Veneuze pathologie / Varices

Initiatief: NVDV / NVVH Aantal modules: 33

Varices-behandeling van insufficiënte VSM

Uitgangsvraag

Behandeling van insufficiënte vena saphena magna

Aanbeveling

Alle technieken zijn effectief en veilig. De endoveneuze thermische technieken zijn qua effectiviteit gelijk aan strippen onder algemene of spinale anesthesie, maar genieten de voorkeur doordat ze patiëntvriendelijker zijn.

 

Foamsclerose is in vergelijking met de andere technieken minder effectief, maar is uitermate geschikt bij erg kronkelige venen, venen met een kleine diameter of bij recidief varices.

 

Een keuze voor één van de behandelingen of voor een combinatie dient geïndividualiseerd per patiënt te worden afgewogen.

 

Indien de keuze wordt gemaakt voor chirurgie, verdient het aanbeveling deze onder tumescent anesthesie en Duplexgeleid te verrichten. Chirurgie heeft bovenal een plaats bij sterk gedilateerde crosse-insufficiënties (bv >1.5cm doorsnede).

Overwegingen

Grofweg zijn er drie soorten ingrepen voor stamchirurgie: chirurgisch, endovasculair met verhitting (endoveneuze thermische ablatie) en endovasculair met schuim sclerosans (foamsclerose). Nieuwere endoveneuze technieken zoals Venaseal, Clarivein of stoomablatie zijn nog onvoldoende bewezen maar verdienen nader onderzoek. Het intrafasciale deel van de accessoire venen kunnen op dezelfde wijze worden behandeld als een VSM of VSP.

 

De endoveneuze behandelingen zijn de oorzaak van een sterke verschuiving van de behandelingen naar poliklinische praktijken in plaats van dag of klinische opnames. De voordelen van endoveneuze technieken (met name ten aanzien van morbiditeit) zijn evident. Wel is de vraag of alle statistisch significante verschillen ook klinisch relevant zijn. Bijvoorbeeld t.a.v. napijn, een significant verschillende score van 2 of 3 op een schaal van 10 is vermoedelijk in de praktijk niet heel belangrijk. Bij toepassing van chirurgie onder Duplexgeleide en lokaal tumescent anesthesie lijkt de morbiditeit na de ingreep lager dan na conventionele chirurgie onder algehele anesthesie, en vergelijkbaar met de endoveneuze technieken. Er is meer vergelijkend onderzoek nodig om deze bevindingen te bevestigen, maar de werkgroep is wel van mening dat indien wordt gekozen voor chirurgie deze bij voorkeur dan onder Duplexgeleide en lokaal tumescent anesthesie verricht zou moeten worden.

Open chirurgie heeft de voorkeur indien endoveneuze technieken geen effect hebben, er sprake is van een zeer wijde diameter van de crosse of de stam (>1,5 cm) zeker als deze wijde stam erg oppervlakkig verloopt.

 

Foamsclerose is qua succespercentage inferieur aan chirurgie en de endoveneuze thermische ablatie. Wel is foamsclerose een snelle, veilige en zeer weinig invasieve methode, zijn de kosten laag en kunnen de zijtakken direct worden meebehandeld. Voor foamsclerose blijft zeker bij geselecteerde patiënten (bv in verband met comorbiditeit) en geselecteerde afwijkingen (bv combinatie van stamaandoeningen met zijtakken) een duidelijke indicatie bestaan. Tevens is foamsclerose uitermate geschikt voor kronkelige venen, venen met een kleine diameter, en recidief varices. Indien ongeschikte anatomie de indicatie vormt voor behandeling met foamsclerocompressietherapie is het goed de duplexbevindingen t.a.v. het verloop van de varix in de status vast te leggen, bij voorkeur en indien technisch mogelijk fotografisch.

 

Bij gelijkwaardige effectiviteit zou de lokale en regionale all-in-kostprijs van de technieken een belangrijke rol kunnen spelen bij het maken van een keuze. Uiteraard is de kostprijs niet bepalend.

Het is bovenal belangrijk om per individuele patiënt de indicatie goed te stellen, de patiënt goed te informeren over de verschillende mogelijkheden en in samenspraak met de patiënt een ‘a la carte’ behandeling uit te voeren. Zo moet het mogelijk zijn om bij zeer uitgebreide varices en staminsufficientie bdz te kiezen voor een chirurgische behandeling onder narcose of epiduraal anesthesie als patiënt een voorkeur heeft voor een eenmalige behandeling.

Onderbouwing

Nadat gedurende bijna een eeuw hoofdzakelijk de klassieke ligatie met strip werd toegepast voor stamvaricosis, zijn in het afgelopen decennium de endoveneuze technieken geïntroduceerd. De introductie van de endoveneuze technieken had als doel een minimaal invasieve, effectieve behandeling te bieden met minder postoperatieve complicaties en sneller post-operatief herstel vergeleken met conventionele chirurgie. Tevens bieden deze technieken de mogelijkheid in goedkope poliklinische sessies te behandelen. De endoveneuze technieken hebben een sterke opkomst gekend waardoor conventionele chirurgie steeds minder wordt verricht. Inmiddels is er veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze nieuwe technieken op de langere termijn.

 

De werkgroep heeft zich in zijn zoekactie gericht op vergelijkende studies, waarbij de verschillende technieken tegen elkaar worden afgezet. Deze vergelijkende studies worden uitgewerkt in onderstaande losse modules.

  • Endoveneuze lasertherapie (EVLA) vs chirurgie
  • Radiofrequente ablatie (RFA) vs chirurgie
  • Radiofrequente ablatie (RFA) vs endoveneuze lasertherapie (EVLA)
  • Foamsclerose vs chirurgie of EVLA
  • Alle technieken

Effectiviteit

 

Niveau 2

De endoveneuze thermische ablatie methoden (EVLA en RFA) zijn even effectief als chirurgie, ook op de langere termijn.

 

B Siribumrungwong, Rass, Biemans

 

 

Niveau 2

Tussen endoveneuze thermische ablatie methoden en chirurgie is er een verschil in de locatie van een recidief: meer insufficiëntie van zijtakken bij endoveneuze thermische ablatie, meer neovascularisatie bij chirurgie.

 

B Siribumrungwong, Disselhoff, Rass

 

 

Niveau 2

Foamsclerocompressietherapie heeft lagere occlusiepercentages na 1 jaar dan chirurgie en endoveneuze thermische ablatie (10-15% lager).

 

B Siribumrungwong, Shadid, Biemans

 

Complicaties, pijn, terugkeer naar dagelijkse activiteiten, kwaliteit van leven

 

Niveau 2

Het risico op wondinfectie en hematoomvorming is hoger bij conventionele chirurgie in vergelijking met endoveneuze thermische ablatie. Er is geen verschil in het risico op paresthesieën en veneuze trombo-embolie.

 

B Siribumrungwong, Rass, Biemans

 

 

Niveau 2

De meest voorkomende complicaties na foamsclerose zijn mild van aard (m.n. hyperpigmentatie). Er bestaat een klein risico op DVT (<1%), en ernstigere complicaties (bv uitgebreide huidnecrose, TIA, anafylaxie) komen slechts zeer zelden voor (<0.01%).

 

B Rabe 2013

 

 

Niveau 2

Pijn in de eerste weken na de ingreep is voor de endoveneuze technieken (EVLA, RFA, foamsclerose) lager dan na conventionele chirurgie (onder algemene of spinale anesthesie). RFA en foamsclerose geven de minste pijn de eerste week postoperatief.

 

B Siribumrungwong, Rass, Biemans

 

 

Niveau 2

Patiënten zijn na endoveneuze technieken sneller op de been dan na conventionele chirurgie onder algemene of spinale anesthesie.

 

B Siribumrungwong, Rass, Biemans

 

 

Niveau 4

Bij toepassing van chirurgie onder tumescent anesthesie is het aannemelijk dat de verschillen in morbiditeit en herstel met de endoveneuze technieken kleiner worden.

 

C Pronk, Rasmussen, Rasmussen

 

 

Niveau 2

De VCSS en kwaliteit van leven verbeteren na alle technieken, zonder verschil tussen de technieken.

 

B Rasmussen

 

Siribumrungwong [1], in een systematische review van goede kwaliteit, beschrijft 28 RCTs met in totaal 3908 benen met VSM insufficiëntie, die minstens twee technieken met elkaar hebben vergeleken. Aanvullend verschenen na de searchdatum van deze review nog 5 RCTs [2-6], die in totaal nog eens 1311 benen beschrijven. Twee studies hebben in één trial meerdere technieken met elkaar vergeleken: Rasmussen, [18] beschreven in het review van Siribumrungwong, en Biemans [6]. De resultaten worden per vergelijking van technieken weergegeven.

 

Endoveneuze lasertherapie (EVLA) vs chirurgie

In de review van Siribumrungwong werden 12 RCTs geïncludeerd waarin EVLA met chirurgie werd vergeleken [7-18]. De studies varieerden in grootte van 40 tot 276 benen, met een follow-up duur van 13 dagen tot 5 jaar. Aanvullend verscheen in 2012 een RCT van Rass [4] met 400 benen (EVLA 810nm vs crossectomie+strip) met een follow-up duur van 2 jaar, en in 2013 een 3-armige vergelijkende studie van Biemans [6] met een follow-up duur van 1 jaar (o.a. 80 benen EVLA vs 80 benen conventionele chirurgie). In totaal hebben deze studies ruim 2500 benen beschreven (deels dezelfde benen in meerdere studies).

 

Effectiviteit

Primair falen van de therapie (niet volledig opheffen van reflux) werd in 9 studies uit de review van Siribumrungwong beschreven (712 (EVLA) vs 675 benen (chirurgie) [8-13,15,17,18]. Pooling van de resultaten gaf een vergelijkbaar risico in beide groepen (pooled RR 1.5, 95% CI 0.7-3.0). Klinische recidieven (zichtbare / palpabele varices) werd in vier studies onderzocht (resp 395 vs 397 benen) [8,10,12,17]. Er werd een trend gevonden van minder recidieven bij EVLA, maar dit was niet statistisch significant (pooled RR 0.6, 95% CI 0.3-1.1).

 

Ook Rass vond geen verschil in effectiviteit (occlusiepercentage 98.9% vs 100%) en klinisch recidief (16.2% vs 23.1%), evenals Biemans (anatomisch succespercentage na 1 jaar 88.5% vs 88.2%).

