UWI bij kinderen

Initiatief: NVK Aantal modules: 21

Teststrategie bij vermoeden UWI

Uitgangsvraag

Wat is de beste teststrategie bij vermoeden van een UWI als het gaat om betrouwbaarheid van de diagnose, belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid?

Aanbeveling

Kinderen < 3 maanden

Verwijs kinderen jonger dan 1 maand met koorts en kinderen van 1 tot 3 maanden met koorts zonder focus naar de kinderarts voor verdere diagnostiek.

 

Vervolgens:

Neem een urinemonster af voor sneldiagnostiek (dipstick analyse op leukocytenesterase met nitrietanalyse indien beschikbaar), eventueel gecombineerd met geautomatiseerde of microscopische diagnostiek naar bacteriën en leukocyten).

 

Neem direct een urinemonster af voor een urinekweek.

 

Kinderen ≥ 3 maanden

Neem een urinemonster af voor sneldiagnostiek (dipstick analyse leukocytenesterase met nitrietanalyse indien beschikbaar, eventueel gecombineerd met geautomatiseerde of microscopische diagnostiek naar bacteriën en leukocyten).

 

Vervolgens:

  • Zet een urinekweek in als een van de parameters positief zijn.
  • Zet geen urinekweek in als alle parameters negatief zijn, tenzij daar aanwijsbare redenen voor zijn (zie aanbeveling urinekweek), en start geen antibiotica.

 

Geautomatiseerde urinediagnostiek

Stel bij gebruik van geautomatiseerde urinediagnostiek de diagnostische testkarakteristieken (sensitiviteit/specificiteit/negatief voorspellende waarde/positief voorspellende waarde) vast behorende bij de afkapgrenzen van de bacterie- en leukocytenconcentratie voor positiviteit van UWI.

 

Urinekweek

 

Neem altijd een urinekweek af:

  • bij kinderen <jonger dan 1 maand met koorts;
  • bij kinderen van 1 tot 3 maanden met koorts zonder focus;
  • bij kinderen met een verdenking op een UWI voor start antibiotica;
  • bij kinderen met een matig tot hoog risico op een ernstige ziekte;
  • bij kinderen met koorts bij een andere focus dan een UWI, maar die niet conform de verwachting binnen 1 à 2 dagen reageert op een behandeling passend bij de werkdiagnose als er klinische symptomen of sneltest uitslagen zijn die op een UWI zouden kunnen wijzen.

Overwegingen

Voor urineonderzoek bij een verdenking op een UWI zijn er meerdere methoden beschikbaar. De urinekweek is de gouden standaard voor urineonderzoek bij verdenking op een UWI, maar heeft als nadeel dat een uitslag niet direct voor handen is. Snellere methoden zijn dipstick analyse op leukocytenesterase (met nitrietanalyse indien beschikbaar), microscopisch onderzoek op leukocyten en bacteriën en geautomatiseerde urinediagnostiek, bijvoorbeeld met behulp van flowcytometrie. De analyse dient plaats te vinden op een vers urinemonster, bij voorkeur binnen een uur na mictie.

 

Op grond van de gevonden verschillen tussen de methoden heeft de werkgroep besloten om bij kinderen van alle leeftijden ten minste leukocytenesterase en/of nitriet analyse middels dipstick uit te voeren, eventueel aangevuld met leukocyten of bacteriën bepaling middels geautomatiseerde urinediagnostiek of microscopie. De dipstick methode is eenvoudig implementeerbaar en heeft een acceptabele sensitiviteit en specificiteit voor UWI bij positiviteit voor leukocytenesterase of nitriet. Door dipstickanalyse te combineren met geautomatiseerde urinediagnostiek of microscopisch onderzoek kan de sensitiviteit verder worden verhoogd zodat het aantal vals negatieven tot een minimum wordt gereduceerd.

 

Microscopisch urineonderzoek heeft als voordeel dat zowel de leukocyten- als bacterieconcentratie kan worden ingeschat, maar is arbeidsintensief en vereist getraind personeel. Om deze reden wordt geautomatiseerde urinediagnostiek steeds meer toegepast in klinisch chemische laboratoria. De prestaties van deze apparatuur zijn afhankelijk van leverancier, type en patiëntpopulatie, maar moderne analyzers lijken vergelijkbare of betere resultaten te geven ten opzichte van microscopisch onderzoek of dipstick analyse (bijvoorbeeld Kanegaye, 2014) hetgeen de noodzaak voor manuele urinebeoordelingen reduceert.

 

De urinekweek blijft diagnostisch de gouden standaard. De diagnose UWI blijft altijd een combinatie van klachten van de patiënt en de uitslag van een betrouwbaar afgenomen urinekweek.

Onderbouwing

Voor urineonderzoek bij een verdenking op een UWI zijn er meerdere methoden beschikbaar. Een praktisch makkelijk uit te voeren test is de bepaling van leukocytenesterase en nitriet met behulp van een dipstick in verse urine. Een andere methode is het vaststellen van de concentratie van bacteriën en/of leukocyten in een vers urinemonster met behulp van geautomatiseerde urine analyzers of microscopie. Een urinekweek is, mits goed afgenomen, de gouden standaard maar de uitslag is niet direct beschikbaar. De vraag is welke test het meest accuraat is en toepasbaar in de praktijk.

