Tubaire Extra Uteriene Graviditeit (EUG) en Zwangerschap met Onbekende Locatie (ZOL)

Initiatief: NVOG Aantal modules: 8

Diagnostiek ZOL en EUG

Uitgangsvraag

  1. Wat is de diagnostische waarde van seriële hCG-bepalingen als diagnostiek naar een EUG bij patiënten met een ZOL?
  2. Wat is de aanvullende waarde van progesteronbepaling in diagnostiek naar EUG bij patiënten met een ZOL?

Aanbeveling

Herbeoordeel een patiënte altijd bij klachten, ongeacht de waarde van het serum-hCG.

 

Meet het serum-hCG twee keer met een 48 uur interval voor de diagnostiek van een EUG bij asymptomatische patiënten met een ZOL.

 

Meet bij een hCG-ratio stijging < 50 % of daling < 20 % bij een asymptomatische patiënte met een ZOL een derde maal het serum-hCG (dag 4) in verband met een blijvende verdenking EUG.

 

Wacht het spontane beloop af bij een asymptomatische patiënte met een ZOL met een dalend hCG-ratio > 20%.

 

Maak bij patiënten met een ZOL en een stijgende 48 uurs hCG-ratio > 50 % na wederom 48 uur eerst een transvaginale echo en herhaal een serum-hCG-bepaling bij deze patiënten indien er geen vroege intra- uteriene zwangerschap zichtbaar is.

 

Bepaal geen progesteron voor het diagnosticeren van een EUG bij patiënten met een ZOL.

 

Overweeg het bepalen van progesteron voor het inschatten van de kans op een spontaan ongecompliceerd beloop bij patiënten met een ZOL.

Overwegingen

De belangrijkste verandering in vergelijking met de voorgaande richtlijn is de echoscopische bevinding ZOL (verdenking op EUG). Bij een echo waarbij de locatie van de zwangerschap niet wordt vastgesteld, kan met tenminste twee hCG-bepalingen verdere diagnostiek naar EUG worden verricht. Aangezien de kans op ernstige pathologie bij een asymptomatische patiënte met een volstrekt niet afwijkend echobeeld relatief laag is wordt hierbij geen gebruik gemaakt van de absolute hCG cut-off. Uiteraard hangt dit op lokaal niveau af van de kwaliteit van het echoscopisch onderzoek. Bij een zeer hoge hCG-uitslag bij eerste presentatie wordt aanbevolen om het echoscopisch onderzoek te herhalen, ter bevestiging van de diagnose ZOL.

De hCG-ratio kan eveneens gebruikt worden om een inschatting te maken van de kans dat de ZOL spontaan in regressie gaat en dus een laag risico op problemen geeft. Zie voor behandeling van een persisterende ZOL ook verder in de module ‘Behandeling EUG’.

 

Een zeldzame maar klassieke valkuil bij een ZOL is de meerlinggraviditeit bij een korte amenorroeduur waarbij er uiteindelijk een intacte graviditeit blijkt te zijn.

Daarnaast kan er bij elke patiënte met een verdenking EUG toch sprake zijn van een tubaruptuur, ongeacht relatief lage waarde van het hCG en/of een dalend hCG. Klachten zijn altijd belangrijker dan het resultaat van de hCG-bepaling.

 

Bij een patiënte zonder of met milde klachten en een ZOL zal met een enkele hCG-bepaling niet duidelijk zijn of er een EUG aanwezig is. Uit meta-analyse (Van Mello, 2012) bleek dat serieel hCG een betere diagnostische test is voor EUG dan een enkele hCG-bepaling.

 

Bij seriële hCG-bepalingen worden in de meeste van de beschreven studies 48 uur tussen de bepalingen gelaten en gekeken naar de percentuele verandering. Er worden verschillende afkapwaarden gehanteerd waarboven je uitgaat van een normaal ontwikkelende zwangerschap bij een stijgend serum-hCG, variërend tussen 35 en 66% stijging. Daarnaast is een daling in serum-hCG- waarde van > 20% geassocieerd met het vanzelf in regressie gaan van de zwangerschap op welke locatie deze zich ook bevindt.

