UWI bij kinderen

Initiatief: NVK Aantal modules: 21

Symptomen en signalen voor vermoeden UWI

Uitgangsvraag

Welke symptomen en signalen zijn aanleiding voor het vermoeden van een UWI?

Aanbeveling

Voer urineonderzoek uit bij de volgende symptomen en signalen die de aanwezigheid van een UWI suggereren:

Leeftijd

 

Symptomen en signalen

 

 

Vaak voorkomende

Soms voorkomende

Weinig voorkomende

< 3 maanden

 

 

koorts, braken, lethargie, prikkelbaarheid

Verminderde voedingsinname, groeistoornis

buikpijn, geelzucht, hematurie, stinkende urine

≥ 3 maanden

Preverbale fase1

koorts

buikpijn, braken, verminderde voedingsinname, flankpijn

lethargie, prikkelbaarheid, hematurie, stinkende urine, groeistoornis

 

Verbale fase1

 

frequent plassen, pijnlijke mictie

buikpijn, flankpijn, dysfunctioneel ledigen van de blaas, ophoudgedrag

koorts, malaise, braken, hematurie, stinkende urine, troebele urine

1 Preverbale fase: tot de leeftijd dat een kind de klachten niet goed mondeling kan weergeven. Verbale fase: vanaf de leeftijd dat een kind de klachten goed mondeling kan weergeven.\

 

Neem bij kinderen die zich presenteren met onverklaarde koorts (temperatuur ≥ 38 °C) binnen 24 uur een urinemonster af voor diagnostiek.

 

Overweeg urineonderzoek(en) bij kinderen met een vermoedelijk andere focus voor de koorts indien hun ziektebeloop niet past bij de eerder gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose.

Overwegingen

De meeste studies hebben betrekking op kinderen behandeld in de tweede lijn en zijn niet representatief voor de meeste kinderen die zich met een UWI in de eerstelijnszorg presenteren.

 

Een UWI is aannemelijker als er geen duidelijke alternatieve infectiebron is en een alternatieve diagnose ontbreekt.

Onderbouwing

Bij kinderen met koorts is het van groot belang om de focus snel te kunnen duiden. Zeker in de preverbale fase biedt de anamnese weinig aanknopingspunten. Het benoemen van de meest voorkomende klachten en symptomen bij een UWI zal leiden tot een gerichtere en snelle diagnostiek en snelle adequate behandeling.

-

GRADE

Beperkt bewijs laat zien dat de meest gebruikelijke symptomen van een UWI bij kinderen, die in de eerste lijn (huisarts) worden gediagnosticeerd, bestaan uit frequent plassen en pijnlijke mictie.

 

Bij kinderen die in de tweede lijn (ziekenhuis) terechtkomen zijn de meest gebruikelijke symptomen en signalen: koorts, prikkelbaarheid, malaise en gastro-intestinale symptomen. Minder gebruikelijke symptomen en signalen zijn: pijnlijke mictie, frequent plassen, buikpijn, groeistoornis, stinkende urine en hematurie, in bed plassen, problemen met plassen.

 

Bronnen: (Shaikh, 2007; Brooks, 1977; Burbige, 1984; Craig, 1998; Dickinson, 1979; Ginsburg, 1982; Hallett, 1976; Honkinen, 2000; Messi, 1988; Nayir, 2001; Smellie, 1985; Smellie, 1981)

 

-

GRADE

Oudere kinderen met een symptomatische UWI presenteren zich minder vaak met koorts.

 

Bronnen: (Winberg, 1974)

 

-

GRADE

Een UWI komt vaker voor bij kinderen met “koorts zonder focus” dan bij degenen bij wie er een duidelijke focus is.

 

Bronnen: (Hoberman, 1993)

Beschrijving studies

In onderstaande tekst wordt de wetenschappelijke literatuur kort besproken. Er werden 13 studies, waarvan 12 patiëntenseries en 1 RCT, gevonden waarin over symptomen en signalen die op een UWI kunnen wijzen, werd gerapporteerd. Tien studies betreffen de tweede lijn, drie studies de eerste lijn.

 

Resultaten

De in 11 studies gevonden symptomen en signalen zijn in tabel 1 samengevat. De overige twee studies worden in het navolgende kort toegelicht.