Dipstick

Laag

GRADE

Voor de teststrategie dipstick met de parameter leukocytenesterase bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 73 en 89% en de specificiteit tussen 55 en 99%.

 

Bronnen: (Duong, 2016; Kanegaye, 2014; Ohja, 2014; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015; Yusuf, 2017)

 

Laag

GRADE

Voor de teststrategie dipstick met de parameter nitriet bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 33 en 67% en de specificiteit tussen 81 en 100%.

 

Bronnen: (Kanegaye, 2014; Ohja, 2014; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015; Yusuf, 2017)

 

Laag

GRADE

Voor de teststrategie dipstick met de parameter leukocytenesterase in combinatie met nitriet bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 35 en 86% en de specificiteit tussen 83 en 99%.

 

Bronnen: (Lunn, 2010; Ohja, 2014; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015)

 

Laag

GRADE

Voor de teststrategie dipstick met de parameter leukocytenesterase of nitriet bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 84 en 95% en de specificiteit tussen 50 tot 98%.

 

Bronnen: (Duong, 2016; Glissmeyer, 2014; Kanegaye, 2014; Lunn, 2010; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015)

 

Microscopie

Laag

GRADE

Voor de teststrategie microscopie met de parameter leukocyten bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 66 en 91% en de specificiteit tussen 56 tot 91%.

 

Bronnen: (Aaraj, 2017; Glissmeyer, 2014; Ohja, 2014; Yamasaki, 2017)

 

Laag

GRADE

Voor de teststrategie microscopie met de parameter bacteriën bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit 100% en de specificiteit 69%.

 

Bronnen: (Coulthard, 2010)

 

Geautomatiseerde urinediagnostiek met behulp van flowcytometrie

Zeer laag

GRADE

Voor de teststrategie geautomatiseerde urinediagnostiek door middel van flowcytometrie met de parameter bacteriën bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 86 en 95% en de specificiteit tussen 44 en 100%.

 

Bronnen: (Kanegaye, 2014; Yusuf, 2017)

 

Zeer laag

GRADE

Voor de teststrategie geautomatiseerde urinediagnostiek door middel van flowcytometrie met de parameter leukocyten bij kinderen met een verdenking op een UWI lijkt de sensitiviteit te variëren tussen 63 en 100% en de specificiteit tussen 40 en 98%.

 

Bronnen: (Duong, 2016; Kanegaye, 2014; Yusuf, 2017)

 

Zeer laag

GRADE

Voor de teststrategie geautomatiseerde urinediagnostiek door middel van flowcytometrie met de parameters leukocyten in combinatie met bacteriën bij kinderen met een verdenking op een UWI kan de sensitiviteit mogelijk worden geschat op 79-100% en de specificiteit tussen 55 en 99%.

 

Bronnen: (Ikli, 2017; Kanegaye, 2014)

Beschrijving studies

Er werden in totaal 12 studies geïncludeerd die de diagnostische waarde van verschillende teststrategieën voor urineonderzoek bij verdenking op een UWI bij kinderen vergeleken. De meeste studies waren prospectieve cohortstudies. Bij alle studies werd urinekweek als referentietest beschouwd. Er zijn geen studies geïncludeerd die de diagnostische waarde van dipslide bij verdenking op een UWI onderzochten.

 

Ikli (2017) gebruikte in totaal 8353 urinemonsters, waarvan 3895 samples van kinderen (0 tot 17 jaar). De samples werden getest met flowcytometrie (Sysmex UF-1000i) en urinekweek (afkappunt >104 CFU/mL). Verschillende afkappunten werden getest voor leukocyten en bacteriën in urine met behulp van flowcytometrie om maximale diagnostische waarden (sensitiviteit, specificiteit, PPV en NPV) te behalen vergeleken met de kweekresultaten.

 

Aaraj (2017) onderzocht de waarde van leukocyten in urine (pyurie) als een snel diagnostisch instrument om UWI te detecteren in vergelijking met urineweek. De urinemonsters van 226 kinderen (46 jongens, gemiddelde leeftijd 5,0 jaar (SD 3,3)) werden onderzocht met microscopie (afkappunt >5 leukocyten per “high power field”) en urinekweek (afkappunt >104 CFU/mL).

 

Yamasaki (2017) deed onderzoek naar de diagnostische waarde van pyurie (afkappunt > 20 leukocyten/µL) op basis van microscopie in vergelijking met urinekweek (afkappunt >104 CFU/mL) bij 438 urinemonsters van 301 kinderen (51% jongens, mediane leeftijd 13 maanden (range 0 tot 21 jaar)) met een mogelijke UWI. Urine werd verzameld met transurethrale katheterisatie.

 

Yusuf (2017) onderzocht de diagnostische waarde van urine analyse met dipstick (Uriflet 9UB) en flowcytometrie (Sysmex UF-500i) in vergelijking met urinekweek (afkappunt >105 CFU/mL). De totale onderzoeksgroep bestond uit 2351 patiënten. Er werden subgroepanalyses gedaan, onder andere voor de groepen van 0 tot 24 maanden (n=361) en 3 tot 17 jaar (n=216).