 

Welke afkapwaarde met bijbehorende testkarakteristieken wordt gekozen hangt af van welke consequenties eraan verbonden worden. Gezien het gebrek aan goede vergelijkende studies kan op lokaal niveau worden besloten welke grens te hanteren. De NICE-richtlijn (NICE 2012) heeft gekozen om vrouwen met een stijging van serum-hCG >63% te beschouwen als IUG en een week later echoscopisch opnieuw te beoordelen. Vrouwen met een ZOL en een daling van hCG >50% worden geadviseerd thuis een zwangerschapstest te herhalen na twee weken. Tussen de <63% stijging en < 50% daling worden vrouwen verwezen naar een gespecialiseerde kliniek. In de Nederlandse situatie kan elke gynaecoloog mogelijk worden geconfronteerd met deze patiënte. Op basis van de huidige evidence zal in de situatie van een plateau in serum-hCG-waarde een derde keer (na 48 uur) het serum-hCG moeten worden bepaald. Voor de keuze van een optimale afkapwaarde voor een serum- hCG-stijging na 48 uur moet een afweging gemaakt worden tussen de sensitiviteit om een EUG te diagnosticeren versus de specificiteit om geen onnodige interventie te doen (bij een vitale IUG). Bij een minimale grens van 35% stijging van serum-hCG in twee dagen is de kans op een vitale IUG 0,1% (Morse, 2012).

Indien een behandeling met methotrexaat wordt gekozen zal de voorkeur ook uitgaan naar het zeker uitsluiten van een vroege intra-uteriene zwangerschap, hiervoor is ook de afkapwaarde van <35% stijging serum-hCG de meest toepasbare. Indien de afweging wordt gemaakt om de EUG zo goed mogelijk te diagnosticeren zal er een hogere afkapwaarde moeten worden genomen. De werkgroep heeft gekozen voor een afkapwaarde van 50% om een aantal redenen. Aangezien de kans op een EUG in deze groep van patiënten met een ZOL laag is, zal met het hoger leggen van de afkapwaarde weinig extra patiënten met een EUG er nog bij komen (nauwelijks verschil in negatief voorspellende waarde). Daarnaast is het een waarde welke makkelijk in dagelijks gebruik is en in de hedendaagse praktijk al gehanteerd wordt. Hierbij moet natuurlijk wederom opgemerkt worden dat bij twijfel er een derde bepaling wordt geadviseerd.

 

Een serumprogesteronbepaling naast serieel serum-hCG lijkt geen meerwaarde te hebben als diagnosticum voor de locatie van de zwangerschap en zal dan net zoals in de NICE-richtlijn niet worden geadviseerd.

 

Bij patiënten met een ZOL speelt naast het bepalen van de locatie van de zwangerschap de vraag of de mogelijke EUG zal leiden tot klinische problemen of dat deze spontaan in regressie gaat. Patiënten met een ZOL welke spontaan in regressie gaat of met een intra-uteriene zwangerschap behoren tot de laag-risicopatiënten. In de laag-risicogroep kan een expectatief beleid worden gevoerd waarbij ook meer tijd tussen de consulten wordt gelaten. Patiënten met een EUG of persisterende ZOL behoren tot de hoog-risicopopulatie waarbij een behandeling mogelijk geïndiceerd is, zie de module ‘Behandeling EUG’.

De huidige literatuur over de prognostische waarde voor het voorspellen van een ongecompliceerd beloop betreft geen vergelijkend onderzoek tussen de verschillende testen. Een hCG-daling van >20% bij de patiënten met een ZOL laat in een groot aantal patiënten een ongecompliceerd beloop zien, waarbij het overigens niet mogelijk was om echt een uniform afkappunt te bepalen aangezien de resultaten van verschillende studies niet te poolen waren. Verder zijn er wel aanwijzingen dat bij een progesteron < 10 nmol/L de kans op een EUG met een indicatie voor interventie uitermate klein is (1,8%) in de ZOL-populatie. Aangezien er al hCG bepaald wordt in het diagnostisch traject ligt het in de rede om dit voor het prognostisch deel ook te gebruiken in plaats van een progesteron bepaling. Het kan in individuele gevallen altijd overwogen worden om een progesteron bepaling te gebruiken om de patiënte met een laag risico prognose te identificeren.

Onderbouwing

Een zwangerschap van onbekende locatie (ZOL) is de situatie van een patiënte met een positieve zwangerschapstest en bij transvaginale echoscopie geen zichtbare zwangerschap, intra-uterien of extra-uterien, dan wel afwijkingen die erg suggestief zijn voor een EUG zoals vrij vocht of een adnexmassa. Bij een ZOL is het geïndiceerd om vervolgdiagnostiek in te zetten om de locatie c.q. de verdenking EUG mee te staven. Patiënten met een ZOL hebben vaak geen tot milde klinische symptomen. In die situatie is er tijd om in eerste instantie het spontane beloop af te wachten tot duidelijk wordt waar de zwangerschap zich bevindt of wat de juiste behandeling zal zijn. Patiënten dienen in die tussentijd wel geïnstrueerd te worden zich 24/7 te melden bij (toename van) klachten.

