demografie, ziektebeloop en behandeling van mensen met anterieure visuele pad meningeoom

Yadav, 2014

Pre-post studie naar oculomotor vision rehabilitation bij TBI, geen relevante uitkomsten

van Wyk, 2014

Reeds meegenomen in review Liu (2019)

Thiagarajan, 2014

randomised cross-over studie comparing oculomotor training met sham training in TBI; geen relevante uitkomsten meegenomen

Thiagarajan, 2014

Er worden geen relevante uitkomstmaten gepresenteerd

Bowers, 2014

Er worden geen relevante uitkomstmaten gepresenteerd

Aimola, 2014

Hoewel relevante uitkomsten gemeten worden, worden de data niet of onvoldoende gepresenteerd om te kunnen interpreteren

van der Ploeg, 2014

Niet relevant: bespreekt methodologische uitdagingen in studies die slaapproblemen behandelen met lichttherapie bij mensen met dementie

Vleet, 2014

Studie protocol

Rowe, 2014

Studie protocol

Cerasa, 2014

Interventie gericht op verbeteren van aandacht bij Parkinsonpatiënten

Aasen, 2014

Interventie gericht op ouders, onderwijzers en onderwijsassistenten bij kinderen met visusstoornissen

Tarita-Nistor, 2014

Patiënten met centrale visusstoornis, onduidelijk of dit een NAH-oorzaak heeft

Schaadt, 2014

Proof-of-principle pre-post study dat fusie en dichoptische training evalueert bij 4 patiënten met hypoxische hersenschade

Bowers, 2014

Deelnemers met hemianopsie werd geen training aangeboden maar hoofdscan bewegingen werden geobserveerd en vergeleken met goed-ziende deelnemers

van Kessel, 2013

RCT, maar zonder geschikte controlegroep

Rowe, 2013

Beschrijvende studie van een cohort van CVA patiënten

Hollands, 2013

Studieprotocol

Fasotti, 2013

Narratieve review

Ali, 2013

Beschrijvende studie van herstel na CVA

Nijboer, 2013

Observationele studie naar predictoren van uitkomsten na CVA

Jolly, 2013

Evaluatie van een checklist om oculaire aandoeningen te identificeren

Gall, 2013

Evaluatie van twee predictiemodellen voor het herstellen van visual field in patiënten met NAH

Vreeken, 2013

Studieprotocol

Slimani, 2013

Beschrijvende studie van hypersensitiviteit voor pijn bij congenitale blindheid

Luan, 2013

Stamceltransplantatie voor corticale visuele stoornissen bij baby’s met neonatale hersenbeschadiging

Kerkhoff, 2013

Reeds meegenomen in review Liu (2019)

Beasley, 2013

Geen relevante uitkomsten gemeten

Lemke, 2013

Validering van een vragenlijst voor visueel functioneren bij TBI

Clatworthy, 2013

Geen interventie maar test van contrast sensitiviteit in CVA patiënten met visual field defects t.o.v. goed ziende controle deelnemers

Bonato, 2013

Geen interventie maar computertest van neglect met in CVA-patiënten zonder neglect op basis van traditionele testen

Bola, 2013

Vergelijking van patiënten met pre- en post-chiasmatische lesies op perimetrie

Beaudoin, 2013

Vergelijking CVA patiënten met en zonder revalidatie (revalidatie niet specifiek voor visuele problemen)

Lees, 2013

Interventie betreft Membrane-activated chelator stroke intervention (DP-b99)

Lancioni, 2013

evaluatie van tekst-messaging systeem voor multipele beperkingen inclusief blindheid

Plow, 2012

interventie niet gespecificeerd in PICO

Ianes, 2012

Er worden geen relevante uitkomstmaten gepresenteerd

Gall, 2012

pre-post evaluatie van vision-restoration training in stroke+visual field defect

Das, 2012

studie in katten

Chen, 2012

CVA patiënten met visuo-spatiele geheugenproblemen na CVA; geen relevante uitkomstmaten (visuo-spatial memory)

Ross, 2012

Vergelijking van mensen met normale en abnormale binoulariteit

Hayes, 2012

Case series van CVA patiënten met hemianopsie die NVT revalidatie ondergingen

Tabrett, 2012

Geen vergelijkende studie van behandelingen

Sand, 2012

Retrospectieve audit van wie verwezen werden voor perimetrie en revalidatie

Petzold, 2012

Interventie gericht op het verbeteren van kennis van ergotherapeuten over neglect na stroke

