Stamvarices
Uitgangsvraag
Welke behandelingen zijn geïndiceerd bij staminsufficiëntie?
Aanbeveling
- Behandel patiënten met symptomatische varices i.c.m. staminsufficiëntie om progressie ervan te voorkomen.
- Kies bij de behandeling van patiënten met staminsufficiëntie voor een endoveneuze thermische ablatie in plaats van strippen, aangezien dit minder belastend voor de patiënt en maatschappelijk meer verantwoord is.
- Kies bij kronkelige venen of bij recidief varices die niet door middel van thermische ablatie behandeld kunnen worden voor ambulante flebectomie of foamsclerose.
- Weeg in overleg met de patiënt de keuze voor een behandeling of combinatie van behandelingen af.
Overwegingen
Kwaliteit van het bewijs
Er zijn drie studies waaruit geput kan worden bij de herziening van dit hoofdstuk over stamvarices. De belangrijkste studie is die van Siribumrungwong uit 2021.
Wanneer EVLA wordt vergeleken met conventionele chirurgie (hoge ligatie al dan niet in combinatie met strippen) zijn er geen evidente verschillen met betrekking tot: anatomisch falen, recidief, re-interventie, pijn of VCSS-score. Wel ontstaan er significant minder wondinfecties en paresthesieën t.o.v. conventionele chirurgie. Bovendien vermindert EVLA waarschijnlijk het optreden van hematomen.
De vergelijking tussen RFA en conventionele chirurgie laat een soortgelijk beeld zien: geen evidente verschillen met betrekking tot: anatomisch falen, recidief, re-interventie, pijn of VCSS-score. RFA verhoogt waarschijnlijk de kans op het optreden van oppervlakkige tromboflebitis, maar vermindert waarschijnlijk de kans op wondinfecties en hematomen en heeft waarschijnlijk geen invloed op het optreden van trombo-embolieën en paresthesieën.
Wanneer UGFS met conventionele chirurgie wordt vergeleken geeft dit binnen een jaar een grotere kans op anatomisch falen. Dit geldt voor zowel korte als middellange als lange termijn. De mate van bewijs daalt naarmate er meer tijd is verstreken. UGFS verhoogt waarschijnlijk de kans op het optreden van oppervlakkige tromboflebitis, maar vermindert waarschijnlijk de kans op wondinfecties, paresthesieën en hematomen.
Over de onderlinge vergelijking van twee thermische vormen van ablatie: EVLA en RFA is minder bekend. EVLA kent op de korte termijn een iets lager percentage anatomisch falen, maar beide technieken zijn geheel vergelijkbaar met betrekking tot anatomisch falen op middellange termijn en complicaties.
Over de vergelijking tussen MOCA en conventionele chirurgie kan alleen gesteld worden dat er onzekerheid bestaat over het anatomisch falen op korte termijn. Hetzelfde geldt voor de vergelijking tussen CAC en conventionele chirurgie.
Balans van gewenste en ongewenste effecten
De twee belangrijkste vormen van thermische ablatie EVLA en RFA presteren even goed als conventionele chirurgie en op twee punten (hematomen, infecties) zelfs beter. EVLA en RFA bieden bovendien het voordeel voor de patiënt dat zij onder plaatselijke verdoving in een behandelkamer poliklinisch kunnen worden uitgevoerd, dus zonder algehele of epiduraal anesthesie. De onderlinge vergelijking tussen ELVA en RFA laat geen significante verschillen zien. Over de niet-thermische technieken MOCA en CAC zijn onvoldoende gegevens bekend om een goed beeld te krijgen van de effectiviteit en veiligheid. RFA i.c.m. TIPP presteert vergelijkbaar met conventionele chirurgie.
Professioneel perspectief
Endoveneuze thermische ablatie is op verschillende terreinen even effectief gebleken als conventionele chirurgie. De meerwaarde wordt veroorzaakt door de geheel poliklinische setting (behandelkamer) en het feit dat deze techniek onder plaatselijke verdoving plaatsvindt waardoor dit minder belastend is voor de patiënt. Hierdoor neemt deze techniek minder dan een uur in beslag, waar de conventionele chirurgie vanwege de algehele of regionale anesthesie altijd in dagbehandeling op de (poliklinische) operatiekamer plaatsvindt. Bovendien hoeft de patiënt bij EVLA of RFA niet aan voornoemde vormen van anesthesie, en daarmee aan de daaraan gekoppelde risico’s, te worden blootgesteld.
Na de zoekdatum van de literatuursearch is de RCT van Scheerders et al. (2022) gepubliceerd. In deze studie wordt ambulante flebectomie vergeleken met EVLA + flebectomie bij patiënten met reflux van de VSM. De studie laat zien dat na één jaar follow-up de HRQoL (generic health-related quality of life) gelijk is voor beide groepen.
Waarden en voorkeuren van patiënten
De introductie van endoveneuze thermische ablatie (EVLA en RFA) zo’n twintig jaar geleden heeft in de Westerse wereld tot een dramatische verbetering van de zorg voor patiënten met stamvarices geleid. Het is minder belastend vanwege de plaatselijke verdoving, het snellere herstel en minder werkverzuim, met even goede en op sommige terreinen zelfs betere resultaten. Vooralsnog moet de voorkeur gegeven worden aan de thermische technieken boven de non-thermische en operatie. Het foamscleroseren (UGFS) dient bewaard te worden voor gevallen waarin het inbrengen van een katheter niet mogelijk of wenselijk is.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Zowel EVLA als RFA worden inmiddels meer dan twintig jaar ingezet als alternatief voor conventionele chirurgie van stamvarices. Sinds 2011 behoort deze behandeling onder voorwaarden tot het basispakket verzekerde zorg. De literatuur geeft steeds beter inzicht in de gunstige middellange en lange termijn resultaten van deze endoveneuze technieken. Bewijs dat dit ook geldt voor de niet-thermische technieken ontbreekt vooralsnog. In het kader van de juiste aanwending van ter beschikking staande middelen geniet endoveneuze thermische ablatie de voorkeur.
Onderbouwing
Achtergrond
Zowel bij vrouwen als bij mannen komen klachten ten gevolge van spataderen zeer frequent voor (tot 25% van de mensen). De oorzaak van veneuze pathologie ligt waarschijnlijk evolutionair doordat mensen van vierbenig tweebenig zijn geworden met onvoldoende aanpassing aan een andere drukverdeling. De prevalentie is hoog en neemt toe met de leeftijd. Boven de 80 jaar heeft driekwart van de Westerse bevolking varices. Vrouwen hebben frequenter last van minder serieuze varices, maar de distributie van meer ernstige varices is gelijk verdeeld over de geslachten. De prevalentie van varices zal verder blijven toenemen door de huidige vergrijzing van de bevolking, omdat het voorkomen van varices sterk gerelateerd is aan leeftijd. Opvallend is dat in landelijke gebieden serieuze klachten van chronische veneuze ziekte minder vaak voorkomen dan in stedelijke gebieden. Spataderklachten staan in de top 10 van meest voorkomende problemen in de huisartspraktijk. Chronische veneuze ziekte in combinatie met een al dan niet aanwezig ulcus cruris komt voor bij circa 1% van de bevolking. Bij personen ouder dan 80 jaar is die prevalentie 4-5%. Bij vrouwen zou een ulcus cruris in alle leeftijdsgroepen twee tot drie keer zo vaak voorkomen.
Indien onbehandeld kunnen varices leiden tot irreversibele huidafwijkingen en uiteindelijk een ulcus cruris. Circa de helft van de ulcera cruris wordt veroorzaakt door oppervlakkige veneuze insufficiëntie. Dit geeft een medische noodzaak aan de behandeling van oppervlakkige veneuze pathologie.
Conclusies
De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze review.
Redelijk
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (korte termijn, <1 jaar) (varices van de VSM)
EVLA vermindert de kans op anatomisch falen op korte termijn waarschijnlijk niet tot nauwelijks in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Hoog
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (middellange termijn, 1-3 jaar) (varices van de VSM)
EVLA vermindert de kans op anatomisch falen op middellange termijn niet tot nauwelijks in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (lange termijn, >3 jaar) (varices van de VSM)
EVLA resulteert waarschijnlijk in een kleine verhoging van de kans op anatomisch falen op lange termijn in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Hoog
Redelijk
Laag
|
Uitkomstmaat: complicaties (varices van de VSM)
EVLA resulteert in een grote vermindering van wondinfectie en paresthesieën in vergelijking met conventionele chirurgie.
EVLA vermindert waarschijnlijk het optreden van hematomen.
EVLA lijkt niet te resulteren in meer trombo-embolieën, ecchymosen of oppervlakkige veneuze trombose in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Laag
|
Uitkomstmaat: recidief (varices van de VSM)
EVLA lijk het recidiefrisico niet tot nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
|
|
Hoog
|
Uitkomstmaat: re-interventie (varices van de VSM)
EVLA geeft een gelijk aantal re-interventies in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Laag
|
Uitkomstmaat: Postoperatieve pijn (varices van de VSM)
EVLA lijkt postoperatieve pijn niet tot nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Hoog
|
Uitkomst: VCSS-score (varices van de VSM)
EVLA heeft niet of nauwelijks effect op de VCSS-score in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
-
|
Uitkomst: kwaliteit van leven (varices van de VSM)
Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaat beschrijven. |
RFA vs. conventionele chirurgie (varices van de VSM)
In deze vergelijking worden de uitkomsten van de directe meta-analyse in de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) weergeven. Daarnaast worden de resultaten van Gonzalez Canaz et al. (2020) en Liao et al. (2020) gepresenteerd.
Anatomisch falen:
De directe meta-analyse uitgevoerd door Siribumrungwong et al. (2021) liet op de korte en middellange termijn geen significant verschil in anatomisch falen tussen RFA en conventionele chirurgie zien (RR korte termijn: 1,89 (95% BI 0,90-3,96). Pooled RR middellange termijn: 1,45 (95% BI 0,75-2,80).