 

In de voorgaande richtlijn diagnostiek EUG stond het concept van de ‘discriminatory hCG zone' centraal. Dit gaat ervan uit dat boven een bepaalde serum-hCG-spiegel een intra-uteriene zwangerschap altijd echoscopisch zichtbaar moet zijn. In de huidige praktijk maken we gebruik van verbeterde sensitieve echoapparatuur en verrichten we vroeger in de zwangerschap echoscopisch onderzoek. Dit heeft ertoe geleid dat er meer patiënten zijn met een ZOL. Binnen deze populatie heeft uiteindelijk 7–20% van de patiënten een EUG (Barnhart 2009; Kirk, 2009). Bij het diagnostisch traject dient aan de ene kant de kans op complicaties ten gevolge van een niet vastgestelde EUG en aan de andere kant onnodige invasieve diagnostiek bij een vroege intacte intra-uteriene zwangerschap in ogenschouw te worden genomen. De oude richtlijn baseert zich op verouderde literatuur in veelal een populatie met een hoger a priori risico op een EUG; daarom is de diagnostiek EUG met hCG bij vrouwen met een ZOL onderwerp van deze richtlijn.

 

Bij een patiënte met een ZOL kan met seriële hCG-bepalingen de trofoblastactiviteit worden bepaald in de tijd. Door het beloop van hCG kan een vitale zwangerschap (IUG of EUG) worden onderscheiden van een niet-vitale zwangerschap. Bij een plateau in serum-hCG-waarde wordt de diagnose EUG waarschijnlijker. Aangezien er bewijs is om bij een selectie van patiënten met een persisterende ZOL of een echoscopisch bewezen EUG een expectatief beleid te voeren (Van Mello, 2013) wordt de prognostische waarde van de serum-hCG-testen op een ongecompliceerd beloop ook meegenomen in deze richtlijn. Met andere woorden: bij welke patiënte kun je veilig expectatief beleid voeren en welke patiënte loopt een risico op complicaties als je geen behandeling start?

 

Mogelijk is progesteron een aanvulling voor de diagnostiek naar EUG of de triage van de laagrisico ZOL waarvoor expectatief beleid gevoerd kan worden. Een laag progesteron is geassocieerd met een niet intacte graviditeit en zou om die reden kunnen bijdragen aan het sneller vaststellen van diagnose en beleid.

1. Diagnostische accuratesse van seriële hCG-bepaling

Zeer Laag GRADE

Het beloop van het serum-hCG (tenminste twee metingen met een interval van 48 uur) is bij vrouwen met een ZOL een redelijk betrouwbare voorspeller van een EUG. Bronnen: Zee, 2014; Van Mello, 2012; Morse, 2012, Condous, 2004

 

Zeer Laag GRADE

Meer dan 50 % stijging hCG in 48 uur kent een zeer hoge negatief voorspellende waarde en sluit een EUG nagenoeg uit bij vrouwen met een ZOL.

Bronnen: Zee, 2014, Van Mello, 2012; Morse, 2012, Condous, 2004

 

Zeer Laag GRADE

De kans op een accurate diagnose EUG stijgt met ongeveer 9% wanneer na 4 of 7 dagen een derde hCG-bepaling wordt gedaan.

Bronnen: Zee, 2014; Morse, 2012

 

2. Diagnostische waarde van progesteronbepaling

Zeer Laag GRADE

Progesteron heeft geen toegevoegde waarde in het diagnosticeren van een EUG bij vrouwen met een ZOL met en/of zonder risicofactoren.

Bronnen: Verhaegen, 2012; Condous, 2004

 

3.1 Resultaten prognostische waarde van hCG

 

Zeer Laag GRADE

Het beloop van het serum-hCG (tenminste twee metingen met een interval van 48 uur) heeft een prognostische waarde in het voorspellen van een ZOL in regressie (expectatief beleid) bij patiënten met een zwangerschap op onbekende locatie.

Bronnen: Guha, 2014; Van Calster, 2013; Majeed, 2012; Condous, 2006; Condous, 2007a

 

3.3 Combinatie prognostische waarde hCG en progesteron

 

Zeer Laag GRADE

Progesteron heeft zowel op zichzelf als in combinatie met seriële hCG-waardes mogelijk een toegevoegde prognostische waarde (< 20 mmol/l) in het beter voorspellen van een spontane regressie (expectatief beleid) bij patiënten met een persisterende ZOL.