Papageorgiou, 2012

Vergelijking van patiënten met vasculaire hersenschade met gezonde personen op het vermijden van botsingen in een virtueel obstacelparcours

Ong, 2012

Web-app om leessnelheid te verbeteren in patiënten met hemianopsie

Gall, 2012

Observatie om contralesie cross-over van neglect beter te begrijpen

Plow, 2012

interventie niet genoemd in PICO

Lewald, 2012

Pre-post studie naar het effect van auditieve stimuli om visie bij hemianopsie te verbeteren

Bulson, 2012

Observationele studie naar de visuele symptomen bij oorlogsveteranen met TBI

Kortte, 2011

Narratieve review

George, 2011

Studie protocol

Bergsma, 2011

Pre-post studie naar het effect van training in een rijsimulator op oculomotorisch gedrag

George, 2011

Geen vergelijking van behandelingen maar associatie tussen kwaliteit van leven en neglect

Taylor, 2011

geen relevante uitkomsten: quasi-experimentele studie die scanning training vergelijke met ergotherapie op psychologische uitkomsten

Sabel, 2011

Zeer waarschijnlijk een narratieve review van cerebral visual injury

O'Neill, 2011

Pre-post studie naar het effect van prisma therapie bij visual field loss

Lau, 2011

observationele studie naar de predictoren van herstel bij sport-gerelateerde hersenschuddingen

Di Monaco, 2011

observationele studie naar de relatie tussen ernst van neglect en functioneel herstel in ADL na CVA

Poggel, 2011

Observationele studie naar temporele karakteristieken van visuele informatieverwerking in patiënten met visual field defects met perceptuele problemen in perimetrisch normale gebieden

Green, 2010

Vergelijking van accommodatie functies bij patiënten met TBI en gezonde controlepersonen

Gaber, 2010

Review van medische dossiers van patiënten met corticale blindheid na CVA

Shiraishi, 2010

Pre-post studie (n=5) naar lange-termijn follow-up na prisma interventies op ADL bij neglect

Serra, 2010

Beschrijvende studie naar visueel-ruimtelijke vaardigheden bij patiënten met Alzheimer's Disease en closing-in fenomeen

Poggel, 2010

Pre-post studie naar computer-based restoration training in patiënten met post-genicular visual system lesions

Peterson, 2010

Geen vergelijking van behandelingen maar associate tussen vestibulaire verstoringen en mobiliteitsproblemen

Marshall, 2010

Pre-post studie naar visual restoration therapie nar CVA

Waldorff, 2010

Observationele studie naar de karakteristieken geassocieerd met goede zelf-gerapporteerde gezondheid bij mensen met alzheimer's disease

Sahraie, 2010

Pre-post studie naar het effect van neuro-oog therapie bij post-geneculate hersenschade

Koons, 2010

case studie

Paolucci, 2010

Vergelijking van farmacologische interventie

Balcer, 2010

Expert opinie met betrekking tot het meten van visuele functies bij MS patiënten

Rutstein, 2010

Case reports

Schofield, 2009

Waarschijnlijk een narratief review; zo niet dan zijn er meer recente reviews

Thimm, 2009

Pre-post studie naar neurobiologische effecten van optokinetische stimulatie bij 7 patiënten met neglect

Senol, 2009

Case studie

Kim, 2009

Observationele studie waarin MRIs van TBI patiënten worden vergeleken met gezonde personen

Keller, 2009

Pre-post studie naar pursuit eye movement training met prisma adaptatie bij patiënten met neglect na CVA

Jobke, 2009

RCT cross-over vergelijkt twee visual restoration trainingen (extrstriate VRT versus conventional VRT)

Chen, 2009

Cohortstudie naar characteristieken van lage visus-specifieke kwaliteit van leven bij CVA patiënten met hemianopsie