Complicaties:
Er werd een groot effect ten gunste van RFA gevonden voor het aantal wondinfecties en hematomen (pooled RR wondinfecties 0,25 (95% BI 0,07-0,89), hematoom 0,55 (95% BI 0,33-0,93). Er werd een groot effect ten nadele van RFA gevonden voor het aantal gevallen waarbij oppervlakkige veneuze trombose optrad (pooled RR 2,63 (95% BI 1,34-5,14). Er werd geen significant verschil gevonden in het aantal trombo-embolieën en paresthesieën tussen RFA en conventionele chirurgie.
Recidief:
De meta-analyse van Siribumrungwong et al. (2021) vond geen significant verschil in recidief aan het einde van de follow-up gevonden tussen RFA en conventionele chirurgie (RR 0,91, 95% BI 0,70-1,17). De RCT van Gonzales Canas et al. (2020) vond geen significant in klinisch recidief en recidief op een duplex echo (gemiddeld verschil klinisch recidief 2,9% (95% BI 4,8-10,7), gemiddeld verschil echo duplex recidief -5,9% (95% BI -15,9-4,1).
Postoperatieve pijn:
Er werd een klein significant verschil in postoperatieve pijn gevonden ten gunste van RFA (gemiddeld verschil -1,3 (95% BI -1,6 tot -0,9) (Siribumrungwong 2021).
VCSS-score:
De RCT van Gonzalez Canaz et al. (2020) vond na 6 en 24 maanden geen significant verschil in
VCSS-score tussen de RFA en de conventionele chirurgie groep.
Overige uitkomstmaten:
Er zijn geen studies gevonden die de uitkomstmaten kwaliteit van leven en re-interventie beschrijven.
Conclusies
De GRADE conclusies voor deze vergelijking zijn deels overgenomen uit de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) wanneer dit als zodanig is vermeld. Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze review. Overige GRADE evidence tabellen staan in de bijlage ‘’GRADE tabellen’’.
Redelijk
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (korte termijn, <1 jaar) (varices van de VSM)
RFA resulteert waarschijnlijk niet tot nauwelijks in een vermindering van anatomisch falen op korte termijn in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk |
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (middellange termijn, 1-3 jaar) (varices van de VSM)
RFA resulteert waarschijnlijk niet tot nauwelijks in een vermindering van anatomisch falen op middellange termijn in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: complicaties (varices van de VSM)
RFA verhoogt waarschijnlijk de kans op het optreden van oppervlakkige veneuze trombose in vergelijking met conventionele chirurgie.
RFA vermindert waarschijnlijk de kans op wondinfecties en hematomen in vergelijking met conventionele chirurgie.
RFA heeft waarschijnlijk niet tot nauwelijks invloed op het optreden van trombo-embolieën en paresthesieën in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: recidief (varices van de VSM)
RFA vermindert waarschijnlijk de kans op een recidief niet tot nauwelijks in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021), Gonzalez Canaz (2020) |
Hoog
|
Uitkomstmaat: postoperatieve pijn (varices van de VSM)
RFA geeft een verminderde postoperatieve pijn in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaten: VCSS-score (varices van de VSM)
RFA heeft waarschijnlijk niet of nauwelijks effect op de VCSS-score in vergelijking met conventionele chirurgie.
Gonzalez Canaz (2020) |
-
|
Uitkomstmaten: kwaliteit van leven en re-interventie (varices van de VSM)
Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaten rapporteren. |
UGFS vs. conventionele chirurgie
In deze vergelijking worden de uitkomsten van de directe meta-analyse in de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) weergeven.
Anatomical failure:
Directe meta-analyse uitgevoerd door Siribumrungwong et al. (2021) liet op de korte, middellange en lange termijn een significant hoger relatief risico op anatomisch falen zien voor UGFS ten opzichte van conventionele chirurgie (RR korte termijn: 2,47 (95% BI 1,78- 3,43); middellange termijn: 2,24 (95% BI 1,42-3,23); lange termijn: 3,06 (95% BI 1,74-5,36).
Complicaties:
Er werd een groot effect ten gunste van UGFS gevonden voor het aantal wondinfecties, paresthesieën en hematomen (pooled RR wondinfecties 0,48 (95% BI 0,25-0,95), 0,20 (95% BI 0,09-0,47), hematoom 0,36 (95% BI 0,23-0,56). Er werd een groot effect ten nadele van UGFS gevonden voor het aantal gevallen waarbij oppervlakkige veneuze trombose optrad (RR 3,41; 95% BI 1,36-8,59). Er werd geen significant verschil gevonden in het aantal trombo-embolieën tussen UGFS en conventionele chirurgie (RR 1,50; 95% BI 0,55-4,10).
Re-interventie:
Volgens de directe meta-analyse was het risico om een re-interventie te moeten ondergaan groter in de UGFS groep dan in de conventionele chirurgiegroep (RR 1,79; 95% BI 1,41-2,27) (Siribumrungwong 2021).
VCSS-score:
De directe meta-analyse in de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) liet op de korte termijn geen significant verschil in VCSS-score zien tussen UGFS en conventionele chirurgie (gemiddeld verschil -0,13 (95% BI -0,73-0,98).
Overige uitkomstmaten:
Er zijn geen studies gevonden die de uitkomstmaten kwaliteit van leven, recidief en VAS-pijn hebben beschreven.
Conclusies
De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze review.
Hoog
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (korte termijn, <1 jaar) (varices van de (VSM)
UGFS resulteert vaker in anatomisch falen op korte termijn in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (middellange termijn, 1-3 jaar) (varices van de VSM)
UGFS resulteert waarschijnlijk vaker in anatomisch falen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Laag
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (lange termijn, >3 jaar) (varices van de VSM)
UGFS zou de kans op anatomisch falen kunnen verhogen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: complicaties (varices van de VSM)
UGFS verhoogt waarschijnlijk de kans op het optreden van oppervlakkige veneuze trombose in vergelijking met conventionele chirurgie.
UGFS vermindert waarschijnlijk de kans op wondinfecties, paresthesieën en hematomen in vergelijking met conventionele chirurgie.
UGFS heeft waarschijnlijk niet tot nauwelijks effect op het optreden van trombo-embolieën in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Hoog
|
Uitkomstmaat: re-interventie (varices van de VSM)
UGFS resulteert in meer re-interventies in vergelijk met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: VCSS (varices van de VSM)
UGFS vermindert de VCSS-score waarschijnlijk niet of nauwelijks in vergelijking met conventionele chirurgie.
Siribumrungwong (2021) |
-
|
Overige uitkomstmaten: kwaliteit van leven, recidief, VAS pijn (varices van de VSM)
Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaten beschrijven. |
EVLA vs. RFA (varices van de VSM)
In deze vergelijking worden de uitkomsten van de directe meta-analyse in de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) weergeven.
Anatomisch falen:
De directe meta-analyse uitgevoerd door Siribumrungwong et al. (2021) liet op de korte termijn significant minder anatomisch falen zien dan RFA, maar liet op de middellange termijn geen significant verschil zien: RR korte termijn: 0,75 (95% BI 0,58-0,97), middellange termijn: 0,97 (95% BI 0,59-1,60).
Complicaties:
Er werd geen verschil gevonden in het optreden van trombo-embolieën, wondinfectie, paresthesieën, hematomen en ecchymose tussen EVLA en RFA (RR trombo-embolieën: 1,02 (95% BI 0,35-3,01), wondinfectie: 0,57 (95% BI 0,16-2,02), paresthesieën: 0,71 (95% BI 0,46-1,10), ecchymose: 0,96 (95% BI 0,38-2,40).
Overige uitkomstmaten:
Er zijn geen studies gevonden die de volgende uitkomstmaten beschreven: anatomisch falen op lange termijn, kwaliteit van leven, recidief, re-interventie en VCSS-score.
Conclusies
De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze review.
Hoog
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (korte termijn, <1 jaar) (varices van de VSM)
EVLA resulteert in een vermindering van het anatomisch falen op korte termijn in vergelijking met RFA.
Siribumrungwong (2021) |
Laag
|
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (middellange termijn, 1-3 jaar) (VSM)
EVLA lijkt de kans op anatomisch falen op middellange termijn niet of nauwelijks te verminderen in vergelijking met RFA. à checken (effect)
Siribumrungwong (2021) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: complicaties (VSM)
EVLA vermindert get aantal complicaties niet tot nauwelijks in vergelijking met RFA.
Siribumrungwong (2021) |
-
|
Overige uitkomstmaten: anatomisch resultaat op lange termijn, kwaliteit van leven, recidief, re-interventie, VCSS score (VSM)
Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaten beschreven. |
MOCA vs. conventionele chirurgie
De netwerk meta analyse van Siribumrungwong et al. (2021) vond in hun vergelijking van MOCA ten opzichte van conventionele chirurgie een significant grotere anatomisch falen op de korte termijn (RR 3,34 (95% BI 1,55-7,19). Voor deze vergelijking is geen GRADE analyse gedaan door de schrijvers van de review. Gezien de uitkomsten zijn gebaseerd op een netwerk meta analyse met indirecte vergelijkingen is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie hiervan. Er is daarom gekozen om de zeer lage bewijskracht als zodanig te beschrijven in onze conclusie.
Conclusies
- |
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (korte termijn, <1 jaar) (varices van de VSM)
We zijn onzeker over het effect van MOCA in vergelijking met conventionele chirurgie op het anatomisch resultaat op korte termijn.
