Vermoeden van ouderenmishandeling in het medisch-specialistische zorgdomein

Initiatief: NVKG Aantal modules: 18

Wet- en regelgeving bij vermoeden OM

Uitgangsvraag

Wat is de relevante wet- en regelgeving bij (een vermoeden van) ouderenmishandeling?

Aanbeveling

Volg als zorgprofessional en medisch-specialistische zorginstelling bij een vermoeden van ouderenmishandeling het stappenplan van de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld.

 

Voer als zorgprofessional naast de kindcheck tevens de mantelzorgverleningscheck uit.

 

Maak als medisch-specialistische zorginstelling lokaal deskundigheidsbevordering van zorgprofessionals ten aanzien van wet- en regelgeving, dossiervoering en communicatie op het gebied van ouderenmishandeling beschikbaar.

Overwegingen

In deze module zijn de juridische basis- en afwegingsprincipes die gelden bij een vermoeden van ouderenmishandeling besproken. Ondanks dat de meest relevante wet- en regelgeving is beschreven met betrekking tot de ouderenmishandeling, evenals de stappen van de KNMG-meldcode, ontbreekt onzes inziens de zogenoemde mantelzorgverleningscheck. De mantelzorgverleningscheck zou logischerwijs deel moeten gaan uitmaken van stap 1 van de KNMG-meldcode.

Onderbouwing

In onderstaand overzicht is de meest relevante wet- en regelgeving beschreven omtrent een vermoeden van ouderenmishandeling geënt op de Nederlandse situatie.

 

Wet- en regelgeving is in beginsel hiërarchisch opgebouwd. Nederland is om te beginnen gebonden aan het inter- en nationale recht. Op nationaal niveau staat regeling bij wet bovenaan, gevolgd door algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) en ministeriële regelingen.

 

Relevante wetgeving

Hieronder staat een opsomming van de relevante wetgeving welke vervolgens verder wordt uitgewerkt:

  1. Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).
  2. Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
  3. Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
  4. Wet verplichte meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling (Wet verplichte meldcode).
  5. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

 

Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)

De WGBO vormt het juridisch kader voor de contractuele relatie tussen een hulpverlener en een patiënt en formuleert wederzijdse rechten en plichten.

 

Termen die uit deze wet voortvloeien zijn onder meer: zorgplicht, goed hulpverlenerschap, beroepsgeheim (zwijgplicht en verschoningsrecht), zelfbeschikkingsrecht, voorkomen van ernstig nadeel, dossierplicht, inzagerecht, vertegenwoordiging en conflict van plichten.

 

Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)

De Wet BIG beoogt de kwaliteit van de gezondheidszorg te borgen op het niveau van de individuele beroepsbeoefenaar en moet de patiënt beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door de beroepsbeoefenaar. De beroepen die geregeld zijn in artikel 3 van de Wet BIG, vallen onder het tuchtrecht, dat een aparte positie inneemt binnen de Nederlandse rechtspraak. De overheid draagt zorg voor het zogenoemde BIG-register.

 

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)

De Wkkgz heeft tot doel de kwaliteit van de zorg te borgen en te verbeteren. Binnen deze richtlijn is deze wet vooral van belang indien sprake is van geweld binnen de zorgrelatie, hetgeen onverwijld moet leiden tot een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) (art. 11 lid 1b Wkkgz). Daarnaast wordt in deze wet de verplichting neergelegd om een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling voor medewerkers vast te stellen en de kennis en het gebruik hiervan te bevorderen (art. 8 Wkkgz).

 

Wet Verplichte meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling (Wet verplichte meldcode)

Sinds 2013 is geregeld dat zorgaanbieders verplicht zijn een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling te hebben. Zorgaanbieders zijn verplicht voor hun medewerkers een meldcode vast te stellen waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden (art. 8 lid 1 Wkkgz ). De zorgaanbieder is tevens verplicht de kennis en het gebruik van de meldcode te bevorderen (art. 8 lid 2 Wkkgz).

 

Hoewel het gebruik maken van een meldcode inzake huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht is, geldt binnen de huidige wetgeving geen meldplicht. Wel is sprake van een meldrecht.

 

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

Binnen de Wmo (2015) worden gemeenten verplicht tot het bieden van ondersteuning aan mensen die niet (volledig) zelfredzaam zijn. Deze wet stelt gemeenten tevens verantwoordelijk voor de opvang in geval van huiselijk geweld en kindermishandeling en bepaalt de voorwaarden waaraan Veilig Thuis (in de wetgeving ook aangeduid als AMHK, Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) moet voldoen. In het kader hiervan voorziet deze wet in een meldrecht voor beroepsbeoefenaren die geheimhoudingsplicht kennen (art. 5.2.6 Wmo 2015).

 

Relevant besluit voor de professional bij een vermoeden op ouderenmishandeling

Een besluit is een Algemene maatregel van bestuur, waarin een onderdeel van de wet verder wordt uitgewerkt.