 

Duong (2016) analyseerde urinemonsters van 1521 kinderen (0 tot 6 jaar) opgenomen op de spoedeisende hulp met een verdenking op UWI. De samples werden getest met flowcytometrie (Sysmex UF-100 op leukocyten, erytrocyten en bacteriën), dipstick analyse (positiviteit voor leukocytenesterase en/of nitriet) en urinekweek (afkappunt >104 CFU/mL).

 

Velasco (2015) onderzocht de diagnostische waarde van dipstick analyse in een prospectieve multicenter studie in 19 ziekenhuizen, bij kinderen jonger dan 90 dagen opgenomen op de (pediatrische) eerste hulp met een verdenking op een UWI. De urine samples van 3401 kinderen werd gebruikt (60% jongen, gemiddelde leeftijd 46,6 dagen; SD 23,6). De waarde van dipstick (Combur-test strips, positiviteit voor leukocytenesterase en/of nitriet) werd vergeleken met urinekweek (afkappunt >50.000 CFU/mL).

 

Kanegaye (2014) analyseerde urinemonsters van 342 kinderen jonger dan 4 jaar (41% jongen, gemiddelde leeftijd 8 maanden; 95% BI 3,6 tot 14,3) opgenomen op de spoedeisende hulp met een verdenking op UWI. De samples werden getest met flowcytometrie (Sysmex UF-1000i op leukocyten en bacteriën), dipstick (leukocytenesterase en/of nitriet) en urinekweek (afkappunt >5.104 CFU/mL). Optimale afkappunten werden bepaald voor leukocyten (≥10-200/ µL) en/of bacteriën (≥50-500/ µL) in urine in het geval van flowcytometrie, en positiviteit voor leukocytenesterase (trace, 1+, 2+) en/of nitriet in het geval van dipstick analyse.

 

Ohja (2014) onderzocht de diagnostische waarde van 110 urinemonsters van kinderen jonger dan 14 jaar met een verdenking op UWI (geslacht niet gerapporteerd). De samples werden getest met dipstick (positiviteit voor leukocytenesterase en/of nitriet) en microscopie (afkappunt 10 leukocyten per high power field)) met urinekweek (afkappunt > 105 CFU/mL) als referentietest.

 

Glissmeyer (2014) vergeleek de diagnostische waarde van dipstick analyse (leukocytenesterase en/of nitriet positief) en microscopie (afkappunt >10 leukocyten per high power field) of een combinatie van die testen met urinekweek (afkappunt >50.000 CFU/mL) bij kinderen tot 90 dagen oud. In totaal werden 6394 urinemonsters geïncludeerd. Er werden ook subgroepanalyses uitgevoerd voor de groepen kinderen van 1 tot 28 dagen (N=1745) en 29 tot 90 dagen oud.

 

Ramlakhan (2011) onderzocht de diagnostische waarde van dipstick analyse (Multistix 10SG) in 321 urinemonsters van kinderen jonger dan 2 jaar met een verdenking op UWI (37% jongen, gemiddelde leeftijd 9,3 maanden; range 2 dagen-24 maanden). Positiviteit voor leukocytenesterase, nitriet, erytrocyten, eiwit of combinaties van deze parameters werden afgezet tegen urinekweek (afkappunt >105 CFU/mL bij clean catch en >104 CFU/mL bij katheter of suprapubische aspiratie).

 

Lunn (2010) analyseerde 280 urinemonsters van 263 kinderen tussen 1 maand en 9 jaar (54% jongen, mediale leeftijd 10 jaar en 2 maanden). De resultaten van dipstick analyse (Multistix 8 SG, positiviteit voor leukocytenesterase en/of nitriet) en flowcytometrie (Sysmex UF-100, combinatie van bacteriën en leukocyten in urine) werden afgezet tegen urinekweek (afkappunt >105 CFU/mL).

 

Coulthard (2010) onderzocht de diagnostische waarde van urineonderzoek met microscopie (bacterieconcentratie, afkappunt ≥10 bacteriën/high power field) en dipstick analyse (Combur 9, positiviteit voor leukocytenesterase en/of nitriet) vergeleken met urinekweek (afkappunt <105 CFU/ml).

 

Resultaten

In tabel 1 is een overzicht te vinden van de nauwkeurigheid van de verschillende teststrategieën. Hieronder worden de resultaten per parameter uitgewerkt.

