Varices-behandeling van zijtakvarices
Uitgangsvraag
Varices-behandeling van zijtakvarices
Aanbeveling
Bij de behandeling van geïsoleerde zijtakinsufficiëntie behoren (foam)sclerocompressietherapie en flebectomie tot de mogelijkheden. Voor de toepassing van thermische ablatie bij zijtakken is nog onvoldoende bewijs voorhanden.
Bij een groter kaliber varices wordt ambulante flebectomie geadviseerd vanwege een betere effectiviteit en lagere complicatiegraad.
Over het beste moment om zijtakvaricose te behandelen (al dan niet gelijktijdig met staminsufficiëntie, als eerste of als tweede) kan geen aanbeveling worden gedaan.
De keuze voor het soort behandeling en het moment van behandeling zal afhangen van de klinische kenmerken, de ervaring van de behandelaar en de voorkeur van de patiënt.
Bij een relatief groot kaliber zijtakvaricose (bv >5mm) met een relatief kort traject stamvaricose, of beperkte diameter van de VSM en sufficiëntie crosse gaat de voorkeur uit naar behandeling van de zijtak en afhankelijk van het effect hiervan op de staminsufficiëntie eventueel aanvullende behandeling van de stamvaricose.
Bij een relatief klein kaliber zijtakvaricose en een relatief lang traject stamvaricose is de volgorde van behandeling bij voorkeur eerst de stam en na evaluatie van het resultaat daarvan de zijtak.
Afhankelijk van de uitgebreidheid van de afwijkingen, maximale dosis lidocaïne en de voorkeur van de patiënt kan voor een dubbelzijdige behandeling in één sessie worden gekozen.
Overwegingen
Thermische kathetertechnieken zijn lastig toe te passen bij extrafasciaal gelegen zijtakken vanwege hun kronkelend beloop. Wanneer er sprake is van een groter kaliber zijtakvaricose en een relatief kort traject van de stam ( VSM,VSP of accessoire vene) lijkt het opportuun eerst de zijtak te behandelen en het effect hiervan op de staminsufficiëntie later te herevalueren. Het omgekeerde geldt voor een relatief klein kaliber zijtakvaricose bij een forse staminsufficiëntie.
De keuze voor het soort, moment en volgorde van behandelen zal afhangen van de ervaring van de behandelaar en de voorkeur van de patiënt. Door middel van Duplexonderzoek kan - in ervaren handen - door selectieve afsluiting van de stam danwel de zijtak vooraf bepaald worden welke insufficiënte venen het beste als eerste behandeld kan worden.
Er zijn aanwijzingen dat het risico op trombose toeneemt met de operatieduur en de lengte van het behandelde traject. Daarom is het aan te raden een veneuze ingreep niet te uitgebreid te maken.
Onderbouwing
Achtergrond
Zijtakvarices kunnen voorkomen in combinatie met stamvarices, maar ook op zichzelf staand. Deze varices kunnen alleen cosmetisch storend zijn, maar kunnen ook klachten veroorzaken variërend van krampen tot oedeemvorming of zelfs ulcus cruris venosum.
Sinds de richtlijn uit 2007 is de in 2002 voorgestelde aanpassing van de nomenclatuur inmiddels gemeengoed geworden [1]. Waar in het verleden gesproken werd van semicircularia varicose of accessoria medialis of lateralis varicose, worden de zijtakken op het bovenbeen in de nomenclatuur tegenwoordig gekoppeld aan de v saphena magna (VSM). Daar waar deze zijtakken tussen de subcutane en musculaire fascie verlopen (intrafasciaal) wordt nog steeds van stammen gesproken. Zodra deze venen extrafasciaal verlopen wordt van zijtakken gesproken. De belangrijkste zijtakken van de VSM zijn de v. arcuata anterior (voorste boogvene) en posterior (achterste boogvene) aan het onderwerbeen.
Een speciale vene betreft de Giacomini of intersaphene vene, deze ontspringt uit de vena saphena parva, verloopt diep en draineert klassiek in de VSM [2] en is daarom te beschouwen als zowel een stam als een zijtak. Daarnaast zijn er allerlei zijtakken die op verschillende plaatsen uitmonden in de stammen van het oppervlakkige systeem.
Conclusies
Niveau 3 |
Sclerocompressietherapie met polidocanol is een effectieve behandelingsmethode bij C1,C2 varices.
B Kahle 2004, Zhang 2012 |
Niveau 3 |
Sclerocompressietherapie met polidocanol als schuim is effectiever bij de behandeling van varices dan met polidocanol als vloeistof.
C Alos 2006 |
Niveau 2 |
Bij controle na 2 jaar geeft de ambulante flebectomie significant minder recidieven dan vloeibaar sclerocompressietherapie bij patiënten met VSMAA (C2).
B de Roos 2003 |
Niveau 3 |
Er zijn te weinig studies voorhanden om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit en veiligheid van endoveneuze technieken in de behandeling van geïsoleerde zijtakinsufficiëntie.
B Kim 2009, Liu 2011 |
Niveau 3 |
Behandeling van varices van enkel de stam of de zijtakken kan de hemodynamiek in de overige varices verbeteren. Bij een deel van de patiënten is dan in een later stadium alsnog een aanvullende ingreep nodig. Het behandelen van stam en zijtakken in één sessie is ook effectief en gunstig voor de patiënt.