Bronnen: Guha, 2014; Majeed, 2012; Cordina, 2011; Banerjee, 2001; Condous, 2007a

1. Diagnostische accuratesse van seriële hCG-bepaling

Zee, 2014 beschreven een retrospectieve multicenter cohortstudie bij vrouwen met een ZOL. Data werden verzameld bij vrouwen met de symptomen pijn en/of bloedingen in het eerste trimester van de zwangerschap.

Bij alle vrouwen die werden geïncludeerd in de studie kon op de transvaginale echo geen IUG of EUG vastgesteld worden, waren tenminste twee hCG-metingen gedaan en was de uitkomst van de zwangerschap bekend (een EUG, een IUG of een spontaan opgeloste ZOL). De studie onderzocht de toegevoegde waarde voor het voorspellen van een EUG van een extra hCG-bepaling op dag 4 en dag 7 ten opzichte van alleen een hCG-bepaling op dag 0 en 2. Het verloop van hCG over de tijd werd vergeleken met de verwachte minimale stijging van hCG bij een IUG. Voor de verwachte stijging van hCG bij een IUG worden in de literatuur verschillende afkappunten gebruikt. Daarom onderzocht Zee, 2014 drie verschillende grenswaarden: i) 66% in twee dagen (Kadar, 1998), ii) 53% in twee dagen (Barnhart, 2004) en iii) 35% in twee dagen (Seeber, 2006; Morse, 2012).

Als hCG steeg en boven de grenswaarde lag dan werd de patiënt geclassificeerd als een IUG. Als hCG meer daalde dan de verwachte daling bij een spontane miskraam dan werd de zwangerschap geclassificeerd als een spontane miskraam. In de andere gevallen werd de zwangerschap geclassificeerd als een EUG. De sensitiviteit en specificiteit van deze classificatie werden berekend.

Zee et al. includeerden 646 vrouwen, waarvan 345 vrouwen werden gediagnosticeerd met een spontaan in regressie gegane ZOL, 155 vrouwen met een IUG en 146 vrouwen met een EUG.

 

Tabel 1. Sensitiviteit en specificiteit van de hCG stijging voor het voorspellen van een EUG . Grenswaarde als minimale waarde voor de stijging bij een IUG.

 

Sensitiviteit en specificiteit van hCG-stijging voor het voorspellen van een EUG

 

Sensitiviteit (95 % BI)

Specificiteit (95 % BI)

Dag 0 -2

 

 

<66 % hCG stijging

80,8 (73,5 – 86,9)

64,6 (60,2 – 68,8)

<53 % hCG stijging

76,0 (68,3 – 82,7)

67,4 (63,1 – 71,5)

<35 % hCG stijging

63,7 (55,3 – 71,5)

70,8 (66,6 – 74,8)

Dag 2 – 4

 

 

<66 % hCG stijging

84,7 (77,5 – 90,3)

68,2 (63,3 – 72,8)

<53 % hCG stijging

81,8 (74,3 – 87,8)

71,5 (66,8 – 76,0)

<35 % hCG stijging

72,3 (64,0 – 79,6)

75,9 (71,3 – 80,1)

Dag 2 – 7

 

 

<66 % hCG stijging

84,2 (77,0 – 89,8)

64,9 (59,7 – 69,8)

<53 % hCG stijging

80,1 (73,0 – 86,8)

67,7 (62,6 – 72,5)

<35 % hCG stijging

66,9 (58,4 – 74,6)

74,2 (69,3 – 78,6)

Dag 4 – 7

 

 

<66 % hCG stijging

84,6 (77,2 – 90,3)

65,4 (59,1 – 71,4)

<53 % hCG stijging

81,5 (73,8 – 87,8)

68,3 (62,1 – 74,1)

<35 % hCG stijging

74,6 (66,2 – 81,8)

73,2 (67,2 – 78,6)

 

Bij een grenswaarde van 53% verbetert een derde hCG-meting op dag 4 de accuratesse van de voorspelling van een EUG met 9,3% (95% BI 1,8 – 16,7; p= 0,015) in vergelijking met hCG-bepaling op dag 0 en 2. Het toevoegen van een derde hCG-meting op dag 7 gaf een verbetering in de voorspelling van een EUG van 6,7% (95% BI 0,6 – 12,7; p=0,031) vergeleken met de voorspelling van hCG op dag 0 en 2. De verbetering in de voorspelling door vier hCG-waardes (dag 0, 2, 4 en 7) in vergelijking met drie hCG-waardes (dag 0, 2 en 4) was 1,3% (95% BI -4,3 – 6,9). Zee et al. concludeerden dat een derde hCG-meting op dag 4 of dag 7 een toegevoegde waarde heeft in de voorspelling van een EUG.

