Urine-incontinentie (UI) bij kinderen

Initiatief: NVU Aantal modules: 28

Uroflowmetrie en residubepaling

Uitgangsvraag

Wat is de aanvullende waarde van uroflowmetrie en residubepaling voor kinderen met functionele urine-incontinentie?

Aanbeveling

Verricht uroflowmetrie (met/zonder EMG) met residumeting als standaard onderzoek bij kinderen met functionele urine-incontinentie.

 

Voer volgens internationale richlijnen  (ICCS) minimaal twee (representatieve) uroflowmetrie metingen uit met een residumeting.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

In de literatuuranalyse zijn slechts twee studies gevonden die de aanvullende waarde van flowmetrie beschrijven bij de diagnostiek van een overactieve blaas en dysfunctional voiding en dit vergelijken met een controlegroep.

 

Op basis van deze twee studies is het niet mogelijk om een duidelijke uitspraak te doen of

flowmetrie bijdraagt aan het identificeren van de subdiagnose of dat het verrichten van een uroflowmetrie bijdraagt aan het behandeleffect.

 

Er zijn meerdere studies die het gebruik van uroflowmetrie evalueren als diagnostisch hulpmiddel, behandelinstrument en middel om behandelresultaten te beoordelen

Deze studies tonen aan dat uroflowmetrie naast anamnese, het bijhouden van een mictielijst, lichamelijk onderzoek en het meten van het post-mictie residu, waardevolle aanvullende informatie biedt over de oorzaken van functionele urine-incontinentie. Parameters zoals  het geplaste volume, de vorm van de flowcurve en het gemeten residu geven belangrijke aanwijzingen voor het type incontinentie en de behandeluitkomst.

 

Op basis van deze studies en klinische ervaring wordt uroflowmetrie door de ICCS beschouwd als standaard aanvullend onderzoek bij kinderen met incontinentie (ICCS-standaarddocument, 2014).

 

Aanvullende waarde van flowmetrie met of zonder electromyografie (EMG)

Maternik (2016) en Özcift (2022) beschreven dat een uroflowmetrie aanvullend kan zijn in de diagnostiek en evaluatie van een overactieve blaas (OAB) en dysfunctional voiding (DV).

Met name bij kinderen met dysfunctional voiding was er een duidelijk verschil tussen het maximum geplaste volume en er was een staccato flow te zien.  Özcift (2022) benadrukt dat uroflowmetrie en 48-uurs dagboeken niet uitwisselbaar zijn voor de evaluatie van LUTD bij kinderen. Gecombineerd gebruik verbetert de diagnostische nauwkeurigheid, omdat grotere verschillen in de gemeten volumes wijzen op minder gewoon plasgedrag.

 

Gezonde kinderen en uroflowmeting

Literatuur toont aan dat bij kinderen zonder incontinentieklachten en andere symptomen van onderste urinewegdisfunctie (LUTS) de flowpatronen voornamelijk klokvormig zijn. Bower (2004) onderzocht de flowmetingen bij 98 gezonde kinderen van 4 tot 16 jaar. De resultaten gaven aan dat de snelheid van de plasstraal, zowel maximaal als gemiddeld, weinig varieerde. Er was een significant verband met de hoeveelheid urine, de duur van het plassen en de leeftijd. De meeste kinderen vertoonden een klokvormig patroon (63%), terwijl staccato (30%) en onderbroken patronen vaker bij jongens werden waargenomen.

 

Samijn (2019) onderzocht de nauwkeurigheid van uroflowmetrie in combinatie met elektromyografie (EMG) bij gezonde kinderen. Groep A voerde twee opeenvolgende uroflowmetingen met EMG uit, terwijl groep B eerst een meting zonder EMG deed, gevolgd door twee willekeurige metingen met en zonder EMG. De resultaten, gebaseerd op 83 kinderen en 206 metingen, toonden aan dat het uitvoeren van een eerste uroflowmeting zonder EMG de betrouwbaarheid van de metingen vergroot. Deze studie beveelt aan om altijd te beginnen met een initiële uroflowmeting zonder EMG, gevolgd door een meting met EMG, voor een nauwkeuriger curvepatroon.

 

Uroflowmetrie voor diagnostiek subtype LUTD

Een studie van Wenske naar flowpatronen bij 388 kinderen met functionele incontinentie omvatte 69 meisjes (58,5%) en 49 jongens (41,5%) (Wenske, 2012). Bij 60 kinderen werd een staccato uroflowpatroon vastgesteld, bij 28 een onderbroken of gefractioneerde uroflow, en bij 30 een combinatie van deze patronen. EMG bevestigde dysfunctional voiding  bij 33,3% van de kinderen met een staccato patroon, 46,4% met een onderbroken of gefractioneerde flow, en 50% met gemengde uroflowpatronen.

 

Eveneens een studie van Wenske onderzocht de frequentie van het staccato uroflowpatroon bij kinderen met DV en de aanwezigheid van andere flowpatronen (Wenske, 2014). Van de 596 onderzochte kinderen vertoonden 121 een verhoogde spanning bekkenbodemmusculatuur, gemeten met EMG, wat de diagnose DV bevestigde. De gemeten flowpatronen waren: staccato (58%), onderbroken (19%), gemengd (10%) en normaal (14%). Bij 96% van de kinderen verbeterde het staccato patroon na succesvolle biofeedbacktherapie. Dit benadrukt het belang van bekkenbodem-EMG bij uroflowonderzoek voor een nauwkeurige diagnose van DV.

 

Residu meting na een flowmetrie

Het meten van residu na mictie wordt uitgevoerd met behulp van echografie of een bladderscan, direct na het plassen. Deze meting kan bijdragen aan de interpretatie van de uroflowmetrie. Het belang van het meten van residu na uroflowmetrie wordt benadrukt in de studie van Beksac (2016), waarin werd aangetoond dat een verhoogd residu de enige test was die geassocieerd was met de behandelprognose, en daarom altijd na de uroflowmetrie moet worden uitgevoerd. Daarnaast toont de studie van Neri (2024) aan dat er geen significant verschil was tussen de residu’s bij twee uroflowmetrietests, wat suggereert dat het uitvoeren van een tweede uroflowmetrie voor de evaluatie van residu na mictie mogelijk niet noodzakelijk is.

 

Uroflowmetrie tijdens behandeling en behandeluitkomsten.

Flowmetrie al dan niet gecombineerd met EMG, kan als diagnostisch instrument maar ook als biofeedbackinstrument worden ingezet, waarbij het kind directe visuele feedback krijgt over het eigen plasgedrag. Dit wordt real-time uroflowmetrie genoemd: het plaspatroon, eventueel gecombineerd met bekkenbodemactiviteit, wordt op een beeldscherm weergegeven, zodat het kind leert wat een gezond plaspatroon is. Studies tonen aan dat  deze vorm van biofeedback bijdraagt aan het herstel van het plaspatroon wat samenhangt met een positieve klinische uitkomst voor de patiënt.

Verschillende, vooral retrospectieve, studies tonen verbeteringen in uroflowcurves na biofeedback. Schulman (2001). rapporteerde dat uroflowmetingen bij 30% tot 94% van de patiënten normaliseerden, afhankelijk van de biofeedbackmethode. Nelson (2004) vond verbeteringen in maximale en gemiddelde urinestroom (Qmax en Qave) en een afname van residueel urinevolume (PVR), met klokvormige curves bij 69% en afname van EMG-activiteit bij 74%. Toch was er geen consistente correlatie met klinische behandelresultaten.