Siribumrungwong (2021) |
CAC vs. conventionele chirurgie (varices van de VSM)
In Siribumrungwong et al. (2021) liet de vergelijking van CAC met conventionele chirurgie geen significant verschil zien in anatomisch falen zien op de korte termijn (RR korte termijn 0,65 (95% BI 0,36-1,17). Voor deze vergelijking is geen GRADE analyse gedaan door de schrijvers van de review. Gezien de uitkomsten zijn gebaseerd op een netwerk meta analyse met indirecte vergelijkingen is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie hiervan. Er is daarom gekozen om de zeer lage bewijskracht als zodanig te beschrijven in onze conclusie.
Conclusies
- |
Uitkomstmaat: anatomisch resultaat (korte termijn, <1 jaar) (varices van de VSM)
We zijn onzeker over het effect van CAC in vergelijking met conventionele chirurgie op het anatomisch resultaat op korte termijn.
Siribumrungwong (2021) |
RFA + transilluminated powered phlebectomy (TIPP) vs. conventionele chirurgie (varices van de VSM)
Sluitingspercentage:
De studie van Liao et al. (2021) vond geen significant verschil in sluitingspercentage tussen de RFA en TIPP groep en de hoge ligatie en strippen groep (RR 0,93; 95% BI 0,873-1,006).
VCSS-score:
De studie van Liao et al. (2021) vond geen significant verschil in VCSS-score tussen de RFA en TIPP groep en de hoge ligatie en strippen groep (MD 0,05; 95% BI 0,115-0,215).
Complicaties:
De studie van Liao et al. (2021) vond minder paresthesieën en huidpigmentatie in de RFA en TIPP groep dan in de controlegroep (RR respectievelijk 0,375 (95% BI 0,15-0,92) en 0,36 (0,13-0,95). Er werd geen significant verschil gevonden in het optreden van DVT (RR 1,00; 95% BI 0,06-17,77), oppervlakkige veneuze trombose (RR 0,62; 95% BI 0,21-1,85), hematoom (RR 1,33; 95% BI 0,31-5,81) en pijn (RR 0,75; 95% BI 0,33-1,70).
Conclusies
De GRADE beoordelingen zijn te vinden in de bijlage ‘’GRADE tabellen’’.
Hoog
|
Uitkomstmaat: sluitingspercentage (varices van de VSM)
RFA i.c.m. TIPP heeft niet tot nauwelijks effect op het sluitingspercentage in vergelijking met conventionele chirurgie.
Liao (2021) |
Laag
|
Uitkomstmaat: VCSS-score (varices van de VSM)
RFA i.c.m. TIPP lijkt de VCSS-score niet tot nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Liao (2021) |
Laag
|
Uitkomstmaat: complicaties (varices van de VSM)
RFA i.c.m. TIPP lijkt complicaties in de vorm van DVT, oppervlakkige veneuze trombose, hematoom en pijn niet tot nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
RFA i.c.m. TIPP lijkt complicaties in de vorm van paresthesieën en pigmentatie enigszins te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Liao (2021) |
Overige vergelijkingen (varices van de VSM)
Wanneer CAC met RFA werd vergeleken, vond de netwerk meta-analyse van Siribumrungwong et al. (2021) een significant grotere anatomisch falen op de korte termijn in de RFA groep dan in de CAC groep (RR 1,98 (95% BI 1,17-3,35). MOCA en UGFS hadden een significant groter risico op anatomisch falen vergeleken met CAC, RFA en EVLA op de korte termijn. UGFS + HL had een significant hoger risico op anatomisch falen dan UGFS alleen op de korte termijn.
Varices van de Vena Saphena Parva
Beschrijving van de studie (VSP)
Er werd één systematische review van drie RCT’s geïncludeerd (Paravastu 2016). De drie geïncludeerde RCT’s waren de CLASS studie (Brittenden 2015), de HELP 2 studie (Nandhra 2015) en de VESPA studie (Roopram 2013). Er werden geen nieuwe studies gevonden die na de zoekdatum van de systematic review gepubliceerd waren.
De CLASS studie includeerde naast patiënten met varices van de VSP ook patiënten met varices van de VSM of een combinatie van beiden. Voor enkele uitkomstmaten is er geen onderscheid gemaakt tussen deze groepen. Deze gerapporteerde resultaten in de primaire studie zijn dan ook niet meegenomen in de systematic review en eventuele bijbehorende meta-analyse. De studie vergelijkt twee typen interventies; endoveneuze laser ablatie (EVLA) en echogeleide foam sclerotherapie (UGFS), met conventionele chirurgie. In totaal werden 14 patiënten in de EVLA groep en 21 patiënten in de UGFS groep met varices van de VSP geïncludeerd. De chirurgische groep betrof in deze vergelijkingen respectievelijk 16 en 21 patiënten.
De HELP 2 en de VESPA studies includeerden beide alleen patiënten met varices van de VSP, waarin EVLA werd vergeleken met conventionele chirurgie. In de HELP 2 studie werden in beide groepen 53 patiënten geïncludeerd. In de VESPA studie werden in de EVLA groep 118 geïncludeerd en in de chirurgie groep 57 patiënten.
Risk of Bias (VSP)
De systematic review van Paravastu et al. (2016) had een duidelijke en adequate onderzoeksvraag. Er waren geen beperkingen in de zoekstrategie. Er was een adequate beschrijving van de geïncludeerde en geëxcludeerde studies met een beoordeling van de kwaliteit van de geïncludeerde studies. Publicatiebias is onduidelijk (minder dan 10 artikelen geïncludeerd). De systematic review heeft geen conflict of interest. Voor de primaire studies is dit niet gerapporteerd.
De risk of bias van de primaire studies is overgenomen uit Paravastu et al. (2016). Er vond een adequate randomisatie en allocatie plaats in alle drie de studies. Deelnemers werden in geen van de studies geblindeerd. Blindering van beoordelaar vond alleen plaats in de CLASS en HELP 2 studie. Attrition bias (systematische verschillen tussen de groepen m.b.t. het missen van data) werd beoordeeld als onduidelijk, gezien 7% van de deelnemers niet werd meegenomen in de analyse voor het slagingspercentage van de behandeling en bij een deel van de uitkomsten het aantal deelnemers niet werd genoteerd. Er waren geen aanwijzingen voor reporting bias (de gerapporteerde uitkomstmaten kwamen overeen met de uitkomstmaten in het bij de studie bijgevoegde studieprotocol).
De risk of bias analyse is te vinden in de bijlage ‘’Risico op bias analyse’’.
Beschrijving van de resultaten (VSP)
De resultaten worden beschreven in onderstaand hoofdstuk. De resultaten worden weergegeven per vergelijking en uitkomstmaat, waarbij deze als volgt zijn ingedeeld:
- EVLA vs. conventionele chirurgie
- UGFS vs. conventionele chirurgie
EVLA vs. conventionele chirurgie (varices van de VSP)
Slagingspercentage behandeling uitgedrukt in rekanalisatie
Het slagingspercentage behandeling uitgedrukt in rekanalisatie werd in alle drie de studies onderzocht. Deze uitkomstmaat is echter na een follow-up van zes weken gemeten, terwijl de werkgroep een follow-up termijn gehanteerd van minstens zes maanden definieerden. Behandeling met EVLA gaf na zes weken een statistisch significant voordeel ten opzichte van conventionele chirurgie: OR=0,07 (95% BI 0,02 tot 0,22).
Kwaliteit van leven
Kwaliteit van leven werd in alle drie de studies gerapporteerd. De CLASS studie maakte echter geen onderscheid tussen VSP en VSM voor deze uitkomstmaat. Daarnaast rapporteerde de VESPA studie de kwaliteit van leven alleen na zes weken follow-up. Gegevens met betrekking tot de kwaliteit van leven zullen dan ook niet voor deze studies beschreven worden. Kwaliteit van leven werd in de HELP 2 studie middels diverse tools gerapporteerd, welke hieronder verder uiteengezet zullen worden.
De gemiddelde AVVQ (The Aberdeen Varicose Vein Questionnaire) score na één jaar was 5,3 in de conventionele chirurgiegroep en 4,22 in de EVLA groep, welke een significant verschil lieten zien (MD -1,08; 95% BI -3,39-1,23; p < 0,001). Op de EQ-5D (EuroQoL 5D) werd na een jaar geen significant verschil gezien tussen de EVLA groep en de conventionele chirurgiegroep, respectievelijk 0,93 en 1.
De HELP 2 studie rapporteerde daarnaast kwaliteit van leven aan de hand van de SF-36 (Short Form Health Survey). Beide groepen bereikten op 5/8 domeinen een hogere score over tijd. Op geen van de acht domeinen werd een significante verbetering bereikt na één jaar follow-up.
Recidief (reflux)
Recidief van reflux werd beschreven in zowel de HELP 2 als de CLASS studie op verschillende follow-up momenten. In de CLASS studie werd na zes maanden follow-up gekeken, waarbij 1/9 patiënten in de ELVA groep en 5/11 patiënten in de chirurgie groep reflux vertoonde (OR 0,15; 95% BI 0,01-1,64; p = 0,16). In de HELP 2 studie werd bij 3/48 patiënten in de ELVA groep en bij 10/51 patiënten in de chirurgiegroep reflux aangetoond na twaalf maanden (OR 0,27; 95% BI 0,07-1,06; p = 0,07). Gepoolde data liet een significant hoger aantal recidieven zien in de chirurgie groep in vergelijking met de ELVA groep (OR 0,24; 95% BI 0,07-0,77; p = 0,02; I2 = 0%).
De HELP 2 studie publiceerde daarnaast data van twee jaar follow-up. Dit leverde geen bewijs op van een verschil tussen het aantal recidieven in de chirurgiegroep (15/44) en de ELVA groep (8/44) (OR 0,43; 95% BI 0,16-1,15; p = 0,09).
Recidief (klinisch)
Klinische recidieven werden in de HELP 2 en CLASS studie beschreven. De CLASS studie maakte echter geen onderscheid tussen VSP en VSM voor deze uitkomstmaat. Gegevens met betrekking tot de klinische recidieven zullen dan ook niet voor deze studie beschreven worden.