 

Morse, 2012 beschreven een multicentrische cohortstudie bij vrouwen met een ZOL. Data werden verzameld bij vrouwen met de symptomen pijn en/of bloedingen in het eerste trimester van de zwangerschap, bij wie geen intra- of extra-uteriene zwangerschap op de transvaginale echo vastgesteld kon worden en bij wie tenminste twee serum-hCG-waardes waren vastgelegd.

De vrouwen werden gevolgd tot een definitieve diagnose kon worden gesteld: IUG, EUG of een miskraam.

Om de uitkomst van de zwangerschap te voorspellen werden de geobserveerde hCG-waardes (stijging of daling tussen de twee waardes) vergeleken met een aantal grenswaardes (stijging van 71%, 53% en 35% in twee dagen).

Als er een stijging in hCG werd geobserveerd dan werd de geobserveerde stijging in hCG vergeleken met de verwachte stijging bij een IUG.

Als er een daling in hCG werd geobserveerd dan werd de geobserveerde daling vergeleken met de verwachte daling bij een miskraam. Als de geobserveerde verandering in hCG kleiner was dan deze verwachte stijging of daling dan werd de patiënt door het model geclassificeerd als verdacht voor een EUG. De sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarde en de accuratesse werden berekend.

Morse et al. rapporteerden dat 1180 patiënten voldeden aan de inclusiecriteria. Honderdzevenenzestig vrouwen waren lost to follow-up en acht vrouwen hadden missing data, waardoor 1005 vrouwen werden meegenomen in de analyse. Hiervan werden 567 vrouwen gediagnosticeerd met een miskraam, 259 met een IUG en 179 vrouwen met een EUG.

 

Tabel 2. Voorspelling van een EUG op basis van verandering in hCG in 48 uur.

 

Predictie EUG op basis van percentage hCG verandering in 48 uur

 

Sensitiviteit (95% BI)

Specificiteit (95% BI)

PPV (95% BI)

NPV

(95 % BI)

Accuratesse (95% BI)

35% hCG stijging

83,2 %

(77,7-88,8%)

70,8%

(67,7-73,9%)

38,2%

(33,4-43,0%)

95,1%

(93,4-96,8%)

73,0%

(70,3-75,8%)

53% hCG stijging

91,1%

(86,8-93,3%)

66,6%

(63,4-69,8%)

37,1%

(32,6-41,7%)

97,2%

(95,8-98,5%)

70,9%

(68,1-73,8%)

71% hCG stijging

92,2%

(88,2-96,2%)

62,8%

(59,5-66,1%)

35,0%

(30,6-39,3%)

97,4%

(96,0-98,7%)

68,1%

(65,2-70,9%)

 

Een 35% stijging van hCG in twee dagen heeft een sensitiviteit van 83,2% (95% BI 77,7 – 88,8%) en een specificiteit van 70,8% voor het voorspellen van een EUG. Echter, 16,8% van de EUGs en 7,7% van de IUGs worden onjuist geclassificeerd.

Morse, 2012 concludeerden dat om de kans op een misclassificatie van een IUG te minimaliseren de minimale stijging van 35% in hCG moet worden gebruikt en bevelen een derde hCG-meting aan.

 

Van Mello, 2012 beschreven een systematische review en meta-analyse over de diagnostische accuratesse van diverse hCG-bepalingen bij vrouwen met een ZOL. Hiervoor werd literatuur gezocht in Medline en Embase vanaf 1980 tot januari 2012. Studies werden geïncludeerd als ze vrouwen met een ZOL betroffen, serum-hCG-waardes als diagnostische test werden toegepast en de uitkomst van zwangerschap werd beschreven (IUG, EUG, behandelde ZOL en spontaan opgeloste ZOL). De index test was serum-hCG en de referentiestandaard varieerde per zwangerschapsuitkomst. Alle geïncludeerde studies werden beoordeeld op methodologische kwaliteit op basis van de QUADAS tool (Khan, 2004; Whiting, 2006). De sensitiviteit, specificiteit en AUC werden berekend.