 

Ook op de langere termijn blijkt de effectiviteit voor beide technieken gelijk, met vaak wel een verschil in soort en plaats van recidief. Dit werd in 4 reeds genoemde studies na tenminste 24 maanden bekeken [4,9,11,14]. Disselhoff [11] heeft de langste follow-up van 60 maanden. Na een initieel gelijk occlusiepercentage (95% vs 100%), zijn ook na 5 jaar bij Duplexonderzoek evenveel patiënten nog vrij van insufficiëntie (62% vs 51%, p=0.246). Klinische recidieven zijn niet apart benoemd. In de EVLA- groep is er met name meer insufficiëntie van zijtakken (15% vs 0%, p<0.05), in de chirurgiegroep meer neovascularisatie (28% vs 0%, p<0.05). De overige drie studies met 24 maanden follow-up geven ook geen significant verschil in klinisch recidief tussen de groepen. In de studie van Rass werd na EVLA vaker reflux in de crosse gezien (6 vs 2 patiënten), na chirurgie vaker neovascularisatie vanuit lagergelegen perforatoren.

 

Complicaties

In de review van Siribumrungwong bleek na pooling het risico op wondinfectie en hematoomvorming significant lager in de EVLA groep (respectievelijk RR 0.3, 95% CI 0.1-0.8, RR 0.5, 95% CI 0.3-0.8).

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de groepen in het optreden van paresthesieën, tromboflebitis en ecchymoses. De vergelijkende studie van Biemans onderschrijft bovenstaande bevindingen, met weinig complicaties in beide groepen en significant meer wondinfectie in de chirurgiegroep. In de studie van Rass werden iets meer milde complicaties gezien na EVLA (tromboflebitis, induratie, pigmentatie), maar met meenemen van de andere studies bleek dit verschil niet significant.

 

In 8 studies met in totaal 1538 benen (769 vs 769) is veneuze trombo-embolie als uitkomstmaat meegenomen, en er blijkt geen verschil in het risico op DVT tussen beide technieken (2 versus 1 events).

 

Postoperatieve pijn, terugkeer naar dagelijkse activiteiten en kwaliteit van leven In de review bleek na pooling de pijn in de eerste week na de ingreep (first-reported pain en maximum pain) significant lager in de EVLA groep (MD -0.6, 95% CI -1.1 / -0.2). Er is een trend richting eerdere terugkeer naar dagelijkse activiteiten / werk na EVLA, maar dit is niet significant (MD -2.7, 95% CI -6.0 / 0.6). In de RCT van Rass werd ook een iets beter herstel en patiënttevredenheid na EVLA gevonden.

 

De kwaliteit van leven na behandeling verbeterde in beide groepen, maar was niet verschillend tussen de groepen (in de review gemeten d.m.v. AVVSS-score na 2-24 maanden). In de studies van Rass en Biemans zijn de scores op het gebied van kwaliteit van leven (CIVIQ(2), EQ5D) ook in beide groepen gelijk verbeterd. Ditzelfde geldt voor de verbetering in VCSS-score of CEAP-classificatie [1,4,6].

 

Radiofrequente ablatie (RFA) vs chirurgie

In de review van Siribumrungwong worden 9 studies beschreven die RFA met chirurgie hebben vergeleken [18-26]. De studies varieerden in grootte van 28 tot 249 benen (in totaal 836 benen), met een follow-up duur van 1 week tot 3 jaar. Na het review van Siribumrungwong zijn geen aanvullende RCTs verschenen die deze twee technieken hebben vergeleken.

 

Effectiviteit

Primair falen werd in 7 studies uit de review van Siribumrungwong beschreven [18-24] (381 vs 378 benen), en was niet verschillend tussen beide methoden (pooled RR 1.3 (95% CI 0.7-2.4)). In 6 van deze werd een VNUS katheter toegepast, in één studie de ClosureFAST® katheter. Excluderen van deze studie gaf geen verandering in het relatief risico. Er bleek na pooling van 4 studies [18,19,23,25] geen verschil in optreden van klinische recidieven (RR 0.9 (95% CI 0.6-1.4)).

 

Deze gelijke effectiviteit blijkt ook op de langere termijn [19,23,24]. In de studie van Perrala met 77 patiënten en een follow-up duur van 3 jaar, kregen 4 patiënten behandeld met RFA en 2 patiënten behandeld met chirurgie een klinisch recidief (27% vs 15%, p=0.065). In alle gevallen was de VSM nog steeds geoccludeerd. Elfakkas volgde 180 patiënten gedurende gemiddeld 20.9 maanden (SD ± 6,8) en vond geen verschil in aantal recidieven en het moment dat deze optraden tussen de groepen: in de RFA-groep in 13.3% van de patiënten na gemiddeld 23.3 maanden, in de chirurgiegroep in 10% na gemiddeld 23 maanden. Ook in de studie van Lurie was na 2 jaar het recidiefrisico gelijk (14.3% vs 20.9%, p>0.05). In 3 van de 5 patiënten in de RFA-groep met een recidief was de VSM initieel niet goed geoccludeerd of weer opengegaan.

 

Complicaties

In de RFA-groep werd een significant lager risico op hematoomvorming gevonden (RR 0.4, 95% CI 0.1-0.8) Het risico op tromboflebitis was hoger in de RFA-groep (RR 2.3, 95% CI 1.1-5.0). Het optreden van wondinfecties en paresthesieën bleek na pooling voor beide therapieën gelijk. In vijf studies werd het optreden van DVT als uitkomstmaat meegenomen, waarbij geen DVTs optraden in de RFA-groep (297 benen) versus 1 DVT in de chirurgiegroep (310 benen).

 

Postoperatieve pijn, terugkeer naar dagelijkse activiteiten en kwaliteit van leven

Pijn in de eerste week na de ingreep (first-reported pain en maximal pain) is veelal direct hematoomgerelateerd, en was dan ook statistisch en klinisch significant lager in de RFA groep (4 studies, respectievelijk MD -1.6, 95% CI -2.1 / -1.1 en MD -1.6, 95% CI -2.0 / -1.1). De patiënten in de RFA-groep keren significant sneller terug naar dagelijkse activiteiten / werk (gemiddeld 4 dagen; 6 studies, MD -4.9 dagen, 95% CI -7,1 / -2.7). De VCSS-score en kwaliteit van leven werden in de review niet beschreven.

 

Alleen in de RCT van Rasmussen [18] is de chirurgische ingreep uitgevoerd onder tumescent anesthesie. De uitkomsten van deze studie zijn vergelijkbaar met het hierboven beschrevene, met beter herstel na RFA.

 

Radiofrequente ablatie (RFA) vs endoveneuze lasertherapie (EVLA)

In de review van Siribumrungwong worden 5 studies beschreven waarin een directe vergelijking tussen RFA en EVLA wordt gemaakt [18,27-30]. De studies variëren in grootte van 79 tot 250 benen, met een follow-up duur van 6 weken tot maximaal 1 jaar. Aanvullend aan deze review verscheen in 2012 een RCT van Nordon [3] waarin 79 benen werden behandeld met RFA en 80 benen met EVLA, met een follow-up duur van 3 maanden.

 

Effectiviteit

Primair falen van de therapie werd in 4 studies uit de review van Siribumrungwong bekeken

[18.27.29.30]   (304 vs 296 benen), er was geen significant verschil tussen beide groepen (RR 1.5; 95% CI 0.7-3.4). Ook na subgroepanalyse van de 2 vs 2 studies mét [18,29] en zonder ClosureFast® [27.30] werd geen verschil gevonden. Ook de studie van Nordon liet geen verschil zien in occlusiepercentages (97% vs 96%). Vanwege de korte follow-up duur in alle studies kan er geen uitspraak worden gedaan over het recidiefrisico.

 

Complicaties, kwaliteit van leven, pijn en terugkeer naar dagelijkse activiteiten

Pijn in de eerste week na de ingreep bleek na pooling van 4 studies significant lager in de RFA-groep (first-reported pain MD -0.8, 95% CI -1.5 / -0.1, maximale pijn MD -1.2, 95% CI -1.6 / -0.9). Andere uitkomstmaten zoals klinische recidieven, complicaties en kwaliteit van leven worden in deze review bij de directe vergelijking niet beschreven. In de RCT van Nordon werd geen verschil gevonden in verbetering van QOL (AVVSS, EQ-5D). Wel was er in de RFA-groep significant minder postoperatieve pijn en significant minder hematoomvorming dan in de EVLA-groep. Twee studies rapporteerden dat de tijd om weer aan het werk te gaan significant korter was in de RFA-groep en vergelijking met EVLA [6,8].

 

Bij separaat nakijken van de studies op veneuze trombo-embolie als complicatie werd na beide technieken één event gemeld: 1 longembolie na RFA (op 262 benen), en 1 trombosebeen of longembolie na EVLA (op 257 benen). Over het algemeen zijn complicaties na beide ingrepen verder gering. Almeida [29] meldt iets meer bijwerkingen in de EVLA-groep, met meer postoperatieve ecchymose, hyperpigmentatie, erytheem, gevoeligheid van de benen, paresthesieën en infectie na 1 week. Twee studies laten verder een iets verhoogde kans op flebitis na RFA zien en vergelijking met EVLA [18,29].

 

Foamsclerose vs chirurgie of EVLA

In de review van Siribumrungwong worden 5 studies beschreven die foamsclerose met chirurgie vergeleken [18,31-34], in respectievelijk 406 vs 350 benen, met een follow-up duur van 2 weken tot maximaal 1 jaar.

 

Primair falen werd in alle 5 studies onderzocht, waarbij er een twee keer zo hoog risico op primair falen werd gevonden in de foamsclerose-groep (gepoolde RR 2.4 (95% CI 1.6-3.6)). Bij subgroepanalyse van follow-up duur bleef het RR bij 1 jaar significant, onder de 1 jaar niet. Dit is echter gedaan voor respectievelijk 3 en 2 studies dus mogelijk een te klein aantal studies. Andere uitkomstmaten dan primair falen worden in de review niet beschreven.

 

Na de review van Siribumrungwong verschenen nog 3 RCTs waarin foamsclerose met conventionele chirurgie wordt vergeleken [Shadid 5, Kalodiki 2] of met conventionele chirurgie en EVLA [Biemans 6]. Shadid randomiseerde 430 benen voor foamsclerose of crossectomie met strip, met een follow-up duur van 2 jaar. Het risico op recidief bleek hoger in de foamsclerose groep (35% vs 21 %, p=0.003). Er was geen verschil tussen de groepen in verbetering van kwaliteit van leven of VCSS- score, maar de kosten van chirurgie waren significant hoger.