 

1. Dipstick

1.1 Leukocytenesterase

1.1.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter leukocytenesterase door middel van dipstick analyse als criterium voor de aan- of afwezigheid van een UWI is in 6 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Duong, 2016; Kanegaye, 2014; Ohja, 2014; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015; Yusuf, 2017). De sensitiviteit en specificiteit van leukocytenesterase met behulp van dipstick analyse voor UWI variëren van respectievelijk 73 tot 89% en 55 tot 99%. De positief voorspellende waarde (PPV) en negatief voorspellende waarde (NPV) variëren van respectievelijk 24 tot 92% en van 90 tot 99%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

1.2 Nitriet

1.2.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter nitriet door middel van dipstick analyse als criterium voor de aan- of afwezigheid van UWI is in 6 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Duong, 2016; Kanegaye, 2014; Ohja, 2014; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015; Yusuf, 2017). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI met behulp van de parameter nitriet in dipstick variëren van respectievelijk 33 tot 67% en 81 tot 100%. De PPV en NPV variëren van respectievelijk 45 tot 99% en van 82 tot 97%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

1.3 Leukocytenesterase en Nitriet

1.3.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van positiviteit voor de parameters nitriet én leukocytenesterase met behulp van dipstick analyse als criterium voor de aan- of afwezigheid van UWI is in 4 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Lunn, 2010; Ohja, 2014; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI indien zowel nitriet als leukocytenesterase positief zijn met behulp van dipstick analyse variëren van respectievelijk 35 tot 86% en 83 tot 99%. De PPV en NPV variëren van respectievelijk 51 tot 94% en van 82 tot 99%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

1.4 Leukocytenesterase of Nitriet

1.4.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van positiviteit voor de parameters leukocytenesterase of nitriet met behulp van dipstick analyse als criterium voor de aan- of afwezigheid van UWI is in 6 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Duong, 2016; Glissmeyer, 2014; Kanegaye, 2014; Lunn, 2010; Ramlakhan, 2011; Velasco, 2015). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI indien leukocytenesterase of nitriet positief was met behulp van dipstick analyse variëren van respectievelijk 84 tot 95% en van 50 tot 98%. De PPV en NPV variëren van respectievelijk 20 tot 92% en van 95 tot 100%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaten sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde voor dipstick analyse versus urinekweek is met 2 niveaus verlaagd vanwege imprecisie (brede betrouwbaarheidsintervallen) en inconsistentie (heterogeniteit tussen studies).

 

2. Dipslide

Er zijn geen studies geïncludeerd die de diagnostische waarde van dipslide bij verdenking op een UWI onderzochten.

 

3. Microscopie

3.1 Leukocyten

3.1.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter leukocyten is in 4 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Aaraj, 2017; Glissmeyer, 2014; Ohja, 2014; Yamasaki, 2017). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI met behulp van de parameter leukocyten in microscopie variëren van respectievelijk 66 tot 91% en 56 tot 91%. De PPV en NPV variëren van respectievelijk 41 tot 68% en van 75 tot 99%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

3.2 Bacteriën

3.2.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter bacteriën bepaald met microscopie is in 1 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Coulthard, 2010). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI met behulp van de parameter bacteriën bepaald met microscopie waren in deze studie respectievelijk 100% en 69%. De PPV en NPV waren respectievelijk 41% en 100%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaten sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde voor de parameters leukocyten met behulp van microscopie versus urinekweek is met 2 niveaus verlaagd vanwege imprecisie (brede betrouwbaarheidsintervallen) en inconsistentie (heterogeniteit tussen studies).

 

De bewijskracht voor de uitkomstmaten sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde voor de parameters bacteriën in microscopie versus urinekweek is met 2 niveaus verlaagd vanwege imprecisie (brede betrouwbaarheidsintervallen en het geringe aantal patiënten).

 

4. Geautomatiseerde urinediagnostiek door middel van flowcytometrie

4.1 Bacteriën

4.1.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter bacteriën bepaald met geautomatiseerde urinediagnostiek door middel van flowcytometrie is in 2 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Kanegaye, 2014; Yusuf, 2017). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI met behulp van de parameter bacteriën bepaald met flowcytometrie variëren van respectievelijk 86 tot 95% en 96 tot 100%. De PPV en NPV variëren van respectievelijk 50 tot 87% en 98 tot 100%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

4.2 Leukocyten

4.2.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter leukocyten bepaald met geautomatiseerde urinediagnostiek met behulp van flowcytometrie is in 3 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Duong, 2016; Kanegaye, 2014; Yusuf, 2017). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI met behulp van de parameter leukocyten bepaald met flowcytometrie variëren van respectievelijk 63 tot 100% en 40 tot 98%, afhankelijk van de gekozen afkapgrens (10 tot 200 leukocyten/μl). De PPV en NPV variëren van respectievelijk 27 tot 79% en 95 tot 100%.

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind, kosten en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

4.3 Leukocyten én bacteriën

4.3.1 Diagnostische waarde

De diagnostische waarde van de parameter leukocyten in combinatie met bacteriën bepaald met flowcytometrie is in 2 van de geïncludeerde studies bepaald ten opzichte van de gouden standaard urinekweek (Ikli, 2017; Kanegaye, 2014). De sensitiviteit en specificiteit voor UWI met behulp van de parameters leukocyten en bacteriën bepaald met flowcytometrie waren in de studie van Ikli respectievelijk 100% en 65% bij afkapgrenzen van 10 tot 30 leukocyten/μl en 30 tot 50 bacteriën/μl. De PPV en NPV waren in deze studie respectievelijk 24% en 100%. In de studie van Kanegaye varieerden de sensitiviteit en specificiteit voor UWI tussen respectievelijk 79 tot 100% en 82 tot 99% bij afkapgrenzen van 10 tot 250 leukocyten/μl en 50 tot 500 bacteriën/μl.

