Veneuze pathologie / Ulcus cruris venosum

Initiatief: NVDV Aantal modules: 32

Topicale agents & dressings

Uitgangsvraag

Welke topicale agents en dressings worden aanbevolen voor patiënten met UCV?

Aanbeveling

  • Kies bij de behandeling van een UCV voor een non-adhesieve wondbedekker.
  • Baseer de keuze van een wondbedekker op basis van de wondaspecten (TIME).
  • Neem bij de keuze voor een wondbedekker de frequentie van de verbandwissel mee.
  • Houdt bij de keuze van een wondbedekker rekening met het gebruiksgemak (minder frequente wisseling), mate van exsudatie, invloed op vochtigheid, aanwezigheid van mogelijke allergieën, pijn en de kosten.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

De bewijskracht is voor de meeste uitkomstmaten laag. Het netwerk heeft een instabiele structuur, waardoor er met geen zekerheid geconcludeerd kan worden welke interventie mogelijk het meeste baat heeft bij genezing van een UCV. Er is tevens sprake van voor heterogeniteit en onnauwkeurigheid.  

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

Alhoewel geclaimd wordt dat moderne wondbedekkers minder allergeen zijn, komen contactallergieën voor wondbedekkers regelmatig voor, contactallergie voor hyaluronzuur wordt in Europa het meest gezien. Daarnaast wordt bij honingproducten nog wel eens gezien dat het verwijderen hiervan pijnlijk kan zijn.

 

Professioneel perspectief

Sucralfaat en Hyaluronzuur worden in Nederland niet ingezet bij de behandeling van veneuze ulcera.


Wondaspecten zijn lastig mee te nemen in trials, de mate van exsudaat, het al dan niet uitvoeren van debridement, en adequate compressietherapie zijn al een aantal aspecten die een rol spelen in wondgenezing. Zowel lokaal als internationaal blijft dit een terugkerend probleem in goede adviezen.

 

Non-adhesie: vaak goedkoper, als het adhesief is plakt het aan de wond en doet het pijn aan de wond. Plakkers worden vaak niet dagelijks verschoond, bij de thuiszorg wil je deze optie wel openhouden.

 

Wondbedekkers kunnen de wondgenezing ondersteunen. Kennis van deze producten vormt daarbij de basis voor het maken van de juiste keuze. Vanwege de veelheid aan wondproducten is het aan te bevelen om regionaal of lokaal afspraken te maken over de samenstelling van het assortiment.

 

Met een wondbedekker kan overtollig exsudaat bestreden worden en necrose verwijderd. Indien de wond dit toelaat, is de frequentie van wondverzorging beperkt omdat dit vaak pijnlijk is. Pijn vormt vaak een barrière voor adequate wondverzorging en debridement, de pijn dient dan ook adequaat behandeld te worden. Een contactallergie ontstaat vaker dan wij denken, en bij roodheid en schilfering rondom de wond dient men te allen tijde alert op te zijn.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten
Het is voor patiënten belangrijk om op de hoogte te zijn van de wisselfrequentie en of dit eventueel verschilt per wondbedekker. Neem de patiënt mee in de opties en de voor- en nadelen, zodat er een passende keuze wordt gemaakt. Wijs de patiënt erop alert te zijn op eventuele tekenen van een allergische reactie.

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid

Kosten en aspecten van wondbedekkers spelen een belangrijke rol in de keuze. Een duurdere wondbedekker, die langer kan blijven zitten, waardoor er minder vaak een verbandwissel nodig is, dragen bij tot kostenreductie. Non-adhesieve wondbedekkers zijn vaak goedkoper dan adhesieve wondbedekkers. Daarentegen kan, als er sprake is van (2-3) dagelijkse verbandwissel, gekozen worden voor minder dure wondbedekker.

 

Rationale voor de aanbeveling

Het is belangrijk ervaring te hebben in de wondbedekkers waarmee gewerkt wordt, en gebruik te maken van een relatief beperkt assortiment. Het kan bijdragen om regionale afspraken te maken omtrent het te gebruiken assortiment.

Onderbouwing

Er bestaan vele verschillende soorten topicale agents en dressings, dit zijn beide vormen van wondbedekkers die gebruikt kunnen worden bij de wondbehandeling van een ulcus cruris venosum (UCV). In tabel ‘’Overzicht topicale dressings en agents’’ wordt een voorbeeld gegeven van verschillende topicale agents en dressings, het is belangrijk om daarbij te benoemen dat dit geen limitatieve lijst betreft. Aangezien er in de literatuur en in de praktijk meestal geen eenduidig onderscheid gemaakt kan worden welke behandeling het meest effectief is voor de patiënt, stellen we de werking van deze producten aan elkaar gelijk.

 

Tabel 1. Overzicht topicale dressings en agents (NB dit betreft geen limitatieve lijst)

Overzicht dressing

 

Absorberend

Direct op de wond aangebracht. Kan worden gebruikt als secundair absorberende lagen in onderhoud van hevig exsuderende wonden.

Capillair actie

Bevat een absorberende kern van hydrofiele vezels, die tussen twee adherente contactlagen zit.

Permeabel film en membraan

Permeabel voor waterdamp en zuurstof, maar niet voor water of micro-organismes.

Schuim

 

Bevat hydrofiele polyurethaan schuim en is gemaakt om wond exsudaat te absorberen en wondvocht oppervlak te onderhouden.

Honing geïmpregneerd

Bevat medisch-gegradeerde honing met antimicrobiële en anti-inflammatoire eigenschappen, welke gebruikt kan worden op acute en chronische wonden.

Hydrocolloïd

Bestaat vaak uit absorberende hydrocolloïd matrix op een dampdoorlatende film of schuim.

Jodium geïmpregneerd

Wordt gebruikt als wondontsmettingsmiddel bij wond exsudaat.

Niet klevende wondbedekker  

Bestaat vaak uit een katoenen schijfjes die met of zonder medicijnen direct op de wond worden aangebracht.

Geurabsorberend

Bevatten houtskool om wondgeur te absorberen.

Overige antimicrobieel

Samengesteld uit gaas of klevend verband geïmpregneerd met een zalf met mogelijke antimicrobiële eigenschappen.

Protease-modulerende matrix

Veranderen de activiteit van proteolytische enzymen in chronische wonden.

Zilver geïmpregneerd

Wordt gebruikt bij geïnfecteerde wonden, omdat de hypothese is dat zilverionen antimicrobiële eigenschappen hebben.

Zacht polymeer

Bestaan uit zacht siliconenpolymeer dat bij elkaar vastgehouden wordt door een niet-adherente laag. Matig absorberend

 

Overzicht topical agents

 

Cadexomer-jodium pasta

Een wateroplosbare gemodificeerde zetmeelpolymeer dat jodium bevat. Bij blootstelling aan wondexsudaat komt jodium vrij, dat werkt als een antisepticum op het wondoppervlak. De cadexomeer absorbeert wondexsudaat en stimuleert ontvelling.

Collagenase bevattende crème

Van collagenase wordt gedacht dat het collageen verteert in necrotisch weefsel, wat bijdraagt aan granulatie en epithelialisatie.

Hydrogel

Mengsel van zetmeelpolymeer en tot 96% water. Kan wondexsudaat absorberen of een wond rehydrateren.

Topicale fenytoïne

Kan mogelijk de wondgenezing bevorderen via een aantal mechanismen, waaronder stimulatie van fibroblast proliferatie, facilitering van collageenafzetting en antibacteriële werkzaamheid.

Zilver sulfadiazine crème

Antimicrobiële crème die wordt gebruikt om infectie in wonden te behandelen en te voorkomen beschadiging van bacteriële celmembranen.