 

Kalodiki randomiseerde 82 benen, 39 benen werden behandeld met crossectomie en foamsclerose (multipele sessies), 43 benen met crossectomie en strip. Voor 59 benen was de follow-up duur maar liefst 5 jaar. Er werd geen verschil gevonden in effectiviteit tussen beide groepen, evenals in VCSS en VSDS-score. De foamsclerose-groep scoorde beter op de AVVSS score voor kwaliteit van leven (p=0.015), de SF-36 questionnaire gaf geen verschil. Deze studie zegt niet zuiver iets over de effectiviteit van behandeling van de VSM met foamsclerose, omdat in de foamgroep tevens een crossectomie werd verricht.

 

In de 3-armige RCT van Biemans werden 80 benen behandeld met foamsclerose, 80 benen met conventionele chirurgie en 80 benen met EVLA. Na 1 jaar was het occlusiepercentage significant beter in de EVLA- en chirurgie-groep (resp. 88.5% en 88.2%) vergeleken met de foamsclerose-groep (72.2%, p<0.05). In alle groepen werden weinig complicaties gevonden, er waren significant meer wondinfecties in de chirurgiegroep, er traden geen ernstige complicaties op. In alle groepen was er sprake van een significante verbetering van de kwaliteit van leven en C-klasse, zonder onderling verschil. Er moet worden opgemerkt dat ondanks persisterende / recidiverende reflux bij 11 patiënten in de foamsclerose-groep er geen aanvullende behandeling bij deze patiënten nodig was wegens het ontbreken van klachten. Verder weigerden een aantal patiënten een chirurgische behandeling.

 

In totaal werd in 6 studies het risico op veneuze trombo-embolie bekeken [2,5,6,18,33,34] waarbij iets meer events werden gevonden in de foamsclerose-groep. In drie studies traden in beide groepen (149 vs 153 patiënten) geen events op, in de andere drie in totaal 4 events in de foamsclerose-groep (2x DVT, 2x longembolie; op 455 patiënten) versus 1 DVT in de chirurgiegroep (op 449 patiënten).

 

Shadid [5] en Rasmussen [18] tonen in hun studies meer kans op de bijwerkingen flebitis en hyperpigmentatie na foamsclerose in vergelijking met strippen. Rasmussen rapporteert verder dat patiënten in de sclerotherapie groep significant minder postoperatieve pijn hadden dan in de strippen groep en dat de tijd voor terugkeer naar werk significant korter was in de foamgroep.

 

Alle technieken

Type anesthesie

De resultaten zijn veelal gebaseerd op studies die de strip onder algehele anesthesie hebben uitgevoerd, terwijl de endoveneuze technieken vrijwel altijd onder lokale anesthesie worden toegepast. Het verschil in morbiditeit en herstel kan gelegen zijn in het verschil in type anesthesie.

 

Van de genoemde studies is in drie studies [8,16,18] ook de chirurgie onder lokale tumescent anesthesie verricht. In twee van deze studies wordt chirurgie met alleen EVLA vergeleken [8,16], de laatste studie van Rasmussen [18] vergelijkt alle technieken (chirurgie, EVLA, RFA, foamsclerose).

Ten aanzien van de eerder gevonden verschillen in morbiditeit en herstel tussen chirurgie en EVLA verdwijnen deze verschillen als chirurgie onder l tumescent anesthesie wordt verricht, met weinig complicaties in beide groepen, pijn vergelijkbaar in beide groepen (gemiddeld genomen over de 3 studies) en even snelle terugkeer naar dagelijkse activiteiten. Het aantal wondinfecties is bij een strip onder tumescent anesthesie ook beduidend lager dan in de studies met chirurgie onder algehele anesthesie en niet meer verschillend van EVLA. Alleen in de laatste studie van Rasmussen [18] wordt deze moderne toepassing van chirurgie ook vergeleken met RFA en foamsclerose. In vergelijking met deze technieken blijken de verschillen in postoperatieve pijn en herstel niet te verdwijnen.

 

Er zijn dus aanwijzingen dat de postoperatieve nadelen van conventionele chirurgie in vergelijking met de endoveneuze technieken verdwijnen bij toepassing onder lokale anesthesie. Er zijn echter nog geen RCTs verschenen die een directe vergelijking hebben gemaakt tussen chirurgie uitgevoerd onder algehele anesthesie versus onder tumescent anesthesie.

 

Type katheters

De genoemde studies dateren van 2002 tot 2013, en in de loop der jaren zijn de katheters voor EVLA en RFA steeds verder verbeterd. De toepassing van een ‘oud’ type katheter zou andere resultaten na endoveneuze thermische ablatie geven.

 

Zo is het bijvoorbeeld opvallend dat het verschil in herstel tussen EVLA en chirurgie in de directe vergelijking klein is. Dit heeft mogelijk te maken met napijn en ecchymosen door vaatwandperforaties bij EVLA. Het zou kunnen dat met het optimaliseren van lasertips het herstel na EVLA nog beter wordt. Ditzelfde geldt in feite voor de katheters bij RFA. Het hogere risico op tromboflebitis is gevonden in een studie die een oud type katheter (VNUS) heeft gebruikt, deze katheters zijn echter niet meer op de markt en van de nieuwere katheters is deze complicatie nog niet als zodanig bekend.

 

Kwaliteitsbeoordeling evidence

Siribumrungwong schreef een kwalitatief goede review. Bij pooling bleek er ten hoogste sprake van milde tot matige heterogeniteit, waarvan de oorzaak werd opgespoord en zo nodig werden subgroepanalyses gedaan. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor publicatie bias. De overall kwaliteit van de geïncludeerde studies in de review is gemiddeld. De geïncludeerde trials in de review van Siribumrungwong hadden allemaal een mogelijk risico op bias. In 17% van de 28 trials werd geen intention-to-treat analyse verricht, en slechts 43% van de studies was geblindeerd. Tevens is in sommige studies gebruik gemaakt van gecorreleerde data (meerdere interventies in één patiënt). Ook de aanvullende studies zijn van gemiddelde kwaliteit, met name vanwege het ontbreken van blindering. Het ontbreken van blindering in een groot deel van de studies maakt de subjectieve uitkomstmaten (zoals VAS-score, kwaliteit van leven, terugkeer naar dagelijkse activiteiten) gevoelig voor bias.

 

In bijna alle studies werden eventuele insufficiëntie van andere venen meebehandeld door bijvoorbeeld ambulante flebectomie. Dit komt overeen met de dagelijkse praktijk, waarin bij varices in principe alle aangetaste en aangesloten worden behandeld. Omdat dit bij alle technieken is gedaan, zal dit geen confounder zijn bij de vergelijking van de technieken.

