Urine-incontinentie (UI) 2e- en 3e-lijnszorg

Initiatief: NVU Aantal modules: 73

Behandeling van refractaire aandrangincontinentie met botox of neuromodulatie

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van behandeling met intravesicale botulinetoxine injecties ten opzichte van neuromodulatie bij volwassenen met een refractaire overactieve blaas (OAB)?

Aanbeveling

Bespreek samen met de patiënt de voor- en nadelen van botox en neuromodulatie.

 

Pas 12 wekelijkse behandelingen met PTNS toe bij patiënten die weinig tot geen bijwerkingen prefereren ten koste van meer contactmomenten met zorgverleners.

 

Pas intravesicale BoNT-A injecties toe bij patiënten met een voorkeur voor poliklinische behandeling ten opzichte van een behandeling onder algehele anesthesie (SNM)

 

Pas SNM toe bij patiënten die de voorkeur hebben voor een langdurig effect.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Het doel van deze uitgangsvraag was om te achterhalen wat de waarde van intravesicale botulinetoxine injecties bij patiënten met een refractair overactieve blaas is, in vergelijking verschillende vormen van neuromodulatie. Er is één trial beschreven in twee papers (Amundsen, 2016; Amundsen, 2018), waarin 200IE intravesicale onabotulinumtoxine A (BoNT-A) vergeleken werd met sacrale neuromodulatie (SNM). Er zijn geen studies gevonden met 100IE BoNT-A in vergelijking met SNM. De 100IE dosering is meer gebruikelijk dan de 200IE dosering voor patiënten met refractaire OAB. Daarnaast is er één RCT gevonden waarin 100IE intravesicale BoNT-A injecties vergeleken werden met 12 wekelijkse behandelingen percutaneous tibial nerve stimulation (PTNS) (Sherif, 2017). Voor transcutane elektrische neurostimulatie (TENS) werden geen gerandomiseerde gecontroleerde studies gevonden. Voor BoNT-B werden tevens geen gerandomiseerde gecontroleerde studie gevonden. Naast methodologische beperkingen waren de studiepopulaties relatief klein. Bewijskracht voor de kritieke uitkomstmaten (verbeteren/verhelpen overactieve blaas-symptomen) was laag tot zeer laag. Dit betekent dat andere studies kunnen leiden tot nieuwe inzichten. Er kunnen op basis van de literatuur alleen geen sterke aanbevelingen geformuleerd worden over de waarde van intravesicale botulinetoxine injecties vergeleken met neuromodulatie voor patiënten met refractair overactieve blaas.

 

Het voordeel van Intravesicale BoNT-A injecties is dat deze poliklinisch gegeven kunnen worden in tegenstelling tot SNM. De injecties worden meestal goed verdragen. Nadelen zijn een verhoogde kans op urineweginfecties, een verhoogde kans op urineretentie en de noodzaak van herhaling van de behandeling. Voordeel van SNM ten opzichte van BoNT-A injecties is dat het effect langer aanhoudt. Door de recente beschikbaarheid van een oplaadbare batterij (levensduur van >15 jaar) en niet-oplaadbare batterijen met een langere levensduur (>10 jaar), is de kans op een heroperatie voor een batterijwissel kleiner. Nadelen van SNM zijn een kans op pijnklachten en technische defecten aan de lead of de batterij. Daarnaast is een nadeel van SNM dat twee operaties nodig zijn om de behandeling uit te voeren.

 

Subgroep kwetsbare ouderen

Op basis van de geïncludeerde studies is het niet mogelijk om een uitspraak te doen welke behandeling het meest geschikt is voor kwetsbare ouderen met OAB/urge-incontinentie. Als leidraad kan gelden dat therapiekeuze gebaseerd moet zijn op tolerantie van bijwerkingen, tolerantie van de complexiteit van een behandeling (inclusief algehele narcose in het geval van lead-plaatsing bij SNM), en kosteneffectiviteit van een behandeling bij kwetsbare ouderen met een beperkte levensverwachting.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

De voor- en nadelen van alle behandelingen moeten besproken worden en worden afgestemd op de voorkeuren en waarden van de patiënt. Hiervoor kunnen de principes van het ‘shared decision making proce’ worden gebruikt zoals beschreven in de EAU richtlijn Female LUTS (EAU Guidelines, 2023; paragraaf 4.2.4.3.1.1). De voorkeur van een patiënt wordt bepaald door de bereidheid tot invasieve therapie en acceptatie van mogelijke bijwerkingen. Daarnaast speelt de duurzaamheid van de behandeling een rol, zoals hoe lang de therapie effectief is. In het geval van PTNS zal de bereidheid om telkens naar een behandelaar toe te gaan doorslaggevend zijn. Een groot voordeel aan PTNS is dat de bijwerkingen nihil zijn.

Vanuit patiëntenorganisaties en o.a. brancheorganisaties uit de medisch-specialistische zorg is een campagne gestart voor ‘samen beslissen’ (ZonMw, 2021). ‘Samen beslissen’ is het proces waarbij zorgverlener en patiënt samen een beslissing nemen over een behandeling of bepaalde zorg. Hierbij bespreken zij risico’s, voor- en nadelen van verschillende behandelopties en persoonlijke waarden en voorkeuren van de patiënt met elkaar. Het doel is dat samen beslissen bijvoorbeeld leidt tot meer tevredenheid over de genomen beslissing, meer therapietrouw en minder overbehandeling. Of het doel van ‘samen beslissen’ bereikt zal worden zal moeten blijken uit wetenschappelijke studies die dit evalueren. Een hulpmiddel bij het ‘samen beslissen’ is de keuzehulp voor de overactieve blaas, waarbij intravesicale BoNT-A injecties worden vergeleken met SNM (zie Keuzehulp overactieve blaas). 

Over het algemeen geldt dat minder invasieve behandelingen worden aangeboden voor meer invasieve behandelingen. Deze ‘stepped care’ benadering komt overeen met de adviezen uit de richtlijn ‘Non-neurogenic Female LUTS’ van de European Association of Urology (EAU, 2023).