Giorgi, 2009

Pre-post studie naar effect van prismaglazen voor hemianopsie

Zampieri, 2009

Er worden geen relevante uitkomstmaten gepresenteerd

Roth, 2009

Voldoet aan PICO, maar presenteert onvoldoende bruikbare data

Marshall, 2009

Narratieve review

Ostwald, 2009

Predictoren van het hervatten van therapie na ontslag uit het revalidatiecentrum

Brahm, 2009

Beschrijvende studie van visuele stoornissen bij veteranen met oorlogsverwondingen en TBI

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-12-2020

Laatst geautoriseerd  : 18-12-2020

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn beoordeelt de initatiefnemende vereniging, het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, of de werkgroep in stand wordt gehouden. Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

Niet-aangeboren hersenletsel

NOG

2020

2025

Elke 5 jaar

NOG

Aanwezigheid van nu ontbrekende bewijskracht


[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
  • Optometristen Vereniging Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering van de oogarts. Het doel van de richtlijn is te komen tot:

  • de identificatie van potentieel te verwijzen slechtziende en blinde mensen;
  • een doelmatige ketenzorg door transparante, doelmatige en efficiënte verwijzing van slechtziende en blinde mensen naar een centrum voor revalidatie van slechtziende en blinde mensen en andere vormen van hulpverlening;
  • de optimale (revalidatie) interventies bij patiënten met een visuele beperking (zie de afzonderlijke modules voor de specifieke subgroepen).

Daarnaast beoogt de richtlijn daar waar nodig te komen tot betere informatie over de visuele beperking naar patiënten en overige zorgprofessionals. De richtlijn omvat een advies wanneer en bij welke visuele beperking patiënten te verwijzen naar een centrum voor revalidatie van slechtziende en blinde mensen of overige zorgprofessionals. De richtlijn kan een hulp zijn bij de keuze van de aard van revalidatie. De werkgroep benadrukt dat binnen Nederland, afhankelijk van de lokale situatie, de aanwezige deskundigheid op het gebied van revalidatie bij slechtziendheid of blindheid sterk kan verschillen. Hiermee dient de verwijzer natuurlijk rekening te houden.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is primair bedoeld voor oogartsen. Daarnaast kan de richtlijn ook een leidraad zijn voor zorgprofessionals die op een andere manier betrokken zijn bij mensen met een visuele beperking.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met visusstoornissen te maken hebben (zie hiervoor Samenstelling van de werkgroep). De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. G.H.M.B. van Rens, medisch manager oogheelkunde, werkzaam in het Elkerliek Ziekenhuis te Helmond, hoogleraar oogheelkunde, werkzaam bij het Amsterdam UMC, vrije universiteit te Amsterdam, NOG (voorzitter)
  • Dr. F.N. Boonstra, oogarts, werkzaam voor Koninklijke Visio Expertisecentrum te Nijmegen, NOG
  • Prof. dr. M. van Genderen, oogarts, werkzaam bij Stichting Bartimeus te Zeist, oogarts/ bijzonder hoogleraar, werkzaam bij UMC Utrecht te Utrecht, NOG
  • J. Koopman, algemeen klinisch fysicus, werkzaam voor Koninklijke Visio Extertisecentrum te Amsterdam, NVKF
  • P.J. Kortenhoeven, projectleider, werkzaam bij Oogvereniging Nederland te Utrecht
  • Dr. R.M.A. van Nispen, associate professor/ universitair hoofddocent, werkzaam bij Amsterdam UMC te Amsterdam
  • H.L.M. Stam, optometrist en low vision specialist, werkzaam bij Stichting Bartimeus te Amsterdam, OVN
  • A.J. Verpoorten - van Sorge, oogarts, werkzaam bij Boven IJ Ziekenhuis en Koninklijke Visio Expertisecentrum te Amsterdam, NOG
  • Dr. E.H. Bosch - Driessen, oogarts, werkzaam bij Stichting Bartimeus te Zeist, van september 2017 tot juni 2019, NOG

 

Met ondersteuning van

  • G. Peeters, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, tot oktober 2019
  • T. Geltink, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, vanaf oktober 2019
  • A. Hagemeijer, senior beleidsadviseur NOG

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Achternaam werkgroeplid

Hoofdfunctie

Nevenwerkzaamheden

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Actie

(zelf in te vullen door adviseur)

Sorge, van

Oogarts Boven IJ Ziekenhuis (tot 31-12-2018),

(Revalidatie) Oogarts Visio Amsterdam

Kinderoogarts Amsterdam UMC (AMC)