  1. Siribumrungwong B, Noorit P, Wilasrusmee C, Attia J, Thakkinstian A. A systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials comparing endovenous ablation and surgical intervention in patients with varicose vein. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2012 Aug;44(2):214-23. Review.
  2. Kalodiki E, Lattimer CR, Azzam M, Shawish E, Bountouroglou D, Geroulakos G. Long-term results of a randomized controlled trial on ultrasound-guided foam sclerotherapy combined with saphenofemoral ligation vs standard surgery for varicose veins. J Vasc Surg. 2012 Feb;55(2):451- 7.
  3. Nordon IM, Hinchliffe RJ, Brar R, Moxey P, Black SA, Thompson MM, Loftus IM. A prospective double-blind randomized controlled trial of radiofrequency versus laser treatment of the great saphenous vein in patients with varicose veins. Ann Surg. 2011 Dec;254(6):876-81.
  4. Rass K, Frings N, Glowacki P, Hamsch C, Graber S, Vogt T, Tilgen W. Comparable effectiveness of endovenous laser ablation and high ligation with stripping of the great saphenous vein: two-year results of a randomized clinical trial (RELACS study). Arch Dermatol. 2012 Jan;148(1):49-58.
  5. Shadid N, Ceulen R, Nelemans P, Dirksen C, Veraart J, Schurink GW, van Neer P, vd Kley J, de Haan E, Sommer A. Randomized clinical trial of ultrasound-guided foam sclerotherapy versus surgery for the incompetent great saphenous vein. Br J Surg. 2012 Aug;99(8):1062-70.
  6. Biemans et al. [in press]. Comparing endovenous laser ablation, foam sclerotherapy and conventional surgery for great saphenous varicose veins. J Vasc Surg 2013.
  7. Carradice D, Mekako AI, Mazari FAK, Samuel N, Hatfield J, Chetter IC. Randomized clinical trial of endovenous laser ablation compared with conventional surgery for great saphenous varicose veins. Br J Surg 2011;98(4):501e10.
  8. Pronk P, Gauw SA, Mooij MC, Gaastra MT, Lawson JA, van Goethem AR, et al. Randomised controlled trial comparing sapheno-femoral ligation and stripping of the great saphenous vein with endovenous laser ablation (980 nm) using local tumescent anaesthesia: one year results. Eur J Vasc Endovasc Surg 2010 Nov;40(5):649e56.
  9. Christenson JT, Gueddi S, Gemayel G, Bounameaux H. Prospective randomized trial comparing endovenous laser ablation and surgery for treatment of primary great saphenous varicose veins with a 2-year follow-up. J Vasc Surg 2010 Nov;52(5):1234e41.
  10. Rasmussen LH, Bjoern L, Lawaetz M, Lawaetz B, Blemings A, Eklöf B. Randomised clinical trial comparing endovenous laser ablation with stripping of the great saphenous vein: clinical outcome and recurrence after 2 years. Eur J Vasc Endovascular Surg 2010;39(5):630e5.
  11. Disselhoff BCVM, Der Kinderen DJ, Kelder JC, Moll FL. Five-year results of a randomized clinical trial comparing endovenous laser ablation with cryostripping for great saphenous varicose veins.Br J Surg 2011 ;98(8):1107e11.
  12. Carradice D, Mekako AI, Mazari FAK, Samuel N, Hatfield J, Chetter IC. Clinical and technical outcomes from a randomized clinical trial of endovenous laser ablation compared with conventional surgery for great saphenous varicose veins. Br J Surg 2011;98(8):1117e23.
  13. Kalteis M, Berger I, Messie-Werndl S, Pistrich R, Schimetta W, Polz W, et al. High ligation combined with stripping and endovenous laser ablation of the great saphenous vein: early results of a randomized controlled study. J Vasc Surg 2008 Apr;47(4):822e9. discussion 9.
  14. Disselhoff BC, der Kinderen DJ, Kelder JC, Moll FL. Randomized clinical trial comparing endovenous laser with cryostripping for great saphenous varicose veins. Br J Surg 2008 Oct;95(10):1232e8.
  15. Darwood RJ, Theivacumar N, Dellagrammaticas D, Mavor AI, Gough MJ. Randomized clinical trial comparing endovenous laser ablation with surgery for the treatment of primary great saphenous varicose veins. Br J Surg 2008 Mar;95(3):294e301.
  16. Rasmussen LH, Bjoern L, Lawaetz M, Blemings A, Lawaetz B, Eklof B. Randomized trial comparing endovenous laser ablation of the great saphenous vein with high ligation and stripping in patients with varicose veins: short-term results. J Vasc Surg 2007 Aug;46(2):308e15.
  17. de Medeiros CA, Luccas GC. Comparison of endovenous treatment with an 810nm laser versus conventional stripping of the great saphenous vein in patients with primary varicose veins. Dermatol Surg 2005 Dec;31(12):1685e94. discussion 94.
  18. Rasmussen LH, Lawaetz M, Bjoern L, Vennits B, Blemings A, Eklof B. Randomized clinical trial comparing endovenous laser ablation, radiofrequency ablation, foam sclerotherapy and surgical stripping for great saphenous varicose veins. Br J Surg 2011 ;98(8):1079e87.
  19. Helmy ElKaffas K, ElKashef O, ElBaz W. Great saphenous vein radiofrequency ablation versus standard stripping in the management of primary varicose veins-a randomized clinical trial. Angiology 2011 Jan;62(1):49e54.
  20. Subramonia S, Lees T. Randomized clinical trial of radiofrequency ablation or conventional high ligation and stripping for great saphenous varicose veins. Br J Surg 2010;97(3):328e36.
  21. Stötter L, Schaaf I, Bockelbrink A. Comparative outcomes of radiofrequency endoluminal ablation, invagination stripping, and cryostripping in the treatment of great saphenous vein insufficiency. Phlebology 2006;21(2):60e4.
  22. Hinchliffe RJ, Ubhi J, Beech A, Ellison J, Braithwaite BD. A prospective randomised controlled trial of VNUS closure versus surgery for the treatment of recurrent long saphenous varicose veins. Eur J Vasc Endovasc Surg 2006 Feb;31(2):212e8.
  23. Perala J, Rautio T, Biancari F, Ohtonen P, Wiik H, Heikkinen T, et al. Radiofrequency endovenous obliteration versus stripping of the long saphenous vein in the management of primary varicose veins: 3-year outcome of a randomized study. Ann Vasc Surg 2005 Sep;19(5):669e72.
  24. Lurie F, Creton D, Eklof B, Kabnick LS, Kistner RL, Pichot O, et al. Prospective randomised study of endovenous radiofrequency obliteration (closure) versus ligation and vein stripping (EVOLVeS): two-year follow-up. Eur J Vasc Endovasc Surg 2005 Jan;29(1):67e73.
  25. Lurie F, Creton D, Eklof B, Kabnick LS, Kistner RL, Pichot O, et al. Prospective randomized study of endovenous radiofrequency obliteration (closure procedure) versus ligation and stripping in a selected patient population (EVOLVeS Study). J Vasc Surg 2003 Aug;38(2):207e14.
  26. Rautio T, Ohinmaa A, Perala J, Ohtonen P, Heikkinen T, Wiik H, et al. Endovenous obliteration versus conventional stripping operation in the treatment of primary varicose veins: a randomized controlled trial with comparison of the costs. J Vasc Surg 2002 May;35(5):958e65.
  27. Gale SS, Lee JN, Walsh ME, Wojnarowski DL, Comerota AJ. A randomized, controlled trial of endovenous thermal ablation using the 810-nm wavelength laser and the ClosurePLUS radiofrequency ablation methods for superficial venous insufficiency of the great saphenous vein.J Vasc Surg 2010 Sep;52(3):645e50.
  28. Shepherd AC, Gohel MS, Brown LC, Metcalfe MJ, Hamish M, Davies AH. Randomized clinical trial of VNUS-ClosureFAST-radiofrequency ablation versus laser for varicose veins. Br J Surg 2010;97(6):810e8.
  29. Almeida JI, Kaufman J, Göckeritz O, Chopra P, Evans MT, Hoheim DF, et al. Radiofrequency endovenous ClosureFAST versus laser ablation for the treatment of great saphenous reflux: a multicenter, single-blinded, randomized study (RECOVERY study). J Vasc Interv Radiol 2009;20(6):752e9.
  30. Goode SD, Chowdhury A, Crockett M, Beech A, Simpson R, Richards T, et al. Laser and radiofrequency ablation study (LARA study): a randomised study comparing radiofrequency ablation and endovenous laser ablation (810 nm). Eur J Vasc Endovascular Surg 2010;40(2):246e53.
  31. Figueiredo M, Araujo S, Barros Jr N, Miranda Jr F. Results of surgical treatment compared with ultrasound-guided foam sclerotherapy in patients with varicose veins: a prospective randomised study. Eur J Vasc Endovasc Surg 2009 Dec;38(6):758e63.
  32. Abela R, Liamis A, Prionidis I, Mathai J, Gorton L, Browne T, et al. Reverse foam sclerotherapy of the great saphenous vein with sapheno-femoral ligation compared to standard and invagination stripping: a prospective clinical series. Eur J Vasc Endovasc Surg 2008 Oct;36(4):485e90.
  33. Wright D, Gobin JP, Bradbury AW, Coleridge-Smith P, Spoelstra H, Berridge D, et al. Varisolve- polidocanol microfoam compared with surgery or sclerotherapy in the management of varicose veins in the presence of trunk vein incompetence: European randomized controlled trial. Phlebology 2006;21(4):180e90.
  34. Bountouroglou DG, Azzam M, Kakkos SK, Pathmarajah M, Young P, Geroulakos G. Ultrasound- guided foam sclerotherapy combined with saphenofemoral ligation compared to surgical treatment of varicose veins: early results of a randomised controlled trial. Eur J Vasc Endovasc Surg 2006 Jan;31(1):93e100.
  35. Tellings SS, Ceulen RP, Sommer A. Surgery and endovenous techniques for the treatment of small saphenous varicose veins: a review of the literature. Phlebology. 2011 Aug;26(5):179-84.
  36. Samuel N, Carradice D, Wallace T, Mekako A, Hatfield J, Chetter I. Randomized clinical trial of endovenous laser ablation versus conventional surgery for small saphenous varicose veins. Ann Surg. 2013 Mar;257(3):419-26.
  37. Samuel N, Carradice D, Wallace T, Smith GE, Mazari FA, Chetter I. Saphenopopliteal ligation and stripping of small saphenous vein: does extended stripping provide better results? Phlebology. 2012 Dec;27(8):390-7.
  38. Samuel N, Wallace T, Carradice D, Shahin Y, Mazari FA, Chetter IC. Endovenous laser ablation in the treatment of small saphenous varicose veins: does site of access influence early outcomes? Vasc Endovascular Surg. 2012 May;46(4):310-4.
  39. Doganci S, Yildirim V, Demirkilic U. Does puncture site affect the rate of nerve injuries following endovenous laser ablation of the small saphenous veins? Eur J Vasc Endovasc Surg. 2011 Mar;41(3):400-5.
  40. Carradice D, Samuel N, Wallace T, Mazari FA, Hatfield J, Chetter I. Comparing the treatment response of great saphenous and small saphenous vein incompetence following surgery and endovenous laser ablation: a retrospective cohort study. Phlebology. 2012 Apr;27(3):128-34.
  41. Gillet JL, Guedes JM, Guex JJ, Hamel-Desnos C, Schadeck M, Lauseker M, Allaert FA. Side- effects and complications of foam sclerotherapy of the great and small saphenous veins: a controlled multicentre prospective study including 1,025 patients. Phlebology. 2009 Jun;24(3):131- 8.
  42. Kim HK, Kim HJ, Shim JH, Baek MJ, Sohn YS, Choi YH. Endovenous lasering versus ambulatory phlebectomy of varicose tributaries in conjunction with endovenous laser treatment of the great or small saphenous vein. Ann Vasc Surg. 2009 Mar;23(2):207-11.
  43. Pannier F, Rabe E, Maurins U. First results with a new 1470-nm diode laser for endovenous ablation of incompetent saphenous veins. Phlebology. 2009 Feb;24(1):26-30.
  44. Tesmann JP, Thierbach H, Dietrich A, Grimme H, Vogt T, Rass K. Radiofrequency induced thermotherapy (RFITT) of varicose veins compared to endovenous laser treatment (EVLA): a non- randomized prospective study concentrating on occlusion rates, side-effects and clinical outcome. Eur J Dermatol. 2011 Nov-Dec;21(6):945-51.
  45. Rabe E, Breu F, Cavezzi A, Smith PC, Frullini A, Gillet J, Guex J, Hamel-Desnos C, Kern P, Partsch B, Ramelet A, Tessari L, Pannier F; for the Guideline Group. European guidelines for sclerotherapy in chronic venous disorders. Phlebology. 2013 Apr 4. [Epub ahead of print]

Auteur,

jaartal

Mate van   bewijs

Type

onder­

zoek

Populatie

Inclusie­

criteria

Exclusie-

criteria

Interventie

groep

Controle   groep

Outcome

Follow-

up

Resultaat

Dpmerkingen /   conclusie

 

EVLA vs   chirurgie

 

Biemans

2013

B

RCT

240 benen

80 EVLA

80 UGFS

80 CS

17 pt lost- to-follow up

Primaire VSM reflux;   diameter VSM >0,5cm, boven de knie, SFJ incompetence, reflux >0,5s

Reeds

behandeld;   DVI / DVO; agenese diepe systeem / malformaties, claudicatie, enkel / arm   index <0.6

EVLA (940nm)

UGFS

SFL+S

Technisch   succes (occlusie), complicaties, CEAP, QoL (CIVIQ, EQ5D)

12

mndn

occlusie EVLA   88.5%, SFL / S 88.2%, UGFS 72.2%; EVLA+SFL / S beter dan UGFS (p=0.02), mr 11   pten UGFS geen aanv behandeling nodig; Weinig complicaties (11 CS, 7 EVLA, 5   UGFS, NS p=0.64)),niet ernstig, wond- infectie vaker na SFL+S; alle 3 sign.   verbetering QOL

Veel patiënten weigerden chirurgie

studie underpowered; EVLA groep jonger; geen blindering mogelijk;

wel intention to treat, allocation concealment;

 

Carradice

2011

B

RCT

280 benen   Begin

140 EVLA 140   SFL+S

Eind

124 EVLA 113   SFL+S

Primaire   symptom. unilat. varices, insuff

SFJ+VSM Reflux>1s

Eerdere beh.   Ipsilat.; DVI / DVO;afwezigarte riele

voetpulsaties

EVLA

(810nm)

SFL+S

QoL (SF-36,   AVVSS)

VCSS;

Postoperatieve   pijn (VAS); Herstel

12

mndn

Geen verschil   in verbetering QoL (SF-36); Verbetering VCSS,QoL,AVVSS in beide groepen. EVLA   korter herstel dan SFL+S.