In de HELP 2 studie werd in 5/48 patiënten een klinisch recidief gezien in de EVLA groep en in 9/51 patiënten in de chirurgie groep na één jaar follow-up. Hierbij werd geen significant verschil gevonden tussen beide groepen (OR 0,54; 95% BI 0,17-1,75; p = 0,31).
Complicaties
Postoperatieve complicaties werden in alle studies beschreven. De CLASS studie maakte echter geen onderscheid tussen VSP en VSM voor deze uitkomstmaat. Gegevens met betrekking tot de bijwerkingen zullen dan ook niet voor deze studie beschreven worden.
Diep veneuze trombose (DVT) werd alleen gerapporteerd bij één patiënt in de chirurgiegroep van de HELP 2 studie en bij één patiënt in de ELVA groep van de VESPA studie. Schade aan de nervus suralis (na zes weken) werd gezien bij 11/161 (6,8%) in de EVLA groep en bij 30/104 (28,8%) in de chirurgiegroep (RR 0,24; 95% BI 0,12-0,45; p < 0,0001). Wondinfectie werd in de HELP 2 en VESPA studie alleen gerapporteerd in de chirurgiegroep, welke respectievelijk 2% (1/52) en 11% (6/52) waren. HELP 2 rapporteerde verder nog patiënten met haematomen, pigmentatie veranderingen/huidkneuzing en flebitis.
Pijnscore
De pijnscore werd in alle studies gerapporteerd middels de VAS-score. De CLASS studie maakte echter geen onderscheid tussen VSP en VSM voor deze uitkomstmaat. Gegevens met betrekking tot de VAS-score zullen dan ook niet voor deze studie beschreven worden. De HELP 2 studie en de VESPA studie gebruikte beide een andere vorm van de VAS-score. Zij gebruikte respectievelijk een schaal van 0 tot 10 en 0 tot 100. Vanwege deze grote heterogeniteit was het niet mogelijk een meta-analyse te doen voor deze uitkomstmaat.
De HELP 2 studie vond op dag 1 een VAS-score (0-10) van 1,5 (IQR 0,9-3,6) in de EVLA groep en 2,9 (IQR 0,9-5,8) in de chirurgiegroep. De pijnscore verminderde elke dag. Scores in de EVLA groep waren lager dan die in de chirurgie groep. Op dag 4 tot7 werd er een statistisch significant verschil gezien tussen beide groepen, te weten dag 4 p = 0,042, dag 5 p = 0,008, dag 6 p = 0,033 en dag 7 p = 0,042.
De VESPA studie rapporteerde pijn met behulp van een VAS (0-100) na één week en na zes weken, die respectievelijk 31 en 6 waren in de EVLA groep en 18 en 9 in de chirurgiegroep.
VCSS-score
De HELP 2 studie rapporteerde de VCSS score op baseline, na 1 jaar en na 2 jaar, die alle geen significant verschil lieten zien tussen de twee behandelingen (p = 0,348).
Conclusies
De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn deels overgenomen uit de systematic review van Paravastu et al. (2016) wanneer dit als zodanig is beschreven. Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze systematic review. De overige evidence tabellen zijn terug te vinden in de bijlage ‘’GRADE tabellen’’.
Laag
|
Uitkomstmaat: kwaliteit van leven (AVVQ) op 1 jaar (varices van de VSP)
EVLA lijkt een klein verschil tot geen verschil te hebben op de kwaliteit van leven na 52 weken in vergelijking met conventionele chirurgie.
Paravastu (2016) |
Laag
|
Uitkomstmaat: klinisch recidief (varices van de VSP)
EVLA lijkt de kans op een klinisch recidief niet of nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Paravastu (2016) |
Laag
|
Uitkomstmaat: reflux recidief (varices van de VSP)
EVLA lijkt de kans op recidief van reflux niet of nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Paravastu (2016) |
Redelijk
|
Uitkomstmaat: complicaties (varices van de VSP)
EVLA resulteert waarschijnlijk in een vermindering van het aantal complicaties in vergelijking met conventionele chirurgie.
Paravastu (2016) |
Zeer laag |
Uitkomstmaat: Pijnscore (varices van de VSP)
We zijn onzeker over het effect van EVLA op de pijnscore na 1 tot 6 weken in vergelijking met conventionele chirurgie.
Paravastu (2016) |
Redelijk |
Uitkomstmaat: VCSS-score (varices van de VSP)
EVLA vermindert de VCSS-score waarschijnlijk niet of nauwelijks binnen 1 tot 2 jaar in vergelijking met conventionele chirurgie.
Nandhra (2015) |
UGFS vs. conventionele chirurgie (varices van de VSP)
Recidief (reflux)
In de CLASS studie trad bij 8 van de 17 patiënten die UGFS ondergingen een reflux recidief op na zes maanden follow-up. Dit was het geval bij 6 van de 14 patiënten in de chirurgie groep. Geen significant verschil werd gevonden tussen beide groepen (OR 1,19; 95% BI 0,29-4,92, p = 0,82)
Overige uitkomstmaten:
Voor de uitkomstmaten recidief, kwaliteit van leven en complicaties maakt de CLASS studie geen onderscheid tussen VSP en VSM. Gegevens met betrekking tot deze uitkomstmaten zullen dan ook niet voor deze studie beschreven worden. Voor de uitkomstmaat slagingspercentages behandeling uitgedrukt in rekanalisatie werd alleen gerapporteerd na zes weken follow-up en zal niet besproken worden in deze uitwerking. Er zijn geen studies gevonden die de uitkomstmaten pijnscore (VAS-score) en VCSS-score beschrijven.
Conclusies
De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de systematic review van Paravastu et al. (2016). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze systematic review.
Laag
|
Uitkomstmaat: reflux recidief (varices van de VSP)
UGFS lijkt de kans op recidief van reflux niet of nauwelijks te verminderen in vergelijking met conventionele chirurgie.
Paravastu (2016) |
-
|
Uitkomstmaat: recidief, kwaliteit van leven, complicaties, pijnscore (VAS-score) en VCSS-score (varices van de VSP)
Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaten beschrijven. |
Samenvatting literatuur
Varices van de Vena Saphena Magna
Beschrijving van de studies (VSM)
Er werd één systematische review met netwerk meta-analyse geïncludeerd (Siribumrungwong 2021). Daarnaast werden twee RCT’s geïncludeerd welke gepubliceerd werden na de zoek-datum van de systematic review (Gonzalez Canas 2020, Liao 2020).
De systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) includeerde 49 RCT’s uit 30 observationele studies. Zij onderzochten de volgende behandelingen: conventionele chirurgie, mechano-chemische ablatie (MOCA), endoveneuze laser ablatie (EVLA) (+- HL), cyanoacrylate closure (CAC)``, echogeleid foamsclerose (UGFS) (+- HL) en radiofrequente ablatie (RFA). Er werd een directe meta-analyse gedaan voor de uitkomstmaten; anatomisch falen (anatomical failure), pijn, postoperatieve complicaties, klinisch recidief, re-interventie en VCSS-score (venous clinical severity score). Er werd een netwerk meta-analyse gedaan voor de uitkomstmaat anatomisch falen. Anatomisch falen (anatomical failure) wordt in de literatuur gedefinieerd als incompleet strippen van de VSM of geen occlusie met of zonder reflux. Om verwarring te voorkomen is er in de conclusies van de literatuuruitwerking gekozen voor de term ‘anatomisch resultaat’.
De RCT van Gonzales Canaz et al. (2020) heeft drie armen, waarbij RFA (n = 69 patiënten) wordt vergeleken met conventionele chirurgie (hoge ligatie en strippen) (n = 70 patiënten) en conservatieve behandeling (n = 75 patiënten). Patiënten werden 24 maanden vervolgd, waarbij het klinische recidief, de echo-bewezen recidief en VCSS-score werden bepaald. In deze literatuuruitwerking worden alleen de RFA en conservatieve chirurgiegroep met elkaar vergeleken.
De studie van Liao 2020 is een RCT die RFA + Transilluminated power phlebectomy (TIPP) middels Trivex vergelijkt met hoge ligatie en strippen bij 200 patiënten (218 benen). Na 12 maanden werd het occlusie percentage, VCSS-score en aantal bijwerkingen bepaald.
Risk of Bias
De systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) had een duidelijke en adequate onderzoeksvraag. Er waren beperkingen in de zoekstrategie, waarbij niet werd beschreven of referenties en grijze literatuur werd onderzocht. Ook was er geen beschrijving van geëxcludeerde studies. Er was een adequate beschrijving van de geïncludeerde studies en er was een beoordeling van de kwaliteit van de studies, echter werden de argumenten voor de GRADE beoordelingen niet weergeven in de studie. Er is gekeken naar mogelijke publicatiebias en belangenverstrengeling. In de primaire studies werden in ongeveer 30% van de studies problemen gevonden met randomisatie en in 75-85% waren er beperkingen op het gebied van blindering van participanten of personeel. Ongeveer 95% van de studies hadden een laag risico op bias voor incompleet en selectief rapporteren van uitkomstmaten.
De RCT van Gonzalez Canas et al. (2020) had een adequate randomisatie en allocatie. Er was geen sprake van blindering van patiënten, maar dit zal waarschijnlijk geen grote invloed op de primaire uitkomstmaten hebben gehad. Beoordelaars van de uitkomstmaten waren wel geblindeerd. Er was een laag risico op attrition bias (systematische verschillen tussen de groepen m.b.t. het missen van data) en reporting bias (de gerapporteerde uitkomstmaten kwamen overeen met de uitkomstmaten in het bij de studie bijgevoegde studieprotocol).