 

4.3.2 Kosten

In de studie van Ikli werd de mogelijke kostenbesparing berekend voor het gebruik van flowcytometrie in vergelijking met urinekweek. Daarvoor werden de kosten van elk sample berekend op basis van de prijs van alleen flowcytometrie test (€1,18) in het geval van een negatieve kweek en flowcytometrie test plus kweek (€4) voor een positieve kweek. De kostenbesparing van het achterwege laten van een kweek bij urinemonsters die negatief waren op basis van flowcytometrie, werd berekend. De kostenanalyse liet zien dat het routinematig gebruik van flowcytometrie een kostenbesparing van €4034 kan geven in de groep kinderen van 6 tot 17 jaar (n=2622).

 

Resultaten voor de uitkomstmaten belasting van het kind en praktische haalbaarheid werden niet gerapporteerd.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaten sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde voor flowcytometrie versus urinekweek is met 3 niveaus verlaagd vanwege imprecisie (brede betrouwbaarheidsintervallen en het geringe aantal patiënten) en inconsistentie (heterogeniteit tussen studies).

 

Tabel 1 Diagnostische waarde van teststrategieën voor UWI in geïncludeerde studies

Studie

N

Leeftijd

Cut-off kweek (CFU/ml)

%UWI

Index test

Parameter

Cut-off

NPV

PPV

Sens

Spec

Aaraj, 2017

226

0.5 tot 15 jaar

>104

43,8%

Microscopie

Leukocyten

>5/HPF

75%

68%

69%

75%

Coulthard, 2010

203

0 tot 18 jaar

>105

17,7%

Microscopie

Bacteriën

>5/µL

100%

41%

100%

69%

Duong, 2016

1521

0 tot 16 jaar

>104

16%

Dipstick

LE

Pos

97%

66%

89%

90%

 

 

Nitriet

Pos

93%

99%

67%

100%

 

 

LE of nitriet

Pos

98%

67%

93%

90%

 

Flowcytometrie

Leukocyten

≥35/µL

100%

53%

100%

81%

Glissmeyer, 2014

6394

1 tot 90 dagen

>5.104

12%

Dipstick

LE of Nitriet

Pos

99%

67%

91%

94%

 

Microscopie

Leukocyten

>10/µL

99%

59%

90%

91%

Ikli, 2017

3895

0 tot 17 jaar

>104

10%

Flowcytometrie

Leukocyten of bacteriën

≥30 WBC/µL of ≥50 bact./µL

100%

23,7%

100%

65%

Kanegaye, 2014

342

0 tot 4 jaar

>104

12%

Dipstick

LE

Pos

98%

92%

88%

99%

 

 

 

 

Nitriet

Pos

94%

88%

52%

99%

 

 

 

 

LE of Nitriet

Pos

99%

87%

95%

98%

 

 

 

Flowcytometrie

Leukocyten

≥100/µL

99%

79%

86%

98%

 

 

 

 

 

Bacteriën

≥250/µL

100%

87%

98%

98%

Lunn, 2010

280

0 tot 19 jaar

>105

10,2%

Dipstick

LE of nitriet

Pos

100%

20%

95%

72%

 

LE en Nitriet

Pos

97%

75%

63%

98%

186

 

 

 

Flowcytometrie

Bacteriën of leukocyten

>8040 bact./µl of <40 WBC/µl[1]

97%

75%

63%

98%

Ohja, 2014

110

0 tot 14 jaar

>105

29%

Dipstick

 

 

Microscopie

LE

Nitriet

LE en Nitriet

Leukocyten

Pos

Pos

Pos

≥10/HPF

90%

85%

92%

84%

44%

58%

73%

51%

84%

66%

86%

66%

55%

81%

83%

74%

Ramlahkan, 2011

321

0 tot 3 maanden

>104

24,3%

Dipstick

LE

Pos

94%

42%

87%

61%

 

 

Nitriet

Pos

82%

45%

43%

83%

 

 

LE of nitriet

Pos

95%

37%

91%

50%

 

 

LE en Nitriet

Pos

82%

70%

37%

95%

Velasco, 2015

3401

0 tot 90 dagen

>5.104

19.1%

Dipstick

LE

Pos

96%

72%

82%

92%

 

 

Nitriet

Pos

87%

89%

37%

99%

 

 

LE of nitriet

Pos

96%

71%

84%

92%

 

 

LE en Nitriet

Pos

87%

94%

35%

99%

Yamasaki, 2017

438

0 tot 21 jaar

>103

25.3%

Microscopie

Leukocyten

>20/µL

945%

41%

91%

56%

Yusuf, 2017

361

 

 

 

216

<2 jaar

 

 

 

3 tot 17 jaar

>105

 

 

 

>105

14%[2]

 

 

 

14%

Dipstick

 

Flowcytometrie

 

Dipstick

 