 

Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Besluit verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld)

Uit welke elementen een meldcode in ieder geval moet bestaan, wordt vastgesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur. Dit betekent dat de overheid (het ministerie van VWS) dit vaststelt in de vorm van een Besluit. In het Besluit verplichte meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling is vastgelegd welke elementen in ieder geval in een meldcode moeten staan. De overheid heeft tevens het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ontwikkeld. De KNMG-meldcode voldoet hieraan en is toegespitst op de situatie dat er sprake is van een arts-patiëntrelatie. In opdracht van het ministerie van VWS is hiervan tevens een Meldcode-App ontwikkeld.

 

Vanaf 1 januari 2019 is een beroepspecifiek afwegingskader een verplicht onderdeel van de KNMG-meldcode. Een afwegingskader geeft handvatten om het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling te wegen en om te beoordelen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling, dan wel van een vermoeden daarvan, dat een melding is aangewezen. Voor de beroepsgroep van medische professionals is dit door de KNMG uitgewerkt (bron: “Afwegingskader kindermishandeling en huiselijk geweld, Stap 5, cluster artsencoalitie, KNMG, juli 2018”).

Relevante codes

Hieronder staat een opsomming van de relevante regelgeving die vervolgens verder worden uitgewerkt.

 

KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld (KNMG-meldcode)

De KNMG-meldcode is gebaseerd op het verplichte Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en is toegespitst op de situatie dat sprake is van een arts-patiëntrelatie. Deze meldcode biedt een goede leidraad voor de zorgprofessional die te maken krijgt met een vermoeden op ouderenmishandeling.

 

Regionale of lokale meldcode

De Wkkgz schrijft voor dat iedere zorg aanbiedende instelling een meldcode voor zijn medewerkers moet vaststellen. Dit betekent dat de zorgprofessional die binnen een (of meer van) dergelijke instelling(en) werkzaam is, te maken heeft met zowel de KNMG-meldcode als met een (of meer) instellingsmeldcode(s). Deze behoren niet met elkaar te conflicteren.

 

Fundamentele begrippen

Een aantal termen behoeven nadere aandacht in het kader van de handelswijze bij een vermoeden van ouderenmishandeling:

  • zelfbeschikkingsrecht;
  • wilsbekwaamheid;
  • zorgplicht en goed hulpverlenerschap;
  • beroepsgeheim, verschoningsrecht en conflict van plichten;
  • meldrecht;
  • afwegingskader.

 

Zelfbeschikkingsrecht (WGBO)

Het zogenoemde ‘informed consent’ ofwel de ‘geïnformeerde toestemming’ verwijst naar de combinatie van twee belangrijke beginselen in de WGBO: de informatieplicht en de toestemmingsvereiste. Het idee is dat deze combinatie patiënten optimaal in staat stelt zelf te beslissen over hun behandeling. Hiermee wordt recht gedaan aan hun zelfbeschikkingsrecht binnen de behandelingsovereenkomst. Van belang hierbij is dat de betreffende patiënt de minimale leeftijd van 16 jaar heeft én ter zake wilsbekwaam is.

 

In geval van een vermoeden op ouderenmishandeling is dus in beginsel toestemming van de patiënt of diens wettelijk vertegenwoordiger vereist om onderzoeken en behandeling uit te voeren en om informatie te delen. Een uitzondering op dit laatste vormen andere bij de behandelingsovereenkomst betrokken hulpverleners. De huisarts/specialist ouderengeneeskunde maakt in de medisch specialistische zorg geen onderdeel uit van de behandelingsovereenkomst, zodat in beginsel toestemming vereist is voor het delen van informatie tussen professionals in de medisch specialistische zorg en de huisarts/specialist ouderengeneeskunde. Omdat de meeste mensen hiermee instemmen en om de situatie werkbaar te houden kan waar het de algemene patiëntenzorg betreft, worden uitgegaan van impliciete toestemming van de patiënt voor het delen van informatie met de huisarts/specialist ouderengeneeskunde. Voor informatie betreffende (een vermoeden van) ouderenmishandeling is het echter raadzaam expliciet toestemming te vragen. Als de patiënt hier expliciet bezwaar tegen maakt, dient dit gerespecteerd te worden.

 

Wilsbekwaamheid (WGBO)

Wilsbekwaamheid verwijst in de WGBO naar het vermogen van de patiënt om te komen tot een redelijke waardering en afweging van zijn belangen en is een contextafhankelijk begrip. Een patiënt kan wilsonbekwaam zijn ten aanzien van een behandelingsoverweging, maar wilsbekwaam zijn ten aanzien van andere (alledaagse) zaken. Bij het bezigen van deze term is het dan ook van belang de context waarbinnen een patiënt al dan niet wilsbekwaam is te benoemen.

 

De KNMG heeft voor het beoordelen van wilsbekwaamheid een stappenplan opgesteld (zie ook document “Naar implementatie van de WGBO: van Wet naar praktijk, deel 2: informatie en toestemming (KNMG)”).

In de beoordeling van wilsbekwaamheid staan de volgende beoordelingsaspecten centraal:

  1. Het begrijpen van informatie die relevant is voor de beslissing over het onderzoek en/of de behandeling.
  2. Het beseffen en waarderen van de betekenis van de informatie voor de eigen situatie.
  3. Logisch redeneren en het betrekken van informatie in het overwegen van behandelopties.
  4. Het vermogen om keuze uit te drukken.