De RCT van Liao et al. (2020) had adequate randomisatie, maar de allocatie was onduidelijk. Deelnemers en studie personeel waren niet geblindeerd, maar dit zal de primaire uitkomstmaten waarschijnlijk niet beïnvloed hebben. Er was een lage loss to follow-up en deze was gelijkwaardig tussen de groepen. Er was geen studieprotocol bijgevoegd, waardoor het risico op reporting bias onduidelijk is.
De risk of bias analyse is te vinden in de bijlage ‘’risk of bias analyse’’.
Beschrijving van de resultaten (VSM)
De belangrijkste resultaten zullen beschreven worden in onderstaand hoofdstuk.
De resultaten worden weergeven per uitkomstmaat en per follow-up termijn, waarbij deze als volgt zijn ingedeeld:
- Korte termijn: tot 1 jaar
- Middellange termijn: 1 tot 3 jaar
- Lange termijn: meer dan 3 jaar
EVLA vs. conventionele chirurgie (varices van de VSM)
In deze vergelijking worden de uitkomsten van de directe meta-analyse in de systematische review van Siribumrungwong et al. (2021) weergeven.
Anatomical failure:
De directe meta-analyse uitgevoerd door Siribumrungwong et al. (2021) liet op de korte en middellange termijn geen significant verschil zien tussen EVLA en conventionele chirurgie (RR korte termijn: 1,14 (95% BI 0,84-1,55) en middellange termijn: 1,24 (95% BI 0,69-2,22). Er werd een significant middelgroot effect gevonden ten nadele van EVLA voor het optreden van anatomisch falen (anatomical failure) (RR lange termijn: 1,87 (95% BI 1,14-3,07).
Complicaties:
De directe meta-analyse liet een groot effect ten gunste van EVLA zien op het optreden van wondinfecties, paresthesieën en hematomen (pooled RR wondinfectie: 0,41 (95% BI 0,21-0,79), paresthesieën: 0,64 (95% BI 0,46-0,89), hematoom: 0,55 (95% BI 0,33-0,93). Er werd geen significant verschil gevonden in het optreden van trombo-embolieën, oppervlakkige veneuze trombose en ecchymose (RR trombo-embolieën 0,78 (95% BI 0,28-2,12), oppervlakkige veneuze trombose 1,33 (95% BI 0,69-2,55), ecchymose 0,76 (95% BI 0,40-1,43).
Recidief:
Klinische recidief aan het einde van de follow-up was volgens een directe meta-analyse niet significant verschillend tussen EVLA en conventionele chirurgie (RR 0,91; 95% BI 0,70-1,17).
Re-interventie:
Re-interventie aan het einde van de follow-up was volgens een directe meta-analyse niet significant verschillend tussen EVLA en conventionele chirurgie (R 0,92; 95% BI 0,72-1,18).
Postoperatieve pijn:
Postoperatieve pijn was volgens een directe meta-analyse niet significant verschillend tussen EVLA en conventionele chirurgie (gemiddeld verschil -0,29 (95% BI 0,73-0,15).
VCSS (venous clinical severity score):
Directe meta-analyse in de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) liet op de korte, middel en lange termijn geen significant verschil in VCSS zien tussen EVLA en conventionele chirurgie (gemiddeld verschil korte termijn: 0,00 (95% BI -0,06-0,07), middel termijn: -0,01 (95% BI -0,08-0,07), lange termijn: -0,27 (95% BI: -0,74-0,19).
Kwaliteit van leven:
Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaat beschrijven.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd. Voor dit onderzoek is de volgende PICO opgesteld:
P: Patiënten met staminsufficiëntie (vena saphena magna en parva);
I: Chirurgie (ligatie, strippen), EVLA, RFA, foamsclerose (UGFS), MOCA en CAC;
C: Geen interventie, (1 of meerdere van) alle andere mogelijke interventies;
O: Zie hieronder weergegeven.
Uitkomstmaten
De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Primair (cruciaal):
- Slagingspercentage behandeling (gemeten als rekanalisatie, incomplete strip).
- Verandering in kwaliteit van leven.
Secundair (belangrijk):
- Duur van de remissie/recidiefpercentage.
- Proportie patiënten die een bijwerking rapporteerde gedurende de studie (complicaties/bijwerkingen).
- Pijnscore na behandeling.
- VCSS-scores na behandeling.
Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is toegevoegd in de bijlage ‘’zoekstrategieën, PICO en selecticriteria’’. Studies werden geïncludeerd wanneer deze overeenkwamen met de elementen van de PICO en aan de volgende in- en exclusiecriteria voldeden:
Inclusie:
- Patiënten van alle leeftijden ongeacht geslacht.
- Veneuze etiologie (exclusie van andere etiologie, arterieel vaatlijden (enkel/arm index <0,7), diabetespatiënten).
- De publicatie is geschreven in het Engels, Nederlands, Frans, Duits.
- Minimaal 15 patiënten per onderzoeksarm (bij observationele studies minimaal 30 patiënten).
- Follow-up 6 maanden.
De zoekactie resulteerden in 1288 resultaten. Op basis van de titel en abstract werden 211 studies geïncludeerd. Na beoordelingen van de volledige artikelen werden drie studies definitief geïncludeerd. De redenen voor exclusie zijn beschreven in de bijlage ‘’overzicht van geïncludeerde studies’’. De literatuur die werd geïncludeerd maakt een onderscheid in stamvarices van de VSM en de VSP. De literatuuranalyse is daarom onderverdeeld in twee hoofdstukken waarbij varices van de VSM en VSP apart besproken worden.
Referenties
- González Cañas E, Florit López S, Vilagut RV, Guevara-Noriega KA, Santos Espí M, Rios J, Soto SN, Giménez Gaibar A. A randomized controlled noninferiority trial comparing radiofrequency with stripping and conservative hemodynamic cure for venous insufficiency technique for insufficiency of the great saphenous vein. J Vasc Surg Venous Lymphat Disord. 2021 Jan;9(1):101-112.
- Siribumrungwong B, Wilasrusmee C, Orrapin S, Srikuea K, Benyakorn T, McKay G, Attia J, Rerkasem K, Thakkinstian A. Interventions for great saphenous vein reflux: network meta-analysis of randomized clinical trials. Br J Surg. 2021 Apr 5;108(3):244-255.
- Liao CJ, Song SH, Li T, Zhang Y, Zhang WD. Randomized clinical trial of radiofrequency-induced thermotherapy combined with transilluminated powered phlebectomy versus high ligation and stripping for the treatment of lower limb varicose veins. J Vasc Surg Venous Lymphat Disord. 2021 Jan;9(1):95-100.
- Paravastu SC, Horne M, Dodd PD. Endovenous ablation therapy (laser or radiofrequency) or foam sclerotherapy versus conventional surgical repair for short saphenous varicose veins. Cochrane Database Syst Rev. 2016 Nov 29;11(11):CD010878.
- Eveline RY Scheerders, Simone K van der Velden, Lucas MA Goossens, Sterre AS Hamann, Marianne GR de Maeseneer, Wendy SJ Malskat, Linda de Mik, Tamar EC Nijsten, Renate R van den Bos. Isolated ambulatory phlebectomy versus saphenous thermal ablation with concomitant phlebectomy (SAPTAP Trial): results of a multicenter noninferiority randomized clinical trial. Br J Surg. 2023 Feb 15;110(3):333-342.
Evidence tabellen
GRADE tabellen
De GRADE conclusies voor deze vergelijkingen zijn deels overgenomen uit de systematic review van Siribumrungwong et al. (2021) en de systematic review van Paravastu et al. (2016). Voor desbetreffende GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze Cochrane review.
RFA versus conventionele chirurgie voor stamvarices van de VSM |
|
|||||||
Certainty assessment |
Samenvatting resultaten |
|
||||||
Aantal deelnemers |
Risk of bias |
Inconsistentie |
Indirect bewijs |
Onnauwkeurigheid |
Publicatie bias |
Overall certainty of evidence |
Impact |
|
VCSS score |
|
|||||||
139 |
niet ernstig |
niet ernstig |
niet ernstig |
ernstiga |
niet gevonden |
⨁⨁⨁◯ |
1 RCT met in totaal 209 patiënten, waarvan 139 patiënten in de juiste studiearmen. Er werd geen significant verschil gevonden in de VCSS tussen RFA en open chirurgie bij 6 maanden (respectievelijk 3 en 3,1) en bij 24 maanden (respectievelijk 2,7 en 2,1). |
|
CI: Confidence interval; RR: Risk ratio
Uitleg
a. Kleine steekproef
RFA + TIPP versus conventionele chirurgie voor stamvarices van de VSM |
|||||||||||
Certainty assessment |
Samenvatting resultaten |
||||||||||
Aantal deelnemers |
Risk of bias |
Inconsistentie |
Indirect bewijs |
Onnauwkeurigheid |
Publicatie bias |
Overall certainty of evidence |
Aantal events (%) |
Relatief effect |
Absolute effecten |
||
With open surgery |
With RFA + TIPP |
Risico met open surgery |
Risico verschil met RFA + TIPP |
||||||||
Closure rate |
|||||||||||
200 |
niet ernstiga |
niet ernstig |
niet ernstig |
ernstigb |
niet gevonden |
⨁⨁⨁◯ |
90/99 (90.9%) |
98/101 (97.0%) |
RR 0.930 |
909 per 1.000 |
64 minder per 1.000 |
VCSS score |
|||||||||||
200 |
ernstigc |
niet ernstig |
niet ernstig |
ernstigb |
niet gevonden |
⨁⨁◯◯ |
99 |
101 |
- |
The mean VCSS score was 0 |
MD 0.05 lager |
Bijwerkingen |
|||||||||||
200 |
niet ernstiga |
niet ernstig |
niet ernstig |
zeer ernstigd |
niet gevonden |
⨁⨁◯◯ |
Er werd geen significant verschil gevonden in het optreden van DVT, flebitis, hematoom en pijn. RFA + TIPP lijkt het risico op deze bijwerkingen niet of nauwelijks te beïnvloeden. Er werd een significant effect gevonden op het optreden op het optreden van pigmentatie en paresthesiën ten gunste van de RFA + TIPP groep. RFA + TIPP zou het optreden van paresthesieën en pigmentatie enigszins kunnen verminderen |
CI: Confidence interval; MD: Mean difference; RR: Risk ratio
Uitleg
a. Hoewel patiënten niet waren geblindeerd, zal dit deze uitkomstmaat waarschijnlijk niet beïnvloeden. Er waren geen andere beperkingen in studieopzet.