 

Een studie van Vesna (2009) onderzocht gedurende een periode van 12 maanden de effecten van twee urotherapieprogramma's: standaard urotherapie versus standaard urotherapie gecombineerd met bekkenbodemtraining. De resultaten toonde aan dat verbetering van symptomen samenhing met betere uroflowmetrieparameters, maar benadrukte dat correctie van plasgedrag essentieel is voor urinecontinentie en het oplossen van urineweginfecties.

 

Homeflowmetrie

Studies van Klijn en Maizels hebben in het verleden home-uroflowmetrie gebruikt als onderdeel van de behandeling, maar vonden weinig significante verschillen in behandeluitkomsten (Klijn, 2006; Maizels, 2007). Door de opkomst van nieuwere technieken en geavanceerde digitalisering is er echter de verwachting dat er betrouwbaardere en meer geavanceerde apparaten ontwikkeld zullen worden, die mogelijk een nauwkeuriger beeld van het plaspatroon kunnen geven en zo een realistischer inzicht bieden in het dagelijkse plasgedrag thuis.

 

Een studie van Yang uit 2018 toonde bijvoorbeeld aan dat normale resultaten van home-uroflowmetrie een normaal plaspatroon voorspelden, terwijl afwijkende metingen indicatief waren voor een verstoorde blaasfunctie bij jongens met incontinentie. In een recentere studie van Yang (2024) werd de waarde van home-uroflowmetrie onderzocht bij het monitoren van plasgedrag bij 52 kinderen met een overactieve blaas (OAB) en 48 gezonde leeftijdsgenoten tussen 7 en 10 jaar. De resultaten lieten zien dat de 24-uurs, dag- en nachtelijke plasfrequenties, evenals de gecorrigeerde maximale urinestroom, hoger waren bij kinderen met OAB, terwijl andere parameters juist lager uitvielen. Home-uroflowmetrie lijkt hiermee een nuttig instrument om veranderingen in de blaasfunctie bij kinderen met OAB nauwkeuriger vast te leggen.

 

Betrouwbaarheid

Er is algemene consensus dat voor een grotere betrouwbaarheid de uroflowmetrie minimaal twee keer dient te worden uitgevoerd. Bij twee niet respresentatieve metingen wordt aangeraden nog een derde uroflowmetrie te verrichten (ICCS 2016). Echter meerdere onderzoeken (Chrzan, 2004; Bower, 2004; Neri, 2024) tonen aan dat een tweede uroflowmeting klinisch gezien niets toevoegt aan de beoordeling van de blaascapaciteit als er al een betrouwbaar plasdagboek is uitgevoerd.

 

Uroflowmetingen met of zonder EMG kunnen misleidend zijn als ze niet correct worden uitgevoerd. Het is van belang dat ouder en het  kind vooraf voldoende zijn geinformeerd. Het kind  heeft vooraf voldoende gedronken en tijdens mictie de juiste ondersteuning (zoals een voetenbankje of toiletstoel) om een correcte toilethouding aan te nemen. Het is belangrijk dat het kind gaat plassen zodra het de natuurlijke aandrang voelt. De nauwkeurigheid van het resultaat wordt verbeterd als het geledigde volume meer dan 50% van het volume naar leeftijd is.

 

Het flowpatroon alleen is niet diagnostisch, maar kan wijzen op een specifieke aandoening. Het normale flowpatroon is klokvormig; een staccato-, plateau-, torenvormig-, of gefractioneerd patroon kan wijzen op aandoening van van de blaas, plasbuis of onjuist gebruik van bekkenbodemspieren.

 

Het beoordelen van een uroflowmeting kan lastig zijn en er ontbreken normaalwaarden voor kinderen. Het herkennen van de verschillende archetypische flowpatronen kent een grote interpersoonlijke variabiliteit en is ook niet altijd even duidelijk.

Een recente studie, van Van Batavia (2023), concludeert dat de huidige ICCS-criteria beperkte interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hebben. In totaal werden 119 uroflowonderzoeken beoordeeld door zeven beoordelaars. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was redelijk voor de ICCS-  de verschillen typen flowpatronen (klokvormig, gefractioneerd, staccato en piekflow), met kappa-scores van respectievelijk 0,34 en 0,28. Voor het het beoordelen als gladde of gefractioneerd flowpatronen was er substantiële overeenstemming, met een kappa van 0,70. Discriminantanalyse toonde aan dat de flowindex Qmax de belangrijkste voorspellende factor was, met een totaal voorspellingspercentage van 42,8% voor de ICCS-parameters.  Volgens de auteurs zou de nieuwe classificatie die door de Society of Pediatric Urology (SPU) wordt voorgesteld, namelijk de indeling van uroflowmetrie in twee patronen: vloeiend en gefractioneerd, de sleutel kunnen zijn tot een objectieve en betrouwbare evaluatie van urineflow, zonder dat externe factoren de onderzoeksresultaten beïnvloeden. Dit suggereert dat uroflowmetrie een betrouwbaardere methode kan worden voor het beoordelen van patiënten met LUTS.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Het uitvoeren van een uroflowmetrie  is niet-invasief en in het algemeen ook niet belastend. Echter kan het voor (jonge) kinderen lastig zijn om voldoende blaasvulling te hebben op het moment van de uroflowmetrie, waardoor het onderzoek langer kan duren of onnauwkeurig wordt. Het is daarom van belang dat ouders (en het kind) van tevoren goed worden geïnformeerd.

Een bijkomend voordeel van de uroflowmetie is dat het een waardevolle basis biedt voor heldere communicatie. Zorgverleners kunnen de bevindingen gebruiken om, zowel het kind als hun ouders, een duidelijk begrip te geven van de aandoening en de voorgestelde behandeling.

 

Kosten (middelenbeslag)

Voor het verrichten van een uroflowmetrie is adequate en goed onderhouden apparatuur nodig, dit vergt een investering. Uit het onderzoek van Alyami (2014) wordt een praktijk voor kinderurologie beschreven, waarbij de uroflowmetrie veelvuldig wordt gebruikt en leidt tot een kosteneffectiever gebruik van tijd en middelen.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Het verrichten van een uroflowmetrie is in de meeste klinieken en bij veel fysiotherapiepraktijken een gangbare vorm van onderzoek. De benodigde investeringen kunnen een drempel zijn.

 

De werkgroep verwacht geen andere belemmeringen voor implementatie.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Uit literatuur blijkt dat uroflowmetrie, in combinatie met anamnese, vragenlijsten, mictielijsten en echografie na mictie, wordt gebruikt om een uitgebreid beeld te krijgen van de frequentie en kwaliteit van het plassen bij kinderen, evenals van het type blaasprobleem.

 

Uroflowmetrie biedt objectieve meting van de kracht van de plasstraal, de tijdsduur van de mictie en de manier waarop het kind plast,( ononderbroken of onderbroken) terwijl een mictielijst gedetailleerde informatie geeft over het plasgedrag over een langere periode. Daarnaast biedt de combinatie van uroflowmetrie met EMG informatie over gebruik van bekkenbodemspieren tijdens mictie. Echografie na mictie geeft inzicht in het post-mictie residu en daarmee de totale blaascapaciteit. De uroflowmetrie kan een waardevolle aanvulling zijn om de diagnose te bevestigen en maakt het mogelijk om gerichter en effectiever behandelplannen op te stellen.  