 

Tabel 1 Samenvatting van studies over symptomen en signalen die kunnen wijzen op een UWI bij kinderen

Studie

Craig (1998)

Ginsburg

(1982)

Burbige

(1984)

Messi

(1988)

Smellie

(1985)

Honkinen (2000)

Nayir

(2001)

Smellie

(1981)

Dickinson

(1979)

Hallett (1976)

Brooks

(1977)

Leeftijd

< 5 jaar

5 dgn-8 mnd

2 wkn-14 jaar

< 14 jaar

2 wkn-12 jaar

1 wk-9,5 jaar

3 mnd-10 jaar

≤ 12 jaar

≤ 15 jaar

2 tot 12 jaar

< 15 jaar

N

305

100

83

223

120

134

88

744

14

491

38

Setting

 

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Ziekenhuis

Huisarts

Huisarts

Huisarts

Land

Australië

USA

USA

Italië

 

UK

Finland

Turkije

UK

UK

UK

UK

Symptomen (%)

Koorts

60

63

48

65

77

92

72

42

-

26

21

Prikkelbaarheid

52

55

-

-

-

60

-

-

-

-

-

Braken

42

36

-

-

-

16

222

-

-

-

-

Anorexia

49

-

-

-

-

-

Zie braken

-

-

-

-

Diarree

21

31

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Enuresis

-

-

8

-

-

-

7

383

14

45

24

Pijnlijke mictie

15

-

-

414

-

1

344

-

43

82

71

Frequent urineren

10

-

-

Zie pijnlijke mictie

 

-

-

Zie pijnlijke mictie

 

-

Zie pijnlijke mictie

Zie pijnlijke mictie

-

Buikpijn

13

-

-

-

465

7

18

31

21

35

32

Stinkende urine

13

-

-

-

-

-

2

-

-

-

18

Hematurie

7

-

7

10,8

-

-

-

-

7

20

3

Groeistoornis

-

-

-

6,3

-

-

-

-

7

-

-

Malaise

44

-

-

-

-

26

-

-

-

-

-

Onvoldoende lediging

-

38

-

-

-

20

-

-

-

-

-

Obstipatie

-

-

-

-

21

-

-

-

-

-

-

1 alleen jongens; 2 gerapporteerd met diarree; 3 bij kinderen van 5 jaar of ouder (n=355); 4 gerapporteerd met frequent urineren; 5 gerapporteerd met flankpijn

 

In een Zweedse patiëntenserie (Winberg, 1974) bleek het aantal kinderen dat zich met koorts presenteerde voor een symptomatische UWI in een kinder- of vrouwenkliniek af te nemen met de leeftijd; zie tabel 2.

 

Tabel 2 Koorts bij symptomatische UWI

Leeftijd

Kinderen die zich met koorts presenteren

<12 maanden

179/186 (96%)

1 tot <3 jaar

70/96 (73%)

3 tot <10 jaar

120/200 (60%)

10 tot < 16 jaar

19/41 (46%)

 

In een Amerikaans dwarsdoorsnedeonderzoek (Hoberman, 1993) kwam bij 5,3% van de kinderen met koorts (leeftijd jonger dan 1 jaar) die zich presenteerden bij een Spoedeisende Hulp van een kinderziekenhuis een UWI voor. Een UWI werd vaker gezien bij kinderen met “koorts zonder focus” dan bij kinderen met een vermoedelijke bron van de koorts (34/454 (7,5%) versus 15/429 (3,5%); p=0,02). Zelfs bij een vermoedelijke bron kan er sprake zijn van een UWI.

 

Uit een meta-analyse van 12 studies (N=8837) kwam naar voren dat individuele symptomen en signalen op zichzelf onvoldoende accuraat zijn om met zekerheid UWI vast te stellen. De aanwezigheid van koorts (>40°C), historie van eerdere UWIs, buikpijn, dysuria, incontinentie, suprapubische gevoeligheid en onbesneden zijn, deden het risico op UWI toenemen met een factor 2 tot 6 (Shaikh, 2007).

 

Bewijskracht van de literatuur

Voor deze uitgangsvraag is de bewijskracht niet opnieuw beoordeeld en worden de conclusies van de oude richtlijn aangehouden.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er geen systematische literatuuranalyse verricht, maar wordt gebruik gemaakt van het verzamelde bewijs uit de oude richtlijn (2010).