De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de Cochrane review van Norman et al. (2018). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze Cochrane review.

 

Laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

Sucralfaat lijkt te resulteren in een grote verbetering op volledige wondgenezing ten opzichte van niet-adherente interventies.

 

Norman, 2018

 

Laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

Sucralfaat lijkt te resulteren in een grote verbetering op volledige wondgenezing ten opzichte van schuim of hydrocolloïd.

 

Norman, 2018

 

Redelijk

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

Zilver geeft waarschijnlijk een gemiddelde/matige verbetering op volledige wondgenezing ten opzichte van niet-adherente middelen.

 

Norman, 2018

 

Laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

Zilver lijkt te resulteren in een gemiddelde/matige verbetering op volledige wondgenezing ten opzichte van schuim of hydrocolloïd.

 

Norman, 2018

 

Zeer laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

We zijn onzeker over het verschil in effect tussen sucralfaat en zilver op volledige wondgenezing.

 

Norman, 2018

 

Zeer laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

We zijn onzeker over het verschil in effect tussen schuim en hydrocolloïd op volledige wondgenezing.

 

Norman, 2018

 

Laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

Schuim lijkt te resulteren in een kleine verbetering op volledige wondgenezing ten opzichte van niet-adherente dressing.

 

Norman, 2018

 

Zeer laag

Uitkomstmaat volledige wondgenezing

 

We zijn onzeker over het verschil in effect tussen hydrocolloïd en niet-adherente middelen op volledige wondgenezing.

 

Norman, 2018

 

-

Uitkomstmaten tijd tot wondgenezing, kwaliteit van leven, pijn, bijwerkingen gebruiksgemak

 

Deze uitkomstmaten werden niet gerapporteerd in de review.

 

Norman, 2018

Er werd een aparte literatuursearch uitgevoerd voor deze module. Er werden in totaal 278 studies gevonden. Er werden in totaal 71 studies geïncludeerd op basis van beoordeling van titel en abstract. Uiteindelijk is er na full text screening één studie geïncludeerd voor deze module. Specifieke redenen voor exclusie zijn beschreven in de bijlage ‘‘overzicht van geëxcludeerde studies’’.

 

De geïncludeerde studie was een Cochrane review van Norman et al. (2018) en werd gebruikt als leidraad voor deze module. Er werden verder geen studies toegevoegd aan deze review uit de literatuursearch die voldeden aan de inclusiecriteria. Screening van referenties van de geïncludeerde literatuur identificeerde hiernaast geen additionele studies. Het totaal van de geïncludeerde studies komt hiermee op één.

 

Risk of bias
Over het geheel genomen heeft de Cochrane review van Norman et al. (2018) een laag risico op bias. De review heeft een duidelijk doel, de geïncludeerde studies zijn uitgebreid uiteengezet en beoordeeld en er is geen verdenking op publicatie bias. De keuzes die zijn gemaakt om af te wijken van het oorspronkelijke protocol zijn duidelijk onderbouwd en transparant beschreven.

Norman et al. (2018) beoordeelde de risk of bias voor alle studies op selectie bias (randomisatie en allocatie), blindering, missend data en selectieve rapportering. 51 studies hadden een gemiddeld hoog risico op bias over alle domeinen. Het niet toepassen van blindering werd het vaakst gerapporteerd voor zowel de patiënten, de het personeel en de onderzoekers. Daarnaast scoorden veel studies op meerdere domein een onduidelijk risico op bias.
 

Beschrijving van de studies

Norman et al. (2018) onderzochten het effect van verbandmiddelen (dressings) en topicale dressings bij de behandeling van veneuze ulcera in elke zorgsetting. Daarbij maakten de auteurs een rangschikking van de behandelingen in volgorde van effectiviteit.

 

In de review werden 78 RCT’s met 7.014 studiedeelnemers geïncludeerd. Daarin werden 25 verschillende soorten interventies met elkaar vergeleken: schuim, hydrocolloïd, hydrovezel, alginaat, ibuprofen-afgevend schuim, niet-adherent, plakverband, protease-modulerend, protease-modulerend met zilver, zilverhoudend, membraan, zoutgaas. De topicale agents die meegenomen zijn, zijn: hydrogel, cadexomeer jodium, gentiaanviolet, hyaluronzuur, hyaluronzuur met povidon jodium, octenidine, povidon jodium, zilver sulfadiazine, sucralfaat en zinkoxide. Tevens zijn bloedproducten, emolliens en groeifactoren meegenomen.

 

De effectiviteit werd geanalyseerd in een meta-analyse. Daarnaast werd onderzocht welke behandeling het meest effectief is. Hiervoor werd een netwerk meta-analyse uitgevoerd. De rangorde in effectiviteit wordt bepaald voor een specifieke uitkomstmaat, en niet ten aanzien van alle uitkomstmaten. In dit geval werd de rangorde gebaseerd op de kans op volledige wondgenezing. Een behandeling waarbij de kans op volledige wondgenezing het meest waarschijnlijk is, eindigen boven aan deze rangorde en behandelingen waarbij de kans op volledige wondgenezing het minst waarschijnlijk is, eindigen vanzelfsprekend onderaan.

 

Het netwerk omvatte 21 verschillende interventies (13 verbandmiddelen, 6 topicale middelen en 2 aanvullende interventies) beschreven in 39 studies met gezamenlijk 2.127 deelnemers, van wie er 783 volledig genezen wonden hadden. Sommige onderzoeken hadden meerdere vergelijkingen. Zodoende konden in de NMA 40 directe vergelijkingen worden meegenomen. Bij de analyse werd ervan uitgegaan dat dressings binnen dezelfde categorie, bijvoorbeeld hydrocolloïd dressings, ongeacht of deze adherent of niet-adherent waren, een vergelijkbaar behandeleffect hebben.

 

Er is grote onzekerheid omtrent de resultaten van de netwerk meta-analyse: over het algemeen waren er relatief weinig deelnemers, met weinig events (volledige genezing), de meeste studies waren klein of zeer klein en hadden een hoog risico op bias. Het gevolg van deze lage aantallen is een hoge onnauwkeurigheid in het bewijs, en dit, in combinatie met het (voornamelijk) hoge risico op vertekening in de onderzoeken waarop het netwerk is opgebouwd, betekent dat de overgrote meerderheid van het bewijs als van lage of zeer lage zekerheid beoordeeld wordt. Er is geen vertrouwen in de bevindingen met betrekking tot de rangorde van interventies in deze review (bewijs met zeer lage zekerheid). Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten. Deze moeten geïnterpreteerd worden in de context van de zeer lage zekerheid van het netwerk als geheel.

 

Volledige wondgenezing

De netwerk meta-analyse geeft een groot aantal schattingen. Er werd een poging gedaan om een rangschikking te maken van de verschillende behandelingen welke behandeling het meest effectief zou zijn in de wondgenezing. Afhankelijk van de statistische methode om de data te analyseren kwam er een andere volgorde uit. In Tabel 2 ‘’Uitkomsten van de netwerk meta-analyse en bijhorende sensitiviteitsanalyses uit Norman et al. (2018)’’ worden de resultaten op verschillende wijze gepresenteerd: 1) de uitkomst van de Surface Under the Cumulative Ranking (SUCRA) 2) de kans (probability) voor elke interventie dat het de beste interventie is, en 3) de mean rank.

 

In de linker kolom wordt de basis analyse gepresenteerd. De eerstgenoemde behandeling, sucralfaat heeft een hoge waarschijnlijkheid dat het een van de betere behandelingen is. Zowel de SUCRA is 1,0, de probability 90% en de mean rank is 1. Complexer wordt het op de derde rij, bij de interventie hyaluronzuur. De SUCRA is hier 0,8, maar de probability is 32% en de rank 21. Dat betekent dat bij de verschillende analysemethoden verschillende resultaten worden gevonden.