Wetenschappelijke aanstelling LUMC in NEDROP2 onbetaald (tot 1-1-2018)

 

Richtlijn ROP en richtlijn Visusstoornissen betaald / vacatiegelden

geen

geen

geen

geen

nee

25-9-2020

geen

Boonstra

Oogarts Koninklijke Visio

Onderzoeker Donders Instituut DCN

Aanstelling "met toestemming aanwezig" Donders Instituut DCN

geen

geen

geen

geen

nee

29-9-2020

geen

Stam

Optometrist, Low Vision specialist bij Bartiméus

geen

geen

geen

geen

geen

nee

24-8-2020

geen

Koopman

Algemeen Klinisch fysicus (speciale focus op visuele revalidatie) bij Koninklijke Visio

geen

geen

geen

geen

geen

nee

21-8-2020

geen

Rens, van

Medisch Manager oogheelkunde Elkerliek Ziekenhuis, Helmond 0,7 fte
Hoogleraar oogheelkunde Amsterdam UMC, vrije universiteit 0,3 fte. Deze leerstoel is ingesteld namens Koninklijke Visio waarbij de leerstoelhouder een onkosten vergoeding ontvangt voor de extra reis en verblijfkosten

Bestuurslid International Society for Low Vision Rehabilitation and research (ontbetaald)
Bestuurslid Vision 2020 Nederland (onbetaald)
Lid wetenschappelijke adviesraad Koninklijke Visio (onbetaald)
Adviseur Robert Coppes Stichting (onbetaald)
Review werkzaamheden voor talloze oogheelkundige internationale tijdschriften (onbetaald)

geen

geen

Mijn onderzoeksgroep in het Amsterdam UMC, locatie VUmc doet veel onderzoek gezamenlijk met Koninklijk Visio en Bartimeus. Deels bekostigd door ZonMw.
Gezien de inhoud van mijn leerstoel is dit onontkomelijk. Zelf heb ik geen (financiele) belangen verstregeling in dezen. Mijn salaris als hoogleraar wordt betaald door het VUmc.

Op dit moment promotor van 8 promovendi die allen research doen in het veld van de beoogde richtlijn. Dit onderzoek wordt vooral bekostigd uit programma InZicht van ZonMw, deels door de programmaraad van Vivis (de drie instellingen voor revalidatie bij permanente visusstoornissen) en voor een klein deel door de farmacie (Bayern) en kleine collectebusfondsen.
Ik heb geen enkel belang bij al deze subsidieverstrekkers, direct noch indirect. Qualitate qua ben ik aangezocht voor de functie als voorzitter voor de herziening van de bestaande richtlijn waar ik eerder al twee maal voorzitter was (2004 en 2011)

Door mijn onderzoeksgroep wordt veel (promotie) onderzoek gedaan maar wij hebben geen enkel belang bij de uitkomsten van de richtlijn.

Op verzoek van het NOG voor de derde keer voorzitter van deze richtlijn.
Als enige hoogleraar in het subspecialisme revalidatie bij permanentele visuele beperkingen, oud-voorzitter van de Nederlandse Vereniging en de Internationale vereniging, oud voorzitter van het wereldcongres in dit veld (2017) en voormalig adviseur van de Internationale Council of Opthalmology en de WHO zal ik nationaal en internationaal gezien worden als expert. Het is onoverkomelijk dat de publicaties van de promovendi die ik begeleid worden geciteerd in deze richtlijn.

nee

26-8-2020

geen; medicatie valt buiten de afbakening van de richtlijn

 

 

 

 

 

 

 

 

Genderen, van

oogarts bij Stichting Bartimeus, 08FTE
oogarts/bijzonder hoogleraar UMC Utrecht 0,2 FTE

Stuurgroep Inzicht onbetaald
Beoordelen projectvoorstellen van Visio en Bartimeus ism universiteiten

Bestuurslid Ver. Revalidatie bij Slechtziendheid, onbetaald
organiseren van wetenschappelijke symposia (tot september 2019)

Voorzitter NOG werkgroep Electro-ophthalmologie, onbetaald
organiseren werkgroepbijeenkomsen en vaststellen protocollen en best practices