 

Kosten (middelenbeslag)

De kosten van de verschillende behandelingen worden bepaald door nationale vergoedingssystemen voor zorg. Omdat in elk land de vergoedingssystemen anders zijn, zijn internationale studies hiernaar niet goed te vertalen naar de Nederlandse situatie. De kosten van behandeling met intravesicale BoNT-A injecties worden bepaald door de methode van toediening: lokale anesthesie op de polikliniek of onder spinale of algehele anesthesie op de operatiekamer. Een andere kostendrijver is de herhaalfactor bij intravesicale injecties. De werkzaamheid van intravesicale BoNT-A injecties neemt af na verloop van tijd, waardoor de behandeling herhaald moet worden. Op langere termijn zullen de kosten hierdoor toenemen.  De aanvangskosten voor SNM zijn hoger dan die van BoNT-A, omdat de kosten van de procedure en materialen hoog zijn. Een kosteneffectiviteitsanalyse van de Nederlandse situatie gaf aan dat SNM meer kosteneffectief is dan BoNT-A na 4 jaar (Leong, 2011). Met de komst van de oplaadbare batterijen en niet oplaadbare batterijen die een langere levensduur hebben (>10 jaar) zal de kosteneffectiviteit van SNM ten opzichte van BoNT-A naar verwachting toenemen. De kosten van SNM worden ook beïnvloed door het aantal operaties dat wordt verricht vanwege pijnklachten, technische defecten, zoals een draadbreuk van de lead, of afname van het therapeutische effect. De kosten voor behandeling met intravesicale BoNT-A injecties worden mede bepaald door de kosten van complicaties, zoals katheteriseren en urineweginfecties en de kosten van de extra behandelingen na uitwerken van BoNT-A.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Intravesicale BoNT-A injecties worden in bijna elk Nederlands ziekenhuis aangeboden. In de meeste centra wordt de behandeling aangeboden als een poliklinische behandeling. SNM wordt in minder centra aangeboden. De indicaties voor SNM zijn refractaire OAB, niet obstructieve urineretentie en fecale incontinentie. Niet alle centra bieden SNM aan voor alle bovengenoemde indicaties. De beperktere beschikbaarheid van SNM wordt veroorzaakt door de kosten die de therapie met zich meebrengt, afspraken met zorgverzekeraars en de beschikbaarheid van klinische en poliklinische ondersteuning. Als er een indicatie is voor SNM, dan kan een patiënt verwezen worden naar een centrum waar deze zorg geboden wordt. Vervolgens kan samen met de patiënt besloten worden of SNM de meest geschikte behandeling is. Het is niet wenselijk dat patiënten geen SNM aangeboden krijgen, omdat de behandeling in bepaalde ziekenhuizen niet wordt aangeboden. 

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Bespreek samen met de patiënt de voor- en nadelen van intravesicale BoNT-A injecties en de verschillende vormen van neuromodulatie. Het gebruik van een keuzehulp wordt beperkt doordat deze niet vrij toegankelijk is. Voor meer informatie over het optimaal betrekken van de patiënt bij de therapiekeuze, kan de module ‘Organisatie van Zorg’ worden geraadpleegd.

De keuze voor een behandeling zal bepaald worden door de tolerantie van bijwerkingen, acceptatie van een invasieve procedure onder algehele anesthesie (SNM) en de duurzaamheid van het therapeutische effect. Als een patiënt in aanmerking komt voor een vorm van neuromodulatie en deze therapie wordt lokaal niet aangeboden, dan zou verwijzing naar een centrum waar neuromodulatie aangeboden wordt overwogen moeten worden.

 

 

Voordelen

Nadelen

BoNT-A

Poliklinische behandeling mogelijk

Behandeling moet herhaald worden

 

Verschillende doseringen

Verhoogde kans op urineretentie en UWI

PTNS

Nauwelijks bijwerkingen

12 wekelijkse behandelingen zijn intensief

 

 

Onderhoudsbehandeling is noodzakelijk

SNM

Meest duurzame therapie

Twee operaties (tined lead procedure en plaatsing batterij)

 

 

Implantaat kan lokale klachten geven

 

 

Batterij moet chirurgisch vervangen worden indien leeg.

 

Onderbouwing

Patiënten met een refractaire OAB of urge-incontinentie kunnen behandeld worden met intravesicale injecties met onabotulinumtoxin-A (BoNT-A) of met neuromodulatie. Patiënten met een refractaire OAB hebben nog steeds klachten ondanks conservatieve of medicamenteuze behandeling. Intravesicale injecties worden meestal poliklinisch toegediend middels een cystoscopie. De blaas wordt meestal voorbereid met een verdovende blaasspoeling. Bij percutane neuromodulatie (PTNS) en transcutane neurostimulatie (TENS) wordt elektrische stimulatie van de nervus tibialis aan de mediale zijde van de enkel gegeven. Bij sacrale neuromodulatie (SNM) wordt operatief een lead bij de sacrale zenuw, meestal S3, geplaatst. Alle behandelingen kennen specifieke voor- en nadelen. De uroloog kan samen met de patiënt beslissen welke behandeling het beste bij de situatie van de patiënt past, waarbij minder invasieve behandelingen voor meer invasieve behandelingen worden aangeboden.

1. Onabotulinumtoxin A versus SNM

1.1 Improvement/recovery of overactive bladder symptoms (critical)

Urgency incontinence episodes (BoNT-A 200IU versus SNM)

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of BoNT-A 200IU on improvement/recovery of overactive bladder symptoms when compared to SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2016)

1.2 Quality of life (important)

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of BoNT-A 200IU on quality of life when compared with SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2016)

1.3 Adverse events (important)

1.3.1 Cumulative urinary tract infection after 1 month

Low GRADE

BoNT-A 200IU may result in an increase in urinary tract infections when compared with SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2016)

 1.3.2 Cumulative urinary tract infection after 3 months

Low GRADE

BoNT-A 200IU may result in an increase in urinary tract infections when compared with SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2016)

 1.3.3 Cumulative urinary tract infection after 6 months

Low GRADE

BoNT-A 200IU may result in an increase in urinary tract infections when compared with SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2016)

 1.3.4 Cumulative urinary tract infection between 7 and 12 months

Low GRADE

BoNT-A 200IU may result in an increase in urinary tract infections when compared with SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2018)

 1.3.5 Cumulative urinary tract infection after between 13 and 24 months

Low GRADE

BoNT-A 200IU may result in an increase in urinary tract infections when compared with SNM in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Amundsen (2018)

 2. Onabotulinumtoxin A versus PTNS

2.1 Improvement/recovery of overactive bladder symptoms (critical)

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of BoNT-A 100IU on improvement/recovery of overactive bladder symptoms when compared with PTNS in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Sherif (2015)

2.2 Quality of life (important)

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of BoNT-A 100IU on quality of life when compared with PTNS in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Sherif (2015)

2.3 Adverse events, post-void residual (important)

Very low GRADE

The evidence is very uncertain about the effect of BoNT-A 100IU on post-void residual when compared with PTNS in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: Sherif (2015)

 3. Onabotulinumtoxin A versus TENS

No GRADE

No information was found regarding the effect of onabotulinumtoxin A on any outcome when compared with TENS in patients with refractory overactive bladder.