Van Mello et al. includeerden 23 studies. De studies gebruikten verschillende diagnostische strategieën als indextest waaronder enkele (single) dosis serum-hCG (N= 10), hCG-ratio (hCG 48 uur/hCG 0 uur) (N= 4) en logistische regressiemodellen (N= 6). Van de 23 studies waren vijftien studies prospectieve cohortstudies en acht studies waren retrospectieve cohortstudies. Alle studies waren gevoelig voor bias, bijvoorbeeld de referentiestandaard was niet voor alle patiënten gelijk en de referentiestandaard was niet onafhankelijk van de indextest. De inclusiecriteria in de studies varieerden tussen asymptomatische vrouwen met een ZOL en vrouwen met symptomen zoals vaginale bloedingen en/of pijn of andere risicofactoren voor een EUG. Ook werden verschillende afkapwaarden voor hCG serumniveaus gehanteerd als inclusiecriterium (variërend tussen 1500 en 10.000 IE/L). De referentietest voor een EUG was verschillend in de studies en kon bestaan uit een laparoscopie en additionele histologische bevestiging, een diagnose met behulp van transvaginale echo of specifieke serum-hCG-afkapwaarden. De sensitiviteit van de verschillende diagnostische strategieën voor het voorspellen van een EUG varieerde tussen de 11% en 100%, afhankelijk van de strategie en de gebruikte hCG-afkapwaarde. De specificiteit varieerde tussen de 28 en 98%.

Alleen voor de uitkomstmaat EUG konden de resultaten worden gepoold, de andere uitkomstmaten hadden last van heterogeniteit. Omdat de afzonderlijke studies verschillende hCG-grenswaarden gebruikten voor een positieve zwangerschapstest is gekozen voor gepoolde ROC-plots. Hieruit blijkt dat de sensitiviteit voor het voorspellen van een EUG van de hCG-ratio beter is maar dat de regressiemodellen een betere specificiteit hebben. Over het algemeen lijkt op basis van de geïncludeerde studies een diagnostische strategie waarin de hCG-ratio is opgenomen (al dan niet in een regressiemodel) beter dan een enkele absolute hCG-bepaling.

 

Condous, 2004 beschreven een prospectieve observationele studie naar de waarde van een model gebaseerd op demografische en hormonale gegevens om de uitkomst van een ZOL te bepalen. De voorspellende waarde van logistische regressiemodellen werd getest op een testpopulatie nadat deze modellen waren gegenereerd uit een trainingspopulatie. Vrouwen werden geïncludeerd bij wie de locatie van een zwangerschap niet kon worden vastgesteld met een transvaginale echo. Bloed werd afgenomen bij het eerste consult en na 48 uur om progesteron en serum-hCG te bepalen. De vrouwen werden gevolgd totdat een definitieve diagnose werd gesteld: een ZOL spontaan in regressie, een IUG, een EUG of een persisterende ZOL. Drie logistische regressiemodellen voor de voorspelling van de uitkomst van een ZOL werden geanalyseerd: M1) de hCG-ratio na 48 uur, M2) de log van de gemiddelde serumprogesteron (gemiddelde van progesteron 0 – 48 uur) en M3) een model met de hCG-ratio (M1), de log van gemiddelde progesteron (M2) en de leeftijd van de vrouw. De oppervlakte onder de grafiek (AUC) en de sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde van de drie modellen werden berekend.

Condous et al. includeerden 388 vrouwen met ZOL, 189 in de training set (voor het ontwikkelen van het model) en 199 in de test set (voor het testen van het model). Van de vrouwen in de training set hadden er 102 (54,1%) een ZOL met een spontaan beloop, 63 (33,3%) een IUG, 20 (10,6 %) een EUG en vier (2,1%) een persisterende ZOL. In de test set hadden 109 (54,8%) vrouwen een ZOL in regressie, 75 (37,7%) een IUG, 12 (6,0 %) een EUG en drie (1,5%) een persisterende ZOL. De vrouwen met een persisterende ZOL werden geëxcludeerd voor verdere analyse.

Model M1 had de beste resultaten bij het testen van het model in de test set. De AUC was 0,975 (95% BI 0,954–0,997) voor ZOL in regressie, 0,966 (95% BI 0,936–0,995) voor IUG en 0,885 (95% BI 0,760–1) voor een EUG. M1 (hCG-ratio na 48 uur) had een sensitiviteit van 83,3%, een specificiteit van 88,0%, een positief voorspellende waarde van 31,3% en een negatief voorspellende waarde van 98,8% voor het vaststellen van een EUG. Het model op basis van hCG-ratio (M1) deed het beter dan de modellen op basis van progesteron (M2) of hCG, progesteron en leeftijd (M3) van de vrouw.