C Monahan 2005, Welch 2006, Carradice 2009, Pittaluga 2010, Pittaluga 2009, Mekako 2006 |
Samenvatting literatuur
Behandelmethoden
Er zijn vier methoden die ingezet worden voor de behandeling van zijtakken, te weten:
- sclerocompressietherapie al dan niet met schuim,
- ambulante flebectomie
- transilluminated powered phlebectomy (Tri-vex®)
- endoveneuze technieken (EVLA en RFA).
Oorspronkelijk werden zijtakken behandeld met behulp van sclerocompressietherapie.
Vervolgens werd de flebectomie geïntroduceerd (ambulant, of volgens nieuwere methode Tri-vex). Tegenwoordig worden ook de endoveneuze technieken bij zijtakken geprobeerd. Tevens worden momenteel nog nieuwere technieken, zoals stoom, geëvalueerd voor de behandeling van zijtakken. Deze nieuwe technieken zijn echter nog onvoldoende onderzocht.
Behandeling geïsoleerde zijtakinsufficiëntie
Er zijn slechts een aantal studies gepubliceerd waarin de behandeling van zijtakken separaat werd onderzocht. In een aantal reviews komen zijtakken wel voor, maar worden dan steeds behandeld in combinatie met stammen (VSM / VSP), deze worden hier niet beschreven.
Sclerocompressietherapie
Bij sclerocompressietherapie wordt de varix geïnjecteerd met een vloeistof dan wel schuim waardoor het vat oblitereert. In Nederland wordt voornamelijk gebruik gemaakt van polidocanol (0,25 - 3%). Dit “sderoseren” wordt over het algemeen gecombineerd met enige vorm van compressie (verband dan wel therapeutisch elastische kousen (TEK)).
De werkgroep heeft twee studies gevonden waarin men het effect van een in Nederland veel gebruikt sclerosans (polidocanol) heeft vergeleken met een placebo (fysiologische zoutoplossing) bij patiënten met zijtakvarices. Kahle onderzocht dit bij 25 patiënten en vond occlusie bij 76,8% versus 0% na 12 weken [3]. Meer recent publiceerden Zhang et al. een onderzoek bij 288 patiënten. Patiënten werden gerandomiseerd in drie groepen: C1 bezemrijsvarices, C1 reticulaire varices en C2 zijtakken. Behandeling bestond respectievelijk uit polidocanol 0,5%, 1% en 3%. Eindpunt van de studie was patiënttevredenheid over het bereikte resultaat: respectievelijk 87,1%, 86,4% en 88,6% van de behandelde patiënten was tevreden tot zeer tevreden. In de placebogroep was dat 13,6%, 12,5% en 4,3% [4]. De arts-tevredenheid die werd gemeten was gemiddeld iets lager in zowel onderzoeks- als placebogroep.
Ten aanzien van het recidief percentage na sclerocompressietherapie van de VSMAA (met het sclerosans als vloeistof) is er één niet-vergelijkend prospectief onderzoek. In deze studie liep het recidiefpercentage op tot 54 % na vijf jaar [5]. Er zijn aanwijzingen dat polidocanol effectiever is wanneer het vlak voor injectie omgevormd wordt tot schuim. Alos et al. vergeleken het effect van polidocanol als vloeibare versus schuim sclerosans bij 75 patiënten met reticulaire en ‘post-operatieve’ varices met een follow-up van 12 maanden [6]. Ook zij toonden aan dat polidocanol in schuimvorm effectiever is dan in vloeibare vorm. Dit gaat wel gepaard aan meer bijwerkingen zoals pijn, flebitiden en hyperpigmentaties.
Ambulante flebectomie
Bij de ambulante flebectomie worden varices onder lokale anesthesie via kleine incisies (doorgaans 2¬3 mm.) verwijderd met behulp van daartoe geëigende instrumenten (flebectomie haken) veelal in combinatie met compressie in de vorm van een korte rek verband of TEK. Er is één studie uit 2003 waarin ambulante flebectomie van de VSMAA prospectief gerandomiseerd is vergeleken met sclerocompressie-therapie [7]. Na twee jaar waren recidieven ontstaan bij 2% van de patiënten na ambulante flebectomie tegenover 37,5% na sclerocompressietherapie. Bij deze studie werd 3% polidocanol vloeistof als vloeibaar sclerosans gebruikt.
Transilluminated powered phlebectomy (Tri-vex®)
Bij transilluminated powered phlebectomy (Tri-vex®) worden onder tumescent anesthesie varices endoscopisch verwijderd.
Aremu et al. (2004) onderzochten de effectiviteit van deze techniek in vergelijking tot de ambulante flebectomie bij 141 patiënten (188 benen) en een follow up van één jaar. Zij concludeerden dat de transilluminated powered phlebectomy in vergelijking tot de ambulante flebectomie even effectief is en een vergelijkbare recidiefkans heeft [8]. Vanwege de hoge kosten door het gebruik van disposable materiaal wordt deze techniek in Nederland niet toegepast. Wel zijn er variaties in gebruik, waarbij men bv de lichtbron van een van de vele scopische apparaten in het ziekenhuis benut om de varicositas omgekeerd, vanuit diep subcutaan, te belichten en daardoor gerichter en effectiever - met een Muller haak - te kunnen verwijderen. Hier zijn echter geen studies van.
Endoveneuze technieken (laser / RFA)
Bush behandelde 14 opeenvolgende patiënten met een Giacomini varicose door middel van EVLA en behaalde 100% occlusie met een minimale follow-up van 2 jaar [2].
Tevens zijn er twee studies gepubliceerd waarin bij de behandeling van gecombineerde insufficiëntie naast EVLA van de stam tevens EVLA van zijtakken veilig en effectief werd toegepast, maar dit bewijst niet direct de meerwaarde van EVLA bij geïsoleerde zijtakinsufficiëntie [9,10; zie ‘overige studies’]. Er zijn geen studies bekend die de behandeling van geïsoleerde zijtakinsufficiëntie met RFA onderzoeken.