Deels   industrie gesponsord

 

Carradice

2011

B

RCT

280 benen   begin

140 EVLA 140   SFL+S

? benen eind

C2-C6 Ep As Pr; Insuff SFJ+VSM;reflux>

1s

Eerdere opp. veneuze   beh.;VSP insuff; DVT; PAV; coagu-lopathie

EVLA

(810nm)

SFL+S

Technisch   succes; recidief; reflux; QoL (AVVSS); tevredenheid

12

mndn

Betere   technical succes EVLA 99.3% vs SFL+S 92.4% (p=0.005); lagere recidief EVLA 4%   vs SFL+S 20% (p=0.001); recidief = slechtere QoL

 

 

Christenson

2010

B

RCT

204 benen.   Begin

104 EVLA 100   SFL+S

 

Eind

95 EVLA 99   SFL+S

C2-C6 Ep As Pr. Insufficië nte SFJ. Reflux   >0.5 sec.

Eerdere   varices

behandelingen

ipsilateraal   been.

Afwezige

arteriele

voetpulsaties

EVLA

(980nm)

SFL+S

Occlusie   en correctie van reflux;

VCSS;

QoL(AVVSS,SF-

36);

Complicaties

24

mndn

Meer   reflux aanwezig in EVLA groep dan SFL+S (p=,050)’;

Geen   verschil in VCSS en AVVSS

 

 

Darwood

2008

B

RCT

136 benen   begin

49 EVLA1

42 EVLA2

45 SFL+S.

Eind

103benen

42 EVLA1

29 EVLA2

32 SFL+S.

C2-C5 Ep As  Pr. Insufficiënte SFJ en VSM. Reflux >1   sec.

Niet   geschikt voor EVLA of SFL+S.

Anticoagulantia

gebruik

EVLA1

(810nm

continue

terugtrekken)

EVLA2

(810nm

stapsgewijs

terugtrekken

SFL+S

Reflux   SFJ en VSM;

QoL   (AVVSS); Herstel;

Postoperatieve   pijn (VAS); VCSS;

Tevredenheid;

Complicaties.

3 mndn.

Geen   verschil in correctie reflux en QoL verbetering tussen alle groepen.

Inclusies(276) niet behaald voor de power waarop hij berekend   is.

Inconsistentie baseline getallen.

Gesponsord trial door Promed.

 

De

Medeiros

2005

B

RCT

20

patienten.   bilateraal begin

20 EVLA

20 SFL+S.

eind

20 EVLA

20 SFL+S.

C2-C6 Ep As   Pr Bilateraal Insufficiëntie

gehele VSM.

Eerdere

chirurgische   den

oppervlakkige

veneuze

behandeling.

PAV.

EVLA

(810nm)

SFL+S

Complicaties;   Postoperatieve pijn (VAS); CEAP

2 mndn

Geen   verschil in

effectiviteit,veilighei

d.

EVLA met crossectomie. Bilateraal behandeld: de een EVLA,   ander SFL+S.

Geen power berekening. Reflux niet gedefineerd

 

Disselhoff

2011

B

RCT

120   benen. Begin 60 EVLA 60 CRYO

Eind

41 EVLA   35 CRYO

C2 Ep As Pr Insufficiënte VSM+SFJ

Geen

EVLA

(810nm)

cryostrip

Correctie   VSM insufficiëntie; Neovascularisati e;

VCSS;

QoL   (AVVSS)

60

mndn

Geen   verschil correctie VSM insuff;meer neovascularisatie bij CRYO; meer   insufficiënte zijtakken bij EVLA; Geen verschil in verbetering VCSS en QoL   tussen beide groepen

Geen mogelijkheid tot blinderen.

Veel lost to follow-up.

 

Disselhoff

2008

B

RCT

120   benen. Begin 60 EVLA 60 CRYO

Eind

41 EVLA   35 CRYO

C2 Ep As Pr Insufficiënte VSM+SFJ

geen

EVLA

(810nm)

cryostrip

Correctie VSM insuff;

Neovascularisati

e;

VCSS;

QoL(AVVSS);He

rstel;

Posoperatieve   pijn (VAS); Operatieduur.

24

mndn

Geen   verschil reflux vrij EVLA 77% en CRYO 66% (p=,253); geen verschil verbetering   VCSS en QoL; Korter herstel, minder

postoperatieve   pijn en kortere operatieduur bij EVLA.

Geen mogelijkheid tot blinderen.

Veel lost to follow-up.

 

Kalteis

2008

B

RCT

100 pten   50 EVLA 50 SFL+S

C2-C4 Ep As Pr; reflux >0.5s over 10cm

VSM

VSM   diameter >2cm; aspirine / NSAID gebruik; DVI; VSP-insuff.

EVLA

(810nm)

SFL+S

Hematoomgroott   e; QoL

(CIVIQ);postOK   pijn (VAS); herstel; tevredenheid; complicaties

4 mndn

Kleinere

hematomen   EVLA vs SFL+S (125cm2 vs 200cm2, p=0.001); geen verschil verbeter ing QoL /   postOK pijn / complicaties / tevredenheid en herstel

 

 

Pronk   2010

B

RCT

130 benen   Begin

62 EVLA

68 SFL+S.   Eind

49 EVLA   56 SFL+S.

C2-C5. Insufficiënte   SFJ+VSM (>15cm); Reflux >0.5 sec.

Eerdere

chirurgische

behandeling

varices

ipsilateraal   been. DVI / DVO; DVT

EVLA

(980nm)

SFL+S

Recidief.

QoL (EuroQol- 5D).

Postoperative pain (VAS). Complicaties.

12

mndn

Geen   verschil in recidief: SFL+S (5 / 56;9%) vs EVLA (5 / 49;10%); Vanaf 2e wk   meer pijn en slechter hervatten dagelijkse

activiteiten   na EVLA

 

 

Rasmussen

2011

B

RCT

580 benen   Begin

EVLA   148 RFA

UGFS   143SFL+S.

Eind   476 b. 121 EVLA 124 RFA 123 UGFS 108

SFL+S.

C2-C4 Ep As Pr. Reflux   >0.5 sec.

DVI; DVT;

EAI <0.9;

ontdubbelde

VSM;

VSMAA/VSP insuff.

EVLA(980nm,1470nm) RFA(ClosureFast) UGFS (max 2 sessies) SFL+S

Occlusie;

VCSS;

QoL (AVVSS, SF36);

postoperatieve pijn (VAS);   Complicaties

12

mndn

Meer recanalisatie en   reflux bij UGFS (p<0.001); Meer flebitis bij RFA+ UGFS; Minder pijn bij   RFA+UGFS

(p<0.001);

Sneller hervatten   dagelijkse activiteiten RFA+UGFS

Bij failure UGFS groep in   de eerste maand, extra foam behandeling gekregen (max 1).

Behandeling en follow-up   niet geblindeerd.

15% failurerate   verbetering klinisch relevant.

 

Rasmussen

2010

B

RCT

137 benen. Begin

69 EVLA

68 SFL+S

C2-C4 Ep As Pr Insuff VSM.

Ontdubbelde VSM; VSMAA /   VSP insuff; DVI; DVT

Arteriele insuff.

EVLA(980nm)

SFL+S

Recidief;

VCSS;

QoL (AVVSS, SF-36)

24

mndn

Geen verschil in klinisch   recidief

Follow-up niet   geblindeerd. Recidief niet volgens REVAS classificatie

 

Rasmussen

2008

B

RCT

137 benen Begin

69 EVLA

68 SFL+S. 104 Eind

54 EVLA

50 SFL+S.

C2-C4 Ep As Pr. Reflux >0.5 sec.

DVI; DVT;

EAI <0.9;

Ontdubbelde

VSM;

VSMAA/VSP insuff.

EVLA (980nm)

SFL+S

Occlusie; Postoperatieve   pijn (VAS); Complic.;

Herstel; QoL(AVVSS, SF36);   VCSS; Kosteneffectivitei t

6 mndn

Geen verschil in   effectiviteit en veiligheid.

Iets meer pijn bij SFL+S.

Lagere kosten bij EVLA.

Recidief geïncludeerd

 

Rass

2012

B

RCT

400 benen Begin

200 EVLA 200 SFL+S

316 benen Eind

173 EVLA 143 SFL+S.

C2-C6 Ep As Pr. Insufficiënte   SFJ + VSM minimaal tot knie

Eerdere operaties in   liesregio.

DVT; DVI; Thrombofilie;   EAI <0.8; VSMAA/ VSMAP/VSP insuff.

EVLA

(810nm)

SFL+S

Recidief;

Reflux;

HVVSS;

Tevredenheid;

Complic.;

QoL (CIVIQ2)

24

mndn

Geen verschil in recidief:EVLA   16.2% vs SFL+S 23.1%, wel meer reflux in crosse bij EVLA

(p=<,001);

Meer complicaties bij   EVLA; Beter herstel en tevredenheid EVLA (p=,02). Geen verschil in HVVSS en   QoL

Multicenter studie

 

RFA versus chirurgie

 

Elfakkas

2011

C

RCT

180 benen Begin

90 RFA

90 SFL+S. Eind

49 EVLA

56 SFL+S.

C2-C5. Insuff SFJ / VSM; Reflux >0.5s

DVT;

tromboflebitis; diameter   >18mm; PAV;pace maker; enstige system. ziekte

RFA

(Closure)

SFL+S

Occlusie;

Recidief;

Complicaties;Oper

atieduur;

Kosten

24

mndn

RFA 6 open SFL+S 0 open;

Geen verschil in recidief;   Minder complicaties bij RFA;

RFA (40min) korter dan   SFL+S 45 min(p=0.04)

Geen p waarden voor   occlusie, recurrence en complicaties.

Niet geblindeerd.

Zwakke

randomisatie.