b. De resultaten kunnen een voordeel van de interventie niet aantonen en niet uitsluiten
c. Patiënten en personeel waren niet geblindeerd, wat de resultaten van een uitkomstmaat gebaseerd op een scoresysteem als deze kan beïnvloeden
d. Vanwege het lage aantal aan events is een effect in het voordeel of nadeel van de interventie niet aan te tonen of uit te sluiten
EVLA versus conventionele chirurgie voor patiënten met stamvarices van de VSP |
|
|||||||
Certainty assessment |
Samenvatting resultaten |
|
||||||
Aantal deelnemers |
Risk of bias |
Inconsistentie |
Indirect bewijs |
Onnauwkeurigheid |
Publicatie bias |
Overall certainty of evidence |
Impact |
|
Pijnscore (VAS-score) |
|
|||||||
274 |
niet ernstig |
zeer ernstiga |
niet ernstig |
ernstigb |
niet gevonden |
⨁◯◯◯ |
HELP 2 vond op dag 1 een VAS-score van 1,5 (IQR 0,9-3,6) in de EVLA groep en 2,9 (IQR 0,9-5,8) in de chirurgie groep. De pijnscore verminderde elke dag. Scores in de EVLA groep waren lager dan die in de chirurgie groep. Op dag 4-7 werd er een statisch significant verschil gezien tussen beide groepen, te weten dag 4 p=0,042, dag 5 p=0,008, dag 6 p=0,033 en dag 7 p=0,042. VESPA rapporteerde de VAS-score na 1 week en na 6 weken, welke respectievelijk 31 en 6 waren in de EVLA groep en 18 en 9 in de chirurgiegroep. |
|
VCSS-score |
|
|||||||
99 |
niet ernstig |
niet ernstig |
niet ernstig |
ernstigb |
niet gevonden |
⨁⨁⨁◯ |
De HELP 2 studie rapporteerde de VCSS score op baseline, na 52 weken en na 104 weken, welke alle geen significant verschil lieten zien tussen de twee behandelingen (p = 0,348). |
|
CI: Confidence interval
Uitleg
a. De HELP 2 studie en de VESPA studie gebruikte beide een andere vorm van de VAS-score.
b. Te kleine steekproef.
Tabellen karakteristieken geselecteerde studies
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Gan 2013 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Gloviczki 2011 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Jeanneret 2003 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Kianifard 2007 |
Type of study: RCT
Country: UK
Source of funding: The Whitely Foundation |
Inclusion criteria: C2-C4
Exclusion criteria: Ulceratie recidief varices, diep veneuze reflux/trombose of saphenopopliteale reflux
N total at baseline: 72 legs Intervention: 38 Control: 34
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
SEPS + standaardbehandeling (Crossectomie, VSM strip en flebectomie) |
standaardbehandeling (Crossectomie, VSM strip en flebectomie)
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: 0 Control: 0
Incomplete outcome data: Intervention: 0 Control: 0
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
Number of incompetent perforator veins At one year, the no SEP group had significantly larger number of IPV’s but no significant difference in new IPV’s
VAS-pain There were no differences in VAS scores for pain between the groups at day 1 till 1 year after follow up and change in score (data not shown)
Quality of life There was no significant difference between SF- 36 scores in the two groups during follow-up, nor in the improvement in scores over 12 months, the only exception being score improvement in bodily pain in the SEPS group |
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Nelzen 2011 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Park 2011 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Van Neer 2009 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Study reference
|
Study characteristics |
Patient characteristics |
Intervention (I) |
Comparison / control (C) |
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Vashist 2014 |
Type of study:
Setting:
Country:
Source of funding: |
Inclusion criteria:
Exclusion criteria:
N total at baseline: Intervention: Control:
Important prognostic factors1: For example age ± SD: I: C:
Sex: I: % M C: % M
Groups comparable at baseline?
|
Describe intervention (treatment/procedure/test):
|
Describe control (treatment/procedure/test):
|
Length of follow-up:
Loss-to-follow-up: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
Incomplete outcome data: Intervention: N (%) Reasons (describe)
Control: N (%) Reasons (describe)
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
|
|
Exclusies na full tekst screening.
Artikel |
Reden van exclusie |
Abelha Pereira (2014) |
Taal |
Aktas (2015) |
Voldoet niet aan PICO |
Apperti (2016) |
Voldoet niet aan PICO |
Argyriou (2018) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Balint (2015) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Balint (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Balint (2016) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Belramman (2019) |
Conference abstract |
Belramman (2020) |
Conference abstract |
Beteli (2018 |
Voldoet niet aan inclusie criteria (geen onderscheid) |
Bi (2020) |
Patiëntengroep onvoldoende beschreven |
Biemans (2013) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Biemans (2012) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Bissacco (2019) |
Recentere SR beschikbaar |
Bitargil (2020) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Boersma (2016) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Bootun (2016) |
Narrative review |
Bootun (2016) |
Conference abstract |
Bootun (2016) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Bootun (2018) |
Geen volledig tekst beschikbaar |
Brittenden (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Brittenden (2014) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Brittenden (2015) |
Zelfde cohort als Brittenden (2019) |
Burihan (2014) |
Comment |
Çallk (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Campos (2015) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Cao (2019) |
Voldoet niet aan inclusiecriteria |
Carradice (2011) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Carroll (2014) |
Voldoet niet aan inclusiecriteria |
Carroll (2013) |
Zelfde cohort als Carroll (2014) |
Cho (2020) |
Studie protocol |
Chung (2017) |
Recentere SR beschikbaar |
Chunlong (2017) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Crowe (2017) |
Conference abstract |
Darvall (2013) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Davies (2015) |
Recentere SR beschikbaar |
De Araujo (2017) |
Taal |
De Araujo (2019) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
De Araujo (2016) |
Niet vergelijkend onderzoek |
De Oliveira (2018) |
Conference abstract |
Dermody (2015) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Devereux (2013) |
Voldoet niet aan PICO |
Díaz (2013) |
Recentere SR beschikbaar |
Dimech (2020) |
Recentere SR beschikbaar |
Disselhoff (2011) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Disselhoff (2011) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Dos Santos (2020) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Dzieciuchowicz (2013) |
Voldoet niet aan PICO |
Eklöf (2014) |
Methode onvoldoende beschreven |
El-Sheikha (2014) |
Voldoet niet aan PICO |
Epstein (2018) |
Voldoet niet aan PICO |
Eroglu (2018) |
Recentere SR beschikbaar |
Flessenkämper (2014) |
Recentere SR beschikbaar |
Flessenkämper (2016) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Flessenkämper (2013) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Flessenkämper (2012) |
Zelfde cohort als Flessenkämper (2013) |
Flessenkämper (2013) |
Zelfde cohort als Flessenkämper (2013) |
Gan (2013) |
Voldoet niet aan PICO |
Garcia-Carpintero (2020) |
Recentere SR beschikbaar |
Gauw (2016) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Gibson (2017) |
Voldoet niet aan PICO |
Gibson (2018) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Gillet (2013) |
Narrative review |
Goel (2015) |
Voldoet niet aan PICO |
Gohel (2019) |
Voldoet niet aan inclusiecriteria |
Gough (2012) |
Recentere SR beschikbaar |
Guo (2019) |
Patiëntgroep onvoldoende gespecificeerd |
Hager (2017) |
Recentere SR beschikbaar |
Halmesmaki (2019) |
Conference abstract |
Hamann (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Hamel-Desnos (2018) |
Conference abstract |
Harlock (2018) |
Recentere SR beschikbaar |
Hassanin (2019) |
Recentere SR beschikbaar |
He (2017) |
Voldoet niet aan inclusiecriteria |
Helmy Elkaffas (2011) |
Recentere SR beschikbaar |
Holewijn (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Holzheimer (2020) |
Recentere SR beschikbaar |
Jindal (2018) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Jindeel (2019) |
Letter to the editor |
Josnin (2018) |
Conference abstract |
Kahraman (2020) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Kalodiki (2017) |
Conference abstract |
Kalodiki (2012) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Kalteis (2015) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Karathanos (2019) |
Conference abstract |
Kavala (2014) |
Taal |
Kheirelseid (2018) |
Recentere SR beschikbaar |
Kim (2016) |
Voldoet niet aan PICO |
King (2015) |
Recentere SR beschikbaar |
King (2013) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Kolluri (2017) |
Conference abstract |
Kolluri (2020) |
Voldoet niet aan inclusiecriteria |
Kolluri (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Korkmaz (2013) |
Recentere SR beschikbaar |
Koroglu (2011) |
Voldoet niet aan PICO |
Krome (2019) |
Samenvatting |
Lal (2017) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Lam (2018) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Lam (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Lane (2017) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Lane (2015) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Lane (2015) |
Voldoet niet aan PICO |
Lattimer (2012) |
Voldoet niet aan inclusiecriteria |
Lattimer (2013) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Lawaertz (2017) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Leon (2018) |
Conference abstract |
Leung (2017) |
Conference abstract |
Leung (2019) |
Conference abstract |
Li (2017) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Li (2018) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Li (2017) |
Conference abstract |
Liang (2015) |
Recentere SR beschikbaar |
Lim (2020) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Liu (2011) |
Recentere SR beschikbaar |
Liu (2013) |
Taal |
Luebke (2015) |
Voldoet niet aan PICO |
Lynch (2015) |
Recentere SR beschikbaar |
Malskat (2016) |
Voldoet niet aan PICO |
Malskat (2019) |
Recentere SR beschikbaar |
Malskat (2014) |
Narrative review |
Marsden (2015) |
Voldoet niet aan PICO |
Medical Advisory (2011) |
Recentere SR beschikbaar |
Mendes (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Mendes-Pinto (2016) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Mese (2015) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Mishra (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Mohamed (2020) |
Voldoet niet aan PICO |