 

Wanneer sprake is van wilsonbekwaamheid vereist de WGBO dat gezocht wordt naar een wettelijk vertegenwoordiger die de belangen van de patiënt zo goed mogelijk behartigt en in diens plaats de beslissingen neemt.

 

De volgende personen kunnen (in rangorde) als wettelijke vertegenwoordiger optreden:

  1. een door de rechter benoemde curator of mentor;
  2. een schriftelijk door de patiënt gemachtigde;
  3. de echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel;
  4. de ouder, kind, broer of zus.

 

Wanneer er geen wettelijk vertegenwoordiger beschikbaar is dient de zorgprofessional een afweging te maken op eigen gezag en daarbij de plicht van goed hulpverlenerschap in acht te nemen.

 

Indien de wilsonbekwaamheid structureel van aard is, dient de aanvraag van een mentor te worden overwogen. Het verzoek tot instellen van curatele kan worden overwogen, indien de wilsonbekwaamheid zich uitstrekt over zowel behandelbeslissingen als andere persoonlijke en zakelijke aangelegenheden. In het laatste geval spreken we van handelingsonbekwaam.

 

Indien de wettelijk vertegenwoordiger zich niet als een ‘goed vertegenwoordiger’ conform de WGBO gedraagt of wanneer in geval van een vermoeden van ouderenmishandeling de wettelijk vertegenwoordiger de vermoedelijk pleger is, dient de zorgprofessional zich in te spannen om een andere wettelijk vertegenwoordiger te zoeken. Als er geen andere wettelijk vertegenwoordiger kan worden gevonden, kan zonder toestemming worden gehandeld. Het is raadzaam in voorkomende gevallen de informatie in “Naar implementatie van de WGBO: van Wet naar praktijk, deel 2: informatie en toestemming (KNMG), 2004” hierbij te raadplegen en/of een jurist te betrekken.

 

Zorgplicht en goed hulpverlenerschap (WGBO)

Binnen de WGBO is het volgende geformuleerd: “De hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.” (Burgerlijk Wetboek 7 art. 453)

Dit artikel wordt opgevat als een algemene zorgplicht (de zorg van een goed hulpverlener). Wanneer een patiënt zelf niet goed in staat is om zijn eigen belangen te overzien of te verwoorden (wilsonbekwaamheid) en er geen wettelijk vertegenwoordiger is, heeft de zorgprofessional een professionele verantwoordelijkheid om zo goed mogelijk het belang van de patiënt te onderzoeken en te dienen. Indien deze situatie langer aanhoudt, verdient het aanbeveling voor de patiënt mentorschap aan te (laten) vragen.

 

Beroepsgeheim, verschoningsrecht en conflict van plichten (Wet BIG, WGBO, Wkkgz)

Het beroepsgeheim van zorgprofessionals is cruciaal in de arts-patiënt relatie. In beginsel is voor het delen van informatie met zorgprofessionals en andere derden buiten de directe behandelingsovereenkomst met de patiënt, altijd toestemming vereist.

 

Met het beroepsgeheim enerzijds en het goed hulpverlenerschap anderzijds kan een zorgprofessional rondom een vermoeden op ouderenmishandeling te maken krijgen met een conflict van plichten. Wanneer het doorbreken van het beroepsgeheim noodzakelijk is om ernstig gevaar voor zwaar lichamelijk of psychisch letsel of de dood af te wenden (strikt gevaarscriterium), kan de zorgprofessional dit doen. Hierbij dient te zijn afgewogen of het gevaar op een andere en minder ingrijpende manier is af te wenden. Bij het wegen van het gevaar dient zowel de ernst van het gevaar als de kans op het optreden van dat gevaar te worden meegenomen. Daarnaast kan het gevaarscriterium ruimer worden opgevat wanneer toestemming vragen niet mogelijk is of het vermoedelijk slachtoffer te zeer handelt vanuit een afhankelijkheidsrelatie met de vermoedelijk pleger. In dat geval volstaat een ‘reële kans op schade’ (ruim gevaarscriterium). Bij het doorbreken van het beroepsgeheim wordt niet meer informatie gedeeld dan strikt noodzakelijk. Het is raadzaam om dergelijke zaken nader te overleggen, bijvoorbeeld met een jurist van de instelling of van de KNMG.

 

Een bijzondere situatie ten aanzien van het beroepsgeheim betreft de setting van een rechtszaak. Ook een zorgprofessional kan als getuige worden opgeroepen om te verschijnen en te spreken. In een dergelijke situatie kan een zorgprofessional zich beroepen op zijn verschoningsrecht: dit is het recht van een getuige om te weigeren antwoord te geven op vragen die hem door een rechter worden gesteld. Dit ontslaat overigens niet van de verplichting te verschijnen.