European Albinism Group, Scientific Board, onbetaald
organisereen tweejaarlijks congres, maken van richtlijnen, contact met patiëntenverenigingen

geen

geen

geen

geen

nee

21-08-2020

geen

Kortenhoeven

Projectleider, Oogvereniging

geen

geen

Leden van oogpatiëntenverenigingen en met een aantal medewerkers van de Oogvereniging

geen

Bescherming van de reputatie Oogvereniging en andere oogpatiëntenverenigingen. Verwerven erkenning patiënten/cliëntenperspectief.

nee

24-8-2020

geen

Nispen, van

Associate professor / universitair hoofddocent, 1.0 fte
Amsterdam UMC afdeling oogheelkunde

Waarnemend voorzitter stuurgroep ZonMw Inzicht; betaald via vacatiegelden (tot … 2020)


Vice-voorzitter stuurgroep ZonMw Inzicht; betaald via vacatiegelden (vanaf …)

 

Voorzitter Vereniging voor Revalidatie bij Slechtziendheid (VRS); onbetaald

 

Lid bestuur International Society for Low vision Research and Rehabilitation (ISLRR);

onbetaald

 

Lid ARVO Annual Meeting Program Committee (2020-2023): onbetaald

 

Consultant MeiraGTx UK II Limited: betaald, adviseur methodologie onderzoek gentherapie voor retinitis pigmentosa, validatiestudie en RCT (vanaf ...)

geen

geen

Financiële ondersteuning ontvangen voor investigator initiated research van Bayer
Financiële ondersteuning ontvangen van ZonMw Inzicht voor onderzoeksprojecten
Mogelijk hebben deze financiers belangen bij de uitkomsten van de richtlijn.

Mogelijk door expertise op gebied van psychosociale gevolgen van visuele beperking, meer erkenning door werken aan richtlijn.

nee

30-8-2020

geen; medicatie valt buiten de afbakening van de richtlijn

Bosch-Driessen

Oogarts Bartimeus

geen

geen

geen

geen

geen

nee

14-2-2019

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door aan de Oogvereniging te vragen om te participeren in de werkgroep. Tevens is de conceptrichtlijn ter commentaar voorgelegd aan de Oogvereniging.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Per module is een implementatieplan beschreven.

De werkgroep heeft tevens kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de modules uit de vorige richtlijn op noodzaak tot revisie. Naast de deelnemende partijen uit de werkgroep zijn ook de volgende partijen gevraagd om knelpunten aan te dragen via een enquête:

 

IGJ, NFU, NHG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, STZ, V&VN, ZiNL, ZKN, ZN, NAPA, Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG), Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO), Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA), Vilans, Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ), Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), Oogvereniging, Nederlandse Vereniging Neurologie (NVN), Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (NVKN), Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG),  Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG), Nederlandse Internisten Vereniging (NIV), Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), Stichting Kind en Ziekenhuis (K&Z), Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN), Landelijke vereniging medische psychologie (LVMP), Nederlandse Vereniging Gezondheid Psychologen (NVGzP)

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken, waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van de desbetreffende uitgangsvraag. De gedetailleerde zoekstrategieën zijn vermeld in de aanverwante producten van de betreffende module.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen.

 

De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie).

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, en bruikbaarheid in de praktijk

 

(naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die rand voorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken.

 

Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl). Indicatoren worden tijdens de commentaarfase ontwikkeld.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn wordt aan de volgende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar:

 

Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG), NUVO, IGJ, NFU, NHG, NVZ, STZ, V&VN, ZiNL, ZKN, ZN, NAPA, Vilans, Oogvereniging/Vereniging Oog in Oog, Patiëntenfederatie Nederland, Nederlandse Vereniging voor Klinisch Fysici (NVKF), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Optometristen Vereniging Nederland (OVN), Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG), Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO), Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA), Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ), Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Nederlandse Vereniging Neurologie (NVN), Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie (NVKN), Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG), Nederlandse Internisten Vereniging (NIV), Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), Stichting Kind en Ziekenhuis (K&Z), Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN), Landelijke vereniging medische psychologie (LVMP), Nederlandse Vereniging Gezondheid Psychologen (NVGzP)

 

De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren wordt de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep.

 

De definitieve richtlijn wordt aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18): E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, et al. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul; 87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj. a139. PubMed PMID: 18483053.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Kinderen