 

Hinchcliff e 2006

B

RCT

19 Patiënten bilateraal   Begin

16 RFA

16 RGS

Eind

16 RFA

16 RGS

Recidief insuff SFJ+VSM C2-C6 Es As Pr.

Diameter <3, >12mm;

Verlittekening of tortueus   verloop VSM.

RFA

(Closure+)

RGS

Postoperatieve pijn (VAS);   Complicaties; Operatietijd

12

mndn

RFA is beter bij recidief.   Minder pijn (p=,02), minder haematoom (p=,03), kortere operatietijd (p=,02),

Alleen patiënten met   recidief geïncludeerd. Dubbel blind gerandomiseerd. Onduidelijkheid aantal   patienten eindanalyse en follow-up duur.

 

Lurie

2005

B

RCT

80 benen Begin

44 RFA

36 SFL+S

65 benen Eind

36 RFA

29 SFL+S.

C2-C4 Ep As Pr. Insufficiënte VSM.

Reflux >0.5s

DVT; DVI; Tortueuze VSM;EAI<0.9; Diameter <2mm of >12mm;   OntdubbVSM; VSMAA/ VSMAP/VSP insuff

RFA

(Closure+)

SFL+S

Recidief;

Occlusie;

VCSS;

QoL (CIVIQ2)

24

mndn

Betere QoL bij RFA.   Vergelijkbare klinisch resultaat;

RFA 90.5% vs SFL+S 100%   occlusie;

Geen verschil in   cumulatief recidief en neovascularisatie RFA 14.3% vs 20.9% SFL+S (p>.05)

Multicenter. Gesponsord   door VNUS. Power niet berekend op uitspraken over occlusie en   neovascularisatie.

Kleine groepen.

 

Lurie

2003

B

RCT

86 benen begin

46 RFA

40 SFL+S

80 benen eind

44 RFA

36 SFL+S.

Idem aan Lurie 2005

Idem aan Lurie 2005

RFA

(Closure+)

SFL+S

Herstel;

Recidief;

Occlusie;

Morbiditeit;

Complicaties;

VCSS;

QoL (CIVIQ2)

4 mndn

Sneller herstel   (p<,01), betere QoL (,0001), lagere morbiditeit bij RFA; geen verschil in   complicaties en VCSS.

Multicenter. Gesponsord   door VNUS.

Kleine groepen. Gebruik   TEK kousen niet gedefiniëerd. Geen statistische berekening op occlusie.

 

Perala

2005

B

RCT

36 benen Begin

28 benen Eind

15 RFA

13 SFL+S.

C? Ep As Pr; Insuff SFJ+VSM

Niet vermeld

RFA

(Closure+)

SFL+S

Recidief;

VCSS;

VSDS;

VDS

36

mndn

RFA heeft een iets   slechter resultaat dan SFL+S;

Geen verschil in klinisch   recidief RFA 33% vs 15% SFL+S (p=,40);

Geen verschil in   VCSS,VSDS,VD.

SFL+S groep was ouder.

Kleine groepen.

 

Rasmuss en 2011

B

RCT

580 benen Begin

144    EVLA 148 RFA

145    UGFS 143 SFL+S Eind

476 benen. 121 EVLA 124   RFA

123 UGFS 108 SFL+S

C2-C4 Ep As Pr; Reflux >0.5s

DVI; DVT;

EAI <0.9;

ontdubbelde

VSM;

VSMAA/VSP insuff.

EVLA(980nm,1470nm) RFA(ClosureFast) UGFS (max 2 sessies) SFL+S

Occlusie;

VCSS;

QoL (AVVSS, SF36);

postoperatieve pijn (VAS);   Complicaties

12

mndn

Meer recanalisatie en   reflux bij UGFS (p<0.001).

Meer flebitis bij RfA en UGFS.

Minder pijn bij RFA en   UGFS (p<0.001).

Sneller hervatten dagelijkse   activiteiten bij RFA en UGFS.

Bij failure UGFS groep in   de eerste maand, extra foam behandeling gekregen (max 1).

Behandeling en follow-up   niet geblindeerd.

15% failurerate   verbetering klinisch relevant.

 

Rautio

2002

B

RCT

28 benen   Begin

15 RFA

13 SFL+S

Eind

28 benen

15 RFA

13 SFL+S SFL+S

C? Ep As Pr; Reflux >2 sec. Insuff

SFJ+VSM.

Bilateraal   CVI; VSM Diameter >12mm; Tortueusiteit VSM;

VSP insuff

RFA

(Closure+)

SFL+S

Kosten-

effectiviteit;Herst

el;

Morbiditeit;   Complic; Qol (RAND-36); VCSS;

VSDS; VDS;   CEAP

2 mndn

Minder   postoperatieve, pijn, sneller herstel en kosteneffectiever bij RFA; Geen   verschil in complicaties

SFL+S groep   was ouder.

Stotter

2006

B

RCT

60 benen   Begin

20 RFA

20 SFL+S

20 CRYO.

Eind

19 RFA

19 SFL+S

19 CRYO.

C2-C5 Ep As Pr; Reflux >0,5s; Insuff

SFJ+VSM

Verwachtte

aanvullende

phlebectomie.

RFA

(Closure+)

SFL+S

CRYO

Effectiviteit;   Recidief; Postoperatieve pijn (VAS); Herstel;

QoL (CIVIQ2);   Tevredenheid

12

mndn

RFA sneller   herstel (p=,02) en meer tevreden (p=,001).

Cumulatieve   pijnscore

Subramo nia   2010

B

RCT

93 benen.   Begin

48 RFA

45 SFL+S

Eind

47 RFA

41 SFL+S

C2-C6 Ep As Pr;  Insuff VSM

DVI / DVO; VSP insuff; EAI <0.9

RFA

(Closure+)

SFL+S

Klinische   verbetering; complic; postOK pijn (VAS); QoL (AVVSS,V-Q, Sym Q); VDS; TCSS;

Tevredenheid;O

peratieduur

5 wkn

RFA langere   operatieduur (p<,001), minder pijn (p=,001)en sneller hervatten dagelijkse   activiteiten (p=,006)

Recidieven

geïncludeerd;

Reflux niet   gedefiniëerd;

Power   berekend op 75% verschil in hervatten dagelijkse activiteiten is klinisch   relevant

Foamsclerose vs chirurgie   / EVLA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Abela

2008

B

RCT

90 benen Begin

30SFL+UGFS (reverse)

30 SFL+S (Babcock)

30SFL+S(Pin). Eind ?

C2-C3 Ep As Pr; Insuff SFJ+VSM; Reflux >0.5s

Geen

informatie.

SFL+UGFS

(reverse)

SFL+S

(Babcock);

SFL+S(Pin).

Bloedverlies;

Gebruik

pijnstillers;

Haematoom

2 wkn

SFL+UGFS minder   bloedverlies (P<0,001),minder pijnstillers nodig (p<0,001), minder   thigh bruising

(p<0,001)

Kleine groepen; Geen power   op berekend;

Technical failures in   analyse

 

Biemans

2013

B

RCT

240 benen

80 EVLA

80 UGFS

80 CS

17 pt lost-to- follow up

Primaire VSM reflux;   diameter VSM >0,5cm, boven de knie, SFJ incompetence, reflux >0,5s

Reeds

behandeld;

DVI / DVO; agenese diepe   systeem / malformaties, claudicatio, enkel / arm index <0.6

EVLA (940nm)

UGFS

SFL+S

Technisch succes   (occlusie), complicaties, CEAP, QoL (CIVIQ, EQ5D)

12

mndn

occlusie EVLA 88.5%, SFL+S   88.2%, UGFS 72.2%; EVLA en CS significant beter dan UGFS(p=0.02), mr 11 pten   UGFS geen aanv behandeling nodig;

Weinig compli- caties (11   CS, 7 EVLA, 5 UGFS, NS p=0.64)),niet ernstig,alleen wondinfectie vaker na   SFL+S; alle 3 significante verbetering QOL, 84.3% patiënten verbetering 'C'

Veel patiënten weigerden   chirurgie

studie   underpowered; EVLA groep jonger; geen blindering mogelijk;

wel intention to treat,

allocation

concealment;

 

Bountour oglu   2006

B

RCT

60 Patiënten.   30 UGFS

30 SFL+S.

Eind

29 UGFS

23 SFL+S.

C2-C6 Ep As Pr Reflux >0,5sec.

Eerdere

oppervlakkige

veneuze

behandeling;

VSP insuff;

DVT; PAV;

Coagulopathie

UGFS

(+SFL)

SFL+S

Herstel;

QoL (AVVSS);   Complic; Kosten; Occlusie;

VCSS

3 mndn

Op korte   termijn snellere terugkeer dagelijkse bezigheden (p<,001) ,betere QoL ,   kortere operatieduur (p<,001) en goedkoper bij UGFS; Geen verschil in   complic, VCSS verbetering

6mL STD 3%   foam (1:4);

Geen power   berekend

 

Figueired

o

2009

B

RCT

60 benen   Begin

30 SFL+S

30 UGFS

Eind

27 SFL+S

29 UGFS

C5 Ep As Pr

DVI; DVT;

EAI<0.8;

Trombofilie;

astma;

diabetische

voet; oedeem;

Patente PFO

SFL+S

UGFS (max 4   sessies)

VCSS;

Occlusie

6 mndn.

UGFS minder   pijn, oedeem, inflammatie (p<0.005);

VSM SFL+S 96%   vs VSM UGFS 80% occlusie

Ontbreken   andere componenten VCSS; Ook VSP's behandeld;

Reflux niet   gedefiniëerd

 

Kalodiki

2012

B

RCT

82 benen Begin  

39 UGFS

43 SFL+S

59 benen Eind

33 UGFS

26 SFL+S.

C2-C6 Ep As Pr; Reflux >0,5s

Eerdere

oppervlakkige

veneuze

behandeling;

VSP insuff;

DVT; PAV.

Coagulopathie

UGFS

(+SFL)

SFL+S

Occlusie;

VCSS;

VSDS;

QoL

(AVVSS,SF-36);

Complicaties

60

mndn

Geen verschil   in effectiviteit;

Geen verschil   in VCSS,VSDS,SF-36; SFL+S had betere AVVSS (p=,015)

6mL 3%STD   foam (1:4);

Multiple foam   sessies; Geen power berekend

 

 

 

 

 

 

Rasmuss en 2011

B

RCT

580 benen

Begin

144 EVLA

148 RFA

145 UGFS

143 SFL+S

Eind

476 benen.