 

Source: -

 

Description of studies

 

1. Onabotulinumtoxin A versus sacral neuromodulation (SNM)

Amundsen (2016) performed a multicenter randomized trial at nine sites. The study aimed to assess whether onabotulinumtoxin A 200IU (BoNT-A 200IU) was superior to sacral neuromodulation (SNM) in women with refractory urine incontinence symptoms. Women were included when they had at least six urgency incontinence episodes in three days at baseline (measured using a 3-day diary). Eligible patients had refractory urine incontinence defined as having symptoms despite at least one (physical/behavioral) intervention, and either failed previous interventions with at least two anticholinergics or were intolerant/contra- indicated for anticholinergics. Relevant neurologic disease, previous usage of either BoNT-A 200IU or SNM, or a post void residual of more than 150ml were criteria for exclusion. At randomization, 192 participants were randomized to receive BoNT-A 200IU. Due to invalid diary-data, 190 participants of the BoNT-A 200IU -group were included in the primary analysis. Initially, 194 participants were randomized to receive SNM. However, due to lead removals (n= 3), implanted pulse generator in non-responder (n= 9) and invalid diary-data (n= 5), 174 participants of the SNM-group were included in the primary analysis. Length of follow up was 6 months. Outcomes included intention to treat analyses on number of daily episodes, quality of life and adverse events. Patients were not blinded to assignment of treatment.

 

Amundsen (2018) presented the two-year follow-up outcomes for the trial by Amundsen (2016). All efficacy endpoints after two years were analyzed only in responders, which did not match the population described in the PICO. Adverse events after two years were analyzed per protocol in the original randomized population. In the BoNT-A 200IU -group, 191 participants were followed for adverse events. In the neuromodulation group, 178 participants were followed for adverse events.

 

2. Onabotulinumtoxin A versus posterior tibial nerve stimulation (PTNS)

Sherif (2017) performed a randomized controlled trial at one study site. The investigators opted to study the efficacy and safety of 100 IU Onabotulinumtoxin A (BoNT-A 100IU) (n=30) versus 12 weekly treatments with percutane tibial nerve stimulation (PTNS) (n=30) in patients with refractory idiopathic OAB. Refractory urine incontinence was defined as not responding or being intolerant to 3 months of medical therapy with different antimuscarinic agents. Having a pacemaker or implantable defibrillator, a current UTI, uncorrectable coagulopathies, a bladder outlet obstruction, a neurogenic bladder, a post void residual volume of >150 mL, planning to become pregnant or being pregnant, and nerve damage that might affect function of the posterior tibial nerve/pelvic floor were criteria for exclusion. Length of follow up was 9 months. Outcomes included intention to treat analyses on frequency (3-day voiding diary), quality of life and adverse events. Patients were not blinded to assignment of treatment.

 

3. Botox versus transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)

No studies were found for Botox versus TENS.

 

Table 1. Description of included studies

Studie

Intervention

Comparator

Follow-up

Outcomes

 

Characteristics

Interventie type/ dose

Characteristics

Type of usual care

 

 

Amundsen, 2016 and Amundsen, 2018

Arm 1 (n= 190)

Mean age (SD): 62.9 (11.5)

Female (%): 190 (100)

BMI: 32.6 (8.7)

 

OnabotulinumtoxinA injection (Allergan), 200 U into 10 mL of saline. Amundsen (2018): After 6 months additional injections for clinical responders.

Arm 2 (n= 174)

Mean age (SD): 63.1 (11.8)

Female (%): 174 (100)

BMI: 31.7 (7.5)

 

SNM, lead placement (1st stage) followed by IPG implantation when ≥50% improvement.

6 months (Amundsen, 2016)

2 years (Amundsen, 2018)

Improvement/recovery of overactive bladder complaints (number of daily episodes), quality of life (OBQ-SF) and AE (UTI)

Sherif, 2017

Arm 1 (n= 30)

Mean age (SD): 45.6 (7.8)

Female (%): 25 (83.3)

BMI: 36.8 (4.9)

 

OnabotulinumtoxinA injection (Allergan), 100 U into 10 mL of saline, devided over 20 sites, using a 6 Fr injection needle.

 

Arm 2 (n= 30)

Mean age (SD): 45.1 (10.1)

Female (%): 26 (86.7)

BMI: 36 (6.2)

PTNS, weekly 30-minute sessions (12 weeks), using a 0.22 mm needle electrode.

6 weeks

3 months

6 months

9 months

Frequency (3-day voiding diary), quality of life (OABSS), AE (post void volume)

Abbreviations: AE, Adverse events; IPG, implantable pulse generator; OBQ-SF, Overactive Bladder Questionnaire Short Form; OABSS, Overactive bladder symptom score; PTNS, posterior tibial nerve stimulation; SNM, sacral neuromodulation; UTI, urinary tract infection

 

 

Results

1. Onabotulinumtoxin A versus SNM

1.1 Improvement/recovery of overactive bladder complaints (critical)

Amundsen (2016) reported on improvement of overactive bladder complaints in mean number of daily episodes measured for 3 consecutive days every month, over 6 months measured with a 3-day bladder diary. In the BoNT-A 200IU group (n= 190), the adjusted mean number of daily urgency urinary incontinence episodes reduced with -3.89 (95% CI -4.26 to -3.52). In the SNM group (n= 174), adjusted mean number of daily urgency urinary incontinence episodes reduced with -3.25 (95% CI -3.64 to -2.87). The adjusted mean difference was 0.63 (95% CI: 0.13 to 1.14). This difference was not clinically relevant.