Onderbouwing

Uroflowmetry is a non-invasive test for toilet-trained children that measures urine flow rate (ml/sec). It provides data on voiding, including volume, residuals when combined with post-void ultrasound, degree of bladder outlet resistance, and external urethral sphincter activity during voiding

They are used to help diagnose and characterize the cause of urinary incontinence. Their results can be helpful in educating children and families about the condition and in developing treatment strategies to improve outcomes and assess their effectiveness.

 

Uroflowmetry and/or ultrasound can also be used as biofeedbacktools during the treatment traject.

A systematic literature search was conducted but did not yield any hits that met the selection criteria. No studies used uroflowmetry (with post-void residuals) as additional intervention to medical history, frequency voiding charts/voiding diary and physical examination. A number of studies, two in total, did not meet the PICO but were considered relevant for the subject. These studies compared uroflowmetry with frequency voiding charts/voiding diaries. The two studies are described below and in table 1. Since they did not meet the inclusion criteria of the search question, no GRADE-assessment was performed, and no evidence tables or risk of bias tables were constructed. 

 

Description of studies

Maternik (2016) performed a cohort study to compare uroflowmetry with 48-hour frequency/volume charts (48-h F/V) in children with bladder dysfunction. In total, 86 children (mean age of 8 ± 3.08 years) were included: 33 children with monosymptomatic nocturnal enuresis (MNE), 36 children with overactive bladder (OAB), and twelve children with dysfunctional voiding (DV). The maximum bladder capacity and the sensitivity and specificity of uroflowmetry measurements compared with 48-h F/V charts were reported. The authors found that bladder capacity measurements from 48-hour frequency/volume (F/V) charts and uroflowmetry were comparable, with 74% concordance. They concluded that while both methods reliably assess bladder capacity in monosymptomatic nocturnal enuresis, combined use is essential in overactive bladder and dysfunctional voiding, where significant differences in results may occur.

 

Özcift (2022) performed a retrospective cohort study to compare uroflowmetry with 48-h voiding diary (VD) in children with lower urinary tract dysfunction. Inclusion criteria were diagnosis of lower urinary tract dysfunction, lack of systemic or chronic disease, age of > 5 years, completion of toilet training, and having fully completed a 48-h VD and 3 repetitive uroflowmetry measurements. In total, 242 children (9.16 ± 3.15 years) were included: 36 children with MNE, 120 children with OAB, and 86 children with DV. The maximum voided volume was reported. Maximum and average voided volumes (MVV and AVV) were significantly higher in uroflowmetry (UF) than in voiding diaries (VD). Significant differences in MVV and AVV were noted among lower urinary tract dysfunction (LUTD) subtypes, except for MVV in patients with monosymptomatic nocturnal enuresis (MNE). Discrepancies exceeding 30% of estimated bladder capacity (EBC) between UF and VD measurements were observed in 38.9% (MVV) and 34.3% (AVV) of patients. Uroflowmetry and voiding diaries complement each other in assessing LUTD. Combined use improves diagnostic accuracy, as larger voided volume differences reflect less habitual voiding.

 

Table 1 . Description of studies that compared uroflowmetry with frequency voiding charts/voiding diaries

Study

Patient population and number

Intervention

Control

Outcomes

Results

Maternik, 2016

86 children with different bladder dysfunctions:

  • N=33 with monosymptomatic nocturnal enuresis (MNE). Results were not reported since they did not meet the criteria for patient population.
  • N=36 with overactive bladder (OAB)
  • N=12 with dysfunctional voiding (DV)

 

Uroflowmetry

48-hour frequency/volume

charts

Bladder capacity; sensitivity and specificity for detecting low bladder capacity with 48-hour frequency/volume charts as reference test

Mean maximal bladder capacity

OAB

I: 191 ± 113.23 ml

C: 183 ±  105.51ml

p=0.47

 

DV

I: 258 ± 141.56 ml

C: 223 ±  132.56 ml

p=0.48

 

Sensitivity

OAB: 68.42%

DV: 50%

 

Specificity

OAB: 58.83%

DV: 83.3%

 

Initiated treatment and treatment effect

Not reported

 

Özcift, 2022

242 children with lower urinary tract dysfunction:

  • N=36 with monosymptomatic nocturnal enuresis (MNE). Results were not reported since they did not meet the criteria for patient population.
  • N=120 with overactive bladder (OAB)
  • N=86 with dysfunctional voiding (DV)

 

Uroflowmetry

48-h voiding diary

Maximum voided volume

Median maximum voided volume (min-max)

OAB

I: 201.5 ml (57-663 ml)

C: 171.5 ml (50-600 ml)

P=0.001

 

DV

I: 329 ml (80-739 ml)

C: 260 ml (80-700 ml)

P=0.030

 

Initiated treatment and treatment effect

Not reported

 

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the additional value of uroflowmetry with measuring of post-void residuals for children with urinary incontinence?

P: Children with urinary incontinence
I: Uroflowmetry with residual measurement with and without EMG + anamnesis + frequency voiding charts/voiding diary +physical examination
C: Anamnesis + frequency voiding charts/voiding diary + physical examination
O:

Chance to find underlying diagnosis, treatment effect (objective improvement including improvement of uroflowmetry curves ​​with post-void residuals)

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered chance to find underlying diagnosis as critical outcome measure for decision making; and treatment effect as important outcome measure for decision making.

 

The working group defined the outcome measure treatment effect as follows:

  • Objective improvement: improvement of uroflowmetry curves ​​with post-void residuals

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms from 2000 until 26th of June, 2023. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 519 hits. Studies were selected based on the following criteria:

  • Systematic review (searched in at least two databases, and detailed search strategy, risk of bias assessment and results of individual studies available), randomized controlled trial, or observational studies comparing uroflowmetry with measuring of post-void residuals + anamnesis + frequency voiding charts/voiding diary + physical examination with anamnesis + frequency voiding charts/voiding diary + physical examination;
  • Children with urinary incontinence between 5 and 18 years;
  • Full-text English language publication; and
  • Studies according to PICO.

Fifty-seven studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, all studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods).

 

Results

None of the studies resulting from the literature search were included in the literature analysis because uroflowmetry (with post-void residuals) was not used as additional intervention to anamnesis, frequency voiding charts/voiding diaries and physical examination. Hence no evidence tables or risk of bias tables were constructed. 