121 EVLA

124 RFA

123UGFS

108 SFL+S

C2-C4 Ep As Pr; Reflux   >0.5s

DVI; DVT; EAI   <0.9;

Ontdubbelde VSM;

VSMAA/VSP

insuff.

EVLA(980nm,1470nm)

RFA(ClosureFast)

UGFS (max 2 sessies)

SFL+S

Occlusie;

VCSS;

QoL (AVVSS,

SF36);

postoperatieve

pijn (VAS);

Complicaties

12 mndn

Meer recanalisatie   en reflux bij UGFS (p<0.001). Meer flebitis bij RfA en

UGFS. Minder pijn   bij RFA en UGFS (p<0.001).

Sneller hervatten   dagelijkse activiteiten bij RFA en UGFS.

Bij failure UGFS groep   in de eerste maand, extra foam

behandeling gekregen   (max 1). Behandeling en follow-up niet geblindeerd. 15% failurerate verbetering   klinisch

relevant.

 

 

 

 

 

Shadid 2011

B

RCT

430 benen

Begin

230 UGFS

200 SFL+S.

390 benen

Eind

213UGFS

177 SFL+S.

C2-C5 Ep As Pr; Reflux   >0,5s; Insuff SFJ+VSM;

DVI;

C6;

DVT

UGFS

SFL+S

Effectiviteit;

Recidief;

Kosten;

QoL (EQ-5D);

Complicaties;

VCSS

24 mndn

Meer reflux bij UGFS 35% vs   SFL+S 21% (p=,003). SFL+S duurder; Geen verschil in QoL en VCSS verbetering   tussen beide groepen

Multicenter;

Non inferiority trial;

Follow-up niet

geblindeerd;

Aethoxysklerol 3%

(1:4);

Sample size niet

behaald.

 

 

 

 

Wright

2006

B

RCT

710benen Begin

484Varisolve 101SFL+S 125UGFS/SCT

630benen Eind

416Varolve

90 SFL+S

124UGFS/SCT

C2-C4

Ep

As

Pr.;

Insuff VSM >20 cm; of VSP;

Reflux >1s

DVT;

DVI / DVO; PTS;

thromboflebitis ; EAI<0,9

Varisolve

SFL+S

SCT

Occlusie;   Postoperatieve pijn (VAS); Herstel.

Aantal   extra beh.;

Complicaties

12

mndn

UGFS   niet inferieur aan SFL+S, SCT;

SFL+S   was effectiever; UGFS minder pijn en sneller herstel

Varisolve (2:1); Groepen   verschillen in baseline metingen; Multicenter;

Niet volledig   gerandomiseerd; Recidief (1.8%) geïncludeerd;

SFL+S: 11.7% niet gestript   ,8,5% geen crossectomi;.

VSPs geïncludeerd.

 

RFA vs EVLA

Almeida

2009

B

RCT

87benen

46RFA

41 EVLA

C2-C6 Insuff VSM; Reflux   >0.5s

Eerdere behandeling of occlusie VSM; Anticoagulantia   gebruik.

RFA

(ClosureF

AST)

EVLA

(980nm)

Herstel;

Postoperatieve pijn (VAS); Complicaties; VCSS;

QoL (CIVIQ2)

1 mnd

Minder pijn (p<0,0001) en complicaties (p=,021)   bij RFA;

Lagere VCSS en betere QoL na RFA

Multicenter;

Kleine groepen; Paient geblindeerd; VNUS gesponsord

Gale

2010

B

RCT

141benen begin

46 RFA

48 ELVA

Eind

46 RFA

48 EVLA

C?

Ep

As

Pr;

Insuff VSM

PTS;

Gebruik langdurig anti stolling

RFA(Clos

ure+)

EVLA

(810nm)

Occlusie;

VCSS;

CEAP;

Complicaties; QoL (CIVIQ2)

12

mndn.

Meer recanalisatie met reflux bij RFA (p=0,002); Geen   verschil in VCSS verbetering;

Minder C3 in beide groepen (p<0,001)

Geen power berekend.

 

 

 

 

 

Goode 2010

B

RCT

66 patiënten

87 benen

Begin

21

bilateraal,

45

unilateraal;

Eind

19 RFA

17 EVLA

C2-C6

Es

As

Pr

Diameter <12mm; Thrombophlebitis;   Anticoagulantiegebruik; Pacemaker; ernstig system. ziekte; PAV

RFA (RFiTT)

EVLA(810nm)

Morbiditeit;

Postoperatieve

pijn (VAS);

Occlusie;

QoL; (AVVSS)

6 mndn

Minder pijn dag 2-11 bij RFA;   Minder blauwe plekken bij 3-9 dagen bij RFA;

Geen verschil in QoL,terugkeer    dagelijkste activiteiten; Occlusie na   9 mndn EVLA 78% vs 74%

RFA (p=?)

Bilateraal en unilateraal   cohort.

Duplex follow-up 9 maanden met 21% lost to follow-up.

Gesponsord door Celon

 

 

 

 

Nordon 2012

B

RCT

159 benen

Begin

79 RFA

80 EVLT

138 benen

Eind

68 RFA

70 EVLT.

C2-C6

Ep

As

Pr;

Insuff VSM

Bilat; tortueuze VSM; DVT   / PE; Anticoagulantie gebruik; Recidief; DVI; VSP insuff; IntolerantieNSA ID

RFA

(ClosureFast)

EVLA(810nm)

Occlusie;

Postoperatieve

pijn (VAS);

Morbiditeit;

QoL(AVVSS,

EQ-5D)

3 mndn

RFA 97% vs EVLT 96% occlusie);

Minder  postoperatieve pijn

(p=,001) en haematoom (p=,0001)bij   RFA;

Geen verschil in QoL

verbetering tussen beide

groepen

Dubbel blind; 13% lost to follow-up.

Auteur,

jaartal

Mate

van

bewijs

Type

onder­

zoek

Populatie

Inclusie­

criteria

Exclusie-

criteria

Interventi e groep

Controle

groep

Outcome

Follow-

up

Resultaat

Opmerkingen / conclusie

Rasmuss en 2011

B

RCT

580 benen Begin

144    EVLA 148 RFA

145    UGFS 143 SFL+S Eind

476 benen. 121 EVLA 124   RFA 123 UGFS 108 SFL+S

C2-C4

Ep

As

Pr;

Reflux >0.5s

DVI; DVT;

EAI <0.9;

ontdubbelde

VSM;

VSMAA/VSP insuff.

EVLA(980nm,1470nm) RFA(ClosureFast) UGFS (max 2 sessies) SFL+S

Occlusie;

VCSS;

QoL (AVVSS, SF36);

postoperatieve pijn (VAS);   Complicaties

12

mndn

Meer recanalisatie en   reflux bij UGFS (p<0.001).

Meer flebitis bij RfA en UGFS.

Minder pijn bij RFA en   UGFS (p<0.001).

Sneller hervatten   dagelijkse activiteiten bij RFA en UGFS.

Bij failure UGFS groep in   de eerste maand, extra foam behandeling gekregen (max 1).

Behandeling en follow-up   niet geblindeerd.

15% failurerate verbetering   klinisch relevant.

Shepard

2010

B

RCT

131 Patiënten Begin 67 RFA 64 EVLA

Eind 66 RFA 61 EVLA

C1-C6

Ep

As

Pr;

Insuff VSM; Reflux >0.5s

DVT;

EAI <0.8; Geen

mogelijkheid tot algehele   narcose

RFA

(ClosureF

AST)

EVLA

(980nm)

Postoperatieve pijn (VAS);   VCSS;

QoL (AVVSS, SF12)

6 wkn

Minder pijn en gebruik pijnstilling bij RFA na 3 dagen (p=.01), (p=,003), na 10 dgen

(p=,001),(p=0,001);

Geen verschil tussen RFA vs EVLA in VCSS en QoL   verbetering.

Occlusie?

SFJ: Saphenofemorale junction; VSM: Vena Saphena Magna

DVI: Diep veneuze insufficiëntie; DVO: Diep veneuze obstructie; DVT: Diepe veneuze trombose; EAI: Enkel arm index; PAV: Perifeer arterieel vaatlijden; PFO: Patente foramen ovale

SFL+S: Saphenofemoral ligation and stripping; RGS: Redo groin surgery

SF-36: Short Form 36; VAS: Visual Analogue Score; VDS: Venous Disability Score; TCSS: Total Clinical Severity Score; V-Q / Sym : VEINES QoL en Sym questionnaire.; VSDS: Venous segmental disease score; HVVSS: Homburg Varicose Vein Severity Score.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2014

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2014

Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is afgesproken één keer per jaar de literatuur te bekijken om nieuwe ontwikkelingen te volgen. Bij essentiële ontwikkelingen kan besloten worden om een gehele richtlijnwerkgroep bij elkaar te roepen en tussentijdse elektronische amendementen te maken en deze onder de verschillende beroepsgroepen te verspreiden. Tevens zullen de hoofdstukken ‘Bekkenvarices’ en ‘Recidief varices na operatie’ in de nabije toekomst nog worden herzien, aangezien deze teksten nog dateren uit 2007. In de huidige richtlijn zijn er geen multidisciplinaire indicatoren ontwikkeld. De ontwikkeling van indicatoren is een aandachtspunt bij een toekomstige herziening van de richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

Autorisatie

De richtlijn is geautoriseerd door:

  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie(NVDV)
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
  • Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)
  • Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
  • Nederlandse Vereniging voor Radiodiagnostiek
  • Nederlands / Belgische Vereniging voor Non-Invasieve Vaatdiagnostiek
  • Verpleegkundig Specialisten Vaatchirurgie Nederland
  • Verenso Vereniging van specialisten in ouderengeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Nederlandse Organisatie Voor Wondprofessionals
  • V&VN Wondconsulenten
  • Nederlandse Vereniging van Orthopaedisten en Bandagisten (Orthobanda)
  • Vereniging voor Aanmeters van Therapeutische Elastische Kousen (VATEK)

De richtlijn is geautoriseerd door (beoogd):

  • Hart & Vaatgroep
  • ZN.