Overige studies
In een aantal artikelen komen zijtakken wel voor, maar worden dan steeds behandeld in combinatie met stammen (VSM / VSP) waardoor het niet mogelijk is de effecten van de behandeling terug te voeren op de zijtakken. Wel kan een idee worden verkregen over de effectiviteit van gecombineerde therapie en de volgorde van behandeling.
Kim et al. vergeleken twee cohorten: EVLA van de Stam in combinatie met ambulante flebectomie van zijtakken en later EVLA voor zowel stam als zijtakken en vond geen significante verschillen in de uitkomstmaat: recidiefkans en veiligheid [9].
Liu et al. vergeleken ambulante flebectomie met laserbehandeling van zijtakken beide in combinatie met EVLA van de VSM. In de flebectomie groep waren post-operatief meer littekens en meer recidief varicose zonder dat dit na 6 maanden significant werd. Alle patiënten werden klinisch behandeld en om verbrandingen te voorkomen werden ijspakkingen in plaats van tumescent anesthesie toegepast [10].
Moment van behandelen bij gecombineerde veneuze insufficiëntie
Wat het beste moment is om zijtakvaricose te behandelen is onduidelijk [11]. Sommigen adviseren de behandeling te combineren met de behandeling van de stammen. Als reden geeft men dat de vermindering van het veneuze ‘reservoir’ in één behandelsessie voordelig zou zijn voor de patiënt [12]. Anderen claimen een kortere operatieduur bij het behandelen in meerdere sessies.
Veelal verbeteren of verdwijnen de varices na behandeling van enkel de stam of de zijtakken. Monahan beschreef in 2005 dat na behandeling van alleen de stam 28.4% van alle varices verdwenen, en de overigen in diameter waren afgenomen (met gemiddeld 34.6%). Na 6 maanden was bij 41% van de patiënten geen aanvullende behandeling van de zijtakvarices nodig [13]. Welch liet in 2006 zien dat 64.3% van de patiënten na een eerste sessie geen aanvullende behandeling meer nodig had [14], in de studie van Carradice was dit 34% [15]. De tijd voor de behandeling van de zijtakken wordt daarmee uitgespaard.
Andersom heeft behandeling van de zijtakken ook een gunstig effect op de hemodynamiek van de stam. Pittaluga beschreef in 2009 in een retrospectieve studie dat na flebectomie met behoud van de stam het merendeel van de patiënten (2 / 3) van de patiënten geen significante stamreflux meer had en 80% asymptomatisch werd. Ongeveer 9% kreeg een recidief [16]. Pittaluga bevestigde in 2010 in een prospectieve studie dat de hemodynamiek van de stam verbetert na flebectomie [17]. Bij de studies van Pittaluga moet worden opgemerkt dat de patiënten minder ernstige varicose hadden (zowel hemodynamisch als klinisch).
De keuze zal in de praktijk vaak afhangen van het kaliber van de varix, de ervaring van de behandelaar en de voorkeur van de patiënt. Ook hier is een per patiënt geïndividualiseerde benadering dus gewenst.
Samenvatting
Op basis van de gevonden literatuur is ambulante flebectomie nog steeds de meest toegepaste behandeling van geïsoleerde zijtakvaricose. Alternatief is scleroseren met polidocanol. Echter, de betere resultaten van schuimscleroseren maakt het aannemelijk dat de verschillen in recidief in vergelijking met de ambulante flebectomie minder uitgesproken zullen zijn dan uit het onderzoek van De Roos naar voren is gekomen [7]. Voor thermische ablatie van extrafasciale zijtakken bestaat onvoldoende wetenschappelijk bewijs.
Referenties
- Caggiati A, Bergan JJ, Gloviczki P, Jantet G, Wendell-Smith CP, Partsch H, et al. Nomenclature of the veins of the lower limbs: an international interdisciplinary consensus statement. J Vasc Surg 2002; 36:416-22.
- Bush RG, Hammond K. Treatment of incompetent Vein of Giacomini (Thigh Extension Branch). Annals of Vasc Surg, 2007; 21: 245-8.
- Kahle B, Leng K. Efficacy of Sclerotherapy in Varicose Veins; A Prospective, Blinded, Placebo- Controlled Study. Dermatol Surg, 2004; 30: 723-8.
- Zhang J, Jing Z, Schliephake DE, Otto J, Malouf GM, Gu Y-Q. Efficacy and safety of Aethoxysklerol® (polidocanol) 0.5%, 1% and 3% in comparison with placebo solution for the treatment of varicose veins of the lower extremities in Chinese patients (ESA-China Study). Phlebology 2012; 27: 184-90.
- Jagtman BA, Tazelaar DJ, De Leeuw J. Compression sclerotherapy of anterolateral thigh primary varicose veins (lateral accessory saphenous varicose veins): a prospective five-year follow-up study. Phlebology, 2003; 18, 65-69.
- Alos J, Carreno P, López JA, Estadella B, Serra-Prat M, Marinel-lo J. Efficacy and Safety of Sclerotherapy Using Polidocanol Foam: A Controlled Clinical Trial; Eur J Vasc Endovasc Surg 2006; 31:101-7.
- Roos KP de, Nieman FH, Neumann HA. Ambulatory phlebectomy versus compression sclerotherapy: results of a randomized controlled trial. Dermatol Surg, 2003; 29[3], 221-226.