  1. Brooks, D., & Houston, I. B. (1977). Symptomatic urinary infection in childhood: presentation during a four-year study in general practice and significance and outcome at seven years. JR Coll Gen Pract, 27(184), 678-683.
  2. Burbige, K. A., Retik, A. B., Colodny, A. H., Bauer, S. B., & Lebowitz, R. (1984). Urinary tract infection in boys. The Journal of urology, 132(3), 541-542.
  3. Craig, J. C., Irwig, L. M., Knight, J. F., Sureshkumar, P., & Roy, L. P. (1998). Symptomatic urinary tract infection in preschool Australian children. Journal of paediatrics and child health, 34(2), 154-159.
  4. Dickinson, J. A. (1979). Incidence and outcome of symptomatic urinary tract infection in children. Br Med J, 1(6174), 1330-1332.
  5. Ginsburg, C. M., & McCracken, G. H. (1982). Urinary tract infections in young infants. Pediatrics, 69(4), 409-412.
  6. Hallett, R. J., Pead, L., & Maskell, R. (1976). Urinary infection in boys: a three-year prospective study. The Lancet, 308(7995), 1107-1110.
  7. Hoberman, A., Chao, H. P., Keller, D. M., Hickey, R., Davis, H. W., & Ellis, D. (1993). Prevalence of urinary tract infection in febrile infants. The Journal of pediatrics, 123(1), 17-23.
  8. Honkinen, O., Jahnukainen, T., Mertsola, J., Eskola, J., & Ruuskanen, O. (2000). Bacteremic urinary tract infection in children. The Pediatric infectious disease journal, 19(7), 630-634.
  9. Messi, G., Peratoner, L., Paduano, L., & Marchi, A. G. (1989). Epidemiology of urinary tract infections and vesico-ureteral reflux in children. Helvetica paediatrica acta, 43(5-6), 389-396.
  10. Nayir, A. (2001). Circumcision for the prevention of significant bacteriuria in boys. Pediatric Nephrology, 16(12), 1129-1134.
  11. Shaikh, N., Morone, N. E., Lopez, J., Chianese, J., Sangvai, S., D’Amico, F., ... & Wald, E. R. (2007). Does this child have a urinary tract infection?. JAmA, 298(24), 2895-2904.
  12. Smellie, J. M., Normand, I. C. S., & Katz, G. (1981). Children with urinary infection: a comparison of those with and those without vesicoureteric reflux. Kidney international, 20(6), 717-722.
  13. Smellie, J. M., Ransley, P. G., Normand, I. C., Prescod, N., & Edwards, D. (1985). Development of new renal scars: a collaborative study. Br Med J (Clin Res Ed), 290(6486), 1957-1960.
  14. Winberg, J., Andersen, H. J., Bergström, T., Jacobsson, B., Larson, H., & Lincoln, K. (1974). Epidemiology of symptomatic urinary tract infection in childhood. Acta Paediatrica, 63, 1-20. 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-12-2019

Laatst geautoriseerd  : 11-12-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2025

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Stichting Kind en Ziekenhuis

Algemene gegevens

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze evidence-based richtlijn geeft richting aan risico’s op UWIs bij kinderen en eventuele late gevolgen, diagnostiek, methodes voor het afnemen van een kweek bij UWI en de behandeling ervan specifiek bij kinderen.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met UWIs, zoals.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met UWIs te maken hebben.

 

  • Dr. D. (Dasja) Pajkrt, kinderarts-infectioloog/immunoloog, werkzaam in het AMC te Amsterdam, NVK (voorzitter)
  • Dr. Med. F.G. (Fabienne) Ropers, kinderarts, werkzaam in het LUMC te Leiden, NVK
  • Dr. A.T. (Sandra) Bernards, arts-microbioloog, werkzaam in het LUMC te Leiden, NVMM
  • Dr. A (Anne) Brandts, kinderradiologie fellow, werkzaam in het in het Erasmus MC te Rotterdam, NVvR
  • Drs. H.J.R. (Eric) van der Horst, kinderuroloog, werkzaam in het VUmc te Amsterdam, NVU
  • Drs. J. (Joop) van den Hoek, kinderuroloog, werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam, NVU
  • Dr. Ir. M.A.C. (Maarten) Broeren, laboratoriumspecialist klinische chemie, werkzaam in het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven, NVKC
  • Drs. S. (Sanne) Klinkhamer, huisarts, NHG
  • Dr. V. (Vivian) Bongers, nucleair geneeskundige, werkzaam in het Diakonessenhuis te Utrecht, NVNG