 

1.2 Quality of life (important)

Amundsen (2016) reported on quality of life using the Overactive Bladder Questionnaire Short Form (OABq-SF, range 0-100, higher scores indicate higher quality of life). Other quality of life questionnaires were completed (Urinary Distress Inventory short form (UDI-SF), Incontinence Impact Questionnaire short form (IIQ-SF) and Health Utility Index (HUI-3)), but defined as secondary endpoints. In the BoNT-A 200IU (n= 190), the mean score at 6 months was 41.6 (SD 25.9). In the SNM-group (n= 174), the mean score was 38.1 (SD 26.7). The mean difference was 3.5 (95% CI -1.91 to 8.91). This difference was not clinically relevant.

 

1.3 Adverse events (important)

Adverse events were measured up to six months after baseline and were defined as urinary tract infection. Amundsen (2016) reported on cumulative urinary tract infections after one month, three months and six months. Amundsen (2018) reported on urinary tract infections between 7 and 12 months and between 13 and 24 months. Results are presented in table 2. All differences were clinically relevant favoring the SNM-group.

 

No results were reported for device related pain.

 

Table 2. UTI’s reported by Amundsen (2016)

 

UTI BoNT-A 200IU

UTI in SNM

Risk ratio (95% CI)

absolute risk increase (95% CI)

NNT (95% CI)

Short term (Amundsen, 2016), cumulative

After 1 month (cumulative)

22/191 (12%)

1/178 (1%)

20.50 (2.79 to 150.53)

0.11 (0.06 to 0.16),

-9.13 (-6.40 to -15.88).

After 3 months (cumulative)

47/191 (25%)

10/178 (6%)

4.38 (2.28 to 8.40

0.19 (0.12 to 0.26)

-5.27 (-3.85 to 8.33

After 6 months (cumulative)

66/191 (35%)

20/178 (11%)

3.08 (1.95 to 4.86

0.23 (0.15 to 0.32)

-4.29 (-3.17 to -6.61

Long term (Amundsen, 2018)

After 7-12 months

42/191 (22%)

21/178 (12%)

1.86 (1.15 to 3.02).

0.10 (0.03 to 0.18

-9.81 (-5.64 to -37.81

After 13-24 months

35/191 (18%)

15/178 (8%)

2.17 (1.23 to 3.84).

0.10 (0.03 to 0.17)

-10.10 (-5.98 to -32.68

Abbreviations: ObA, Onabotulinumtoxin  A; SNM, sacral neuromodulation; UTI, urinary tract infection

 

Amundsen (2016) used intermittend catheterization as a proxy for urinary retention (defined as a residual >300mL/ >200mL with symptoms of incomplete voiding). In the BoNT-A 200IU group, 38 out of 191 participants required intermittend self-catheterization. No results were reported for the SNM group, thus these results were not graded.

In the SNM group, in 6 out of 174 patients the device was removed or revised. Also, for this outcome, results were not graded since patients in the BoNT-A 200IU group were not at risk for device removal/revision.

 

Level of evidence of the literature

1.1  Improvement/recovery of overactive bladder complaints (critical)

The level of evidence regarding the outcome measure incontinence episodes started as high because it was based on an RCT and was downgraded by three levels to very low because of unbalanced dropout and lack of blinding (-2, risk of bias); and low number of included patients (-1, imprecision).

 

1.2  Quality of life (important)

The level of evidence regarding the outcome measure quality of life started as high because it was based on an RCT and was downgraded by three levels to very low because of unbalanced dropout and lack of blinding (-2, risk of bias) and number of included patients (-1, imprecision).

 

1.3  Adverse events/complications (important)

1.3.1 Urinary tract infections (1-month post-intervention)

The level of evidence regarding the outcome measure AE after 1 month started as high because it was based on an RCT and was downgraded by two levels to low because of unbalanced drop-out (-1, risk of bias) and low number of included patients (-1 imprecision).

 

1.3.2 Cumulative urinary tract infections (up to 3 months post-intervention)

The level of evidence regarding the outcome measure AE after 3 months started as high because it was based on an RCT and was downgraded by two levels to low because of unbalanced drop-out (-1, risk of bias) and low number of included patients (-1 imprecision).

 

1.3.3 Cumulative urinary tract infection (up to 6 months post-intervention)

The level of evidence regarding the outcome measure AE after 6 months started as high because it was based on an RCT and was downgraded by two levels to low because of unbalanced drop-out (-1, risk of bias) and low number of included patients (-1 imprecision).

 

1.3.4 Urinary tract infections 7-12 months

The level of evidence regarding the outcome measure AE between 7 and 12 months started as high because it was based on an RCT and was downgraded by two levels to low because of unbalanced drop-out (-1, risk of bias) and low number of included patients (-1 imprecision).

 

1.3.5 Urinary tract infections 13-24 months

The level of evidence regarding the outcome measure AE between 13 and 24 months was downgraded by two levels to low because of unbalanced drop-out (-1, risk of bias) and low number of included patients (-1 imprecision).

 

2. Onabotulinumtoxin A 100 IU (BoNT-A 100IU) versus 12 weekly treatments with PTNS

2.1 Improvement/recovery of overactive bladder complaints (critical)

Sherif (2015) reported on leaking episodes using a 3-day voiding diary. In the BoNT-A 100IU -group (n= 29), the mean score at 9 months was 3.5 (SD 1.2). In the PTNS-group (n= 28), the mean score was 4.2 (SD 1.04). The mean difference was 0.30 (95% CI -0.28 to 0.88). This difference was not clinically relevant.

 

2.2 Quality of life (important)

Sherif (2017) reported on quality of life using the Overactive Bladder Symptom Score (OABSS), range 0-4, higher scores indicate lower quality of life) quality of life scale. In the BoNT-A 100IU group (n= 29), the mean score at 9 months was 2.6 (SD 0.6). In the PTNS-group (n= 28), the mean score was 2.9 (SD 0.6). The mean difference was -0.3 (95% CI -0.61 to 0.01). This difference was not clinically relevant.

 

2.3 Adverse events (important)

Sherif (2017) reported on post-void residual, using a 3-day voiding diary. In the BoNT-A 100IU -group (n= 29), the mean post-void residual at 9 months was 36.8 mL (SD 2.7). In the PTNS-group (n= 28), the mean post-void residual was 32.4 mL (SD 3.04). The mean difference was 4.40 mL (95% CI 2.91 to 5.89). This difference was not clinically relevant, favoring the PTNS-group.