 

Meldrecht (Wmo 2015, Wet Verplichte meldcode)

Zorgprofessionals en anderen met een beroepsgeheim hebben een meldrecht. Zij mogen aan Veilig Thuis zonder toestemming van degene die het betreft gegevens verstrekken, als dat noodzakelijk is om huiselijk geweld of kindermishandeling te (doen) beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te laten onderzoeken. Het blijft echter onverminderd van belang zich in te spannen voor het verkrijgen van toestemming van degene die het betreft en om een zorgvuldige afweging te maken in het conflict van plichten. Kindermishandeling wordt in dit kader zwaarder gewogen dan wanneer het huiselijk geweld uitsluitend betrekking heeft op wilsbekwame volwassenen. Dat wil zeggen dat bij kindermishandeling een lager gevaarsrisico opweegt tegen het doorbreken van beroepsgeheim, dan voor een wilsbekwaam volwassen slachtoffer.

 

De zorgprofessional dient de individuele situatie steeds zorgvuldig af te wegen, zo mogelijk geanonimiseerd met een collega of met de vertrouwensarts van Veilig Thuis te overleggen en in het dossier gemotiveerd vast te leggen.

 

Afwegingskader (Besluit Verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld)

Per 1 januari 2019 is het Besluit verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld op een aantal punten gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft de toevoeging van een verplicht afwegingskader aan de (KNMG-)meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld, op basis waarvan de zorgprofessional kan vaststellen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of kindermishandeling dat een melding bij Veilig Thuis is aangewezen. Ook dan is er overigens geen sprake van meldplicht. Dit blijft de individuele afweging van de betreffende zorgprofessional, waarin sprake kan zijn van een conflict van plichten. De eerste versie van het KNMG-afwegingskader is per 1 juli 2018 beschikbaar geworden. Vanaf 1 januari 2019 zal deze (of een herziene versie hiervan) verplicht zijn als onderdeel van de KNMG-meldcode.

 

Principes bij het maken van afwegingen bij een vermoeden van ouderenmishandeling

Wanneer sprake is van een vermoeden van ouderenmishandeling is het grootste dilemma voor de zorgprofessional het conflict van plichten, waarin de zorgplicht conflicteert met het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt en het beroepsgeheim. Dit vergt een zorgvuldige afweging en dito weergave hiervan in het medisch dossier. De drie afwegingsprincipes die hierbij een leidraad bieden, zijn:

  1. Proportionaliteit: de schending van de geheimhoudingsplicht dient in verhouding te staan tot het gevaar dat met de overtreding wordt afgewend.
  2. Subsidiariteit: Er zijn geen andere, minder ingrijpende, alternatieven (meer) dan het schenden van de geheimhoudingsplicht om het gevaar af te wenden.
  3. Doelmatigheid: de schending van het beroepsgeheim moet het gevaar doelmatig afwenden.

 

Het afwegingskader is een instrument dat vooral behulpzaam is voor afwegingen vanuit het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Ook met het afwegingskader blijft de uiteindelijke conclusie gebaseerd op een klinische afweging. Daarnaast blijven de eerder beschreven kaders van toepassing, zodat ook in hoog-risico situaties een conflict van plichten kan ontstaan. Enerzijds kan het afwegingskader in duidelijke hoog-risico situaties bijdragen aan een zorgvuldige afweging en de keuze te melden sterken. Anderzijds vraagt het niet melden van hoog-risico situaties een zorgvuldige omschrijving in dossier van het ‘beredeneerd afzien van melden’ zodat de zorgprofessional in geval van niet melden van dergelijke situaties geen nalatigheid kan worden verweten. Voor verdere details betreffende het gebruik van het afwegingskader verwijzen wij naar het document: Afwegingskader kindermishandeling en huiselijk geweld, Stap 5, cluster artsencoalitie, KNMG, juli 2018 op website KNMG: https://www.knmg.nl/actualiteit-opinie/nieuws/nieuwsbericht/nieuw-afwegingskader-en-stappenplan-bij-knmg-meldcode-kindermishandeling-en-huiselijk-geweld-1.htm.

 

Het stappenplan in de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld: stand van zaken bij ouderenmishandeling

Het stappenplan wordt in de KNMG-meldcode toegelicht. Uitgangspunt moet steeds zijn dat zaken transparant met de patiënt en/of diens wettelijk vertegenwoordiger worden besproken, zoals de WGBO dit voorschrijft. Wanneer de inschatting is dat dit tot ernstig gevaar leidt voor de patiënt of andere betrokkenen, kan hiervan worden afgeweken vanuit de zorg van een goed hulpverlener. Indien gevaar dreigt voor de zorgprofessional zelf bij het bespreken van het vermoeden van ouderenmishandeling en/of het doen van een melding, kan ook worden afgezien van het bespreken hiervan met patiënt of diens wettelijk vertegenwoordiger. Van belang blijft om op een later moment opnieuw te overwegen de zaken te bespreken.

 

Aanvullend op de verplichte zogenoemde ‘kindcheck’ (op basis van het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling), pleit de werkgroep ervoor een mantelzorgverleningscheck in te voeren.