- Aremu MA, Mahendran B, Butcher W, Khan Z, Colgan MP, Moore DJ, Madhavan P, Shanik DG. Prospective randomized controlled trial: conventional versus powered phlebectomy. J Vasc Surg. 2004 Jan;39(1):88-94.
- Kim HK, Kim HJ, Shim JH, Baek MJ, Sohn YS, Choi YH. Endovenous lasering versus ambulatory phlebectomy of varicose tributaries in conjunction with endovenous laser treatment of the great or small saphenous vein. Ann Vasc Surg. 2009 Mar;23(2):207-11.
- Liu P, Ren S, Yang Y, Liu J, Ye Z, Lin F. Intravenous Catheter-Guided Laser Ablation: A Novel Alternative for Branch Varicose Veins Int Surg 2011; 96: 331-6.
- Onida S, Lane TRA, Davies AH. Phlebectomies: to delay or not to delay? Phlebology 2012;27:103-4.
- Mekako A, Hatfield J, Bryce J, et al. Combined endovenous laser therapy and ambulatory phlebectomy: refinement of a new technique. Eur J Vasc Endovasc Surg 2006;32:725-9.
- Monahan DL. Can phlebectomy be deferred in the treatment of varicose veins? J Vasc Surg. 2005 Dec;42(6):1145-9.
- Welch HJ. Endovenous ablation of the great saphenous vein may avert phlebectomy for branch varicose veins. J Vasc Surg. 2006 Sep;44(3):601-5.
- Carradice D, Mekako AI, Hatfield J, Chetter IC. Randomized clinical trial of concomitant or sequential phlebectomy after endovenous laser therapy for varicose veins. BJS 2009; 96: 369-75.
- Pittaluga P, Chastanet S, Rea B, Barbe R. Midterm results of the surgical treatment of varices by phlebectomy with conservation of a refluxing saphenous vein. J Vasc Surg. 2009 Jul;50(1):107-18.
- Pittaluga P, Chastanet S, Locret T, Barbe R. The effect of isolated phlebectomy on reflux and diameter of the great saphenous vein: a prospective study. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2010 Jul;40(1):122-8.
- Kianifard B, Holdstock J, Allen C, Smith C, Price B, Whiteley MS. Randomized clinical trial of the effect of adding subfascial endoscopic perforator surgery to standard great saphenous vein stripping. Br J Surg. 2007 Sep.;94(9):1075-80.
- van Neer P, Kessels FG, Estourgie RJ, de Haan EF, Neumann MA, Veraart JC. Persistent reflux below the knee after stripping of the great saphenous vein. J. Vasc. Surg. 2009 Oct.;50(4):831-4.
- Jeanneret C, Fischer R, Chandler JG, Galeazzi RL, Jager KA. Great saphenous vein stripping with liberal use of subfascial endoscopic perforator vein surgery (SEPS). Ann. Vasc. Surg. 2003 Sep;17(5):539-49.
- Gloviczki P, Comerota AJ, Dalsing MC, Eklof BG, Gillespie DL. The care of patients with varicose veins and associated chronic venous diseases: clinical practice guidelines of the Society for Vascular Surgery and the American Venous Forum. J. Vasc. Surg. 2011. May;53(5 Suppl):2S- 48S.
- Stuart WP, Adam DJ, Allan PL, Ruckley CV, Bradbury AW. Saphenous surgery does not correct perforator incompetence in the presence of deep venous reflux. J Vasc Surg. 1998 Oct 31 ;28(5):5-5.
- Tenbrook JA, Iafrati MD, O'donnell TF, Wolf MP, Hoffman SN, Pauker SG, et al. Systematic review of outcomes after surgical management of venous disease incorporating subfascial endoscopic perforator surgery. J. Vasc. Surg. 2004 Mar.;39(3):583-9.
- van Gent WB, Hop WC, van Praag MC, Mackaay AJ, de Boer EM, Wittens CH. Conservative versus surgical treatment of venous leg ulcers: a prospective, randomized, multicenter trial. J. Vasc. Surg. 2006 Sep.;44(3):563-71.
- Luebke T, Brunkwall J. Meta-analysis of subfascial endoscopic perforator vein surgery (SEPS) for chronic venous insufficiency. Phlebology. 2009 Feb.;24(1):8-16.
- O'Donnell TF. The role of perforators in chronic venous insufficiency. Phlebology. 2010 Feb.;25(1):3-10.