 

Tabel 2. Uitkomsten van de netwerk meta-analyse en bijhorende sensitiviteitsanalyses uit Norman et al. (2018)

 

 

De analyses laten zien dat een behandeling met sucralfaat en zilverdressings de grootste kans geven op wondgenezing. Wanneer sucralfaat en zilverdressing met elkaar vergeleken worden, is het onduidelijk of er een verschil is in de waarschijnlijkheid van wondgenezing bij een UCV (RR 2,80, 95% BI van 0,88 tot 8,97; met een zeer lage bewijskracht).

 

Om te onderzoeken hoe robuust de modellen zijn, werden sensitiviteitsanalyses uitgevoerd. De geïncludeerde studies hadden veel al een hoog risico op bias. Om te onderzoeken of dit effect heeft op de resultaten zijn studies geëxcludeerd van de analyse als ze op twee of meer domeinen die een hoog risico op bias hebben. Ook werd een sensitiviteitsanalyse uitgevoerd om het effect van ontbrekende data te onderzoeken, door de ontbrekende data te imputeren. Hierdoor kan de analyse op meer uitkomsten gebaseerd worden. De uitkomsten van beide sensitiviteitsanalyses, in Tabel 2 ‘’Uitkomsten van de netwerk meta-analyse en bijhorende sensitiviteitsanalyses uit Norman et al. (2018)’’ gepresenteerd in de derde en vierde kolom, laten zien dat het model allerminst robuust is. De volgorde verandert. Dat betekent dat de resultaten van het oorspronkelijke model met onzekerheid geïnterpreteerd moeten worden.

 

Voorzichtig kan gesteld worden dat er aanwijzingen dat toepassing van zilver en sucralfaat de grootste kans geven op wondgenezing vergeleken met dressings: schuim, hydrocolloïd en niet-adherente. Het is niet duidelijk welke van de twee interventies, sucralfaat of zilverdressing, de grootste kans op wondgenezing geeft (RR 2,80; 95% BI van 0,88 tot 8,97; met een zeer lage bewijskracht). De gegevens over sucralfaat zijn afkomstig uit een studie met 100 deelnemers. Dit zorgt voor onzekerheid rondom deze resultaten. Een tweede studie die resultaten bevestigen zouden voor meer zekerheid zorgen. In Tabel 3 ‘’Vergelijkingen van de twee best gerangschikte interventies en drie interventies die in de kliniek veelgebruikt zijn’’ zijn de resultaten weergegeven van de netwerk meta analyse met data-imputatie (tweede sensitiviteitsanalyse).

 

Tabel 3. Vergelijkingen van de twee best gerangschikte interventies en drie interventies die in de kliniek veelgebruikt zijn. De resultaten zijn afkomstig uit de netwerk meta analyse van Norman et al. (2018) waarbij missende data zijn geïmputeerd (sensitiviteitsanalyse).

Interventie 1

Interventie 2

 

RR

95% BI

Sucralfaat

Zilver

2,8

0,88 - 8.97

Sucralfaat

Schuim

5,94

1,96 - 18,0

Sucralfaat

Hydrocolloïd

6,51

2,17 - 19,6

Sucralfaat

Niet-adherent

6,80

2,24 - 20,7

Zilver

Schuim

2,12

1,46 - 3,07

Zilver

Hydrocolloïd

2,32

1,58 - 3,41

Zilver

Niet-adherent

2,43

1,58 - 3,74

Schuim

Hydrocolloïd

1,10

0,94 - 1,28

Schuim

Niet-adherent

1,15

0,91 - 1,44

Hydrocolloïd

Niet-adherent

1,04

0,85 - 1,29

 

Er is momenteel onvoldoende bewijs om te beoordelen of een bepaald verband of plaatselijke behandeling de kans op genezing van veneuze ulcera vergroot in vergelijking met andere dressings (en er is evenmin voldoende bewijs om te beoordelen of er een negatief relatief effect is op wondgenezing of geen relatief effect). Geen van de interventies met bewijs van matige of lage kwaliteit lijkt te resulteren in een hoger percentage genezen wonden. Het is belangrijk op te merken dat veel onderzoeken in deze review klein waren en een hoog risico op vertekening liepen. Op basis van de huidige gegevens willen besluitvormers wellicht wondverbandkeuzes maken op basis van wondaspecten, klinische ervaring en kosten.

 

Tijd tot wondgenezing

De uitkomstmaat tijd tot wondgenezing werd niet uitgewerkt.

 

Kwaliteit van leven

De uitkomstmaat kwaliteit van leven werd niet gerapporteerd.

 

Pijn

De uitkomstmaat pijn werd niet gerapporteerd.

 

Bijwerkingen

De bijwerkingen werden niet gerapporteerd.

 

Gebruiksgemak

Het gebruiksgemak werd niet gerapporteerd.

Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd naar de vraag “Wat zijn de (on)gunstige effecten van topicale agents en dressings voor patiënten met UCV ten opzichte van geen behandeling of in vergelijking met een andere behandeling”. Voor dit onderzoek is de volgende PICO opgesteld:

 

P: Patiënten met een UCV

I: Topicale agents en dressings

C: Geen behandeling of in vergelijking met een andere behandeling

O: Zie hieronder weergegeven

 

Uitkomstmaten        

De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Cruciaal

  • Volledige genezing van een ulcus  
  • Tijd tot wondgenezing

Belangrijk

  • Kwaliteit van leven
  • Pijn
  • Bijwerkingen
  • Gebruiksgemak

Zoeken en selecteren

Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases CENTRAL, Embase, Medline en Cinhal. De zoekstrategieën zijn toegevoegd in de bijlage ‘‘zoekstrategieën, PICO en selectiecriteria’’. Studies werden geïncludeerd wanneer deze overeenkwamen met de elementen van de PICO en aan de volgende in- en exclusiecriteria voldeden:

 

Inclusiecriteria:

  • N ≥ 30
  • Ulcus op basis van veneuze insufficiëntie, ongeacht de ernst en omvang
  • Prospectieve studieopzet
  • Vergelijkend onderzoek
  • Beschreven in het Nederlands, Engels, Frans of Duits
  • De therapie is beschikbaar in Nederland
  • Vanaf 1995

Exclusiecriteria:

  • Arteriële of diabetische ulcera
  • Ulcus met verschillende onderliggende pathologie (Combinatie met diabetes en/of artherosclerose)
  1. 1 - Norman, G., Westby, M. J., Rithalia, A. D., Stubbs, N., Soares, M. O., & Dumville, J. C. (2018). Dressings and topical agents for treating venous leg ulcers. Cochrane Database of Systematic Reviews, (6).

De GRADE bewijskracht van de conclusies voor deze vergelijking zijn overgenomen uit de Cochrane review van Norman et al. (2018). Voor de GRADE evidence tabellen wordt verwezen naar het oorspronkelijke artikel van deze Cochrane review.

 

Systematische reviews:

Beoordeling risk of bias door middel van AMSTAR.

Study reference

 

(first author, publication year)

Appropriate and clearly focused question?

 

 

 

 

 

Yes/no

Comprehensive and systematic literature search?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Description of included and excluded studies?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Description of relevant characteristics of included studies?

 

 

Yes/partial yes/no

Assessment of scientific quality of included studies?

 

 

 

Yes/partial yes/no

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?

 

Yes/partial yes/ no

Potential risk of publication bias taken into account?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Potential conflicts of interest reported?