Flowcytometrie

Nitriet

LE

Bacteriën

Leukocyten

Nitriet

LE

Bacteriën

Leukocyten

Pos

≥50/µL

≥770/µl

≥52,5/µl

Pos

50/µL

≥770/µl

≥52,5/µl

92%

96%

98%

95%

97%

99%

100%

99%

76%

31%

72%

31%

50%

24%

50%

27%

33%

73%

86%

64%

40%

86%

95%

89%

99%

79%

96%

64%

100%

90%

100%

80%

AUC, Area under the curve; CFU, kolonie vormende eenheden; WBC, witte bloedcellen, LE, leukocytenesterase; sens; sensitiviteit; spec, specificiteit; NPV: negatief voorspellende waarde, PPV: positief voorspellende waarde, Pos: positief, UWI: urineweginfectie


[1] En bacteriën aanwezig met een gemiddelde grootte > 18 μm.

[2] Percentage positieve urinekweek alleen berekend in de totale groep patiënten (0-99 jaar, n=2351)

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvragen:

 

1. Wat is de waarde van dipstick versus urinekweek voor het diagnosticeren van een UWI bij kinderen?

P: kinderen met een verdenking op een UWI;

I: dipstick (nitriet, leukocytenesterase, eiwit, glucose, bloed);

C: urinekweek;

O: betrouwbaarheid diagnose (diagnostische parameters: sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde), belasting kind, kosten en praktische haalbaarheid.

 

2. Wat is de waarde van dipslide versus urinekweek voor het diagnosticeren van een UWI bij kinderen?

P: kinderen met een verdenking op een UWI;

I: dipslide;

C: urinekweek;

O: betrouwbaarheid diagnose (diagnostische parameters: sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde), belasting kind, kosten en praktische haalbaarheid.

 

3. Wat is de waarde van microscopie versus urinekweek voor het diagnosticeren van een UWI bij kinderen?

P: kinderen met een verdenking op een UWI;

I: microscopie (leukocyten/ witte bloedcellen/ pyurie, bacteriën);

C: urinekweek;

O: betrouwbaarheid diagnose (diagnostische parameters: sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde), belasting kind, kosten en praktische haalbaarheid.

 

4. Wat is de waarde van geautomatiseerde urinediagnostiek versus urinekweek voor het diagnosticeren van een UWI bij kinderen?

P: kinderen met een verdenking op een UWI;

I: geautomatiseerde urinediagnostiek, bijvoorbeeld met behulp van flowcytometrie;

C: urinekweek;

O: betrouwbaarheid diagnose (diagnostische parameters: sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde, negatief voorspellende waarde), belasting kind, kosten en praktische haalbaarheid.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte een zo hoog mogelijke sensitiviteit/ negatief voorspellende waarde voor de sneldiagnostiek van UWI bij kinderen cruciale uitkomstmaten voor de besluitvorming; en een zo hoog mogelijke specificiteit/ positief voorspellende waarde bij hoge sensitiviteit voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.

 

De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 26 juni 2018 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews (SRs), randomized controlled trials (RCT’s), observationele vergelijkende studies en cohortstudies die rapporteerden over diagnostische waarde van dipstick, dipslide, microscopie of geautomatiseerde urinediagnostiek vergeleken met urinekweek voor de diagnostiek van UWI bij kinderen met een verdenking op een UWI, gepubliceerd vanaf 2010. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 404 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: SRs, RCT’s, observationele vergelijkende studies die ten minste één van de volgende uitkomstmaten rapporteerden: de sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde (PPV), negatief voorspellende waarde (NPV), belasting kind, kosten en praktische haalbaarheid. Wanneer deze studies niet beschikbaar waren werden ook niet-vergelijkende studies geïncludeerd.

 

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 59 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 47 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), en 12 studies definitief geselecteerd.

 

In totaal zijn 12 onderzoeken opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk of bias tabellen.