Evidence tabellen
Auteur, jaartal |
Mate bewijs |
Type onderzoek |
Populatie |
Inclusie- en exclusie criteria |
Interventie groep |
Controle groep |
Outcome |
Follow -up |
Resultaat |
Opmerkingen / conclusie |
|||||||||||
Carradice2 012 |
B / C |
Retrospectief cohort- onderzoek |
VSM: 294 chir 101 (1) EVLT 193 (2) VSP: 76 chir 38 (3) EVLT 38 (4) Na 3 / 12 mnd: (1) : 80 / 63 (2) : 177 / 161 (3) : 24 / 11 (4) : 29 / 17 |
Primaire, symptomastisch e, unilaterale stam varices door geïsoleerde insufficiëntie van SFJ / SPJ / VSM / VSP; bevestigd Duplex; eigen keuze voor behandeling |
Chirurgie (SPJ ligatie + strip tot halverwege kuit; algehele anesthaesie |
EVLT 810 nm laser; lokale tumescent anesthesie |
QOL (AVVQ /SF36/ EQ5D)+ VCSS + postOK pijn + complicaties |
12 mndn |
postOK pijn overall laag; herstel gelijk VSP tov VSM; QOLf alle groepen, bij ±6 wkn in VSP chir groep minste verbetering, EVLA ± gelijk aan VSM; VCSS overall f; meer complicaties in VSP tov VSM groep, 2DVT in VSP chir groep (5,3%) vs 0 in andere groepen, sensory disturbance VSP chir (15,8%) VSP EVLA 4 (10,5%) vs 6,5 en 2,6% in VSM groep; baseline: VSP groep VCSS lager,mr QOL even j als VSM |
In VSP groep meer complicaties dan na VSM (DVT, paresthesieën), VSP chir meer DVT dan na VSP EVLT; QOL verbetert door alle ingrepen maar minst na VSP chir (EVLT gelijk aan VSM). ^ VSP reageert anders op behandeling dan VSM Vergelijkende studie therapie naar eigen keuze; niet-geblindeerd, grote loss-to-follow-up; |
|||||||||||
+ evt ligatie perforantes / ambulante flebectomie |
|||||||||||||||||||||
Doganci 2011 |
C EVLT van VSP; B vr punctu re site |
RCT puncture site; observationeel EVLT bij VSP |
68 benen (60 patiënten) A: 33 benen (30 pt) B: 35 benen (30 pt) |
Primaire geïsoleerde VSP- insufficiëntie; exclusie: reflux in andere stamvenen of perforatoren, DVT; PAV |
A: EVLT 1470 nm; A: Puncture site laterale malleolus |
B: EVLT 1470nm; Puncture site midcalf |
Paresthesieë n, overige complicaties, pijn,recurren ce / recanalisatie, terugkeer naar ADL |
6 mndn |
in 100% veneuze toegang A vs B: paresthesieën 6vs 1 pt (S) (A:4<1mnd, 2<2mndn,B:<2 wkn, klachten milder in A), DVT / PE 0vs0, overige sporadisch (<3) en NS,max 2 wkn; meer pijn in groep A (S) max 2wkn; directe+6mnd closure rate A en B 100%; terugkeer ADL 1.8 vs 1.3 dgn (S) |
Meer paresthesieën, en iets meer pijn en latere terugkeer naar ADL bij lage aanprikplaats (A); klinisch niet significant en paresthesieën mild, overall slechts milde complicaties; goede effectiviteit van EVLT bij 6 mndn; niet geblindeerd |
|||||||||||
i.v. midazolam sedatie + tumescent local anes. Na 2 mndn sclero-ther. Zijtakken (54) / flebectomie perfor. (6) |
|||||||||||||||||||||
B |
RCT |
106 pten Chir: 53 (A) EVLT: 53 (B) A: 2 loss-to- followup B: 4 loss-to- followup |
Primaire, symptomatische, unilaterale SPJ+VSP insuff. (>1s reflux); excl: VSM insuff, DVO, arterieel vaatlijden |
A SPJ crossec tomie+strip; algehele anesthesie |
B EVLT (810nm); prikplaats laagste punt reflux; local tumescent anesthesie |
Occlusieperc entage, pijn, tijd tot herstel, complicaties, VCSS, QOL |
12 mndn |
Bij chir 96,2% crossectomie en 66% volledig strippen gelukt, EVLT 100% gelukt (lengte ablated med. 10 vs 24,5cm); Occlusie% 6 wkn A71,7% vs B96,2% (p<0.05). Recurrence A9(16,9%) vs B5(9,4%) NS, (A:8 / 9 door niet volledig strippen; B:2 / 5 door recanalisatie); complicaties: paresthesieën na 6 wkn A14(26,4%)vs B4(7,5%) p<0.05, meeste spontaan herstel, 5vs2pten nog bij 1 jaar (NS). 1 DVT na chir; gelijke verbetering in VCSS en QOL, gelijke pttevredenheid; van dag 4-7 pijn lager (sign) na EVLT, herstel sneller na EVLT |
EVLT beste initiële occlusie%, bij1 jr klinisch recidief vergelijkbaar, mr deel chirurgiegroep nog persisterende reflux na 1 jr nog zonder klachten; crossectomie onvoldoende om VSP weer sufficiënt te krijgen; minder pijn en sneller herstel na EVLT; 4 uit A toch B gehad; Goede RCT, gevalideerde meetinstrumenten, niet geblindeerd, onduidelijk of intention to treat is gedaan; voldoende powered voor vergelijking effectiviteit, niet voor overige outcomes |
|
|||||||||||
+ evt flebectomie + 6 wkn compressie + 1 wk pijnstilling |
|
||||||||||||||||||||
Samuel 2012a |
C |
Retrospectieve cohortstudie (gegevens prospectief verzameld) |
50 pten (50 benen) A: 23 pten B: 27 pten |
Primaire, symptomatische, unilaterale SPJ+VSP insuff; exclusie stam- of diepe veneuze insuff. |
Chirurgie SPJ-ligatie met VSP strip, met formal exploration van de popliteal fossa, onder algehele anesthesie, alle door 1 chirurg + evt flebectomie + compressie 6 wkn + 1 wk pijnstilling; evt 2e ingreep na 6-12 wkn; doel was complete strip maar niet altijd gelukt, achteraf subanalyses voor 2 groepen: A: korte strip <5cm B: lange strip >5cm |
Occlusie%, recidief, postOK pijn, QOL, VCSS |
12 mndn |