  1. 1 - Alyami F, Farhat W, Figueroa VH, Romao RL. Utility and cost-effectiveness of uroflowmetry in a busy pediatric urology practice. Can Urol Assoc J. 2014 Sep;8(9-10):E615-8. doi: 10.5489/cuaj.2190. PMID: 25295132; PMCID: PMC4164549.
  2. 2 - Beksac AT, Koni A, Bozacı AC, Dogan HS, Tekgul S. Postvoidal residual urine is the most significant non-invasive diagnostic test to predict the treatment outcome in children with non-neurogenic lower urinary tract dysfunction. J Pediatr Urol. 2016 Aug;12(4):215.e1-8. doi: 10.1016/j.jpurol.2016.04.011. Epub 2016 May 12. PMID: 27233211.
  3. 3 - Bower WF, Kwok B, Yeung CK. Variability in normative urine flow rates. J Urol. 2004 Jun;171(6 Pt 2):2657-9. doi: 10.1097/01.ju.0000108682.00414.04. PMID: 15118445.
  4. 4 - Chrzan R, Czernik J, Apoznanski W, Patkowski D, Siekanowicz P. Uroflowmetry in children: is it necessary to repeat the study in a single patient?. European journal of pediatric surgery: official journal of Austrian Association of Pediatric Surgery [Internet]; 2005. https://doi.org/10.1055/s- 2004-830551.
  5. 5 - Klijn AJ, Uiterwaal CS, Vijverberg MA, Winkler PL, Dik P, de Jong TP. Home uroflowmetry biofeedback in behavioral training for dysfunctional voiding in school-age children: a randomized controlled study. J Urol. 2006 Jun;175(6):2263-8; discussion 2268. doi: 10.1016/S0022-5347(06)00331-4. PMID: 16697850.
  6. 6 - Maizels M, Diaz Saldano D. Home uroflowmetry biofeedback therapy for dysfunctional voiding in school-age children. Nat Clin Pract Urol. 2007 Jan;4(1):14-5. doi: 10.1038/ncpuro0647. PMID: 17211417.
  7. 7 - Maternik M, Chudzik I, Krzeminska K, Żurowska A. Evaluation of bladder capacity in children with lower urinary tract symptoms: Comparison of 48-hour frequency/volume charts and uroflowmetry measurements. J Pediatr Urol. 2016 Aug;12(4):214.e1-5. doi: 10.1016/j.jpurol.2016.04.004. Epub 2016 May 7. PMID: 27329866.
  8. 8 - Nelson JD, Cooper CS, Boyt MA, Hawtrey CE, Austin JC. Improved uroflow parameters and post-void residual following biofeedback therapy in pediatric patients with dysfunctional voiding does not correspond to outcome. J Urol. 2004 Oct;172(4 Pt 2):1653-6; discussion 1656. doi: 10.1097/01.ju.0000138872.14641.40. PMID: 15371783.
  9. 9 - Neri DA, Venturini BA, Massuqueto E, Estevam de Abreu G, Portugal MM, Costa J, Velame Souza Santos MK, de Araújo Rosier C, Monteiro G, Barroso U Jr. Agreement between two uroflowmetry tests in children with lower urinary tract symptoms. J Pediatr Urol. 2024 Sep 3:S1477-5131(24)00450-9. doi: 10.1016/j.jpurol.2024.08.020. Epub ahead of print. PMID: 39358126.
  10. 10 - Özçift, B. Correspondence of uroflowmetry and voiding diary in evaluation of voiding volume in children with lower urinary tract dysfunction. African Journal of Urology, 28(1), 9.
  11. 11 - Samijn B, Van Laecke E, Vande Walle J, Pascal A, Deschepper E, Renson C, Van den Broeck C. Uroflow measurement combined with electromyography testing of the pelvic floor in healthy children. Neurourol Urodyn. 2019 Jan;38(1):231-238. doi: 10.1002/nau.23836. Epub 2018 Oct 12. PMID: 30311676.
  12. 12 - Schulman SL, Von Zuben FC, Plachter N, Kodman-Jones C. Biofeedback methodology: does it matter how we teach children how to relax the pelvic floor during voiding? J Urol. 2001 Dec;166(6):2423-6. doi: 10.1016/s0022-5347(05)65607-8. PMID: 11696803.
  13. 13 - Van Batavia JP, Pohl HG, Farhat WA, Chiang G, BaniHani A, Collett-Gardere T, Franco I. Is it time to reconsider how we document pediatric uroflow studies?: A study from the SPU Voiding Dysfunction task force. J Pediatr Urol. 2023 Oct;19(5):546-554. doi: 10.1016/j.jpurol.2023.04.018. Epub 2023 May 12. PMID: 37302925.
  14. 14 - Vesna Z, Milica L, Marina V, Andjelka S, Lidija D. Correlation between uroflowmetry parameters and treatment outcome in children with dysfunctional voiding. J Pediatr Urol. 2010 Aug;6(4):396-402. doi: 10.1016/j.jpurol.2009.09.013. Epub 2009 Oct 21. PMID: 19850529.
  15. 15 - Wenske S, Combs AJ, Van Batavia JP, Glassberg KI. Can staccato and interrupted/fractionated uroflow patterns alone correctly identify the underlying lower urinary tract condition? J Urol. 2012 Jun;187(6):2188-93. doi: 10.1016/j.juro.2012.01.126. Epub 2012 Apr 12. PMID: 22503030.
  16. 16 - Wenske S, Van Batavia JP, Combs AJ, Glassberg KI. Analysis of uroflow patterns in children with dysfunctional voiding. J Pediatr Urol. 2014 Apr;10(2):250-4. doi: 10.1016/j.jpurol.2013.10.010. Epub 2013 Nov 7. PMID: 24290223.
  17. 17 - Yang SS, Wang CC, Chen YT. Home uroflowmetry for the evaluation of boys with urinary incontinence. J Urol 2003 Apr;169(4):1505–7.
  18. 19 - Yang S, Zhou Z, Yang J, Pu Q, Wen Y, Liu X, Zhang Y, Lv L, Hu J, Franco I, Kamperis K, Rittig S, Wang Q, Wen JG. The value of home-uroflowmetry in evaluation of voiding function in children with overactive bladder. J Pediatr Urol. 2024 Jul 16:S1477-5131(24)00363-2. doi: 10.1016/j.jpurol.2024.07.007. Epub ahead of print. PMID: 39097491.

Table of excluded studies

Reference

Reason for exclusion

Akbal C, Şahan A, Şener TE, Şahin B, Tinay I, Tarcan T, Şimşek F. Diagnostic value of the pediatric lower urinary tract symptom score in children with overactive bladder. World J Urol. 2014 Feb;32(1):201-8. doi: 10.1007/s00345-013-1224-y. Epub 2013 Dec 24. PMID: 24362911.

No comparison between uroflowmetry and no uroflowmetry

Assis GM, Silva CPCD, Martins G. Urotherapy in the treatment of children and adolescents with bladder and bowel dysfunction: a systematic review. J Pediatr (Rio J). 2019 Nov-Dec;95(6):628-641. doi: 10.1016/j.jped.2019.02.007. Epub 2019 Apr 19. PMID: 31009619.

Wrong comparison: uroflowmetry versus 48-hour frequency/volume

Babu R, Gopinath V. Role of uroflowmetry with electromyography in the evaluation of children with lower urinary tract dysfunction. Indian J Urol. 2015 Oct-Dec;31(4):354-7. doi: 10.4103/0970-1591.166469. PMID: 26604449; PMCID: PMC4626922.

Wrong comparison: uroflowmetry with electromyography followed by urodynamic study

Bartkowski DP, Doubrava RG. Ability of a normal dysfunctional voiding symptom score to predict uroflowmetry and external urinary sphincter electromyography patterns in children. J Urol. 2004 Nov;172(5 Pt 1):1980-5; discussion 1985. doi: 10.1097/01.ju.0000140849.49348.62. Erratum in: J Urol. 2005 Feb;173(2):664. PMID: 15540771.