  1. Aaraj, S., Farooqui, F., Halim, A., & Siddique, S. (2017). Validity of Pyuria in diagnosis of UTI in febrile pediatric patients keeping urine culture as gold standard. Rawal Medical Journal, 42(4), 550-553.
  2. Coulthard, M. G., Nelson, A., Smith, T., & Perry, J. D. (2010). Point-of-care diagnostic tests for childhood urinary-tract infection: phase-contrast microscopy for bacteria, stick testing, and counting white blood cells. Journal of clinical pathology, 63(9), 823-829.
  3. Duong, H. P., Wissing, K. M., Tram, N., Mascart, G., Lepage, P., & Ismaili, K. (2016). Accuracy of automated flow cytometry-based leukocyte counts to rule out urinary tract infection in febrile children: a prospective cross-sectional study. Journal of clinical microbiology, 54(12), 2975-2981.
  4. Ilki, A., Ayas, R., Ozsoy, S., & Soyletir, G. (2017). Cost-effectiveness of a new system in ruling out negative urine cultures on the day of administration. European Journal of Clinical Microbiology & Infectious Diseases, 36(7), 1119-1123.
  5. Kanegaye, J. T., Jacob, J. M., & Malicki, D. (2014). Automated urinalysis and urine dipstick in the emergency evaluation of young febrile children. Pediatrics, 134(3), 523-529.
  6. Lunn, A., Holden, S., Boswell, T., & Watson, A. R. (2010). Automated microscopy, dipsticks and the diagnosis of urinary tract infection. Archives of disease in childhood, 95(3), 193-197.
  7. Ojha, A. R., & Aryal, U. R. (2015). Profile of children with urinary tract infection and the utility of urine dipstick as a diagnostic tool. Journal of Nepal Health Research Council.
  8. Ramlakhan, S. L., Burke, D. P., & Goldman, R. S. (2011). Dipstick urinalysis for the emergency department evaluation of urinary tract infections in infants aged less than 2 years. European journal of emergency medicine, 18(4), 221-224.
  9. Velasco, R., Benito, H., Mozun, R., Trujillo, J. E., Merino, P. A., de la Torre, M., ... & Group for the Study of Febrile Infant of the RiSEUP‐SPERG Network. (2015). Using a urine dipstick to identify a positive urine culture in young febrile infants is as effective as in older patients. Acta Paediatrica, 104(1), e39-e44.
  10. Yamasaki, Y., Uemura, O., Nagai, T., Yamakawa, S., Hibi, Y., Yamamoto, M., ... & Bo, Z. (2017). Pitfalls of diagnosing urinary tract infection in infants and young children. Pediatrics International, 59(7), 786-792.
  11. Yusuf, E., Van Herendael, B., & van Schaeren, J. (2017). Performance of urinalysis tests and their ability in predicting results of urine cultures: a comparison between automated test strip analyser and flow cytometry in various subpopulations and types of samples. Journal of clinical pathology, 70(7), 631-636.

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Uwaezuoke 2017

narrative review naar biomarkers

Stein 2015

EU guideline beschrijving

Larocco 2015

koelen, boorzuur valt m.i. onder vraag 2.6 hoe moet urinemonster bewaard en getransporteerd

Williams 2010

Resultaten en kwaliteitsbeoordeling individuele studies niet te herleiden.

Mori 2010

alle studies reeds in SR Williams 2010

Herráez 2018

andere populatie: volwassenen

Malia 2017

retrospective chart review, enkel meenemen indien niet genoeg prospectief

Hollingworth 2017

overlap Hay2016, test strategieen kosten vergelijking

Birnie 2017

overlap Hay2016, vergelijking labs

Velasco 2016

vergelijking threshold kweek in combinatie met dipstick, weinig toevoeging williams wellicht?

Milcent 2016

test niet specifiek voor UWI

Middelkoop 2016

Sysmex UF-1000i, echter volwassenen

Hay 2016

Development of score instrument with characteristics

Hay 2016

overlap Hay 2016

Hanna 2016

geen trial/review

Velasco 2015

risico UWI inschattingsmodel na positieve dipstick

Shadgan 2015

kleine sample size voor alternatieve methode optical diagnosis, enkel n34

Sterry-Blunt 2015

andere populatie: volwassenen

Shah 2014

manuele vs geautomatiseerde microscopie

Lam 2014

andere populatie: volwassenen

Ho 2014

andere outcome

Dilek 2014

Microscopie: bloed parameters

Perkins 2012

overlap SR williams zonder analyses

Kjölvmark 2012

kleine sample size voor alternatieve methode: heparin binding protein, studie n78 met 15 UWI

Downing 2012

beschrijving DUTY study

Rahman 2011

No diagnostic accuracy data. Only 35 patients.

Shaikh 2018

ontwikkeling calculator voor inschatten UWI

Panghal 2018

Commentary

Herreros 2018

diagnostische waarde dipstick <90 dagen oud

Velasco 2017

Externe validatie predictiemodel

Chaudhari 2017

Prevalentie studie, geen diagnostische waarde

Chaudhari 2016

Retrospective automated microscopic urinalysis. Optimal urine white blood cell threshold for UTI

Kocer 2015

Onbekende leverancier van geautomatiseerde urine analyzer, enige bekende publicatie met dit apparaat.

Utsch 2014

narrative review

Clyne 2014

reactie op Glissmeyer

Laosu-Angkoon 2013

andere populatie, volwassenen

Knottnerus 2013

andere populatie

Kazi 2013

retrospective point of care urinalysis vs lab urinalysis (dipstick)

Huysal 2013

andere populatie: volwassenen

Williams 2012

narrative review

Luciano 2012

Development of combined score based on urinanalysis

Rodriguez 2011

retrospectief dipstick vs sediment

Mintegi 2011

andere populatie: koorts eci

Hay 2011

narrative review

Lunn 2010

Hetzelfde artikel als 266

Concar 2018

Afwijkende cut-off voor positiviteit van urinekweek (103 KVE/ml)

Brilha, 2010

Flowcytometrie. Kinderen en volwassenen: geen separate analyse uitgevoerd voor kinderen

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-12-2019

Laatst geautoriseerd  : 11-12-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2025

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Stichting Kind en Ziekenhuis

Algemene gegevens

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze evidence-based richtlijn geeft richting aan risico’s op UWIs bij kinderen en eventuele late gevolgen, diagnostiek, methodes voor het afnemen van een kweek bij UWI en de behandeling ervan specifiek bij kinderen.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met UWIs, zoals.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met UWIs te maken hebben.