SPJ-ligatie 100% succesvol; slechts korte strip (<5cm) mogelijk bij n=23, >5cm bij n=27, doorvenous spasm en/ of kleppen; klinisch recidief 12mndn 2vs1pt; insuff op Duplex: 0%sPj insuff, bij korte strip reflux proximaal bij 12mndn 11 (48%); bij lange strip bij midkuit bij 12 mndn 2(7,4%); complicaties (AvsB): minor: flebitis 0vs1, hematoom 0vs2, neuropathie(doof gevoel) 2vs4 na 6wkn, na 12 mndn 2vs1; major: DVT 1vs1, scheur v.poplitea 1vs0; Na dag 7 pijn veel minder (A=B); terugkeer naar werk gem21 dgn (A=B),nr ADL ±16 (A=B); VCSS verbetert, na 1 jr A>B; pttevredenheid na 1 jr gelijk, maar cosmetisch A<B; qOl gelijk verbeterd (SF36,EQ5D), AVVQ A<B; |
SPJ-ligatie effectieve behandeling; bij ong 50% lange strip niet gelukt! klinisch recidief laag; residu insuff na korte strip wel hoog; VCSS+QoL verbeteren, bij lange strip (>5cm) meer verbetering dan bij korte strip ook cosmetiek; 2DVTs na chirurgie; paresthesieën bij 6 pten (na 12mndn 3 pten) niet meer bij lange strip dan bij korte strip; Weinig pten + observationeel design, harde conclusies niet te trekken; Onderzoek gedaan door zeer ervaren chirurg, met ook veel Duplexervaring; |
|
|||||||||||
Samuel 2012b |
C |
Prospectief observationeel |
59 pten AMC: 33 BMC: 26 |
Primaire, symptomatische, unilaterale SPJ+VSP insuff.; bij insuff VSM of diepe insuff exclusie |
EVLT 810 nm; keuze aanprikplaats bepaald door laagste plaats reflux: prikplaats 'above midcalf (AMC) of 'below midcalf’ (BMC) lokale tumescent anesthesie; + evt perforatorligatie / flebectomie; + compressie 5 wkn; pijnstilling z.n. |
Pijn postOK, terugkeer naar ADL, VCSS, QOL; complicaties, recurrence |
12 mndn |
100% gelukt; Pijn laag, geen verschil terugkeer naar ADL; VCSS beter zonder verschil, tevredenheid goed, QOL sign f tov baseline geen verschi; minor compl: 3pt flebitis (2(6%)vs1(3.8%)), 7pt paresthesieën (2(6%)vs5(19%) NS) bij 3 mndn, in de helft in beide groepen tot 12 mdn; 1 pt na BMC hyperpigmentatie; klinisch recidief 3(9%)vs 1(3.8%)pt, NS vs1behandeld) |
EVLT veilig en effectief; aanprikplaats geen effect op complicaties, echter below midcalf nog steeds vrij hoog niet bij de kuit en weinig pten; paresthesieën houden wel lang aan!; flebectomieën kunnen beeld complicaties vertroebelen, maar is wel praktijk Onduidelijk of er lost-to- followup is geweest |
|
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2014
Laatst geautoriseerd : 01-01-2014
Geplande herbeoordeling :
Een richtlijn heeft alleen zeggingskracht als op continue basis onderhoud plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is afgesproken één keer per jaar de literatuur te bekijken om nieuwe ontwikkelingen te volgen. Bij essentiële ontwikkelingen kan besloten worden om een gehele richtlijnwerkgroep bij elkaar te roepen en tussentijdse elektronische amendementen te maken en deze onder de verschillende beroepsgroepen te verspreiden. Tevens zullen de hoofdstukken ‘Bekkenvarices’ en ‘Recidief varices na operatie’ in de nabije toekomst nog worden herzien, aangezien deze teksten nog dateren uit 2007. In de huidige richtlijn zijn er geen multidisciplinaire indicatoren ontwikkeld. De ontwikkeling van indicatoren is een aandachtspunt bij een toekomstige herziening van de richtlijn.
Algemene gegevens
Autorisatie
De richtlijn is geautoriseerd door:
- Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie(NVDV)
- Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH)
- Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV)
- Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
- Nederlandse Vereniging voor Radiodiagnostiek
- Nederlands / Belgische Vereniging voor Non-Invasieve Vaatdiagnostiek
- Verpleegkundig Specialisten Vaatchirurgie Nederland
- Verenso Vereniging van specialisten in ouderengeneeskunde
- Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
- Nederlandse Organisatie Voor Wondprofessionals
- V&VN Wondconsulenten
- Nederlandse Vereniging van Orthopaedisten en Bandagisten (Orthobanda)
- Vereniging voor Aanmeters van Therapeutische Elastische Kousen (VATEK)
De richtlijn is geautoriseerd door (beoogd):
- Hart & Vaatgroep
- ZN.
Innovatie
In het veld van veneuze pathologie is er sterke behoefte aan persisterende innovatie. Om innovatie te stimuleren en faciliteren is het voorstel (conform een reeds via Achmea lopende afspraak) nieuwe ontwikkelingen te bekostigen in trial verband conform de bestaande DOT’s, mits een METC dit onderzoek goedgekeurd heeft. Naast deze klinische kosten zijn er aanvullende kosten aan de desbetreffende trial gerelateerd, die dan via een unrestricted grant worden vergoed. Dit laatste om bias als gevolg van inmenging van de industrie te voorkomen. Op deze wijze bestaat er een goede mogelijkheid om onder gecontroleerde omstandigheden een nieuw product te testen. Mocht uit een dergelijke studie geconcludeerd worden dat het nieuwe product een aanvulling is op het bestaande therapeutische arsenaal, dan kan de therapie aansluitend in een herziening van de richtlijnen opgenomen worden en daarmee vergoed worden als standard care.