 

Level of evidence of the literature

2.1 Improvement/recovery of overactive bladder complaints (critical)

The level of evidence regarding the outcome measure leaking episodes started as high because it was based on an RCT and was downgraded by three levels to very low because of lack of blinding, poor description of analysis, lack of protocol-registration and other methodological shortcomings (-2, risk of bias); and low number of included patients (-1, imprecision).

 

2.2 Quality of life (important)

The level of evidence regarding the outcome measure quality of life started as high because it was based on an RCT and was downgraded by three levels to very low because of lack of blinding and methodological shortcomings (-2, risk of bias); and confidence interval overlap with threshold of clinical decision-making (-1 imprecision).

 

2.3 Adverse events/complication (important)

The level of evidence regarding the outcome measure adverse events started as high because it was based on an RCT and was downgraded by three levels to very low because of lack of blinding and methodological shortcomings (-2, risk of bias); and low number of included patients (-1, imprecision).

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: What is the effectiveness and safety of intravesical injection of botulinum toxin (type A or B) compared with neuromodulation for patients with refractory overactive bladder?

 

P: Adults with refractory overactive bladder.

I: Intravesical injection of botulinum toxin (type A or B).

C: Neuromodulation (sacral nerve stimulation (SNM); percutaneous tibial nerve stimulation (PTNS); transcutaneous nerve stimulation (TENS).

O: Improvement/recovery of overactive bladder complaints, quality of life, adverse events/complications.

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered improvement/recovery of overactive bladder as a critical outcome measure for decision making; and quality of life and adverse events/complications as an important outcome measure for decision making.

 

A priori, the working group defined adverse events as (recurrent) urinary tract infection, post void residual, urinary retention, and device related pain. For other outcomes, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

The working group defined the following minimal clinically (patient) important differences:

Continuous outcomes:

  • Improvement/recovery of overactive bladder complaints
    • Three-day diary: ≥ 50% reduction (Schmidt, 1990)
    • Urinary Distress Inventory (UDI-6, 0-100): ≥ 33.33 (Skorupska, 2021)
    • International Consultation on Incontinence Modular Questionnaire – Urinary incontinence (ICIQ-UI): ≥ 0.5 SD
    • International Consultation on Incontinence Questionnaire Overactive Bladder Module (ICIQ-OAB): ≥ 0.5 SD
  • Quality of life:
    • International Consultation on Incontinence Questionnaire - Urinary Incontinence Short Form (ICIQ-UI SF, 0-21): ≥ 5 at 12 months, ≥ 4 at 24 months (Sirls, 2013)
    • The overactive bladder questionnaire (OAB-q, 0-100): ≥ 10 points (Coyne, 2006)
    • The overactive bladder quality of life short-form questionnaire (OAB-q SF, 0-100): ≥ 11 points (Blanker, 2019)

In all other cases, the working group defined the GRADE-standard limit of 25% difference for dichotomous outcomes (RR < 0.8 or > 1.25), and 0.5 SD for continuous outcomes as a minimal clinically (patient) important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms from 2000 until 3 January 2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 92 hits. Studies were selected based on the following criteria:

  • Systematic review (searched in at least two databases, and detailed search strategy, risk of bias assessment and results of individual studies available), randomized controlled trial or observational study comparing intravesical injection of botulinum toxin (type A or B) with neuromodulation (sacral nerve stimulation (SNM); percutaneous tibial nerve stimulation (PTNS); transcutaneous nerve stimulation (TENS);
  • Patients aged ≥ 18 years;
  • Full-text English language publication;
  • Studies including ≥ 20 (ten in each study arm) patients; and
  • Studies according to PICO.

A total of 15 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 12 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and three studies were included (Amundsen, 2016; Amundsen, 2018 and Sherif, 2015). One systematic review matched the predefined PICO (He, 2021). This review reported on a randomized controlled trial (with outcomes described in two relevant publications; Amundsen, 2015 and Amundsen, 2018)), and three low quality cohort studies. Since the quality of these cohort studies was not sufficient, the review was not included.

 

Results

Three studies were included in the analysis of the literature (Amundsen, 2016; Amundsen, 2018 and Sherif, 2015). Important study characteristics and results are summarized in table 1 and the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. 1 - Amundsen CL, Richter HE, Menefee SA, Komesu YM, Arya LA, Gregory WT, Myers DL, Zyczynski HM, Vasavada S, Nolen TL, Wallace D, Meikle SF. OnabotulinumtoxinA vs Sacral Neuromodulation on Refractory Urgency Urinary Incontinence in Women: A Randomized Clinical Trial. JAMA. 2016 Oct 4;316(13):1366-1374. doi: 10.1001/jama.2016.14617. PMID: 27701661; PMCID: PMC5399419.
  2. 2 - Amundsen CL, Komesu YM, Chermansky C, Gregory WT, Myers DL, Honeycutt EF, Vasavada SP, Nguyen JN, Wilson TS, Harvie HS, Wallace D; Pelvic Floor Disorders Network. Two-Year Outcomes of Sacral Neuromodulation Versus OnabotulinumtoxinA for Refractory Urgency Urinary Incontinence: A Randomized Trial. Eur Urol. 2018 Jul;74(1):66-73. doi: 10.1016/j.eururo.2018.02.011. Epub 2018 Feb 24. PMID: 29482936; PMCID: PMC6004242.
  3. 3 - Blanker MH, Alma HJ, Devji TS, Roelofs M, Steffens MG, van der Worp H. Determining the minimal important differences in the International Prostate Symptom Score and Overactive Bladder Questionnaire: results from an observational cohort study in Dutch primary care. BMJ Open. 2019 Dec 23;9(12):e032795. doi: 10.1136/bmjopen-2019-032795. PMID: 31874883; PMCID: PMC7008409.
  4. 4 - Coyne KS, Matza LS, Thompson CL, Kopp ZS, Khullar V. Determining the importance of change in the overactive bladder questionnaire. J Urol. 2006 Aug;176(2):627-32; discussion 632. doi: 10.1016/j.juro.2006.03.088. PMID: 16813906.
  5. 5 - European Association of Urology, Guidelines on management of non-neurogenic female lower urinary tract symptoms (2023). Via https://uroweb.org/guidelines/non-neurogenic-female-luts. Geraadpleegd op 19 april 2023.
  6. 6 - Leong RK, de Wachter SG, Joore MA, van Kerrebroeck PE. Cost-effectiveness analysis of sacral neuromodulation and botulinum toxin A treatment for patients with idiopathic overactive bladder. BJU Int. 2011 Aug;108(4):558-64. doi: 10.1111/j.1464-410X.2010.09905.x. Epub 2010 Dec 16. PMID: 21166750.
  7. 7 - Schmidt RA, Senn E, Tanagho EA. Functional evaluation of sacral nerve root integrity. Report of a technique. Urology. 1990 May;35(5):388-92. doi: 10.1016/0090-4295(90)80078-2. PMID: 2336766.
  8. 8 - Sirls LT, Tennstedt S, Brubaker L, Kim HY, Nygaard I, Rahn DD, Shepherd J, Richter HE. The minimum important difference for the International Consultation on Incontinence Questionnaire-Urinary Incontinence Short Form in women with stress urinary incontinence. Neurourol Urodyn. 2015 Feb;34(2):183-7. doi: 10.1002/nau.22533. Epub 2013 Nov 23. PMID: 24273137; PMCID: PMC4032375.
  9. 9 - ZonMw, 8 september 2021 via https://www.zonmw.nl/nl/actueel/nieuws/detail/item/nationale-campagne-samen-beslissen-van-start/. gedraadpleegd op 27 november 2022