 

 

 

Yes/partial yes/ no

Norman, 2018

Yes

 

Yes

Yes

Yes

Yes

 

 Yes

 

 Yes

 

No

 

Randomized controlled trial (RCT)

Beoordeling risk of bias door middel van Cochrane collaboration tool.

Study reference

 

(first author, publication year)

Describe method of randomisation

Random sequence generation (selection bias)

 

 

 

(high/unclear/low risk)

Allocation concealment (selection bias)

 

 

 

 

(high/unclear/low risk)

Blinding of participants and personnel (performance bias)

All outcomes

 

(high/unclear/low risk)

Blinding of outcome assessor (detection bias)

All outcomes

 

 

(high/unclear/low risk)

Incomplete outcome data (attrition bias)

All outcomes

 

 

 

(high/unclear/low risk)

Selective reporting (reporting bias)

 

 

 

 

(high/unclear/low risk)

Other bias

 

 

 

 

 

 

(high/unclear/low risk)

Cullen, 2017

Subjects were randomized on a 1:1 basis to either collagen/ORC/

silver and SOC (compression and ADAPTIC intervention group) or SOC alone (control group).

 

The sponsor’s Medical Affairs Department generated the randomization codes and prepared the randomization envelopes.

Randomization envelopes were opened in consecutive order,

using the lowest number available for each incoming subject

Low risk

Low risk

High risk Patients and personnel were aware of the treatment given

 

Unclear

Not reported

Low Risk

 

Low risk outcomes reported in accordance with previously published research protocol

High risk

This research was funded by Systagenix, an Acelity Company, Gargrave, United Kingdom. Dr

Cullen serves as the Scientific Programme Manager at Systagenix, and during the study, Ms Gibson was employed by Systagenix. Dr Snyder has disclosed that he has received an

unrestricted grant for study research from Johnson & Johnson; is a current consultant to Acelity and DermaSciences; is a member of the speakers’ bureau for Acelity and DermaSciences;

and has received payment for manuscript preparation from Acelity

 

Tabellen karakteristieken geselecteerde studies

Study reference

 

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Norman, 2018

Type of study:

Cochrane systematic review and network meta-analysis including 78 studies (127 records) in the synthesis and 59 studies in the network.

 

1. Alvarez 2012

2. Arenbergerova 2013

3. Armstrong 1997

4. Arnold 1994

5. Blackhouse 1987

6. Banerjee 1997

7. Beckert 2006

8. Biland 1985

9. Bishop 1992

10. Blair 1988a

11. Blair 1988b

12. Bowszyc 1995

13. Brandsup 1990

14. Brown 2014

15. Callam 1992

16. Caprio 1992

17. Casoni 2002

18. Charles 2002

19. De Araujo 2016

20. Dereure 2012a

21. Dimakakos 2009

22. Fogh 2012

23. Gottrup 2008

24. Gregurix 1994

25. Hanft 2006

26. Hansson 1998

27. Harcup 1986

28. Harding 2001

29. Hokkam 2011

30. Humbert 2013

31. Ivins 2006

32. Jull 2008

33. Jorgensen 2005

34. Kalis 1993

35. Kelechi 2012

36. Kucharzewski 2013

37. Lanzara 2008

38. Leaper 1991

39. Lindsay 1986

40. Luiza 2015

41. Meaume 2012

42. Meredith 1988

43. Michaels 2009

44. Moffatt 1992a

45. Moffatt 1992b

46. Moss 1987

47. Nelson 2007

48. Norkus 2005

49. Ohisson 1994

50. Ormiston 1985

51. Petkov 1997

52. Rasmussen 1991

53. Robson 1995

54. Robson 2001

55. Robson 2004

56. Romanelli 2015a

57. Romero-Cerecero 2012

58. Rubin 1990

59. Salim 1992

60. Shulze 2001

61. Scurr 1994

62. Senet 2003

63. Senet 2011

64. Senet 2014

65. Smith 1992

66. Smith 1994

67. Solovastru 2015

68. Sopata 2016

69. Stacey 1997

70. Stacey 2000

71. Steele 1986

72. Taddeucci 2004

73. Tarvainen 1988

74. Thomas 1997

75. Tumino 2008

76. Vanscheidt 2012

77. Vin 2002

78­­. Zuccarelli 1992

 

Inclusion criteria:

Types of studies:

Published and unpublished RCTs, irrespective of language of report.

Cross-over trials that reported outcome data at the end of the first

treatment period and prior to cross-over.

Trials in which three or more interventions were randomized were highlighted and included in all relevant arms.

 

Patients:

Adults (aged at least 18 years) with  venous leg ulcers, managed in any setting.

 

Method of diagnosis:

All study authors’ definitions of venous leg ulcers were accepted. Where wounds were described only as “leg ulcers” without information as to aetiology, there was assumed that they were venous in origin. Trials

in which a minority of leg ulcers are described as having a mixed

or arterial pathology were included provided that these were fewer

than 25% of participants. Trials including other types of mixed

wound populations were not included.

 

-Included non-venous leg ulcers: Armstrong 1997; Biland 1985; Brandrup 1990; Norkus

2005; Ohlsson 1994; Rasmussen 1991

-Unclear: Backhouse 1987; Humbert 2013; Ivins 2006; Jørgensen 2005; Leaper 1991; Luiza

2015; Romero-Cerecero 2012; Senet 2011; Tarvainen 1988; Zuccarelli 1992.

-All others enrolled only participants with VLU

 

Types of interventions:

-Trials for which at least one of the interventions was (1) any dressing, including impregnated dressings or saline moistened dressings or combination dressings*, or (2) any topical agent applied directly to an open venous leg ulcer and left in situ. The treatment of interest had to be the only systematic difference between the treatment groups

- We did not take into account secondary dressings. We also considered 'no dressing' as a valid intervention, where the wound is left open/covered only by compression bandaging

- 'combination dressings' means two or more dressings applied sequentially overtime (e.g. hydrocolloid for four weeks followed by alginate for four weeks), or a product containing two or more types of dressing material (e.g. a multilayer product comprising silicone polymer and hydrocolloid).

 

Categories of wound dressings/agents:

- basic wound contact dressings (includes low-adherence (including paraffin gauze) or absorbent dressings (of any absorbency));

- saline-moistened gauze (all degrees of moistness);

- hydrogel dressing (includes hydrogel sheet or hydrogel application (amorphous) or sodium hyaluronate);

- vapour-permeable films and membranes (includes adhesive film (semi-permeable) or adhesive film with absorbent pad);

- soft polymer dressings (with/without absorbent pad or cellulose);

- hydrocolloid dressing (with/without adhesive border or matrix hydrocolloid);

- fibrous (spun) hydrocolloid;

- foam dressings (all absorbencies);

- alginate dressings;

- capillary action dressings;

- alginate dressing with charcoal;

- other charcoal-containing dressing;

- honey sheet dressing or topical honey;

- cadexomer Iodine ointments;

- iodine-containing dressings;

- soft polymer dressing (with silver);

- hydrocolloid (with silver);

- foam dressings (with silver);

- alginate dressings (with silver);

- silver sulfadiazine (SSD) cream;

- protease-modulating matrix (PMM) dressings;

- collagenase-containing ointment;

- topical phenytoin;

- topical zinc oxide;

- no dressing (wound left exposed); 

- other treatments considered by the review team (with additional clinical advice where required) to be dressings or topical agents applied directly to the wound and left in situ

 

Exclusion criteria:

- Treatments in which dressings were attached to external devices such as negative pressure wound therapies, skin grafts, growth factor treatments, platelet gels and larval therapy. We also excluded interventions which, although topical, are not delivered as a physical presence (liquid or solid) on the wound surface such as oxygen, ultrasound, laser or radiant heat therapies. These treatments were considered to be outside the scope of a review

 

Date search:

- 29 March 2017

-Updated search March 2018

 

N total at baseline:

-The network meta-analysis (NMA) included 59 studies with 5156 participants.