Advies voor onderzoek
Er is een gebrek aan goed uitgevoerde studies met lange (> 5 jaar) follow-up voor de behandeling van patiënten met veneuze problematiek. Het verrichten van dergelijke studies die gericht zijn op het aantonen van de effectiviteit van behandeling zijn aan te bevelen. Mogelijk gaan in de toekomst ook registratiesystemen uitkomst bieden om deze data te verkrijgen. De beroepsverenigingen zijn van plan op korte termijn registratiesystemen op dit gebied op te zetten.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over de begeleiding en behandeling van patiënten met varices, diepe veneuze ziekte en ulcus cruris.
De financiering van deze richtlijn is tot stand gekomen met gelden die de NVDV en de NVvH uit hun SKMS-programma’s hebben vrijgemaakt. De uitgangsvragen zijn daarmede vooral gericht op de effectiviteit van de verschillende interventies. Aan de samenwerking met de eerste lijn (verwijscriteria voor eerste naar tweede lijn en vice versa) en de organisatie van zorg (bv welke zorg hoort bij welke zorgverlener thuis) is in deze herziening geen extra aandacht geschonken. Dit zou bij een volgende herziening of in de vorm van een separaat project kunnen worden aangepakt.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroepen, waartoe behoren: dermatologen, chirurgen, specialisten ouderengeneeskunde, vaatlaboranten, huisartsen, verpleegkundigen en bandagisten. Voor patiënten is een afgeleide tekst van de richtlijn beschikbaar.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordiging van de bij veneuze pathologie betrokken disciplines. De werkgroep is opgesplitst in twee werkroepen: werkgroep “vances en diepe veneuze ziekte” en de werkgroep ‘ulcus cruris venosum en compressietherapie’. Bij het samenstellen van de werkgroepen is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische werkgroepleden. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel werkgroeplid ontving gunsten met het doel de richtlijn te beïnvloeden.
Dr. K.P. de Roos |
Voorzitter, namens Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Prof.dr. C.H.A. Wittens |
Voorzitter, namens Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV) |
Drs. C.A.M. Eggen |
Ondersteuner / secretaris namens bureau Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Dr. J.J.E. van Everdingen |
Directeur bureau Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Dr. R.R. van den Bos |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Drs. M.T.W. Gaastra |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Dr. A. Sommer |
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
Dr. Th.A.A. van den Broek |
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV) |
Dr. W.B. van Gent |
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV) |
Dr. J.A. Lawson |
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV) |
Drs. F. Catarinella |
Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) en Nederlandse Vereniging voor Vaatchirurgie (NVvV) |
Prof.dr. M.W. de Haan |
Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) |
Dr. C. Arnoldussen |
Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) |
Dr. Tj. Wiersma |
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) |
Mw. T. Kramer |
Nederlands / Belgische Vereniging voor Non-Invasieve Vaatdiagnostiek (VNIVD) |
Dhr. I. Toonder |
Nederlands / Belgische Vereniging voor Non-Invasieve Vaatdiagnostiek (VNIVD) |
Mw. M. Orsini |
Verpleegkundig Specialisten Vaatchirurgie Nederland (VSVN) |
Inbreng patiëntenperspectief
Aan de start van het richtlijntraject zijn de Hart&Vaatgroep en de NPCF (Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie) uitgenodigd voor deelname aan de Invitational Conference, vertegenwoordigers van de Hart&Vaatgroep waren bij deze bijeenkomst aanwezig. De Hart&Vaatgroep is tevens uitgenodigd voor participatie in de werkgroepen. Zij heeft besloten van actieve deelname af te zien en gaf de voorkeur aan een schriftelijke te reactie in de commentaarfase. De Hart&Vaatgroep heeft haar fiat gegeven aan de inhoud van de richtlijn.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder alle bij varices betrokken beroepsgroepen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht aan worden besteed. Daarnaast wordt de richtlijn onder de aandacht gebracht via de betrokken patiëntenverenigingen.
Werkwijze
Deze overkoepelende richtlijn bestaat uit 4 onderdelen, te weten: varices, diep veneuze ziekte, ulcus cruris venosum en compressietherapie.
- De richtlijn ‘Varices’ 2013 betreft een herziening van de CBO-richtlijn ‘Varices’ uit 2007. In deze herziening zijn de hoofdstukken ‘Bekkenvarices’ en ‘Recidief varices na operatie’ nu niet meegenomen. De tekst in deze hoofdstukken bestaat aldus nog uit oude richtlijntekst.
- De richtlijn ‘Diep veneuze ziekte’ is een geheel nieuwe richtlijn.
- De richtlijn ulcus cruris venosum is een update van de CBO-richtlijn uit 2005,
- De richtlijn compressietherapie is een geheel nieuwe richtlijn en richt zich op de indicaties voor compressietherapie bij veneuze pathologie. In de loop van 2015 zal nog een overkoepelende richtlijn compressietherapie verschijnen met daarin ook andere indicaties voor compressietherapie en meer praktische aspecten van deze behandeling.
Aan de start van het richtlijntraject heeft een Invitational Conference plaatsgevonden (dd 11.07.2012), waarbij de aanwezige stakeholderspartijen zijn gehoord over ervaren knelpunten en aandachtspunten voor de te ontwikkelen richtlijn. Na deze bijeenkomst zijn de uitgangsvragen voor de richtlijn vastgesteld, afgestemd op het beschikbare budget vrijgemaakt uit gelden van de NVDV en NVvH.
Voor de Invitational Conference waren tevens de koepels van de industrie, de verzekeraars en de patiënten uitgenodigd. Zij zijn in de commentaarfase aan het einde van het traject wederom geconsulteerd.