No comparison: correlation uroflowmetry/electromyography patterns and post-void urine volume

Buisson P, Leclair MD, Lenormand L, Héloury Y. Place des investigations urodynamiques chez l'enfant [Urodynamic investigations in children]. Ann Urol (Paris). 2005 Apr;39(2):61-70. French. doi: 10.1016/j.anuro.2005.04.002. PMID: 16004204.

Article in French

Beksac AT, Koni A, Bozacı AC, Dogan HS, Tekgul S. Postvoidal residual urine is the most significant non-invasive diagnostic test to predict the treatment outcome in children with non-neurogenic lower urinary tract dysfunction. J Pediatr Urol. 2016 Aug;12(4):215.e1-8. doi: 10.1016/j.jpurol.2016.04.011. Epub 2016 May 12. PMID: 27233211.

No comparison between uroflowmetry and no uroflowmetry

Berry A, Rudick K, Richter M, Zderic S. Objective versus subjective outcome measures of biofeedback: what really matters? J Pediatr Urol. 2014 Aug;10(4):620-6. doi: 10.1016/j.jpurol.2014.06.003. Epub 2014 Jul 11. PMID: 25070936.

Wrong intervention: biofeedback

Buckley BS, Sanders CD, Spineli L, Deng Q, Kwong JS. Conservative interventions for treating functional daytime urinary incontinence in children. Cochrane Database Syst Rev. 2019 Sep 18;9(9):CD012367. doi: 10.1002/14651858.CD012367.pub2. PMID: 31532563; PMCID: PMC6749940.

Wrong intervention: no uroflowmetry

Chandra M, Merchant K. Voiding Disorders in Children. Current Treatment Options in Pediatrics. 2022 Jun;8(2):19-37.

Wrong study design: narrative review

Chase J, Austin P, Hoebeke P, McKenna P; International Children's Continence Society. The management of dysfunctional voiding in children: a report from the Standardisation Committee of the International Children's Continence Society. J Urol. 2010 Apr;183(4):1296-302. doi: 10.1016/j.juro.2009.12.059. Epub 2010 Feb 19. PMID: 20171678.

Wrong study design: narrative review

Dayanc MM, Kibar Y, Irkilata HC, Sancaktutar AA, Ebiloglu T, Gur A, Ergin G, Alp BF, Gok F. Effect of Voided Volume on Voiding Patterns and Reliability of Uroflowmetry-Electromyography Results in Children with Lower Urinary Tract Dysfunction. Low Urin Tract Symptoms. 2017 Jan;9(1):46-51. doi: 10.1111/luts.12108. Epub 2015 Jul 22. PMID: 28120443.

Wrong study aim: whether voided volume could change the uroflow patterns

De Jong TP, Klijn AJ. Urodynamic studies in pediatric urology. Nature Reviews Urology. 2009 Nov;6(11):585-94.

Wrong study design: narrative review

de Wall LL, Nieuwhof-Leppink AJ, van de Wetering EHM, Leijn E, Trompetter M, de Kort LMO, Feitz WF, Schappin R. Study protocol for a parallel-group randomized controlled multi-center trial evaluating the additional effect of continuous ultrasound bladder monitoring in urotherapy for children with functional daytime urinary incontinence (SENS-U trial). Trials. 2022 Aug 13;23(1):648. doi: 10.1186/s13063-022-06600-6. PMID: 35964045; PMCID: PMC9375366.

Wrong study design: protocol

Farhane S, Saidi R, Fredj N, Touffahi M, Lefi M, Saad H. Débitmétrie de l'enfant: étude prospective des paramètres normaux [Uroflowmetry in children: Prospective study of normal parameters]. Prog Urol. 2006 Nov;16(5):598-601. French. PMID: 17175959.

Article in French

Franco I, Franco J, Lee YS, Choi EK, Han SW. Can a quantitative means be used to predict flow patterns: Agreement between visual inspection vs. flow index derived flow patterns. J Pediatr Urol. 2016 Aug;12(4):218.e1-8. doi: 10.1016/j.jpurol.2016.05.026. Epub 2016 Jun 11. PMID: 27427298.

Other study aim: flow index derived method of defining shapes

Furtado PS, Lordêlo P, Minas D, Menezes J, Veiga ML, Barroso U Jr. The influence of positioning in urination: an electromyographic and uroflowmetric evaluation. J Pediatr Urol. 2014 Dec;10(6):1070-5. doi: 10.1016/j.jpurol.2014.03.013. Epub 2014 May 9. PMID: 24951260.

Other study aim: different positions of urination

Fuyama M, Ikeda H, Oyake C, Onuki Y, Watanabe T, Isoyama K. Clinical features of, and association of bladder ultrasound and uroflowmetry with, overactive bladder recovery period in children. Pediatr Int. 2018 Jun;60(6):569-575. doi: 10.1111/ped.13577. PMID: 29654627.

No comparison between uroflowmetry and no uroflowmetry

Guan ZC, Deng XL, Zhang Q. [Comparison of new portable home electronic uroflowmeter with Laborie uroflowmeter]. Beijing Da Xue Xue Bao Yi Xue Ban. 2011 Aug 18;43(4):616-9. Chinese. PMID: 21844980.

Article in Chinese

Gupta DK, Sankhwar SN, Goel A. Uroflowmetry nomograms for healthy children 5 to 15 years old. J Urol. 2013 Sep;190(3):1008-13. doi: 10.1016/j.juro.2013.03.073. Epub 2013 Mar 26. PMID: 23538243.

Wrong population: healthy children

Guseva NB, Nikitin SS, Ukvalberg ME. The role of Uroflowmetry in the differential diagnosis of Urethrovaginal reflux and bladder diverticulum in children

Article in Russian

Ha JS, Lee YS, Han SW, Kim SW. The relationship among flow index, uroflowmetry curve shape, and EMG lag time in children. Neurourol Urodyn. 2020 Jun;39(5):1387-1393. doi: 10.1002/nau.24349. Epub 2020 Apr 17. PMID: 32544300.

Other study aim: relation flow index, uroflowmetry curve shape and electromyography

Herndon CD, Decambre M, McKenna PH. Interactive computer games for treatment of pelvic floor dysfunction. J Urol. 2001 Nov;166(5):1893-8. PMID: 11586256.

Wrong intervention: computer game assisted pelvic floor muscle retraining

Hofmeester I, Brinker AE, Steffens MG, Feitz WF, Blanker MH. Moderate agreement between bladder capacity assessed by frequency volume charts and uroflowmetry, in adolescent and adult enuresis patients. Neurourol Urodyn. 2017 Mar;36(3):745-747. doi: 10.1002/nau.23012. Epub 2016 Apr 6. PMID: 27060883.

Other study aim: uroflowmetry and post-void residual volume could replace frequency volume charts

Hyuga T, Nakamura S, Kawai S, Tanabe K, Naka Mieno M, Nakai H. Does small voided volume influence uroflowmetry curve patterns in Japanese children with daytime urinary incontinence? J Pediatr Urol. 2019 Dec;15(6):663.e1-663.e5. doi: 10.1016/j.jpurol.2019.09.008. Epub 2019 Sep 12. PMID: 31591048.