Ten gevolge van heterogeniteit van de populaties, verschillende hCG-testen en logistische modellen was het niet mogelijk om een meta-analyse uit te voeren en de resultaten te poolen. Hierdoor kan er geen uniforme afkapwaarde van de accuratesse van hCG in de diagnostiek naar een EUG worden vastgesteld.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht werd beoordeeld aan de hand van GRADE. Alle studies waren observationele studies en startten daarom op een laag niveau. Er was sprake van heterogeniteit tussen de studies. Daarom wordt het bewijs verlaagd met één niveau naar zeer laag.

 

2. Diagnostische waarde van progesteronbepaling

Verhaegen, 2012 beschreven een systematische review van prospectieve en retrospectieve cohortstudies om de diagnostische accuratesse te bepalen van een enkele progesteronbepaling voor het voorspellen van de uitkomst van zwangerschap. Studies werden geselecteerd op basis van patiënten (P): vrouwen met een spontane zwangerschap < 14 weken; de test (I): enkele serumprogesteron bepaling en de uitkomst (O): levensvatbare IUG, miskraam of EUG. Verhaegen et al. includeerden 26 studies die de diagnostische accuratesse van progesteron beschreven, waarvan zeven studies vrouwen includeerden met pijn of bloedingen en geen eenduidige transvaginale echo. De zeven studies (Banerjee, 1999; Dart, 2002; Day, 2009; El Bishry, 2008; Florio, 2007; Hahlin, 1998; Valley, 1998) rapporteerden een variërend progesteron afkappunt van 3,2 – 11 ng/ml, waarbij het afkappunt van 5 ng/ml het meest werd toegepast.

Progesteron met een afkappunt tussen de 3,2 en 6 ng/ml heeft een gepoolde sensitiviteit van 36,5% (95 % BI 12 – 70,6%) en een gepoolde specificiteit van 41,7% (16 – 72,9%) voor het voorspellen van EUG.

 

Condous, 2004 beschreven een prospectieve observationele studie naar de waarde van een model gebaseerd op demografische en hormonale gegevens om de uitkomst van een ZOL te bepalen. De voorspellende waarde van logistische regressiemodellen werd getest op een testpopulatie nadat deze modellen waren gegenereerd uit een trainingspopulatie. Hierbij werden vrouwen geïncludeerd bij wie de locatie van een zwangerschap niet kon worden vastgesteld met een transvaginale echo. Bloed werd afgenomen bij het eerste consult en na 48 uur om progesteron en serum-hCG te bepalen. De vrouwen werden gevolgd totdat een definitieve diagnose werd gesteld: een ZOL spontaan in regressie, een IUG, een EUG of een persisterende ZOL. Drie logistische regressiemodellen voor de voorspelling van de uitkomst van een ZOL werden geanalyseerd: M1) de hCG-ratio na 48 uur, M2) de log van de gemiddelde serumprogesteron (gemiddelde van progesteron 0 – 48 uur) en M3) een model met de hCG-ratio (M1), de log van gemiddelde progesteron (M2) en de leeftijd van de vrouw. De oppervlakte onder de grafiek (AUC) en de sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde van de drie modellen werden berekend.

Condous et al. beschreven dat 388 vrouwen met ZOL voldeden aan de inclusiecriteria, 189 in de training set en 199 in de test set. Model M2 (log gemiddelde progesteron 0-48 uur) had een AUC van 0,874 (95% BI 0,772 – 0,975) voor een EUG. Model M3 (hCG-ratio, log progesteron en leeftijd) had een AUC van 0,974 (95% BI 0,952 – 0,996) voor een EUG. De vergelijking met hCG-ratio’s (M1) kan worden gemaakt worden met de gegevens uit paragraaf 1.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht werd beoordeeld aan de hand van de GRADE. Alle studies waren observationele studies en begonnen op een laag niveau. Publicatiebias is niet besproken in de studies. Daarom wordt het bewijs met één niveau verlaagd naar zeer laag.

 

3. Prognostische waarde van seriële hCG-bepalingen en van progesteron

Omdat de meeste geïncludeerde studies zowel de waarde van hCG als van progesteron (of een combinatie) beschrijven worden eerst de studies beschreven en daarna de uitkomsten.