 

Innovatie

In het veld van veneuze pathologie is er sterke behoefte aan persisterende innovatie. Om innovatie te stimuleren en faciliteren is het voorstel (conform een reeds via Achmea lopende afspraak) nieuwe ontwikkelingen te bekostigen in trial verband conform de bestaande DOT’s, mits een METC dit onderzoek goedgekeurd heeft. Naast deze klinische kosten zijn er aanvullende kosten aan de desbetreffende trial gerelateerd, die dan via een unrestricted grant worden vergoed. Dit laatste om bias als gevolg van inmenging van de industrie te voorkomen. Op deze wijze bestaat er een goede mogelijkheid om onder gecontroleerde omstandigheden een nieuw product te testen. Mocht uit een dergelijke studie geconcludeerd worden dat het nieuwe product een aanvulling is op het bestaande therapeutische arsenaal, dan kan de therapie aansluitend in een herziening van de richtlijnen opgenomen worden en daarmee vergoed worden als standard care.

 

Advies voor onderzoek

Er is een gebrek aan goed uitgevoerde studies met lange (> 5 jaar) follow-up voor de behandeling van patiënten met veneuze problematiek. Het verrichten van dergelijke studies die gericht zijn op het aantonen van de effectiviteit van behandeling zijn aan te bevelen. Mogelijk gaan in de toekomst ook registratiesystemen uitkomst bieden om deze data te verkrijgen. De beroepsverenigingen zijn van plan op korte termijn registratiesystemen op dit gebied op te zetten.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over de begeleiding en behandeling van patiënten met varices, diepe veneuze ziekte en ulcus cruris.

De financiering van deze richtlijn is tot stand gekomen met gelden die de NVDV en de NVvH uit hun SKMS-programma’s hebben vrijgemaakt. De uitgangsvragen zijn daarmede vooral gericht op de effectiviteit van de verschillende interventies. Aan de samenwerking met de eerste lijn (verwijscriteria voor eerste naar tweede lijn en vice versa) en de organisatie van zorg (bv welke zorg hoort bij welke zorgverlener thuis) is in deze herziening geen extra aandacht geschonken. Dit zou bij een volgende herziening of in de vorm van een separaat project kunnen worden aangepakt.

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroepen, waartoe behoren: dermatologen, chirurgen, specialisten ouderengeneeskunde, vaatlaboranten, huisartsen, verpleegkundigen en bandagisten. Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van de bij veneuze pathologie betrokken disciplines. De werkgroep is opgesplitst in twee werkroepen: werkgroep “vances en diepe veneuze ziekte” en de werkgroep ‘ulcus cruris venosum en compressietherapie’. Bij het samenstellen van de werkgroepen is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkgroepleden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel werkgroeplid ontving gunsten met het doel de richtlijn te beïnvloeden.

 

Dr. K.P. de Roos

Voorzitter, namens Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Prof.dr. C.H.A. Wittens

Voorzitter, namens Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)

Drs. C.A.M. Eggen

Ondersteuner / secretaris namens bureau Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. J.J.E. van Everdingen

Directeur bureau Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. R.R. van den Bos

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Drs. M.T.W. Gaastra

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. A. Sommer

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Dr. Th.A.A. van den Broek

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)

Dr. W.B. van Gent

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)

Dr. J.A. Lawson

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)

Drs. F. Catarinella

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)

Prof.dr. M.W. de Haan

Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)

Dr. C. Arnoldussen

Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR)

Dr. Tj. Wiersma

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Mw. T. Kramer

Nederlands / Belgische Vereniging voor Non-Invasieve Vaatdiagnostiek (VNIVD)

Dhr. I. Toonder

Nederlands / Belgische Vereniging voor Non-Invasieve Vaatdiagnostiek (VNIVD)

Mw. M. Orsini

Verpleegkundig Specialisten Vaatchirurgie Nederland (VSVN)

Inbreng patiëntenperspectief

Aan de start van het richtlijntraject zijn de Hart&Vaatgroep en de NPCF (Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie) uitgenodigd voor deelname aan de Invitational Conference, vertegenwoordigers van de Hart&Vaatgroep waren bij deze bijeenkomst aanwezig. De Hart&Vaatgroep is tevens uitgenodigd voor participatie in de werkgroepen. Zij heeft besloten van actieve deelname af te zien en gaf de voorkeur aan een schriftelijke te reactie in de commentaarfase. De Hart&Vaatgroep heeft haar fiat gegeven aan de inhoud van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder alle bij varices betrokken beroepsgroepen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht aan worden besteed. Daarnaast wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht via de betrokken patiëntenverenigingen.

Werkwijze

Deze overkoepelende richtlijn bestaat uit 4 onderdelen, te weten: varices, diep veneuze ziekte, ulcus cruris venosum en compressietherapie.

  • De richtlijn ‘Varices’ 2013 betreft een herziening van de CBO-richtlijn ‘Varices’ uit 2007. In deze herziening zijn de hoofdstukken ‘Bekkenvarices’ en ‘Recidief varices na operatie’ nu niet meegenomen. De tekst in deze hoofdstukken bestaat aldus nog uit oude richtlijntekst.
  • De richtlijn ‘Diep veneuze ziekte’ is een geheel nieuwe richtlijn.
  • De richtlijn ulcus cruris venosum is een update van de CBO-richtlijn uit 2005,
  • De richtlijn compressietherapie is een geheel nieuwe richtlijn en richt zich op de indicaties voor compressietherapie bij veneuze pathologie. In de loop van 2015 zal nog een overkoepelende richtlijn compressietherapie verschijnen met daarin ook andere indicaties voor compressietherapie en meer praktische aspecten van deze behandeling.

 

Aan de start van het richtlijntraject heeft een Invitational Conference plaatsgevonden (dd 11.07.2012), waarbij de aanwezige stakeholderspartijen zijn gehoord over ervaren knelpunten en aandachtspunten voor de te ontwikkelen richtlijn. Na deze bijeenkomst zijn de uitgangsvragen voor de richtlijn vastgesteld, afgestemd op het beschikbare budget vrijgemaakt uit gelden van de NVDV en NVvH.

Voor de Invitational Conference waren tevens de koepels van de industrie, de verzekeraars en de patiënten uitgenodigd. Zij zijn in de commentaarfase aan het einde van het traject wederom geconsulteerd.

 

De werkgroep heeft gedurende een jaar aan een concept-richtlijntekst gewerkt. In de eerste vergadering werden knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd. De werkgroep formuleerde aan de hand hiervan de in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Deze werden op het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) uitgewerkt tot een PICO-zoekvraag. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld, met hulp van een informatiespecialist werkzaam bij het CBO. Deze literatuur is ingeladen in Reference Manager en ontdubbeld. De ondersteuners op het bureau van de NVDV en promovendi uit het MUMC hebben de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens zijn er teksten geschreven, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Deze teksten, op basis van de evidencetabellen uit de literatuur, zijn tijdens een tweedaagse vergadering besproken en van nuances en aanbevelingen voorzien. Na verdere discussie binnen de gehele richtlijnwerkgroep is de tekst verder afgestemd.

 

De uiteindelijke tekst werd in april 2013 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen aangeboden. Men is in staat gesteld om via websites van de betrokken verenigingen commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.

 

Wetenschappelijke bewijsvoering

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

 

Relevante artikelen zijn gezocht door het verrichten van systematische zoekacties tot november 2012 in de Cochrane Library, Pubmed en bij een selectie van zoekvragen ook in EMBASE. Er is niet beperkt op tijdschrift, wel werd er een limiet gesteld aan de publicatiedatum. Deze limiet is verschillend voor de verscheidene uitgangsvragen (voor varices herziening van uitgangsvragen vanaf 2000, nieuwe uitgangsvragen vanaf 1990, behandeling stamvarices vanaf 2005; voor diep veneuze ziekte search vanaf 1985; voor ulcus cruris search vanaf 2002 en voor literatuur vóór 2002 werd gebruikgemaakt van de reeds eerder opgezochte literatuur).

 

Algemeen werden de volgende selectiecriteria opgesteld (soms afhankelijk van uitgangsvraag):

taal

Engels, Nederlands, Frans, Duits

populatie

alle leeftijden, beide geslachten; C1-C6

veneuze etiologie (exclusie van andere etiologie, arterieel vaatlijden (enkel/arm index <0,7), diabetespatiënten

level of evidence

literatuurselectie volgens piramide van bewijs (EBRO-methode). Vanwege het veelal ontbreken van randomized clinical trials is er voor de meeste zoekacties niet beperkt op de fundamentele opzet van de studie

grootte van de studies

bij vergelijkend onderzoek min 15 patiënten per onderzoeksarm, bij observationeel onderzoek minimaal 30 patiënten (als er betere studies zijn; als alleen kleine studies zijn gedaan mogen ze wel worden meegenomen)

uitkomstmaten

venous closure rates, recurrent varicose veins, symptomen (VCSS), bijwerkingen / complicaties, pijn, kwaliteit van leven, genezing ulcus (tijd tot genezing, reductie wondoppervlak)

 

De zoekacties zijn met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk deze structuur is gehanteerd: Patiënt - Interventie - Controle - Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijk onderdeel, de overige onderdelen van de PICO zijn geformuleerd op basis van de uitgangsvraag. De exacte zoekacties zijn weergegeven in bijlage 1.

Van de geselecteerde referenties op basis van titel en / of abstract werd de full-tekst aangevraagd. Op basis van full-tekst artikelen is vervolgens verder geselecteerd en zijn artikelen zonder informatie over de betreffende uitgangsvraag geëxcludeerd. De overgebleven artikelen zijn full-tekst beoordeeld op kwaliteit en inhoud.

Voor de richtlijn compressietherapie is als leidraad voor de literatuursearch gebruikgemaakt van een gezamenlijk richtlijndocument van de Amerikaanse ‘Society for Vascular Surgery (SVS)’ en ‘the American Venous Forum (AVF)’ [Gloviczki 2011], aangevuld met recente literatuur.

 

Methode van literatuurbeoordeling

De kwaliteit van de artikelen is hierbij gegradeerd waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt (EBRO- methode). Per deelonderwerp is vervolgens een evidence tabel opgesteld, volgens van tevoren opgesteld format (zie evidence tabellen in de modules ).

 

Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie)

A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau bevatten, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2 gerandomiseerd, vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie

B gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C niet-vergelijkend onderzoek

D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Tabel 1 (vervolg): Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht

Voor artikelen betreffende: diagnostiek

A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde, goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de goudstandaard moeten onafhankelijk zijn beoordeeld

Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C niet-vergelijkend onderzoek

D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

 

Niveau van bewijs van de conclusies

een systematische review (A1) of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B een onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

De beschrijving en beoordeling van de artikelen staan in de verschillende teksten onder het kopje ‘Wetenschappelijke onderbouwing’. De literatuur is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het relevante bewijs is weergegeven.

 

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de conclusie(s). Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroep vergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Varices-behandeling van zijtakvarices