No comparison: only uroflowmetry curve patterns 

Hyuga T, Nakamura S, Kawai S, Tanabe K, Nakai H. The discrepancy between the uroflowmetry parameters, curve patterns, and lower urinary tract symptoms of children with nocturnal enuresis according to the presence or absence of daytime urinary incontinence. Neurourol Urodyn. 2019 Nov;38(8):2318-2323. doi: 10.1002/nau.24146. Epub 2019 Aug 20. PMID: 31432536.

Wrong comparison: presence and absence of daytime urinary incontinence

İbrahimov A, Özkıdık M, Akıncı A, Hajiyev P, Burgu B. Does urination position have an effect on evaluation of lower urinary tract function ın children? A uroflowmetric study. African Journal of Urology. 2022 Dec;28(1):30.

Wrong study aim: different positions of urination

Jacobsen LV, Jørgensen CS, Kaas Sørensen KM, Enemark L, Rittig S, Kamperis K. The efficacy of physiotherapeutic intervention with biofeedback assisted pelvic floor muscle training in children with dysfunctional voiding. J Pediatr Urol. 2021 Dec;17(6):793.e1-793.e6. doi: 10.1016/j.jpurol.2021.09.022. Epub 2021 Sep 25. PMID: 34635441.

Wrong intervention: biofeedback assisted pelvic floor muscle training

Jackson EC. Urodynamics in the Pediatric Patient: When to Order, How to Interpret. Current Treatment Options in Pediatrics. 2018 Jun;4:151-73.

Wrong study design: narrative review

Kalyoncu A, Thomas DT, Abdullayev T, Kaynak A, Kastarli C, Mazican M, Dagli TE, Tugtepe H. Comparison of uroflow parameters in children with pure constipation versus constipation plus lower urinary tract symptoms. Scand J Urol. 2015 Dec;49(6):492-496. doi: 10.3109/21681805.2015.1059358. Epub 2015 Jul 3. PMID: 26139342.

Wrong comparison: patients with pure constipation against those with constipation plus LUTS and no constipation

Kanematsu A, Johnin K, Yoshimura K, Okubo K, Aoki K, Watanabe M, Yoshino K, Tanaka S, Tanikaze S, Ogawa O. Objective patterning of uroflowmetry curves in children with daytime and nighttime wetting. J Urol. 2010 Oct;184(4 Suppl):1674-9. doi: 10.1016/j.juro.2010.03.121. Epub 2010 Aug 21. PMID: 20728134.

Other study aim: objective patterning of uroflowmetry curve interpretation

Kanematsu A, Tanaka S, Johnin K, Kawai S, Nakamura S, Imamura M, Yoshimura K, Higuchi Y, Yamamoto S, Okada Y, Nakai H, Ogawa O. A multi-center study of pediatric uroflowmetry data using patterning software. J Pediatr Urol. 2013 Feb;9(1):57-61. doi: 10.1016/j.jpurol.2011.12.001. Epub 2011 Dec 23. PMID: 22196978.

Other study aim: software for patterning uroflowmetry curves

Klijn AJ, Uiterwaal CS, Vijverberg MA, Winkler PL, Dik P, de Jong TP. Home uroflowmetry biofeedback in behavioral training for dysfunctional voiding in school-age children: a randomized controlled study. J Urol. 2006 Jun;175(6):2263-8; discussion 2268. doi: 10.1016/S0022-5347(06)00331-4. PMID: 16697850.

Wrong comparison: standard therapy (outpatient behavioral therapy)

Maizels M, Diaz Saldano D. Home uroflowmetry biofeedback therapy for dysfunctional voiding in school-age children. Nat Clin Pract Urol. 2007 Jan;4(1):14-5. doi: 10.1038/ncpuro0647. PMID: 17211417.

Wrong study design: comment

Maternik M, Chudzik I, Krzeminska K, Żurowska A. Evaluation of bladder capacity in children with lower urinary tract symptoms: Comparison of 48-hour frequency/volume charts and uroflowmetry measurements. J Pediatr Urol. 2016 Aug;12(4):214.e1-5. doi: 10.1016/j.jpurol.2016.04.004. Epub 2016 May 7. PMID: 27329866.

Wrong comparison: uroflowmetry versus 48-hour frequency/volume

charts

Martonosi ÁR, Pázmány P, Kiss S, Földi M, Zsákai A, Szabó L. Urine flow acceleration in healthy children: A retrospective cohort study. Neurourol Urodyn. 2023 Feb;42(2):463-471. doi: 10.1002/nau.25123. Epub 2022 Dec 27. PMID: 36573908; PMCID: PMC10107256.

Other study aim: establish normal reference values of urine flow acceleration

Mostafavi SH, Hooman N, Hallaji F, Emami M, Aghelnezhad R, Moradi-Lakeh M, Otukesh H. The correlation between bladder volume wall index and the pattern of uroflowmetry/external sphincter electromyography in children with lower urinary tract malfunction. J Pediatr Urol. 2012 Aug;8(4):367-74. doi: 10.1016/j.jpurol.2011.07.009. Epub 2011 Aug 5. PMID: 21820964.

Other study aim: relation bladder volume wall index and pattern of uroflowmetry

Nelson JD, Cooper CS, Boyt MA, Hawtrey CE, Austin JC. Improved uroflow parameters and post-void residual following biofeedback therapy in pediatric patients with dysfunctional voiding does not correspond to outcome. J Urol. 2004 Oct;172(4 Pt 2):1653-6; discussion 1656. doi: 10.1097/01.ju.0000138872.14641.40. PMID: 15371783.

Wrong intervention: biofeedback 

Netto JMB, Hittelman A, Lambert S, Murphy K, Collette-Gardere T, Franco I. Interpretation of uroflow curves: A global survey measuring inter and intra rater reliability. Neurourol Urodyn. 2020 Feb;39(2):826-832. doi: 10.1002/nau.24292. Epub 2020 Jan 27. PMID: 31985854.

Other study aim: inter and intra rater reliability on evaluating uroflow curves

Özçift, B. Correspondence of uroflowmetry and voiding diary in evaluation of voiding volume in children with lower urinary tract dysfunction. African Journal of Urology, 28(1), 9.

Wrong comparison: uroflowmetry versus 48-h voiding diary

Say B, Tiryaki T, Karahan S, Çakar N. Evaluation of Voiding Dysfunction and Response to Standard Uroterapy in Children with Recurrent Urinary Tract Infections. Turkish Journal of Pediatric Disease - Volume 13, Issue 6, pp. 456-462

Article in Turkish

Schulman SL, Von Zuben FC, Plachter N, Kodman-Jones C. Biofeedback methodology: does it matter how we teach children how to relax the pelvic floor during voiding? J Urol. 2001 Dec;166(6):2423-6. doi: 10.1016/s0022-5347(05)65607-8. PMID: 11696803.

Wrong intervention: biofeedback

Şenel E, TİRYAKİ HT, Akbiyik F, ATAYURT HF. Do uroflowmetric findings change by treatment of urinary tract infection in girls with dysfunctional voiding?. Turkish Journal of Medical Sciences. 2010;40(1):53-6.

Wrong intervention: repeated uroflowmetry

Shaikh N, Abedin S, Docimo SG. Can ultrasonography or uroflowmetry predict which children with voiding dysfunction will have recurrent urinary tract infections? J Urol. 2005 Oct;174(4 Pt 2):1620-2; discussion 1622. doi: 10.1097/01.ju.0000179367.55669.0b. PMID: 16148667.