Risk of bias table

Study reference

 

(first author, publication year)

Was the allocation sequence adequately generated?

 

 

Was the allocation adequately concealed?

 

Blinding: Was knowledge of the allocated

interventions adequately prevented? Were patients/healthcare providers/data collectors/outcome assessors/data analysts blinded?

Was loss to follow-up (missing outcome data) infrequent?

 

Are reports of the study free of selective outcome reporting?

 

 

 

Was the study apparently free of other problems that could put it at a risk of bias?

 

 

 

Overall risk of bias

If applicable/necessary, per outcome measure

 

 

 

 

 

 

Amundsen, 2016

 

 

Defenitely yes

 

Reason: Assigned 1:1 in blocks of 2 or 4

Probably yes

 

Reason: All participants were blinded to sequence. One data coordinating center statistician was not masked to block sequence.

Defenitely no

 

Reason: Open-label trial (patients and health care providers not blinded). Blinding of data collectors, outcome assessors and analysts not reported.

Probably no

 

Reason: Reasons for withdrawal or lost to follow up unknown, but unbalanced due to treatment assignment. Adequate imputation methods (multiple imputation) were used.

Probably yes

 

Reason: Registered at ClinicalTrials.gov (NCT01502956). Primary and secondary outcomes reported as prespecified in register.

Probably yes

 

Reason: Modified intention to treat analysis on all outcomes; only participants with at least 1 post-baseline measurement were included in analysis.

 

Some concerns (urine incontinence episodes, quality of life, AE (urinary tract infection)

Amundsen, 2018

Defenitely yes

 

Reason: Assigned 1:1 in blocks of 2 or 4

Probably yes

 

Reason: All participants were blinded to sequence. One data coordinating center statistician was not masked to block sequence.

Defenitely no

 

Reason: Open-label trial (patients and health care providers not blinded). Blinding of data collectors, outcome assessors and analysts not reported.

Probably no

 

Reason: Reasons for withdrawal or lost to follow up unknown, but unbalanced due to treatment assignment.

Probably yes

 

Reason: Registered at ClinicalTrials.gov (NCT01502956). Primary and secondary outcomes reported as prespecified in register.

Probably yes

 

Reason: No other problems noted.

Some concerns (AE (urine tract infections))

Sherif, 2015

Unknown

Unknown

Defenitely no

 

Reason: Open-label trial (patients and health care providers not blinded). Blinding of data collectors, outcome assessors and analysts not reported.

Probably no

 

Reason: drop-out balanced, no reasons were given. No adequate imputation method was described.

Probably no

 

No registration in Register of Clinical Trials known.

Unknown

 

 

HIGH (all outcomes)

 

Table of excluded studies

Reference

Reason for exclusion

Zhang Y, Ji F, Liu E, Wen JG. Mechanism and Priority of Botulinum Neurotoxin A versus Sacral Neuromodulation for Refractory Overactive Bladder: A Review. Urol Int. 2021;105(11-12):929-934. doi: 10.1159/000515991. Epub 2021 Jun 15. PMID: 34130295.

non-systematic review (wrong study design)

 

Andy UU, Amundsen CL, Honeycutt E, Markland AD, Dunivan G, Dyer KY, Korbly NB, Bradley M, Vasavada S, Mazloomdoost D, Thomas S; NICHD Pelvic Floor Disorders Network. Sacral neuromodulation versus onabotulinumtoxinA for refractory urgency urinary incontinence: impact on fecal incontinence symptoms and sexual function. Am J Obstet Gynecol. 2019 Nov;221(5):513.e1-513.e15. doi: 10.1016/j.ajog.2019.06.018. Epub 2019 Jun 15. Erratum in: Am J Obstet Gynecol. 2022 Apr 8;: PMID: 31211964; PMCID: PMC6911169.

post-hoc analysis on Amundsen2014, on sexual function and fecal incontinence (wrong outcome)

 

Amundsen CL, Richter HE, Menefee S, Vasavada S, Rahn DD, Kenton K, Harvie HS, Wallace D, Meikle S. The Refractory Overactive Bladder: Sacral NEuromodulation vs. BoTulinum Toxin Assessment: ROSETTA trial. Contemp Clin Trials. 2014 Mar;37(2):272-83. doi: 10.1016/j.cct.2014.01.009. Epub 2014 Jan 30. PMID: 24486637; PMCID: PMC3989885.

trial protocol (wrong publication type)

 

Reekmans M, Janssen JMW, Vrijens DMJ, Smits MAC, van Koeveringe GA, Van Kerrebroeck PEVA. Sacral neuromodulation in patients with refractory overactive bladder symptoms after failed Botulinum toxin therapy: Results in a large cohort of patients. Neurourol Urodyn. 2021 Jun;40(5):1120-1125. doi: 10.1002/nau.24670. Epub 2021 Apr 8. PMID: 33829519; PMCID: PMC8360188.