 

Meelezer

  • E. (Eva) Schmidt-Cnossen MSc, projectmanager & Relatiemanager Smiley, Stichting Kind en Ziekenhuis

 

Met ondersteuning van

  • Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M.W. (Maya) Keuning, arts-onderzoeker, werkzaam in het AMC te Amsterdam

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bernards

Arts-microbioloog bij het Leids Universitair Medisch Centrum

Geen

Geen

Geen actie

Bongers

Nucleair geneeskundig Diakonessenhuis Utrecht

Geen

Geen

Geen actie

Brandts

Fellow Kinderradiologie, Erasmus Medisch Centrum,
Prof. Krestin, afdelingshoofd Radiologie

Geen

Geen

Geen actie

Broeren

Laboratoriumspecialist klinische chemie (klinisch chemicus)
- Maxima Medisch Centrum Veldhoven/Eindhoven

Geen

Geen

Geen actie

Hoek

Uroloog Erasmus MS - Sophia Rotterdam

Geen

Geen

Geen actie

Keuning

Projectondersteuning revisie Richtlijn Urineweginfecties bij kinderen - selectie en analyse
van evidence, schrijven van aanbevelingen.

Arts-onderzoeker Pediatrische infectieziekten AMC - dataverzameling en schrijven
wetenschappelijk artikel - onbetaald.

Deelname ter ontwikkeling eigen competenties en netwerk in het kader van medische
loopbaan.

Geen actie

Klinkhamer

Deelnemend huisarts (juliusgezondheidscentrum Vleuterweide Utrecht)

Geen

Geen

Geen actie

Pajkrt

Kinderarts-infectioloog-immunoloog Emma Kinderziekenhuis AMC

Geen

Geen

Geen actie.

Ropers

Algemeen kinderarts Leids universitair medisch centrum

Geen

Geen

Geen actie

Van der Horst

Kinderuroloog Vu medisch centrum Amsterdam

Lid cie. ontwikkeling skillslab Vumc (onbetaald, tot dec 2018)
Docent geneeskundeopleiding bachelor en masterfase Vumc (onbetaald)
Lid deelexamencie. geneeskunde Vumc (onbetaald)
Docent opleiding Ok assistent, anesthesie assistent Amstel academie (betaald)
Docent bijscholing urologieverpleegkundigen Amstel Academie (betaald)
Docent Coloplast academie Amersfoort (betaald)
* opbrengsten uit betaalde functies worden gestort in een stichting ten behoeve van ontwikkeling en onderzoek van de afdeling urologie van het Vumc

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door Stichting Kind en Ziekenhuis af te vaardigen in de klankbordgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. In het licht van de bevindingen van de Kwaliteits & Doelmatigheidsagenda over aantallen beschikbare indicatoren en de moeilijkheid van het ontwikkelen van toepasselijke indicatoren, is er besloten (vooralsnog) geen indicatoren te ontwikkelen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVK, 2010) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVK, NVNG, NVU, V&VN, NHG, en Stichting Kind en Ziekenhuis via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten. Gedurende het ontwikkeltraject is afstemming met de NHG gezocht, omdat de herziening van de NHG standaard nagenoeg gelijk liep met deze richtlijn. Van belang was dat er geen discrepanties waren tussen de richtlijnen.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

Vanwege een beperkt aantal searches dat kon worden ingezet, is voor een aantal uitgangsvragen besloten geen (nieuwe) search uit te voeren, maar de tekst van de oude richtlijn te behouden. Bij deze uitgangsvragen werd geen nieuwe literatuur verwacht. Er kon voor deze uitgangsvragen geen GRADE beoordeling plaatsvinden, omdat de literatuur niet (her)beoordeeld is.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.

Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.

Volgende:
VUR/structurele afwijkingen: diagnostiek en behandeling