Other study aim: wheter abnormal ultrasonography or uroflowmetry can predict which children are at increased risk of recurrent UTIs

Shei-Dei Yang S, Shih ET, Chang SJ. Tzu Chi nomograms for uroflowmetry, postvoid residual urine, and lower urinary tract function. Tzu Chi Medical Journal. 2014 Mar 1;26(1):10-4.

Wrong population: healthy children

Soygür T, Arikan N, Tokatli Z, Karaboga R. The role of video-urodynamic studies in managing non-neurogenic voiding dysfunction in children. BJU Int. 2004 Apr;93(6):841-3. doi: 10.1111/j.1464-410X.2003.04734.x. PMID: 15050002.

Wrong intervention: video-urodynamics

Tekgul S, Stein R, Bogaert G, Undre S, Nijman RJM, Quaedackers J, 't Hoen L, Kocvara R, Silay MS, Radmayr C, Dogan HS. EAU-ESPU guidelines recommendations for daytime lower urinary tract conditions in children. Eur J Pediatr. 2020 Jul;179(7):1069-1077. doi: 10.1007/s00431-020-03681-w. PMID: 32472266.

Wrong study design: guidelines

Uluocak N, Oktar T, Ander H, Ziylan O, Acar O, Rodoplu H, Erkormaz U. Which method is the most reliable in determination of bladder capacity in children with idiopathic overactive bladder? A comparison of maximum voided volume, uroflowmetry and maximum cystometric capacity. J Pediatr Urol. 2009 Dec;5(6):480-4. doi: 10.1016/j.jpurol.2009.03.002. Epub 2009 Apr 2. PMID: 19342301.

Wrong comparison: maximum voided volume, uroflowmetry and maximum cystometric capacity

Van Batavia JP, Combs AJ, Hyun G, Bayer A, Medina-Kreppein D, Schlussel RN, Glassberg KI. Simplifying the diagnosis of 4 common voiding conditions using uroflow/electromyography, electromyography lag time and voiding history. J Urol. 2011 Oct;186(4 Suppl):1721-6. doi: 10.1016/j.juro.2011.04.020. PMID: 21862083.

No comparison: only uroflow/EMG

Van Batavia JP, Combs AJ, Fast AM, Glassberg KI. Use of non-invasive uroflowmetry with simultaneous electromyography to monitor patient response to treatment for lower urinary tract conditions. J Pediatr Urol. 2014 Jun;10(3):532-7. doi: 10.1016/j.jpurol.2013.11.015. Epub 2013 Dec 17. PMID: 24915869.

No comparison: only uroflow/EMG

Van Batavia JP, Combs AJ. Non-invasive testing and its role in diagnosis and management of children with voiding dysfunction. Current Bladder Dysfunction Reports. 2018 Jun;13:56-65.

Wrong study design: narrative review

Van Batavia JP, Combs AJ. The Role of Non-invasive Testing in Evaluation and Diagnosis of Pediatric Lower Urinary Tract Dysfunction. Curr Urol Rep. 2018 Apr 6;19(5):34. doi: 10.1007/s11934-018-0784-1. PMID: 29623450.

Wrong study design: narrative review

Van Batavia JP, Pohl HG, Farhat WA, Chiang G, BaniHani A, Collett-Gardere T, Franco I. Is it time to reconsider how we document pediatric uroflow studies?: A study from the SPU Voiding Dysfunction task force. Journal of Pediatric Urology. 2023 Oct 1;19(5):546-54.

No comparison between uroflowmetry and no uroflowmetry

Vesna Z, Milica L, Marina V, Andjelka S, Lidija D. Correlation between uroflowmetry parameters and treatment outcome in children with dysfunctional voiding. J Pediatr Urol. 2010 Aug;6(4):396-402. doi: 10.1016/j.jpurol.2009.09.013. Epub 2009 Oct 21. PMID: 19850529.

Wrong comparison: uroflowmetry findings beginning and end

Vijverberg MA, Klijn AJ, Rabenort A, Bransen J, Kok ET, Wingens JP, de Jong TP. A comparative analysis of pediatric uroflowmetry curves. Neurourol Urodyn. 2011 Nov;30(8):1576-9. doi: 10.1002/nau.21152. Epub 2011 Aug 8. PMID: 21826720.

Other study aim: objectify assessment of pediatric uroflowmetry curves

Wenske S, Combs AJ, Van Batavia JP, Glassberg KI. Can staccato and interrupted/fractionated uroflow patterns alone correctly identify the underlying lower urinary tract condition? J Urol. 2012 Jun;187(6):2188-93. doi: 10.1016/j.juro.2012.01.126. Epub 2012 Apr 12. PMID: 22503030.

Wrong comparison: uroflowmetry alone as surrogate for simultaneously measured pelvic floor electromyography

Wenske S, Van Batavia JP, Combs AJ, Glassberg KI. Analysis of uroflow patterns in children with dysfunctional voiding. J Pediatr Urol. 2014 Apr;10(2):250-4. doi: 10.1016/j.jpurol.2013.10.010. Epub 2013 Nov 7. PMID: 24290223.

No comparison: how often staccato flow pattern occurs in children with documented dysfunctional voiding

Yang S, Chua ME, Bauer S, Wright A, Brandström P, Hoebeke P, Rittig S, De Gennaro M, Jackson E, Fonseca E, Nieuwhof-Leppink A, Austin P. Diagnosis and management of bladder bowel dysfunction in children with urinary tract infections: a position statement from the International Children's Continence Society. Pediatr Nephrol. 2018 Dec;33(12):2207-2219. doi: 10.1007/s00467-017-3799-9. Epub 2017 Oct 3. PMID: 28975420.

Wrong study design: narrative review

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-07-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
  • AJN Jeugdartsen Nederland
  • Stichting Kind en Ziekenhuis
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging voor Continentie bij Kinderen

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en/of andere bron. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

 

Belangrijkste wijzigingen t.o.v. vorige versie: Er zijn veertien modules herzien/ontwikkeld:

  1. Anamnese
  2. Registratielijsten
  3. Uroflowmetrie en residubepaling
  4. Urineonderzoek (urine-incontinentie)
  5. Urethrocystoscopie
  6. Echo urinewegen
  7. Urodynamisch onderzoek
  8. Urotherapie
  9. Kinderbekkenfysiotherapie
  10. Antimuscarinica en mirabegron
  11. Botuline toxine A
  12. Methylfenidaat
  13. Neuromodulatie
  14. Organisatie van zorg

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met functionele urine-incontinentie.