effect of sacral neuromodulation in botox naive patients versus in patients who received botox first (wrong intervention)

Komesu YM, Amundsen CL, Richter HE, Erickson SW, Ackenbom MF, Andy UU, Sung VW, Albo M, Gregory WT, Paraiso MF, Wallace D; Eunice Kennedy Shriver National Institute of Child Health and Human Development Pelvic Floor Disorders Network. Refractory urgency urinary incontinence treatment in women: impact of age on outcomes and complications. Am J Obstet Gynecol. 2018 Jan;218(1):111.e1-111.e9. doi: 10.1016/j.ajog.2017.10.006. Epub 2017 Oct 12. PMID: 29031894; PMCID: PMC5803754.

age-related treatment efficacy and complications relative to these treatments based on Amundsen (2016) (wrong outcome)

Nobrega R, Greenwell T, Pickard R, Ockrim J, Harding C. Sacral nerve stimulation versus intravesical botulinum toxin injections for medically refractory overactive bladder: A contemporary review of UK treatment from both clinician and patients’ perspectives. Journal of Clinical Urology. 2018;11(5):339-344. doi:10.1177/2051415817742565

practice and preference questionnaire in patients and consultant urologists (wrong study design)

Rachaneni S, Latthe P. Effectiveness of BTX-A and neuromodulation in treating OAB with or without detrusor overactivity: a systematic review. Int Urogynecol J. 2017 Jun;28(6):805-816. doi: 10.1007/s00192-016-3225-z. Epub 2017 Jan 12. PMID: 28083714.

effect of botox in patients with versus without detrusor overactivity (wrong comparison)

Tubaro A, Puccini F, De Nunzio C. The management of overactive bladder: percutaneous tibial nerve stimulation, sacral nerve stimulation, or botulinum toxin? Curr Opin Urol. 2015 Jul;25(4):305-10. doi: 10.1097/MOU.0000000000000180. PMID: 26049873.

non-systematic review (wrong study design)

He Q, Li B, Zhang C, Zhang J, Luo D, Wang K. Treatment for refractory overactive bladder: a systematic review and meta-analysis of sacral neuromodulation and onabotulinumtoxinA. Int Urogynecol J. 2021 Mar;32(3):477-484. doi: 10.1007/s00192-020-04427-w. Epub 2020 Jul 13. PMID: 32661556.

Review containing two studies included in the literature analysis, and lower quality cohort studies

Niu HL, Ma YH, Zhang CJ. Comparison of OnabotulinumtoxinA versus sacral neuromodulation for refractory urinary urge incontinence: A systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Int J Surg. 2018 Dec;60:141-148. doi: 10.1016/j.ijsu.2018.10.041. Epub 2018 Nov 9. PMID: 30415088.

Systematic review with mixed designs and dubble counted participants (wrong study design)

Al-Azzawi IS, Al-Hindawi HT. A comparative study between sacral neuromodulation and intravesical botulinum toxin injection for patients with refractory overactive bladder. Arab J Urol. 2020 Mar 23;18(2):88-93. doi: 10.1080/2090598X.2020.1740391. PMID: 33029412; PMCID: PMC7473272.

Cohort study with insufficient quality

Singh R, El Nashar SA, Trabuco EC, Klingele CJ, Gebhart JB, Occhino JA. Comparison of Short Term Outcomes of Sacral Nerve Stimulation and Intradetrusor Injection of OnabotulinumtoxinA (Botox) in Women With Refractory Overactive Bladder. Female Pelvic Med Reconstr Surg. 2015 Nov-Dec;21(6):369-73. doi: 10.1097/SPV.0000000000000200. PMID: 26506168.

Cohort study with insufficient quality

 

 

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-04-2024

Laatst geautoriseerd  : 11-04-2024

Geplande herbeoordeling  : 11-04-2029

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
  • Stichting Bekkenbodem4All

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met urine-incontinentie in de 2e- en 3e-lijnszorg.

 

Werkgroep

  • Dhr. dr. M.R. (Michael) van Balken, uroloog, NVU (voorzitter)
  • Dhr. dr. L.P.W. (Bart) Witte, uroloog, NVU
  • Dhr. drs. M.A.C. (Martijn) Smits, uroloog, NVU
  • Mevr. dr. M.K. (Marian) Engberts, urogynaecoloog, NVOG
  • Mevr. dr. P. (Pieternel) Steures, urogynaecoloog, NVOG
  • Mevr. drs. A.C. (Rianne) van der Meer, klinisch geriater, NVKG
  • Mevr. C.W.L. (Tine) van den Bos, Bekkenbodem4All

Meelezers:

  • Mevr. dr. T.A.M. (Doreth) Teunissen, huisarts, NHG
  • Dhr. H.J. (Henk Jan) Mulder, urologie verpleegkundige, V&VN
  • Mevr. drs. A. (Ana) Dos Santos, bekkenfysiotherapeut, NVFB
  • Mevr. drs. C. (Corine) Adamse, bekkenfysiotherapeut, NVFB
  • Dhr. dr. R.S. (Ramon) Dekker, internist, NIV

Met ondersteuning van:

  • Mevr. dr. I.M. (Irina) Mostovaya, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht
  • Mevr. drs. B. (Beatrix) Vogelaar, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht
  • Mevr. drs. D.A.M. (Danique) Middelhuis, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht
  • Mevr. drs. L. (Laura) van Wijngaarden, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroep

Achternaam werkgroeplid

Hoofdfunctie

Nevenwerkzaamheden

Gemelde belangen

Actie

Van Balken (voorzitter)

Uroloog, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem

Bestuurslid NVU (vacatie)
Opleider; voorzitter vakgroep (-)
Lid Werkgroep Functionele en Reconstructieve urologie NVU (-)
Lid Patient Information Group European Association of Urology (-)
Co-promotor meerdere promovendi (-)

 

Presentatie gehouden op de Post ICS IUGA congres in 2021 waarvoor vergoeding van Astellas

Transparantieregister 2018:
- Dienstverlening spreker Dentsply 2018 700E = Hollister. Presentatie over laaggeletterdheid in de zorg. Hillister verzorgt continentiebenodigdheden
- Dienstverlening honorarium Astellas 2018 840E = Astellas. Presentatie over incontinentie en prolapsproblemen. Astellas maakt tamsulosine en solifenacine

 

Deelname als onderzoeker aan Renova-trial (OASIS). Bedrijf: Bluewind. Alleen tegemoetkoming onkosten te maken voor ziekenhuiskosten e.d.