 

  • Dr. D. (Dasja) Pajkrt, kinderarts-infectioloog/immunoloog, werkzaam in het AMC te Amsterdam, NVK (voorzitter)
  • Dr. Med. F.G. (Fabienne) Ropers, kinderarts, werkzaam in het LUMC te Leiden, NVK
  • Dr. A.T. (Sandra) Bernards, arts-microbioloog, werkzaam in het LUMC te Leiden, NVMM
  • Dr. A (Anne) Brandts, kinderradiologie fellow, werkzaam in het in het Erasmus MC te Rotterdam, NVvR
  • Drs. H.J.R. (Eric) van der Horst, kinderuroloog, werkzaam in het VUmc te Amsterdam, NVU
  • Drs. J. (Joop) van den Hoek, kinderuroloog, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NVU
  • Dr. Ir. M.A.C. (Maarten) Broeren, laboratoriumspecialist klinische chemie, werkzaam in het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven, NVKC
  • Drs. S. (Sanne) Klinkhamer, huisarts, NHG
  • Dr. V. (Vivian) Bongers, nucleair geneeskundige, werkzaam in het Diakonessenhuis te Utrecht, NVNG

 

Meelezer

  • E. (Eva) Schmidt-Cnossen MSc, projectmanager & Relatiemanager Smiley, Stichting Kind en Ziekenhuis

 

Met ondersteuning van

  • Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M.W. (Maya) Keuning, arts-onderzoeker, werkzaam in het AMC te Amsterdam

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bernards

Arts-microbioloog bij het Leids Universitair Medisch Centrum

Geen

Geen

Geen actie

Bongers

Nucleair geneeskundig Diakonessenhuis Utrecht

Geen

Geen

Geen actie

Brandts

Fellow Kinderradiologie, Erasmus Medisch Centrum,
Prof. Krestin, afdelingshoofd Radiologie

Geen

Geen

Geen actie

Broeren

Laboratoriumspecialist klinische chemie (klinisch chemicus)
- Maxima Medisch Centrum Veldhoven/Eindhoven

Geen

Geen

Geen actie

Hoek

Uroloog Erasmus MS - Sophia Rotterdam

Geen

Geen

Geen actie

Keuning

Projectondersteuning revisie Richtlijn Urineweginfecties bij kinderen - selectie en analyse
van evidence, schrijven van aanbevelingen.

Arts-onderzoeker Pediatrische infectieziekten AMC - dataverzameling en schrijven
wetenschappelijk artikel - onbetaald.

Deelname ter ontwikkeling eigen competenties en netwerk in het kader van medische
loopbaan.

Geen actie

Klinkhamer

Deelnemend huisarts (juliusgezondheidscentrum Vleuterweide Utrecht)

Geen

Geen

Geen actie

Pajkrt

Kinderarts-infectioloog-immunoloog Emma Kinderziekenhuis AMC

Geen

Geen

Geen actie.

Ropers

Algemeen kinderarts Leids universitair medisch centrum

Geen

Geen

Geen actie

Van der Horst

Kinderuroloog Vu medisch centrum Amsterdam

Lid cie. ontwikkeling skillslab Vumc (onbetaald, tot dec 2018)
Docent geneeskundeopleiding bachelor en masterfase Vumc (onbetaald)
Lid deelexamencie. geneeskunde Vumc (onbetaald)
Docent opleiding Ok assistent, anesthesie assistent Amstel academie (betaald)
Docent bijscholing urologieverpleegkundigen Amstel Academie (betaald)
Docent Coloplast academie Amersfoort (betaald)
* opbrengsten uit betaalde functies worden gestort in een stichting ten behoeve van ontwikkeling en onderzoek van de afdeling urologie van het Vumc

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door Stichting Kind en Ziekenhuis af te vaardigen in de klankbordgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. In het licht van de bevindingen van de Kwaliteits & Doelmatigheidsagenda over aantallen beschikbare indicatoren en de moeilijkheid van het ontwikkelen van toepasselijke indicatoren, is er besloten (vooralsnog) geen indicatoren te ontwikkelen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVK, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVK, NVNG, NVU, V&VN, NHG, en Stichting Kind en Ziekenhuis via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten. Gedurende het ontwikkeltraject is afstemming met de NHG gezocht, omdat de herziening van de NHG standaard nagenoeg gelijk liep met deze richtlijn. Van belang was dat er geen discrepanties waren tussen de richtlijnen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

Vanwege een beperkt aantal searches dat kon worden ingezet, is voor een aantal uitgangsvragen besloten geen (nieuwe) search uit te voeren, maar de tekst van de oude richtlijn te behouden. Bij deze uitgangsvragen werd geen nieuwe literatuur verwacht. Er kon voor deze uitgangsvragen geen GRADE beoordeling plaatsvinden, omdat de literatuur niet (her)beoordeeld is.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
VUR/structurele afwijkingen: diagnostiek en behandeling