Moreno-Moraga (2019) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Moreno-Moraga (2014) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Morrison (2015) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Morrison (2017) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Morrison (2020) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Morrison (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Mozafar (2014) |
Recentere SR beschikbaar |
Mumme (2012) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Mumme (2019) |
Narrative review |
Nandhra (2014) |
Conference abstract |
Nejm (2017) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Nelzen (2011) |
Voldoet niet aan PICO |
Nesbitt (2014) |
Recentere SR beschikbaar |
Nordon (2011) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Nugroho (2020) |
Recentere SR beschikbaar |
O’Donnell (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Onida (2019) |
Narrative review |
Ontas (2019) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Pan (2014) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Park (2012) |
Voldoet niet aan PICO |
Perosi (2013) |
Geen vergelijkend onderzoek |
Perrin (2014) |
Voldoet niet aan de inclusiecriteria |
Poder (2018) |
Voldoet niet aan de inclusiecriteria |
Proebstle (2011) |
Geen vergelijkend onderzoek |
Ragg (2017) |
Voldoet niet aan PICO |
Rai (2019) |
Recentere SR beschikbaar |
Rasmussen (2013) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Rasmussen (2013) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Rass (2016) |
Recentere SR beschikbaar |
Rass (2015) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Rass (2012) |
Conference abstract |
Rits (2018) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Roddy (2015) |
Letter to the editor |
Roopram (2013) |
Conference abstract |
Samuel (2013) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Samuel (2013) |
Recentere SR beschikbaar |
Sandhya (2020) |
Recentere SR beschikbaar |
Shadid (2012) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Shadid (2015) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Shepherd (2016) |
Voldoet niet aan PICO |
Sincos (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Siribumrungwong (2012) |
Recentere SR beschikbaar |
Siribumrungwong (2016) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Siribumrungwong (2019) |
Studieprotocol |
Spiliopoulos (2015) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Su (2020) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Sufian (2015) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Sydnor (2017) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Taradaj (2012) |
Voldoet niet aan PICO |
Tassie (2014) |
Voldoet niet aan PICO |
Tawfik (2020) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Tellings (2011) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Tesmann (2017) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Todd (2014) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Tzaneva (2018) |
Conference abstract |
Ukritmanoroat (2011) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Vahaaho (2018) |
Recentere SR beschikbaar |
Vähäaho (2019) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Van den Bos (2014) |
Voldoet niet aan PICO |
Van der Velden (2015) |
Recentere SR beschikbaar |
Vashist (2014) |
Voldoet niet aan PICO |
Vasquez (2017) |
Voldoet niet aan PICO |
Velička (2015) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Vemulapalli (2018) |
Patiëntpopulatie niet gespecificeerd |
Venermo (2016) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Vos (2017) |
Recentere SR beschikbaar |
Vuylsteke (2011) |
Voldoet niet aan PICO |
Vuylsteke (2012) |
Voldoet niet aan PICO |
Wallace (2018) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Witte (2017) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Woo (2019) |
Niet vergelijkend onderzoek |
Xiao (2015) |
Taal |
Yamaki (2012) |
Recentere SR beschikbaar |
Yang (2013) |
Recentere SR beschikbaar |
Yin (2017) |
Zit in de SR van Siribumrungwong |
Zafarghandi (2017) |
Voldoet niet aan PICO |
Zhang (2012) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Zhang (2014) |
Geen volledige tekst beschikbaar |
Systematische reviews:
Beoordeling risk of bias door middel van AMSTAR.
Study reference
(first author, publication year) |
Appropriate and clearly focused question?
Yes/no |
Comprehensive and systematic literature search?
Yes/partial yes/ no |
Description of included and excluded studies?
Yes/partial yes/ no |
Description of relevant characteristics of included studies?
Yes/partial yes/no |
Assessment of scientific quality of included studies?
Yes/partial yes/no |
Enough similarities between studies to make combining them reasonable?
Yes/partial yes/ no |
Potential risk of publication bias taken into account?
Yes/partial yes/ no |
Potential conflicts of interest reported?
Yes/partial yes/ no |
Siribumrungwong, 2021 |
Yes
|
Partial yes No statement of searching reference lists, trial/study registers, grey literature |
No No list and/or description of excluded studies available |
Yes |
Yes
|
Yes
|
Yes
|
Yes |
Paravastu 2016
|
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes |
Yes (I2 statistic) |
Yes They intended to test for publication bias if they included >10 studies. |
Partial yes Not reported for individual studies |
Randomized controlled trial (RCT)
Beoordeling risk of bias door middel van Cochrane collaboration tool.
Study reference
(first author, publication year) |
Describe method of randomisation |
Random sequence generation (selection bias)
(high/unclear/low risk) |
Allocation concealment (selection bias)
(high/unclear/low risk) |
Blinding of participants and personnel (performance bias) All outcomes
(high/unclear/low risk) |
Blinding of outcome assessor (detection bias) All outcomes
(high/unclear/low risk) |
Incomplete outcome data (attrition bias) All outcomes
(high/unclear/low risk) |
Selective reporting (reporting bias)
(high/unclear/low risk) |
Other bias
(high/unclear/low risk) |
Gonzalez Canas 2020 |
Randomization was performed using computer-generated random numbers and balanced using randomly permuted blocks of 9. Sequentially numbered, opaque, sealed envelopes were available for the consultant surgeon during the preoperative visit |
Low risk |
Low risk |
Low risk |
Low risk
Vascular surgeons in charge of the clinical and DUS follow-up examinations were kept unaware of the surgical technique use |
Low risk
Loss to follow up similar across groups and reasons for loss to follow up are described |
Low risk
Outcome data reported as mentioned in study protocol |
Low risk |
Liao 2020 |
Patients meeting the criteria were enrolled consecutively and randomly divided into two groups according to the proportion of 1:1. Random block sizes were 4. |
Low risk |
Unclear
Not reported |
Low risk
No blinding, but this likely has not influenced the main outcomes |
Low risk
No blinding, but this likely has not influenced the main outcomes |
Low risk
Loss to follow up low and similar across groups |
Unclear
No study protocol was attached |
Low risk |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 13-10-2023
Laatst geautoriseerd : 13-10-2023
Geplande herbeoordeling :
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn Veneuze Pathologie en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Aanleiding
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie werd de richtlijn Veneuze pathologie uit 2014 modulair herzien in 2023. De laatste jaren zijn er meer gegevens bekend omtrent de resultaten van de nieuwere behandelingsmogelijkheden die maken dat de Overkoepelde richtlijn veneuze pathologie uit 2014 aan herziening toe is. Zodoende heeft de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) wederom gelden vrijgemaakt op hun begroting en besloten de richtlijn te herzien, dit in samenwerking met veldpartijen.
Voor patiënten is goede uitleg over de behandelopties en de daarbij te maken afwegingen van belang. Relevante te bespreken onderwerpen zijn onder meer: voor- en nadelen of risico’s van de verschillende behandelopties, waaronder impact van de ingreep, pijn, herstelperiode, gevolgen voor functioneren en andere voor de patiënt van belang zijn de aspecten. In het kader van samen beslissen stelt de behandelaar in samenspraak met de patiënt vast aan welke informatie hij/zij behoefte heeft, welke afwegingen voor de patiënt van belang zijn en de mate waarin de patiënt deze afweging wil en kan maken.
Afbakening onderwerp
In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van diagnostiek en behandeling van veneuze pathologie en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die in aanraking komen met patiënten met varices en veneuze ulcera.
Definities
Oedeemtherapeut
Wanneer in de richtlijn de term ‘oedeemtherapeut’ wordt gebruikt, bedoelt de werkgroep alle zorgverleners die bevoegd zijn oedeemtherapie te praktiseren. In Nederland mogen twee beroepsgroepen de titel oedeemtherapeut dragen na het volbrengen van een erkende cursus: de huid- en oedeemtherapeut en de fysiotherapeut.
Compressietherapie
Compressietherapie betekent letterlijk drukbehandeling. In deze richtlijn wordt hiermee bedoeld het aanbrengen van drukmiddelen die de veneuze en lymfatische afvloed bevorderen. In de praktijk wordt vaak gesproken van ambulante compressie, omdat het samengaan van de comprimerende werking van het aangelegde verband en de pompwerking van de spieren het beoogde resultaat tot stand brengt. Men onderscheidt verschillende compressiemiddelen, waaronder diverse types zwachtels (niet-elastische compressie), therapeutisch elastische kousen (TEK), intermitterende pneumatische compressie (IPC) pompen en adjustable compression devices (ACD).
Aanmeter
De aanmeter is in deze richtlijn de zorgprofessional die TEK en/of andere compressiehulpmiddelen aanmeet en levert. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Het verdient sterk de voorkeur dat de aanmeter direct bij het behandelproces betrokken is om een adequaat compressiehulpmiddel te kunnen verstrekken. Vaak zal de betrokken oedeemtherapeut (huidtherapeut of oedeemfysiotherapeut) uit service oogpunt ook de gewenste compressiehulpmiddelen aanmeten en leveren. In dit geval heeft die persoon ook de functie van aanmeter en wordt die ook zo genoemd.
Doel en doelgroep
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met veneuze pathologie.
DoelgroepDe richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-standaard Ulcus cruris venosum en de NHG-standaard Varices. Als de huisarts bij patiënten met veneuze pathologie niet meer met de NHG-standaard uitkomt, kan de huisarts gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en Thuisarts.nl.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar de bijlage ‘’overzicht wegroepen en betrokken partijen’’.