 

De kindcheck heeft als doel het (vroegtijdig) signaleren, en stoppen van kindermishandeling en richt zich op zorgprofessionals met volwassen cliënten. De kindcheck verplicht zorgprofessionals ertoe in bepaalde gevallen bij de volwassen cliënt te onderzoeken of deze de zorg draagt voor een (of meerdere) minderjarige(n) of voor hen verantwoordelijk is. Dit doet zich voor wanneer de zorgprofessional meent dat de volwassen cliënt in een (medische) situatie verkeert waardoor een risico bestaat op (ernstige) schade voor kinderen voor hij of zij zorgt. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een ouder die een suïcidepoging heeft gedaan, een medische conditie (somatisch of psychiatrisch) heeft die de veiligheid en/of zorg voor zijn of haar kinderen in gevaar brengt of in geval van een vermoeden van volwassengeweld. Wanneer in een dergelijke situatie de kindcheck positief is, worden, naast het eventueel volgen van de stappen van de KNMG-meldcode voor huiselijk geweld voor volwassenen, ook de stappen van de KNMG-meldcode onderdeel kindermishandeling voor de betrokken kinderen gevolgd.

 

De mantelzorgverleningscheck is afgeleid van de kindcheck en beoogt volwassenen/ouderenmishandeling (vroegtijdig) te signaleren en te stoppen.

 

De mantelzorgverleningscheck richt zich eveneens op zorgprofessionals met volwassen patiënten. Hierbij wordt nagegaan of de volwassen patiënt verantwoordelijk is voor de verzorging van één of meer zorgbehoevende volwassenen/ouderen.

 

Deze situatie doet zich voor wanneer de zorgprofessional meent dat de volwassen patiënt in een (medische) situatie verkeert, waardoor een risico bestaat op (ernstige) schade voor de betreffende zorgbehoevende volwassenen/ouderen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een volwassene die een suïcidepoging heeft gedaan, of een medische conditie (somatisch of psychiatrisch) heeft die de veiligheid en/of zorg voor de betreffende zorgbehoevende volwassenen/ouderen in gevaar brengt. Zo ja, dan zouden de stappen van de KNMG-meldcode moeten worden doorlopen.

 

De mantelzorgverleningscheck zou dan logischerwijs deel uitmaken van stap 1 van de KNMG-meldcode.

Voor de eerste vier uitgangsvragen is gebruikgemaakt van de KNMG-meldcode en de wet- en regelgeving in Nederland. Voor de vijfde uitgangsvraag (module ‘Communicatie bij vermoeden OM’) is gebruik gemaakt van de Richtlijn Signalering Kindermishandeling in de spoedeisende medische zorg van de Nederlandse vereniging voor Kindergeneeskunde (2016).

  1. Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Uitgave van Ministerie van VWS. 2016.
  2. Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. (2013, 16 juli). Geraadpleegd september – december 2017, van http://wetten.overheid.nl/BWBR0033723/ Website BIGregister. https://www.bigregister.nl/. Geraadpleegd september – december 2017.
  3. Kindermishandeling in de spoedeisende medische zorg. Geraadpleegd op 03-12-2017 via
  4. https://www.nvk.nl/Kwaliteit/Richtlijnenoverzicht/Details/tabid/1558/articleType/ArticleView/articleId/1738/Kindermishandeling-Signalering-in-de-SEH.aspx.
  5. KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld, 2015.
  6. KNMG. Naar implemementatie van de WGBO: van Wet naar praktijk, deel 2: informatie en toestemming (KNMG).
  7. KNMG. Richtlijn Omgaan met medische gegevens aangepast aan AVG 2018: https://www.knmg.nl/actualiteit-opinie/nieuws/nieuwsbericht/geactualiseerd-knmg-richtlijn-omgaan-met-medische-gegevens-1.htm.
  8. KNMG. Van wet naar praktijk: Implementatie van de WGBO Deel 2: informatie en toestemming; Bijlage 8: Modelrichtlijn voor hulpverleners over informatie en toestemming bij een meerderjarige wilsonbekwame patiënt.
  9. KNMG. Van wet naar praktijk: Implementatie van de WGBO Deel 2: informatie en toestemming; Bijlage 9:Stappenplan bij beoordeling wilsbekwaamheid.
  10. Nederlandse vereniging voor Kindergeneeskunde (2016). Richtlijn Signalering.
  11. Rijksoverheid. (2011). Meldcode (versie 3.0.4) (Mobiele applicatie software). Geraadpleegd van https://itunes.apple.com/nl/app/meldcode/id431602913?mt=8.
  12. Website CIBG (Ministerie VWS). https://www.cibg.nl/. Geraadpleegd september – december 2017.
  13. Wet BIG. (1993, 11 november). Geraadpleegd september – december 2017, van http://wetten.overheid.nl/BWBR0006251/.
  14. WGBO. (1994, 17 novmber) Geraadpleegd september – december 2017, van http://wetten.overheid.nl/BWBR0007021/.
  15. Wijziging van het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. (2017, 23 juni). Geraadpleegd september – december 2017, van https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-291.html.
  16. Wkkgz. (2015, 7 oktober) Geraadpleegd september – december 2017, van http://wetten.overheid.nl/BWBR0037173/.
  17. WMO 2015. (2014, 9 juli) . Geraadpleegd september – december 2017, van http://wetten.overheid.nl/BWBR0035362/.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 27-07-2018

Laatst geautoriseerd  : 27-07-2018

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2022

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2021 bepaalt het bestuur van de NVKG of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVKG is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke en beroepsverenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Vereniging Vertrouwensartsen Kindermishandeling en huiselijk geweld
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • Landelijk Netwerk Veilig Thuis
  • Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen

Algemene gegevens

De autorisatie door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) is onder voorbehoud.