-The systematic review that underpins the NMA includes 78 RCTs involving a total of 7014 participants

 

1. Alginate (10 studies, n=735)

2. Blood produce (5 studies, n=431)

3. Cadexomer iodine (7 studies, n=433)

4. Cellulose (1 study, n=48)

5. Collagen (2 studies, n=132)

6. Dextranomer (3 studies, n=171)

7. Emollient cream (3 studies, n=384)

8. Film (1 study, n=56)

9. Foam (18 studies, n=1672)

10. Gentian violet (1 study, n=60)

11. Growth factor (5 studies, n=560)

12. Honey (1 study, n=368)

13. Hyaluronic acid (2 studies, n=189)

14. Hyaluronic acid+ povidone iodine (1 study, n=65)

15. Hydrocolloid (25 studies, n=2044)

16. Hydrofibre (4 studies, n=329)

17. Hydrogel (6 studies, n=393)

18. Ibuprofen (2 studies, n=222)

19. Magnesium sulphate (1 study, n=110)

20. Nonadherent (20 studies, n=1725)

21. Non silver (1 study, n=208)

22. No treatment (1 study, n=104)

23. Octenidine (1 study, n=106)

24. Ozonated oil (1 study, n=29)

25. Papain (2 studies, n=70)

26. Paste bandage (2 studies, n=149)

27. Phenytoin (1 study, n=104)

28. Povidone iodine (1 study, n=200)

29. Protease modulating matrix (4 studies, n=400)

30. PMM-silver (2 studies, n=79)

31. Saline gauze (3 studies, n=202)

32. Shale oil (1 study, n=119)

33. Silica gel fibre (1 study, n=120)

34. Silver (6 studies, n=663)

35. Silver sulphadiazine (2 studies, n=146)

36. Standard care/mixed treatments (6 studies, n=715)

37. Sucralfate (1 study n=100)

38. Suphadryl (1 study, n=137)

39. Tripeptide copper (1 study, n=86)

40. Zinc oxide (2 studies, n=72)

 

 

 

 

 

 

For direct comparisons see ‘outcome measures and effect size’

 

Length of follow-up:

- 4 weeks: Bishop 1992; Ivins 2006; Jørgensen 2005; Schulze 2001; 30 days: Solovastru 2015;

- 6 weeks: Armstrong 1997; Biland 1985;Fogh 2012; Gottrup 2008; Leaper 1991; Meredith

1988; Ohlsson 1994; Robson 1995; Scurr 1994; Senet 2014; Smith 1994;Steele 1986;

-8 weeks: Brandrup 1990; Caprio 1992; Meaume 2012; Taddeucci 2004; Tarvainen 1988;

-60days: De Araujo 2016; Dereure 2012a; Humbert 2013;

-9 weeks: Dimakakos 2009; Kalis

1993

-10 weeks: Arnold 1994;

-12 weeks: Backhouse 1987; Blair 1988a; Blair 1988b; Callam

1992; Charles 2002; Hanft 2006; Hansson 1998; Harding 2001;Lanzara 2008; Luiza 2015;

Moffatt 1992a; Moffatt 1992b; Ormiston 1985; Rasmussen 1991; Robson 2001; Romanelli

2015a; Salim 1992; Senet 2003; Senet 2011; Vanscheidt 2012; Vin 2002; Zuccarelli 1992;

-3 months: Casoni 2002; -90 days: Tumino 2008; --13 weeks: Arenbergerova 2013; Thomas

1997;

-4 months: Smith 1992; --20 weeks: Beckert 2006; Kelechi 2012; Robson 2004;

-24 weeks: Nelson 2007;

-26 weeks: Moss 1987; Petkov 1997;

-9 months: Stacey 1997; Stacey

2000;

-10 months: Romero-Cerecero 2012;

-12 months; Norkus 2005; Rubin 1990;

-Unclear/till healing: Greguric 1994; Sopata 2016 (max 40 weeks), Kucharzewski 2013 (max 16 weeks)

 

Incomplete outcome data:

Twenty-six studies were considered to be at high risk of attrition bias. However, a larger number had a low risk of bias and only ten were considered to be at unclear risk.

 

 

- overall findings reflect the uncertainty of the component

evidence and the sparseness of the network. For the network as a

whole, the evidence was of low certainty. With so many

interventions that appeared to have similar efficacies, there was

considerable uncertainty in the middle ranks, but numerically

two treatments had more than 50% probability of being the best

(sucralfate and silver dressings);

-for the head-to-head comparison of these two treatments

with the highest mean ranks, it is very uncertain whether there is

a difference between sucralfate and silver dressing in the probability of venous leg ulcer healing (very low-certainty evidence);

-silver dressings may increase the probability of venous leg ulcer healing, compared with nonadherent dressings: RR 2.43,

95% CI 1.58 to 3.74 (moderate-certainty evidence in the context of a low-certainty network);

• in the other contrasts between these treatments with the

highest probability of being best and the most widely-used

dressing classes, it was unclear whether the intervention increased

the probability of healing; in each case this was low- or very low certainty evidence characterised by wide confidence intervals;

 

Comparison of NMA results for base-case RR (95% CI) and extended sensitivity analysis

RR (95% CI)

- Sucralfate versus hydrogel 8.60 (3.66 to 20.2) --- 8.60 (3.68 to 20.1)

- Sucralfate versus silver 6.99 (0.60 to 82.0) --- 2.80 (0.88 to 8.97)

- Sucralfate versus foam 14.83 (1.30 to 169) --- 5.94 (1.96 to 18.0)

- Sucralfate versus hydrocolloid 16.24 (1.43 to 185) --- 6.51 (2.17 to 19.6)

- Sucralfate versus nonadherent 17.15 (1.52 to 193) --- 6.80 (2.24 to 20.7)

- Hydrogel versus silver 0.81 (0.08 to 8.19) 0.81 (0.08 to 8.20) 0.33 (0.15 to 0.72)

- Hydrogel versus foam 1.73 (0.18 to 16.9) 1.72 (0.18 to 16.9) 0.69 (0.34 to 1.41)

- Hydrogel versus hydrocolloid 1.89 (0.19 to 18.4) 1.88 (0.19 to 18.4) 0.76 (0.38 to 1.53)

- Hydrogel versus nonadherent 1.99 (0.21 to 19.3) 2.00 (0.21 to 19.4) 0.79 (0.39 to 1.62)

- Silver versus foam 2.12 (1.46 to 3.09) 2.12 (1.45 to 3.10) 2.12 (1.46 to 3.07)

- Silver versus hydrocolloid 2.32 (1.58 to 3.43) 2.32 (1.57 to 3.44) 2.32 (1.58 to 3.41)

- Silver versus nonadherent 2.45 (1.58 to 3.82) 2.47 (1.58 to 3.86) 2.43 (1.58 to 3.74)

- Foam versus hydrocolloid 1.10 (0.93 to 1.28) 1.09 (0.93 to 1.29) 1.10 (0.94 to 1.28)

- Foam versus nonadherent 1.16 (0.91 to 1.47) 1.16 (0.91 to 1.49) 1.15 (0.91 to 1.44)

- Hydrocolloid versus nonadherent

1.06 (0.84 to 1.32) 1.06 (0.85 to 1.33) 1.04 (0.85 to 1.29)

 

 

Exclusies na full tekst screening.