De werkgroep heeft gedurende een jaar aan een concept-richtlijntekst gewerkt. In de eerste vergadering werden knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd. De werkgroep formuleerde aan de hand hiervan de in de richtlijn vermelde uitgangsvragen. Deze werden op het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venerologie (NVDV) uitgewerkt tot een PICO-zoekvraag. Via systematische zoekopdrachten en reference checking is bruikbare literatuur verzameld, met hulp van een informatiespecialist werkzaam bij het CBO. Deze literatuur is ingeladen in Reference Manager en ontdubbeld. De ondersteuners op het bureau van de NVDV en promovendi uit het MUMC hebben de literatuur beoordeeld op inhoud en kwaliteit. Vervolgens zijn er teksten geschreven, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Deze teksten, op basis van de evidencetabellen uit de literatuur, zijn tijdens een tweedaagse vergadering besproken en van nuances en aanbevelingen voorzien. Na verdere discussie binnen de gehele richtlijnwerkgroep is de tekst verder afgestemd.
De uiteindelijke tekst werd in april 2013 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen aangeboden. Men is in staat gesteld om via websites van de betrokken verenigingen commentaar op de richtlijn te geven. De commentaren zijn in de definitieve versie van de richtlijn verwerkt.
Wetenschappelijke bewijsvoering
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.
Relevante artikelen zijn gezocht door het verrichten van systematische zoekacties tot november 2012 in de Cochrane Library, Pubmed en bij een selectie van zoekvragen ook in EMBASE. Er is niet beperkt op tijdschrift, wel werd er een limiet gesteld aan de publicatiedatum. Deze limiet is verschillend voor de verscheidene uitgangsvragen (voor varices herziening van uitgangsvragen vanaf 2000, nieuwe uitgangsvragen vanaf 1990, behandeling stamvarices vanaf 2005; voor diep veneuze ziekte search vanaf 1985; voor ulcus cruris search vanaf 2002 en voor literatuur vóór 2002 werd gebruikgemaakt van de reeds eerder opgezochte literatuur).
Algemeen werden de volgende selectiecriteria opgesteld (soms afhankelijk van uitgangsvraag):
taal |
Engels, Nederlands, Frans, Duits |
populatie |
alle leeftijden, beide geslachten; C1-C6 veneuze etiologie (exclusie van andere etiologie, arterieel vaatlijden (enkel/arm index <0,7), diabetespatiënten |
level of evidence |
literatuurselectie volgens piramide van bewijs (EBRO-methode). Vanwege het veelal ontbreken van randomized clinical trials is er voor de meeste zoekacties niet beperkt op de fundamentele opzet van de studie |
grootte van de studies |
bij vergelijkend onderzoek min 15 patiënten per onderzoeksarm, bij observationeel onderzoek minimaal 30 patiënten (als er betere studies zijn; als alleen kleine studies zijn gedaan mogen ze wel worden meegenomen) |
uitkomstmaten |
venous closure rates, recurrent varicose veins, symptomen (VCSS), bijwerkingen / complicaties, pijn, kwaliteit van leven, genezing ulcus (tijd tot genezing, reductie wondoppervlak) |
De zoekacties zijn met behulp van de PICO-systematiek opgebouwd. Dit houdt in dat voor elke uitgangsvraag een zoekvraag is geformuleerd waarbij zoveel mogelijk deze structuur is gehanteerd: Patiënt - Interventie - Controle - Outcome. De zoekvragen hebben de P als gemeenschappelijk onderdeel, de overige onderdelen van de PICO zijn geformuleerd op basis van de uitgangsvraag. De exacte zoekacties zijn weergegeven in bijlage 1.
Van de geselecteerde referenties op basis van titel en / of abstract werd de full-tekst aangevraagd. Op basis van full-tekst artikelen is vervolgens verder geselecteerd en zijn artikelen zonder informatie over de betreffende uitgangsvraag geëxcludeerd. De overgebleven artikelen zijn full-tekst beoordeeld op kwaliteit en inhoud.
Voor de richtlijn compressietherapie is als leidraad voor de literatuursearch gebruikgemaakt van een gezamenlijk richtlijndocument van de Amerikaanse ‘Society for Vascular Surgery (SVS)’ en ‘the American Venous Forum (AVF)’ [Gloviczki 2011], aangevuld met recente literatuur.
Methode van literatuurbeoordeling
De kwaliteit van de artikelen is hierbij gegradeerd waarbij de indeling in tabel 1 is gebruikt (EBRO- methode). Per deelonderwerp is vervolgens een evidence tabel opgesteld, volgens van tevoren opgesteld format (zie evidence tabellen in de modules ).
Tabel 1: Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht
Voor artikelen betreffende: interventie (preventie of therapie) A1 systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau bevatten, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn A2 gerandomiseerd, vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie B gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiënt-controle-onderzoek) C niet-vergelijkend onderzoek D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden |
Tabel 1 (vervolg): Indeling van de literatuur naar de mate van bewijskracht
Voor artikelen betreffende: diagnostiek A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde, goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de goudstandaard moeten onafhankelijk zijn beoordeeld Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie B vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd C niet-vergelijkend onderzoek D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.
Niveau van bewijs van de conclusies een systematische review (A1) of tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2 tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B een onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden |
De beschrijving en beoordeling van de artikelen staan in de verschillende teksten onder het kopje ‘Wetenschappelijke onderbouwing’. De literatuur is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het relevante bewijs is weergegeven.
Totstandkoming van de aanbevelingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de conclusie(s). Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format’ heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroep vergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.