Werkgroepleden Richtlijn Veneuze pathologie – versie 2023 |
Vereniging |
Dr. K.P. de Roos, dermatoloog, voorzitter |
NVDV |
Dr. M.B. Visch, dermatoloog |
NVDV |
Dr. C van Montfrans, dermatoloog |
NVDV |
Drs. E.D. Ponfoort, vaatchirurg |
NVVH |
Drs. C.W.K.P. Arnoldussen, interventieradioloog |
NVVR |
Prof. Dr. M. W. de Haan, radioloog |
NVVR |
Drs. L. Havekes, huisarts |
NHG |
Drs. J.C. de Schepper, compressie-expert |
NVCZ |
Mw. M. Tol, physician assistant Dermatologie |
NAPA |
Mw. M. Magielse-van Diessen, wondconsulent |
V&VN |
Dhr. J.C. Koenen, verpleegkundigspecialist |
V&VN |
Mw. M. Orsini, verpleegkundigspecialist |
V&VN |
Mw. S. Amesz, verpleegkundigspecialist |
NOvW (inactief) |
Mw. Y.A.P. Roumen, oncologie-, oedeem- en huidtherapeut |
NVH |
Dhr. N. Berndsen, patiëntvertegenwoordiger* |
Huid NL, NvWSWs |
Ondersteuning werkgroep Richtlijn Veneuze pathologie |
|
Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog |
NVDV |
Dr. A. van Enst, klinisch epidemioloog |
NVDV |
Drs. L. Vos, arts-onderzoeker, mei 2020 t/m juli 2021 |
NVDV |
Drs. Esther van Veen, arts-onderzoeker, sep 2021 t/m mei 2022 |
NVDV |
Drs. Y. Chao Weng, arts-onderzoeker, feb 2022 t/m dec 2022 |
NVDV |
Drs. A.C. de Waal, arts-onderzoeker, okt 2022 t/m dec 2022 |
NVDV |
Drs. C. Smit, arts-onderzoeker, dec 2022 t/m okt 2023 |
NVDV |
Drs. D.S. Adamse, arts-onderzoeker, jan 2023 t/m okt 2023 |
NVDV |
*Huid Nederland (Nils Berndsen) is betrokken geweest bij de gehele ontwikkeling van de richtlijn. Harteraad heeft niet deelgenomen aan de werkgroepvergaderingen, maar is wel betrokken geweest bij het initieel ophalen en inbrengen van het patiëntenperspectief (Anne-Marie Auwerda) en bij de pressure cooker (Sanne Ruigrok).
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in de bijlage ‘’belangenverklaringen’’.
Werk-groeplid |
Hoofdfunctie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Acties (voorstel) |
Dr. K.P. (Kees-Peter) de Roos; voorzitter wg |
Dermatoloog, DermaPark Uden
|
* Lid European Board of Phlebology UEMS, onbezoldigd * Lid Raad van Comissarissen Dermahaven Rotterdam, bezoldigd |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
3-6-2020 |
|
Dr. M.B. (Birgitte) Visch |
Dermatoloog, Rijnstate Ziekenhuis en Centrum Huid en Arbeid
|
* Bestuurslid Penningmeester NVDV, onbezoldigd * Bestuurslid Penningmeester Stichting Beheer Tijdschriften NVDV, onbezoldigd * Bestuurslid Stichting Fonds Onderzoek, onbezoldigd
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
2-6-2020 |
|
Dr. C (Bibi) van Montfrans
|
Dermatoloog en opleider afdeling dermatologie Erasmus MC
|
*Voorzitter Patient Working Group EADV. *Lid scientific programming committee EADV co-opted. *Lid EADV school comité. *Lid domeingroep Vaten NVDV *Lid COCOM commissie NVDV
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
25-07-2020 |
|
Drs. E.D. (Erik) Ponfoort
|
Vaatchirurg ZGV Ede
|
* Lid diverse ziekenhuis commissies, onbezoldigd
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
17-6-2020 |
|
Drs. C.W.K.P. (Carsten) Arnoldussen
|
Cardiothoracaal, vasculair en interventieradioloog, MUMC en Viecuri Medisch Centrum
|
Geen relevante voor deze werkgroep
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
17-6-2020 |
|
Prof. Dr. M.W. (Michiel) de Haan
|
Interventieradioloog MUMC
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
9-6-2020 |
|
Drs. L. (Lydia) Havekes
|
Waarnemend huisarts, ZZP
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
9-6-2020 |
|
Mw. M. (Marlies) Tol
|
Physician Assistant Dermatologie, Mauritskliniek Nijmegen |
Voorzitter vakgroep Dermatologie NAPA, onbezoldigd
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-6-2020 |
|
Drs. J.C. (Joost) de Schepper |
Directeur eMJe bv.
|
* Bestuurslid NVCZ, onbezoldigd * Docent Dutch HealthTec Academy (DHTA), bezoldigd * Lid Expertisegroep Educatie Compressiezorg Nova Mundo, onbezoldigd
|
* Dienstverband bij eMJe bv.; als compressietherapeut bij het bedrijf adviseer en meet ik therapeutische elastische kousen en andere compressiehulpmiddelen aan. Dit gaat echter altijd op verwijzing van een arts, er is geen directe toegang tot deze hulpmiddelen * Docent DHTA is betaald * verder geen financiële belangen in de branche
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
8-6-2020 |
|
Mw. M. Magielse-van Diessen
|
Wondconsulent St. Anna Ziekenhuis Geldrop
|
* Lid bestuur V&VN wondexpertise, onbezoldigd * Lid bestuur WCS decubituscommissie, onbezoldigd |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
25-6-2020 |
|
Mw. M. (Mariella) Orsini
|
Verpleegkundig Specialist intensieve zorg, RDGG afdeling vaatchirurgie
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
13-7-2020 |
|
Dhr. J.C. (Joost) Koenen
|
Verpleegkundig Specialist binnen vaatchirurgie, ZGT Almelo/Hengelo
|
* ZZP, Koenen verpleegkundig specialist werkzaam bij DermaTwente kliniek te Oldenzaal
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
16-6-2020 |
|
Mw. S. (Stella) Amesz
|
Verpleegkundig specialist Zorgbrug House of Wounds
|
* Bestuurslid NOVW
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
5-6-2020 |
|
Mw. Y.A.P. (Yvette) Roumen
|
Mede praktijkeigenaar/huide-oedeemtherapeut Huid&Vitaal
|
* Bestuurslid NVH, vacatiegeld
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
17-6-2020 |
|
Dhr. N. (Nils) Berndsen
|
* Adviseur control, gemeente Rotterdam *Eigenaar Promenutes (dienstverlening, financieel, informatiemanagement)
|
*Penningmeester Nederlandse vereniging voor mensen met een Wijnvlek of Sturge-Weber syndroom, onbezoldigd * Voorzitter Volkstuinvereniging Tuinderslust, onbezoldigd * Secretaris Stichting Schoolschaak Rotterdam, onbezoldigd * Secretaris (f.t.) Squashvereniging Victoria, onbezoldigd
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
24-6-2020 |
|
Dr. J.J.E. (Jannes) van Everdingen
|
Directeur NVDV
|
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
2-6-2020 |
|
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt van patiëntenvereniging Huid Nederland in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de betreffende patiëntenvereniging.
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Stamvarices |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Aanvullende diagnostiek bij UCV |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Invasieve behandeling bij UCV |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.
|
Lokale wondbehandeling bij UCV |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Compressietherapie ter preventie van recidief UCV |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Organisatie van zorg |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NHG, V&VN en Huid Nederland. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, onnauwkeurigheid, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
De GRADE-criteria
In de tabel hieronder zijn de vijf GRADE-criteria nader toelicht.
Criterium |
Toelichting |
Risk of bias |
Het risico op bias wordt beoordeeld per studie. Bij de gradering wordt beoordeeld of het bewijs is verkregen uit studies met een laag dan wel hoog risico op bias en welk aandeel deze studies hadden in de conclusie (power). |
Inconsistentie |
Naarmate resultaten consistent met elkaar zijn, is het vertrouwen in het bewijs groter. Het vertrouwen in het bewijs neemt af als er sprake is van (onverklaarbare heterogeniteit). Er wordt gekeken naar de volgende vormen van heterogeniteit: |
Indirect bewijs |
De uitgangspunten van het bewijs moeten zoveel mogelijk overeenkomen met de vraagstelling. Wanneer dit niet het geval is, is er sprake van indirect bewijs en is het vertrouwen in het bewijs kleiner. Dit geldt ook wanneer er geen directe vergelijking tussen de interventie en controle interventie is, maar dit op indirecte wijzen moet worden afgeleid. |
Onnauwkeurigheid |
Wanneer de uitkomsten van de onderzoeksvraag zijn gebaseerd op een groot aantal studiedeelnemers en de variantie rondom het gemiddelde effect klein is, is er meer vertrouwen in het resultaat. Er wordt gekeken naar de volgende punten:
Er wordt afgewaardeerd in de volgende gevallen: aangetoond
Er wordt niet afgewaardeerd wanneer de OIS gehaald wordt en het 95%-BI voor de grenzen van een klinisch relevant effect ligt |
Publicatiebias |
Wanneer er aanwijzingen zijn dat er systematisch bewijs ontbreekt, wordt het vertrouwen in het gevonden effect verlaagd. |
Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)
Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.
Kwaliteit |
Interventie |
Diagnostisch accuratesse-onderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek) |
|
|
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 11).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Autorisatie
De richtlijn is geautoriseerd door: Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH), Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR), Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA), Nederlands Vereniging Compressie Zorg (NVCZ), Huid Nederland, Harteraad en de Patiëntenfederatie Nederland op 13-10-2023.
Literatuur
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.