 

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (http://www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel van de richtlijn

Deze richtlijn geeft aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk in de medisch- specialistische zorg betreffende het vroegtijdige signaleren van en handelen bij (een vermoeden van) ouderenmishandeling en het verbeteren van de organisatie en zorg voor deze patiënten.

 

De volgende onderwerpen komen aan de orde:

  • definitie van ouderenmishandeling, vormen en risicofactoren;
  • signalering/diagnostiek en screening;
  • juridische aspecten en wet- en regelgeving;
  • organisatie van zorg.

 

Afbakening van de richtlijn

De richtlijn richt zich op het signaleren van ouderenmishandeling in het medisch-specialistische zorgdomein. De richtlijn sluit aan bij de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld.

 

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Deze richtlijn richt zich op wat volgens de huidige maatstaven en wet- en regelgeving de beste zorg is voor patiënten bij wie een vermoeden van ouderenmishandeling bestaat.

 

De richtlijn is bruikbaar voor alle zorgprofessionals werkzaam in het medisch-specialistisch zorgdomein die te maken krijgen met (een vermoeden van) ouderenmishandeling en biedt aanknopingspunten voor lokale protocollen en/of transmurale zorgafspraken.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante disciplines. De leden van de werk- en klankbordgroep zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte van augustus 2016 tot juli 2018 aan de totstandkoming van de richtlijn. Het klankbordgroeplid S. van Berben is medeauteur geweest op het onderdeel screening vanwege specifieke expertise.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Aan de werkgroep namen vertegenwoordigers vanuit de klinische geriatrie, spoedeisende hulp, spoedeisende hulp verpleegkunde, verpleegkundig specialisten geriatrie, psychiatrie, psychologie, en vertrouwensartsen deel.

 

Aan de klankbordgroep namen vertegenwoordigers vanuit verpleegkunde, aandachtsfunctionarissen, huisartsgeneeskunde, spoedeisende hulp, sociaal werkers, juristen, Veilig Thuis en onderzoekers deel. Deze groep heeft op gezette momenten commentaar gegeven op de conceptrichtlijn.

 

Werkgroep

  • Drs. M.E. van Houten, klinisch geriater, werkzaam in het OLVG West te Amsterdam en Spaarnegasthuis te Hoofddorp, NVKG (voorzitter)
  • Drs. B. Appels, klinisch neuropsycholoog, werkzaam in het Medisch Centrum Slotervaart te Amsterdam, NIP
  • W.M.E. Bil, MANP, verpleegkundig specialist klinische geriatrie, werkzaam in het Medisch Centrum Slotervaart te Amsterdam, V&VN
  • Drs. J.O. Daal, klinisch geriater, werkzaam in het Westfriesgasthuis te Hoorn, NVKG
  • Dr. H.W. Ham, spoedeisende hulp verpleegkundige werkzaam in het UMC Utrecht, en Hogeschool hoofddocent Acute Zorg, werkzaam bij de Hogeschool Utrecht, NVSHV
  • A. IJzermans, vertrouwensarts en forensisch arts, VVAK
  • Drs. A. van Kalles, AIOS klinische geriatrie, NVKG
  • Drs. B. van de Kerkhof-van Bon, spoedeisende hulp arts, werkzaam in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, NVSHA
  • Dr. G.G. Rosman-Meijer, vertrouwensarts en jeugdarts KNMG, VVAK en Landelijk Netwerk Veilig Thuis
  • Drs. E. Vleugel, Psychiater Kliniek Ouderen GGZ in Geest locatie Haarlem, NVvP

 

Klankbordgroep

  • Dr. S.A.A. Berben, associate lector acute intensieve zorg, werkzaam bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, bestuurslid NVSHV
  • J. van Bokhorst, AIOS spoedeisende hulp, NVSHA
  • D. van Delden MSc, casemanager Dementie Oosterhout en omgeving en coördinator Dementiepunt bij Thebe, V&VN
  • Drs. L. van Haastert-Jap, huisarts, NHG
  • Dr. mr. A. de Jong, adviseur gezondheidsrecht, KNMG
  • M. de Jong, aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling, werkzaam bij GZ Maatschappelijk werk, BPSW
  • M. van der Krans-Vlug, projectleider Ouderenmishandeling Veilig Thuis Utrecht, Voorzitter Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (deelname tot mei 2017)
  • Mr. E.H.G. Kwakman, landelijk officier van justitie, Huiselijk geweld en Zeden, werkzaam bij het Openbaar Ministerie
  • Dr. K. Landsbergen, hoofddocent, werkzaam bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (deelname tot juli 2017)
  • J. Vrolijk, aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling en huiselijk geweld, werkzaam in het Jeroen Bosch Ziekenhuis vakgroep Klinische geriatrie

 

Met ondersteuning van:

  • D. Dreesens, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • W. Harmsen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M.E. Wessels, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

van Houten

1. Klinisch geriater, vanaf 15-09-2018 niet meer praktiserend.

2. Arts-docent masterfase interne geneeskunde OLVG-west en Spaarne gasthuis Hoofddorp.

3. Projectleider Interprofessioneel opleiden op de klnische geriatrie.

4. Lid stuurgroep 70+ portefeuille scholing.

1.Portefeuillehouder scholing stuurgroep kwetsbare ouderen OLVG, locatie west, valt binnen functie arts-docent.