Artikel

Reden van exclusie

Huidtransplantatie en debridement

 

Budamakuntla 2017

Onvoldoende patiënten aantal (n=15) en niet vergelijkend

Campbell 2014

Madentherapie

Cedef 2018

Case report, Franstalig

Contreras-Ruiz 2016

Madentherapie

Davies 2015

Madentherapie

De Angelis 2019

Combinatietherapie met dermal substitute

Doerler 2012

Systematische review, relevante studies reeds meegenomen

Everts 2017

17,9% veneuze etiologie

Ferrer-Sola 2017

9,4% veneuze etiologie

Fourgeaud 2016

36% veneuze etiologie, incorrect studiedesign en franstalig artikel

Greaves 2013

Onvoldoende patiënten aantal (n=20) en irrelevante vergelijking

Gualdi 2016

Onvoldoende patiënten aantal (n=5)

Hall 2019

Geen full tekst beschikbaar

Herberger 2011

Aandeel veneuze etiologie niet helder

Hoppe 2012

SR debridement, Gethin 2015 gekozen als leidende SR

Humrich 2018

Onvoldoende aandeel veneuze etiologie

Jimenez-Hernandez 2014

Onvoldoende patiënten aantal

Jprn 2011

Madentherapie

Kadia 2017

Onvoldoende patiënten aantal (n=13)

Klebuc 2017

Narrative review

Landsman 2016

Irrelevante uitkomstmaat

Lauchli 2014

Irrelevante vergelijking (verschillende dressings bij graft)

Ma 2014

Irrelevante uitkomstmaat

Madhok 2013

Oudere SR

Martinez 2016

Voldoet niet geheel aan inclusie criteria

Maslowski 2020

Pilot studie met onvoldoende patiënten

Morton 2013

Guideline, niet gespecificeerd voor chirurgische wondbehandeling

Mudge 2014

Madentherapie

NCT0174305, 2012

Geen studieresultaten beschikbaar

NCT02148302, 2014

Unpublished data

NCT03881267, 2019

Ongoing trial (recruitment phase)

Pla Sanchez 2019

Geen vergelijkend studiedesign en onvoldoende patiënten aantal (n=12)

Salome, Blanes 2014

Uitkomstmaat genezingstendens ontbreekt

Salome, Magela 2014

Uitkomstmaat genezingstendens ontbreekt

Salome 2013

Uitkomstmaat genezingstendens ontbreekt

Shi 2014

Madentherapie

Stott 2016

Samenvatting artikel Gethin

Williams 2019

Case report

Nelson 2016

Voldoet niet aan PICO

Andrejuk, 2016

Voldoet niet aan PICO

Blumberg, 2012

Voldoet niet aan PICO

Conde-Montero, 2020

Voldoet niet aan PICO

Obermayer, 2016

Voldoet niet aan PICO

Serra, 2012

Voldoet niet aan PICO

Serra, 2016

Voldoet niet aan PICO

Tzaneva, 2014

Voldoet niet aan PICO

Wilcox, 2013

Voldoet niet aan PICO

Rainys 2019

Voldoet niet aan patiëntenpopulatie

Shen 2019

Voldoet niet aan patiëntenpopulatie

 

 

Topical agents & dressings

 

Betts, 2018

Conference abstract

Ctri (Gojiva), 2018

Ongoing trial

Ctri (Vamlapana), 2019

Trial in fase van includeren patiënten

DIssemond (b), 2020

Narratieve review

Dissemond (c), 2020

Arteriële en veneuze etiologie samengenomen

Elgarhy, 2020

Groot aandeel DM

Givol, 2019

Irrelevante behandeling + dierstudies

Hongrang, 2019

Geen full tekst beschikbaar

Jull, 2018

Studie protocol

Kkq2h (silver hydrofibrate), 2019

Ongoing trial (not yet recruiting)

Miles, 2019

Studie protocol

Moreno-eutimo, 2018

Diagnose VLU onduidelijk

Morilla-Herrera, 2020

Studie protocol

NCT03662997 (3 multi-layered foam dressings)

Ongoing trial (no results posted)

NCT03589586 (dermacell)

Ongoing trial (recruiting)

NCT03596112 (wound dressing compare)

Ongoing trial (no results posted)

NCT03621592 (wound dressing compare)

Ongoing trial (recruiting)

NCT03903692 (MPS and CMC dressings)

Ongoing trial (recruiting)

NCT04078555 (ENERGI-F703 GEL)

Ongoing trial (not yet recruiting)

NCT04198441 (omeza protocol)

Ongoing trial (recruiting)

NCT03881267 (skin-TE)

Ongoing trial (recruiting)

NCT04178525 (chitosan gel)

Ongoing trial (recruiting)

Pactrial, 2019

Ongoing trial (no results posted)

Probst, 2019

Irrelevante behandeling (timolol)

Purcell, 2018

Aandeel veneuze etiologie onduidelijk

Raju, 2019

Veneuze etiologie 1/3, maar niet uitgesplitst in resultaten

Sigal, 2019

Geen vergelijkende studie

Westby, 2018

Irrelevante uitkomstmaat

Yeowell, 2018

Conference abstract

Zelenikova, 2019

Onvoldoende VLU + groot deel icm DM

Zhang, 2019

Irrelevante therapie en aandeel veneuze etiologie onduidelijk

Atias, 2020

Voldoet niet aan PICO

Bianchi, 2018 (skin grafts)

Voldoet niet aan PICO

Cazzell, 2019 (skin grafts)

Voldoet niet aan PICO

Colenci, 2019

Voldoet niet aan PICO

Dissemond (a), 2020

Voldoet niet aan PICO

 

 

Overige behandelingen       

 

Arvensen 2017

Case series met 11 patiënten

Barrientos, 2014

Niet gespecificeerd voor veneuze etiologie

Bradbury, 2015

Case series

Brinkert, 2013

Combinatietherapie NPWT en saline oplossing

Cetinkava, 2020

Combinatiebehandeling HA+SA+NPWT

Couture, 2016

Geen vergelijkende studie

Cuomo, 2017

Experimenteel VAC device

De Angelis, 2019

Veneuze etiologie niet gespecificeerd

Driver, 2016

Kosteneffectiviteitsstudie

Egemen, 2012

Geen vergelijkende studie, n=20

Elheneidy, 2016

Geen relevante behandeling

Etugoy, 2018

Editorial

Gonzalez, 2017

Handcrafted VAC device (niet gestandaardiseerd)

Greer, 2013

SR niet gespecificeerd voor veneuze etiologie

Hanumanthappa, 2012

Aandeel veneuze etiologie slechts 10%

Hesseler, 2019

SR niet gespecificeerd voor veneuze etiologie (studies voor UCV zijn in richtlijn geïncludeerd)

Huang, 2011

Geen full tekst beschikbaar

Kirsner, 2020

Kosteneffectiviteitsstudie

Kiwanuka, 2012

Narratieve review

Lima, 2017

Onvoldoende aandeel veneuze etiologie

Marston, 2015

Mechanische vs. Elektrische NPWT

Milek, 2019

DM

Morimoto, 2012

Narratieve review

Morimoto, 2013

Case series met 13 patiënten

O’Connell, 2012

Narratieve review

Otero, 2018

Conference abstract

Rivers, 2014

Narratieve review

San Sebastian, 2014

Studieprotocol

Santoro, 2018

Conference abstract

Schintler, 2012

Oude SR+MA NPWT

Semenic, 2018

Onvoldoende patiëntenaantal en diagnostische criteria UCV niet helder

Stone, 2020

DM

Stryia, 2015

Geen full tekst beschikbaar

Tan, 2018

Gecombineerde behandeling VAC+GF, niet gespecificeerd voor ulcera met veneuze etiologie