 

Werkgroep

  • Dr. L.L. (Liesbeth) de Wall, kinderuroloog, NVU
  • Drs. M.M.C. (Marleen) van den Heijkant, kinderuroloog, NVU
  • Drs. M. (Marleen) Trompetter, uroloog (met aantekening voor kinderen), NVU
  • Drs. J. (Hans) van der Deure, kinderarts, NVK
  • Dr. E. (Ester) de Kleijn, kinderarts, NVK
  • Drs. L. (Lieke) Langendonck, kinderarts, NVK
  • Dr. A.J. (Anka) Nieuwhof – Leppink, urotherapeut, NVCK
  • S. (Saskia) Bruijn, MSc, verpleegkundig specialist kinderurologie, urotherapeut NVCK
  • Drs. A.E.H. (Rianne) Stollenga, kinderfysiotherapeut, KNGF/NVFK
  • Drs. A. (Astrid) Huijpen, bekkenfysiotherapeut, KNGF/NVFB
  • Drs. F.E. (Femke) de Bok, jeugdarts KNMG en arts Maatschappij en Gezondheid in opleiding, AJN
  • Drs. E.C. (Esen) Doganer, beleidsadviseur, Stichting Kind en Ziekenhuis
  • Drs. A. (Anne) Swinkels, junior projectmanager en beleidsmedewerker Stichting Kind en Ziekenhuis (vervanger van Esen tijdens haar zwangerschapsverlof)

Klankbordgroep

  • Drs. B.J.M. (Bernadette) Berendes- van Dijk, bekkenfysiotherapeut, Stichting Bekkenbodem4All
  • Dr. H. (Hanny) Cobussen-Boekhorst, verpleegkundig specialist kinderurologie, V&VN
  • Drs. V.A.C.T. (Vera) Janssen, verpleegkundig specialist kinderurologie, V&VN
  • Drs. W.J.P. (Wies) van Aalst, kinderfysiotherapeut, KNGF/NVKF

Met ondersteuning van

  • Drs. D.A.M. (Danique) Middelhuis, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. I.M. (Irina) Mostovaya, senior adviseur en teamleider, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. J. M. (Janneke) Schultink, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • L.H.M. (Linda) Niesink-Boerboom, Medisch informatiespecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Werkgroep

Achternaam werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

De Wall (voorzitter)

Kinderuroloog Radboudumc Amalia kinderziekenhuis

Geen

ZonMw studie: SENS-U studie

 

Mijn promotie onderzoek bevat diverse artikelen aangaande het onderwerp. Ik kan niet inschatten of dit meer bekendheid zal krijgen door de herziening van de richtlijn. De SENS-U studie betreft een ZonMw gesubsidieerde studie naar de bijdrage van echografische monitoring van de blaas bij ongewild urine verlies. De resultaten van deze studie zullen naar verwachting eind 2024/ begin 2025 op zijn vroegst gepubliceerd worden. Dit zal geen invloed hebben op de huidige revisie.

Geen restricties

Van den Heijkant

(kinder)uroloog in van Weel Bethesda Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen restricties

Trompetter

Uroloog Isala

Commissiewerk binnen het ziekenhuis

Participeert in de SENS-U studie. Geen persoonlijk belang.

Geen restricties

Van der Deure

Kinderarts, Deventer Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen restricties

De Kleijn

Kinderarts (Albert Schweitzer Ziekenhuis)

Voorzitter centrale Opleidingscommissie, (Albert Schweitzer Ziekenhuis) onbetaald

Opleider kindergeneeskunde, (Albert Schweitzer Ziekenhuis) onbetaald

Geen

Geen restricties

Langendonck

Kinderarts in Langeland Ziekenhuis Zoetermeer

Geen

Geen

Geen restricties

Nieuwhof-Leppink

Coordinator Urotherapie

Wilhelmina kinderziekenhuis

UMC Utrecht

-International children's continence society: board member

-European society pediatric urology research commissie lid

beide zijn onbetaalde functies

 

Gedetacheerd van uit het UMCU voor 2 uur in de week bij hogeschool utrecht HU als coordinator Urotherapie cursus.

Studie naar de SENSU als evt toegevoegde waarde in de behandeling van kinderen met incontinentie.

Geen restricties

Bruijn

Verpleegkundig specialist kinderurologie / urotherapeut

AmsterdamUMC/ Emma Kinderziekenhuis

Geen

Geen

Geen restricties

Stollenga

Kinderfysiotherapeut en kinderbekkenfysiotherapeut bij Jan van Rijn Kinderfysiotherapie (betaald)

 

Penningmeester NVCK (onbetaald)

Lid specialistenregistratie bij NVFK (betaald)

Geen

Geen restricties

Huijpen

Fysiotherapeut, Bekkenfysiotherapeut MSc, specialisatie in kinderen met problemen met de zindelijkheid

Eigenaar praktijk Fysio Centrum Zaanland

betaalde functie

Werkzaam in eigen praktijk als algemeen- bekken- en kinderbekkenfysiotherapeut

Leidinggevende taken (personeel en planning)

Werkzaan in het Zaans Medisch Centrum in de kliniek en op de gezamenlijk poli in samenwerking met kinderarts, Urotherapeut, kinderpsycholoog, uroloog en gynaecoloog

betaalde functie

Onze fysiotherapie praktijk werkt zelfstandig en we hebben productie afspraken met het Zaans Medisch Centrum, er is geen direct verband met de richtlijn.

Geen restricties

De Bok

Jeugdarts KNMG, arts Maatschappij en Gezondheid in opleiding, AJN

Promotie-onderzoek naast specialistenopleiding (betaald, in dienstverband als aios bij SBOH)

Bestuurslid regio-bestuur AJN Jeugdartsen Noord Nederland (onbetaald)

Betreft mijn eigen promotie-onderzoek, het onderwerp is ongerelateerd aan dat van deze richtlijn en commissie

Geen restricties

Doganer

Junior projectmanager/beleidsmedewerker bij Stichting Kind en ZIekenhuis

Geen

Geen

Geen restricties

Swinkels

Junior Projectmanager en beleidsmedewerker Stichting Kind en Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen restricties

Klankbordgroep

Achternaam klankbordgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Berendes – van Dijk

Geen, gepensioneerd

Geen

Geen

Geen restricties

Cobussen – Boekhorst

Verpleegkundig specialist kinderurologie en functionele urologie

Amalia kinderziekenhuis, Radboudumc

Postbus 9101 , 6500 HB Nijmegen

huispost 723

Verzorgen van scholingen en presentaties (betaald of in werktijd) bij diverse groepen en verenigingen.

-lid van Female LUTS werkgroep van de EAU

 

Lid project van Astellas voor eerste lijn over volwassenen met klachten van OAB.

Lid van ICEF (International Clinical Education Forum) van Hollister inc.  (stoma en katheter materiaal)  = betaalde functie

Geen restricties

Janssen

Verpleegkundig specialist (kinder)urologie (betaald) parttime, en functionele urologie radboud UMC Amalia Ziekenhuis

Presentaties voor oa. V&vn urologie (betaald), webinair  Gag spoelingen (betaald via goodlife)

Lid CAB Hollister: adviescommissie stoma en katheter materiaal, betaald

Geen restricties

Van Aalst

Kinderbekkenfysiotherapeut in Radboudumc

Geen

Geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door Stichting Bekkenbodem4All, Stichting Kind en Ziekenhuis, Patiëntenfederatie Nederland, Stichting Bedplassen en Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties uit te nodigen voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en was Stichting Kind en Ziekenhuis afgevaardigd in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie per module ook “Waarden en voorkeuren van patiënten”). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Stichting Bekkenbodem4All, Stichting Kind en Ziekenhuis, Patiëntenfederatie Nederland, Stichting Bedplassen en Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Uroflowmetrie en residubepaling

 

Geen financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat [het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet OF het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor kinderen met functionele urine-incontinentie. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodule (NVU, 2008) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Stichting Bekkenbodem4All, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en AJN Jeugdartsen Nederland via een schriftelijke knelpuntenanalyse. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder het kopje ‘Onderbouwing’. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Beeldvormend en urodynamisch onderzoek UI