2.Eigenaar van gerio-teaching per 01-05-2017

Op dit moment nog geen betaalde werkzaamheden. Doel bedrijf is onderwijs geven op gebied ouderengeneeskunde alsook adviseren op gebied implementatie senior vriendelijke projecten.

Geen

Geen

Daal

Klinisch geriater

In eigen ziekenhuis: lid werkgroep ouderenmishandeling, lid van commissie Appraisal en Assessment (voorzitter), lid DUO commissie, lid commissie OGTU (Orthopedisch lid projectgroep kwetsbare ouderen en heupfractuur, en opleider: semi artsen (co assistenten), verbredende co assistenten, verpleegkundig specialist.

Lid richtlijnontwikkeling NVKG.

Lid werkgroep spoedzorg in de regio, vanuit Traumanet AMC.

Allemaal niet betaalde functies.

Geen

 

Geen

 

IJzermans

Vertrouwensarts veilig thuis (full-time).

Forensisch arts (oproep/diensten 15uur/week)

Werkgroep forensisch medische expertise voor kinderen

Geen

 

Geen

Van de Kerkhof-van Bon

AIOS spoedeisende hulp geneeskunde bij opstarten richtlijn, nu spoedeisende hulp arts

Lid van sectie kindermishandeling en huiselijk geweld van de NVSHA (onbetaald).

klankbordlid van de richtlijn fracturen bij kinderen (onbetaald).

Bezig met het schrijven van een artikel over ouderenmishandeling en het beleid in EU

Geen

Vleugel

Psychiater Kliniek Ouderen GGZ in Geest locatie Haarlem

Penningmeester afdeling ouderenpsychiatrie van de NVvP, onbetaald

Geen

Geen

Van Kalles

AIOS klinische geriatrie

Geen

Geen

Geen

Appels

Klinisch neuropsycholoog MC Slotervaart

Richtlijnontwikkeling MCI (vacatiegeld)

Geen

Geen

Blom-Ham

Spoedeisende hulp verpleegkundige, Verpleegwetenschapper

Geen

Geen

Geen

Bil

Verpleegkundig specialist, afdeling klinisch geriatrie, MC Slotervaart/aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling

Gastdocent (on)betaald).

Hoofdredacteur Vakblad De Verpleegkundig Specialist (onbetaald).

Lid-beroepsgenoot Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag (vacatiegelden).

Lid Congrescommissie Geriatriedagen namens V&VN (onbetaald).

Lid kerngroep Herziening richtijn probleemgedrag (Verenso) (vacatiegelden).

Lid klankbordgroep Ondersteuning Implementatie Actieplan Ouderen veilig 2015-2017 (Regioplan) in opdracht van Min. VWS (onkosten).

Lid klankbordgroep richtlijnherziening Artrose heup-knie (KNGF) (vacatiegelden).

Lid Landelijk Netwerk Klinische Geriatrie (V&VN) (onbetaald).

Lid Landelijk Netwerk Verpleegkundig Specialisten Klinische Geriatrie (V&VN) (onbetaald).

Lid werkgroep ontwikkeling kwaliteitskader intramurale spoedzorg (FMS/NIV) (vacatiegelden).

Geen

Geen

Berben

Senior ondezoeker 0,6 ftem Acute Zorgregio Oost, Radboudumc

Associate Lector Acute lntensieve Zorg 0,44 fte, Kenniscentrum Duurzame Zorg,

Hogeschoolvan Arnhem en Nijmegen,

1. Lid UMC Raad (bezoldigd).

Onbezoldigd:

2. Lid bestuurscommissie Richtlijnen V&VN.

3. Lid bestuur Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen.

4. Member Scientific Board European.

5. Academy of Nursing Science.

6. Lid Adviesraad Academic Network for Applied Public Health and Emergency Medicine (Anaphem).

7.Projectleider van RAAK-SIA gesubsidieerd ondezoeksproject naar de herkenning en

melding van ouderenmishandeling in de ambulancezorg en op de spoedeisende hulp.

8. E-learning ontwikkeld Ouderenmishandeling voor professionals in de acute intensieve zorg

(chauffeurs, verpleegkundigen, ambulance en SEH-verpleegkundigen, SEH-artsen).

Projectleider van RAAK-SIA gesubsidieerd ondezoeksproject naar de herkenning en

melding van ouderenmishandeling in de ambulancezorg en op de spoedeisende hulp.