Tawfick, 2019

Conference abstract

Wu, 2018

N=4, geen vergelijkende studie

Yuvarsi, 2020

Geen full tekst beschikbaar

Zollino, 2017

Geen relevante behandeling

Nelson, 2016

Voldoet niet aan PICO

Dabiri, 2013

Voldoet niet aan PICO

Westby, 2016 (CR protease modulerende matrix VLU)

Voldoet niet aan PICO

Xia, 2019

Voldoet niet aan PICO

Alvarez, 2020

Voldoet niet aan PICO

Armstrong, 2012

Voldoet niet aan PICO

Bianchi, 2018

Voldoet niet aan PICO

Bianchi, 2019

Voldoet niet aan PICO

Burgos-Alonso, 2018

Voldoet niet aan PICO

Elbarbary, 2020

Voldoet niet aan PICO

Harding, 2013

Voldoet niet aan PICO

Kirsner, 2019

Voldoet niet aan PICO

Lantis, 2013

Voldoet niet aan PICO

Moneib, 2018

Voldoet niet aan PICO

Serena, 2014

Voldoet niet aan PICO

Escamilla 2017

Voldoet niet aan uitkomstmaat

Burgos-Alonso, 2017

Voldoet niet aan PICO

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 13-10-2023

Laatst geautoriseerd  : 13-10-2023

Geplande herbeoordeling  :

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

 

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn Veneuze Pathologie en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Harteraad
  • Huid Nederland
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants
  • Nederlands Vereniging Compressie Zorg

Algemene gegevens

Aanleiding

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie werd de richtlijn Veneuze pathologie uit 2014 modulair herzien in 2023. De laatste jaren zijn er meer gegevens bekend omtrent de resultaten van de nieuwere behandelingsmogelijkheden die maken dat de Overkoepelde richtlijn veneuze pathologie uit 2014 aan herziening toe is. Zodoende heeft de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) wederom gelden vrijgemaakt op hun begroting en besloten de richtlijn te herzien, dit in samenwerking met veldpartijen.

 

Voor patiënten is goede uitleg over de behandelopties en de daarbij te maken afwegingen van belang. Relevante te bespreken onderwerpen zijn onder meer: voor- en nadelen of risico’s van de verschillende behandelopties, waaronder impact van de ingreep, pijn, herstelperiode, gevolgen voor functioneren en andere voor de patiënt van belang zijn de aspecten. In het kader van samen beslissen stelt de behandelaar in samenspraak met de patiënt vast aan welke informatie hij/zij behoefte heeft, welke afwegingen voor de patiënt van belang zijn en de mate waarin de patiënt deze afweging wil en kan maken.

 

Afbakening onderwerp 

In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van diagnostiek en behandeling van veneuze pathologie en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die in aanraking komen met patiënten met varices en veneuze ulcera.

Definities

Oedeemtherapeut

Wanneer in de richtlijn de term ‘oedeemtherapeut’ wordt gebruikt, bedoelt de werkgroep alle zorgverleners die bevoegd zijn oedeemtherapie te praktiseren. In Nederland mogen twee beroepsgroepen de titel oedeemtherapeut dragen na het volbrengen van een erkende cursus: de huid- en oedeemtherapeut en de fysiotherapeut.

 

Compressietherapie

Compressietherapie betekent letterlijk drukbehandeling. In deze richtlijn wordt hiermee bedoeld het aanbrengen van drukmiddelen die de veneuze en lymfatische afvloed bevorderen. In de praktijk wordt vaak gesproken van ambulante compressie, omdat het samengaan van de comprimerende werking van het aangelegde verband en de pompwerking van de spieren het beoogde resultaat tot stand brengt. Men onderscheidt verschillende compressiemiddelen, waaronder diverse types zwachtels (niet-elastische compressie), therapeutisch elastische kousen (TEK), intermitterende pneumatische compressie (IPC) pompen en adjustable compression devices (ACD).

 

Aanmeter

De aanmeter is in deze richtlijn de zorgprofessional die TEK en/of andere compressiehulpmiddelen aanmeet en levert. In Nederland mogen compressiehulpmiddelen alleen aangemeten worden na het behalen van een erkend diploma. Dit is een discipline met aantekening voor compressietherapeut, dit kan bijvoorbeeld een oedeemtherapeut zijn. Het verdient sterk de voorkeur dat de aanmeter direct bij het behandelproces betrokken is om een adequaat compressiehulpmiddel te kunnen verstrekken. Vaak zal de betrokken oedeemtherapeut (huidtherapeut of oedeemfysiotherapeut) uit service oogpunt ook de gewenste compressiehulpmiddelen aanmeten en leveren. In dit geval heeft die persoon ook de functie van aanmeter en wordt die ook zo genoemd.

Doel en doelgroep

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met veneuze pathologie.

Doelgroep
De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-standaard Ulcus cruris venosum en de NHG-standaard Varices. Als de huisarts bij patiënten met veneuze pathologie niet meer met de NHG-standaard uitkomt, kan de huisarts gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en Thuisarts.nl.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar de bijlage ‘’overzicht wegroepen en betrokken partijen’’.

 

Werkgroepleden Richtlijn Veneuze pathologie – versie 2023

Vereniging

Dr. K.P. de Roos, dermatoloog, voorzitter

NVDV

Dr. M.B. Visch, dermatoloog

NVDV

Dr. C van Montfrans, dermatoloog

NVDV

Drs. E.D. Ponfoort, vaatchirurg

NVVH

Drs. C.W.K.P. Arnoldussen, interventieradioloog

NVVR

Prof. Dr. M. W. de Haan, radioloog

NVVR

Drs. L. Havekes, huisarts

NHG

Drs. J.C. de Schepper, compressie-expert

NVCZ

Mw. M. Tol, physician assistant Dermatologie

NAPA

Mw. M. Magielse-van Diessen, wondconsulent

V&VN

Dhr. J.C. Koenen, verpleegkundigspecialist

V&VN

Mw. M. Orsini, verpleegkundigspecialist

V&VN

Mw. S. Amesz, verpleegkundigspecialist

NOvW (inactief)

Mw. Y.A.P. Roumen, oncologie-, oedeem- en huidtherapeut

NVH

Dhr. N. Berndsen, patiëntvertegenwoordiger*

Huid NL, NvWSWs

Ondersteuning werkgroep Richtlijn Veneuze pathologie

 

Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog

NVDV

Dr. A. van Enst, klinisch epidemioloog

NVDV

Drs. L. Vos, arts-onderzoeker, mei 2020 t/m juli 2021

NVDV

Drs. Esther van Veen, arts-onderzoeker, sep 2021 t/m mei 2022

NVDV

Drs. Y. Chao Weng, arts-onderzoeker, feb 2022 t/m dec 2022

NVDV

Drs. A.C. de Waal, arts-onderzoeker, okt 2022 t/m dec 2022

NVDV

Drs. C. Smit, arts-onderzoeker, dec 2022 t/m okt 2023

NVDV

Drs. D.S. Adamse, arts-onderzoeker, jan 2023 t/m okt 2023

NVDV

*Huid Nederland (Nils Berndsen) is betrokken geweest bij de gehele ontwikkeling van de richtlijn. Harteraad heeft niet deelgenomen aan de werkgroepvergaderingen, maar is wel betrokken geweest bij het initieel ophalen en inbrengen van het patiëntenperspectief (Anne-Marie Auwerda) en bij de pressure cooker (Sanne Ruigrok).