 

geen dienstverlening bedrijven tijdens Richtlijn- ontwikkeling

 

Extra kritisch commentaar gevraagd van onafhankelijke reviewers tijdens de commentaarfase

 

Engberts

Urogynaecoloog bij Isala

Trainer Altis Sling Coloplast -> tegen vergoeding

 

Presentatie gehouden op de Post ICS IUGA congres in 2021 waarvoor vergoeding van Astellas

Trainer bij Coloplast SIMS Altis tegen SUI om die reden bij herziening richtlijn UI NVOG met name medicatie bij OAB in combinatie/PTNS beoordeeld

 

Ik doe ook onderzoek naar Bulkamid & Altis sling maar hier is tot op heden nog geen vergoeding voor.

 

Extra kritisch commentaar gevraagd van onafhankelijke reviewers tijdens de commentaarfase

Witte

Uroloog, Isala Klinieken, Zwolle, Nederland

Secretaris Werkgroep Functionele en Reconstructieve Urologie van de Nederlandse Vereniging van Urologie, onbetaald.

Lid Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging van Urologie, onbetaald.

Lid bouwcommissie Dutch Urological Research Organization van de Nederlandse Vereniging van Urologie, onbetaald.

 

In 2018 heb ik een vergoeding gekregen als spreker in opdracht van Pierre Fabre.
Geen andere financiële belangen.

 

In ons ziekenhuis lopen verschillende studies die extern gefinancierd worden. Van de OASIS studie is de inclusie net gesloten. Het gaat om een implanteerbaar device voor de behandeling van aandrangsincontinentie. Wij hebben 4 patiënten geïncludeerd. Follow up is 12 maanden.

Geen actie

Van den Bos

Bekkenfysiotherapeut zzp bij paramedisch centrum AdFysio te De Lier 0.5 fte

Voorzitter Bekkenbodem4All - vrijwilligers vergoeding
Lid MAR LS en LP patiëntenverenigingen - onkostenvergoeding
Namens NVFB zitting Registercie KNGF – onkostenvergoeding

 

Geen

Geen actie

Van der Meer

Klinische geriater, Groene Hart Ziekenhuis Gouda, 0,7 fte

 

Geen

Geen

Geen actie

Smits

Uroloog, Maastricht UMC+

Lid Werkgroep Functionele en Reconstructieve urologie NVU (-)

 

Presentatie gehouden op de Post ICS IUGA congres in 2021 waarvoor vergoeding van Astellas

Diensteverlening honorarium Medtronic 2020 665euro = Deelname advisory board Medtronic

 

Deelname als onderzoeker aan:

  • OASIS trial (PI), Bedrijf: Bluewind.
  • SANS-UUI trial, Bedrijf: Neuspera
  • CARE trial, Bedrijf: Saluda
  • ELITE trial (PI), Bedrijf: Medtronic

Enkel support financiële support voor onkosten ziekenhuis

 

geen dienstverlening bedrijven tijdens Richtlijn- ontwikkeling

Extra kritisch commentaar gevraagd van onafhankelijke reviewers tijdens de commentaarfase

Steures

Urogynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch

Lid van landerlijke werkgroep bekkenbodem 

 

Lid commissie Actualisatie en revisie gynaecologische richtlijnmodules. Modules: urine-incontinentie

Geen

Geen actie

Klankbordgroep

Achternaam klankbordgroeplid

Hoofdfunctie

Nevenwerkzaamheden

Gemelde belangen

Actie

Teunissen

Huisarts, zelfstandig 0,6 fte
Docent, senior onderzoeker Radboudumc afdeling Eestelijnsgeneeskunde 0,4 fte

 

Geen

Geen

Geen

Adamse

Bekkenfysiotherapeut en Klinisch Epidemioloog, Antonius Ziekenhuis Sneek

 

Commissielid Wetenschapscommissie NVFB
Commissielid Richtlijn chronische bekkenpijn FMS

 

Mogelijk positie bekkenfysiotherapie

 

Geen

Dekker

Internist ouderengeneeskunde bij Ziekenhuis Rivierenland

Nevenwerkzaamheden:
2021 – heden Commissielid NIV kerngroep Ouderengeneeskunde – Kwaliteit & Richtlijnen
2021 – heden Lid project Medical audit FMS multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen

 

2021 – heden Commissielid NIV kerngroep Ouderengeneeskunde – Kwaliteit & Richtlijnen  - onbetaald
2021 – heden Lid project Medical audit FMS multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen - onbetaald

 

Geen

Geen

Dos Santos

Geregistreerd bekkenfysiotherapeut MSc bij Pelvicentrum centrum voor bekkenfysiotherapie Leiden
Eigenaresse PelviCentrum centrum voor bekkenfysiotherapie Leiden

 

Lid van NVFB wetenschappelijke commissie vergoeding voor reiskosten en bijwonen vergaderingen
In samenwerking met verloskundigenpraktijk en mamacafé Leiden geef ik workshops aan zwangeren en vrouw postpartum. Deze werkzaamheden zijn onbetaald.

 

Deelname aan het ontwikkelen kan ervoor zorgen dat collega gaan verwijzen naar mijn praktijk vanwege meer bekendheid.

 

Geen

Mulder

Verpleegkundig specialist Martini Ziekenhuis Groningen

 

Geen

Geen

Geen

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afvaardiging van Stichting Bekkenbodem4All in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie per module ook “Waarden en voorkeuren van patiënten”). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Stichting Bekkenbodem4All en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Behandeling van refractaire aandrangincontinentie met botox of neuromodulatie

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat [het overgrote deel (±90%) van de

zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet OF het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met urine-incontinentie in de 2e en 3e lijnszorg. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodule (NVU, 2014) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU), Bekkenbodem4All (B4A), Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie (NVFB (in afstemming met de Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF)), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Patiëntenfederatie, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) via een schriftelijke knelpunteninventarisatie.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Gemengde UI in 2e en 3e lijnszorg