E-learning ontwikkeld Ouderenmishandeling voor professionals in de acute intensieve zorg

(chauffeurs, verpleegkundigen, ambulance en SEH-verpleegkundigen, SEH-artsen)

Uitgesloten van besluit-vorming aangaande (aanbevelin-gen) training en nascholing

Rosman-Meijer

Vertrouwensarts

Jeugdarts KNMG

Bij Veilig thuis werk ik als vertrouwensarts en ben betrokken bij adviestrajecten, meldingen en onderzoeken waarbij er sprake is van een vemroeden van huiselijk geweld en kindermishandeling.

 

(onbetaald) bestuurslid (secretaris) VVAK, Vereniging VertrouwensArtsen Kindermishandeling en huiselijk geweld.

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Ten behoeve van het patiëntenperspectief heeft er periodiek overleg plaatsgevonden met de Patiëntenfederatie Nederland, UnieKBO en ANBO. Verder is er informatie ingewonnen bij Het Verwey-Jonker Instituut. Aangaande ouderen met een migrantenachtergrond hebben het NOOM (Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten) en Pharos documentatiemateriaal aangeleverd. Movisie heeft ervaring met het in kaart brengen van het slachtoffer- en plegersperspectief bij huiselijk geweld. Deze organisatie is behulpzaam geweest met het toelichten van de door hen gepubliceerde cijfers en heeft eveneens documentatiemateriaal aangeleverd.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(-module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft tevens (interne) indicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatoren).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de deelnemers aan de invitational conference. Het verslag van de invitational is opgenomen als aanverwante product.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep ten minste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt-)relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen (Medline), systematische reviews (Medline, Cochrane Database), en (grijze) literatuur over ouderenmishandeling in binnen- en buitenland. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie/patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er (interne) indicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt-)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt-) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Actieplan ‘Ouderen in veilige handen’, Ministerie van VWS, 30 maart 2011. Voortzetting Actieplan ‘Ouderen in veilige handen’ (2015-2017).

Baker MW, LaCroix AZ, Wu C, et al. Mortality risk associated with physical and verbal abuse in women aged 50 to 79. J Am Geriatr Soc. 2009;57(10):1799-809. doi: 10.1111/j.1532-5415.2009.02429.x. Epub 2009 Aug 13. PubMed PMID: 19682130.

Begle AM, Strachan M, Cisler JM, et al. Elder mistreatment and emotional symptoms among older adults in a largely rural population: the South Carolina elder mistreatment study. J Interpers Violence. 2011;26(11):2321-32. doi: 10.1177/0886260510383037. Epub 2010 Sep 9. PubMed PMID: 20829233; PubMed Central PMCID: PMC3005541.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Comijs HC. 'Elder mistreatment: prevalence, risk indicators and consequences', PhD, Vrije Universiteit Amsterdam. 1999.

Comijs HC, Pot AM, Smit JH, et al. Elder abuse in the community:prevalence and consequences. J Am Geriatr Soc. 1998;46(7):885-8.PubMed PMID:9670877.

Dong XQ. Elder Abuse: Systematic Review and Implications for Practice. J Am Geriatr Soc. 2015;63(6):1214-38. doi: 10.1111/jgs.13454. Epub 2015 Jun 11. Review. PubMed PMID: 26096395.

Dong X, Simon MA. Elder abuse as a risk factor for hospitalization in older persons. JAMA Intern Med. 2013;173(10):911-7. doi: 10.1001/jamainternmed.2013.238. PubMed PMID: 23567991

Dong X, Simon M, Mendes de Leon C, et al. Elder self-neglect and abuse and mortality risk in a community-dwelling population. JAMA. 2009;302(5):517-26. doi: 10.1001/jama.2009.1109. PubMed PMID: 19654386; PubMed Central PMCID: PMC2965589.

Lachs MS, Williams CS, O'Brien S, et al. The mortality of elder mistreatment. JAMA. 1998;280(5):428-32. PubMed PMID: 9701077.

http://www.veiligezorgrelatie.nl/downloads/Leidraad%20Veilige%20zorgrelatie,%20uitgewerkt%20(april%202016).pdf.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html. 2012.

Mouton CP, Rodabough RJ, Rovi SL, et al. Psychosocial effects of physical and verbal abuse in postmenopausal women. Ann Fam Med. 2010;8(3):206-13. doi: 10.1370/afm.1095. PubMed PMID: 20458103; PubMed Central PMCID: PMC2866717.

Olofsson N, Lindqvist K, Danielsson I. Fear of crime and psychological and physical abuse associated with ill health in a Swedish population aged 65-84 years. Public Health. 2012;126(4):358-64. doi: 10.1016/j.puhe.2012.01.015. Epub 2012 Mar 2. PubMed PMID: 22386619.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Rijksoverheid ouderenmishandeling, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ouderenmishandeling.

Schofield MJ, Powers JR, Loxton D. Mortality and disability outcomes of self-reported elder abuse: a 12-year prospective investigation. J Am Geriatr Soc. 2013;61(5):679-85. doi: 10.1111/jgs.12212. Epub 2013 Apr 16. PubMed PMID: 23590291.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Volgende:
Organisatie van zorg bij vermoeden OM