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in de bijlage ‘’belangenverklaringen’’.

 

Werk-groeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Acties (voorstel)

Dr. K.P. (Kees-Peter) de Roos; voorzitter wg

Dermatoloog, DermaPark Uden

 

* Lid European Board of Phlebology UEMS, onbezoldigd                         * Lid Raad van Comissarissen Dermahaven Rotterdam, bezoldigd

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

3-6-2020

 

Dr. M.B. (Birgitte) Visch

Dermatoloog, Rijnstate Ziekenhuis en Centrum Huid en Arbeid

 

* Bestuurslid Penningmeester NVDV, onbezoldigd                        * Bestuurslid Penningmeester Stichting Beheer Tijdschriften NVDV, onbezoldigd                       * Bestuurslid Stichting Fonds Onderzoek, onbezoldigd

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

2-6-2020

 

Dr. C (Bibi) van Montfrans

 

 

Dermatoloog en opleider afdeling dermatologie Erasmus MC

 

*Voorzitter Patient Working Group EADV.

*Lid scientific programming committee EADV co-opted.

*Lid EADV school comité.

*Lid domeingroep Vaten NVDV

*Lid COCOM commissie NVDV

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

25-07-2020

 

Drs. E.D. (Erik) Ponfoort

 

Vaatchirurg ZGV Ede

 

* Lid diverse ziekenhuis commissies, onbezoldigd

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

17-6-2020

 

Drs. C.W.K.P. (Carsten) Arnoldussen

 

Cardiothoracaal, vasculair en interventieradioloog, MUMC en Viecuri Medisch Centrum

 

Geen relevante voor deze werkgroep

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

17-6-2020

 

Prof. Dr. M.W. (Michiel) de Haan

 

Interventieradioloog MUMC

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

9-6-2020

 

Drs. L. (Lydia) Havekes

 

Waarnemend huisarts, ZZP

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

9-6-2020

 

Mw. M. (Marlies) Tol

 

Physician Assistant Dermatologie, Mauritskliniek Nijmegen

Voorzitter vakgroep Dermatologie NAPA, onbezoldigd

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

16-6-2020

 

Drs. J.C. (Joost) de Schepper

Directeur eMJe bv.

 

* Bestuurslid NVCZ, onbezoldigd                       * Docent Dutch HealthTec Academy (DHTA), bezoldigd            * Lid Expertisegroep Educatie Compressiezorg Nova Mundo, onbezoldigd

 

* Dienstverband bij eMJe bv.; als compressietherapeut bij het bedrijf adviseer en meet ik therapeutische elastische kousen en andere compressiehulpmiddelen aan. Dit gaat echter altijd op verwijzing van een arts, er is geen directe toegang tot deze hulpmiddelen                    * Docent DHTA is betaald                                 * verder geen financiële belangen in de branche

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

8-6-2020

 

Mw. M. Magielse-van Diessen

 

Wondconsulent St. Anna Ziekenhuis Geldrop

 

* Lid bestuur V&VN wondexpertise, onbezoldigd                       * Lid bestuur WCS decubituscommissie, onbezoldigd

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

25-6-2020

 

Mw. M. (Mariella) Orsini

 

Verpleegkundig Specialist intensieve zorg, RDGG afdeling vaatchirurgie

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

13-7-2020

 

Dhr. J.C. (Joost) Koenen

 

Verpleegkundig Specialist binnen vaatchirurgie, ZGT Almelo/Hengelo

 

* ZZP, Koenen verpleegkundig specialist werkzaam bij DermaTwente kliniek te Oldenzaal

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

16-6-2020

 

Mw. S. (Stella) Amesz

 

Verpleegkundig specialist Zorgbrug House of Wounds

 

 

* Bestuurslid NOVW

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

5-6-2020

 

Mw. Y.A.P. (Yvette) Roumen

 

Mede praktijkeigenaar/huide-oedeemtherapeut Huid&Vitaal

 

* Bestuurslid NVH, vacatiegeld

 

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

17-6-2020

 

Dhr. N. (Nils) Berndsen

 

* Adviseur control, gemeente Rotterdam *Eigenaar Promenutes (dienstverlening, financieel, informatiemanagement)

 

 

 

*Penningmeester Nederlandse vereniging voor mensen met een Wijnvlek of Sturge-Weber syndroom, onbezoldigd                       * Voorzitter Volkstuinvereniging Tuinderslust, onbezoldigd                       * Secretaris Stichting Schoolschaak Rotterdam, onbezoldigd * Secretaris (f.t.) Squashvereniging Victoria, onbezoldigd

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

24-6-2020

 

Dr. J.J.E. (Jannes) van Everdingen

 

Directeur NVDV

 

 

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

2-6-2020

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt van  patiëntenvereniging Huid Nederland in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de betreffende patiëntenvereniging.

 

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

Stamvarices

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Aanvullende diagnostiek bij UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Invasieve behandeling bij UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

 

Lokale wondbehandeling bij UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Compressietherapie ter preventie van recidief UCV

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Organisatie van zorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden  besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NHG, V&VN en Huid Nederland. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, onnauwkeurigheid, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

De GRADE-criteria
In de tabel hieronder zijn de vijf GRADE-criteria nader toelicht.

Criterium

Toelichting

Risk of bias

Het risico op bias wordt beoordeeld per studie. Bij de gradering wordt

beoordeeld of het bewijs is verkregen uit studies met een laag dan wel hoog

risico op bias en welk aandeel deze studies hadden in de conclusie (power). 

Inconsistentie

Naarmate resultaten consistent met elkaar zijn, is het vertrouwen in het bewijs

groter. Het vertrouwen in het bewijs neemt af als er sprake is van

(onverklaarbare heterogeniteit). Er wordt gekeken naar de volgende vormen

van heterogeniteit:
- Klinische heterogeniteit
- Methodologische heterogeniteit
- Statistische heterogeniteit

Indirect bewijs

De uitgangspunten van het bewijs moeten zoveel mogelijk overeenkomen

met de vraagstelling. Wanneer dit niet het geval is, is er sprake van indirect

bewijs en is het vertrouwen in het bewijs kleiner.  Dit geldt ook wanneer er

geen directe vergelijking tussen de interventie en controle interventie is, maar

dit op indirecte wijzen moet worden afgeleid.

Onnauwkeurigheid

Wanneer de uitkomsten van de onderzoeksvraag zijn gebaseerd op een groot

aantal studiedeelnemers en de variantie rondom het gemiddelde effect klein

is, is er meer vertrouwen in het resultaat. Er wordt gekeken naar de volgende

punten:
- Steekproefgrootte middels Optimal Information Size (OIS) – berekend per vraag
- Betrouwbaarheidsinterval (BI): Het betrouwbaarheidsinterval dient de grenzen van klinische relevantie niet te overschrijden.

 

Er wordt afgewaardeerd in de volgende gevallen:
- Wanneer de OIS niet gehaald wordt
- Wanneer de OIS gehaald wordt maar geen klinisch relevant effect is

aangetoond

 

Er wordt niet afgewaardeerd wanneer de OIS gehaald wordt en het 95%-BI

voor de grenzen van een klinisch relevant effect ligt

Publicatiebias

Wanneer er aanwijzingen zijn dat er systematisch bewijs ontbreekt, wordt het

vertrouwen in het gevonden effect verlaagd.

 

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 11).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn  verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Autorisatie

De richtlijn is geautoriseerd door: Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVVH), Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR), Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA), Nederlands Vereniging Compressie Zorg (NVCZ), Huid Nederland, Harteraad en de Patiëntenfederatie Nederland op 13-10-2023.

Literatuur
  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
UCV - orale medicatie