 

Guha, 2014 beschreven een multicentrische, retrospectieve diagnostische accuratesse studie bij vrouwen met een zwangerschap van onbekende locatie (ZOL). Alle vrouwen ondergingen een transvaginale echo, een initiële meting van serum-hCG en -progesteron en een herhaalde hCG- meting twee dagen later. Drie diagnostische modellen werden gebruikt om het risico op een EUG te schatten: i) serumprogesterongehalte (> 10, 16, 20 nmol/l), ii) het M4 model (een multinomiaal logistisch regressiemodel gebaseerd op de initiële serum-hCG en de hCG-ratio (hCG na 48 uur/hCG bij inclusie (0 uur)) en iii) een hCG-ratio tussen 0,87 – 1,66. Een risico op een EUG van <5% werd geclassificeerd als een laag risico, een risico groter dan 5% als een hoog risico. Eindpunt van follow- up was de uitkomst van zwangerschap: i) een ZOL spontaan in regressie (een serum-hCG-waarde < 15 of een negatieve zwangerschapstest); ii) een extra-uteriene zwangerschap (EUG) bevestigd met echo of bij laparoscopie/laparotomie of door een statisch hCG-niveau (< 15% verandering in twee dagen) op drie opeenvolgende momenten; iii) een intra-uteriene zwangerschap (IUG). Missende data werden geanalyseerd door multiple imputatie.

Guha, 2014 includeerden 1271 vrouwen met een ZOL. Er waren 923 complete cases; 58 (4,6%) vrouwen waren lost to follow-up en 290 vrouwen hadden geen complete data van hCG of progesteron. De initiële serum-hCG-waarde varieerde tussen de 221 en 644 IE/L. De hCG-ratio varieerde tussen de 0,37 en 2,17. De initiële progesteronwaarde varieerde tussen de 4 en 65 nmol/l. De auteurs rapporteerden de verschillende inclusiecriteria per centrum en de missende data als beperkingen van de studie.

 

Van Calster, 2013 beschreven een multicentrische observationele studie naar de effectiviteit van het M4 predictiemodel in het voorspellen van een laag en hoog risico op een EUG bij vrouwen met een ZOL. Het M4 predictiemodel maakt gebruik van een multinomiaal logistisch regressiemodel gebaseerd op de initiële serum-hCG en de hCG-ratio (hCG na 48 uur/hCG bij inclusie (0 uur)). Hiervoor werd het model geëvalueerd in het Londense St George Hospital waar het model ontwikkeld is en in vier andere Londense ziekenhuizen. De einddiagnose was een spontaan in regressie gaande ZOL, een IUG of een EUG.

Op alle vrouwen met een ZOL werd het M4 model toegepast, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen een hoog en een laag risico op een EUG. Een ZOL werd geclassificeerd als hoog risico als het risico op een EUG uit het M4 model hoger of gelijk is aan de afkapwaarde (een afkapwaarde van 5% en van 3% werd geëvalueerd). Een ZOL werd geclassificeerd als een laag risico als het risico op een EUG lager was dan de afkapwaarde.

 

Majeed, 2012 beschreven een prospectieve observationele studie waarbij de voorspellende waarden van serum-hCG-ratio, progesteron en inhibine A op de spontane resolutie van een ZOL werden onderzocht. Hiervoor werden vrouwen gediagnosticeerd met een ZOL geïncludeerd en zij ondergingen een transvaginale echo. Daarnaast werd bloed afgenomen om serum-hCG, progesteron en inhibine te meten tijdens het eerste bezoek (0 uur) en 48 uur later. Vrouwen werden gevolgd totdat een diagnose van spontane resolutie van ZOL, een (niet) levensvatbare IUG of een EUG werd gesteld. Patiënten met een hCG-ratio < 0,80 werden geclassificeerd als een spontane in regressie zijnde zwangerschap en werden wekelijks gevolgd tot hCG < 10 IE/L. Patiënten met een constante of een stijgende hCG (hCG-ratio ≥ 0,80) ondergingen opnieuw een transvaginale echo en een hCG- bepaling op dag 7 en dag 14. Wanneer bewijs van een IUG zichtbaar was op de echo dan werden de patiënten gevolgd totdat een diagnose van levensvatbare of niet levensvatbare zwangerschap kon worden gesteld. Laparoscopie werd uitgevoerd bij symptomen (pijn of intra abdominale bloedingen) of bij een verdenking op een EUG. De sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde werden berekend.

 

Banerjee, 2001 beschreven een prospectieve observationele studie naar het effect van diagnostische modellen om de uitkomst van zwangerschap te voorspellen bij vrouwen met een ZOL. Vrouwen met een positieve zwangerschapstest en aanwijzingen voor vroege zwangerschapscomplicaties werden geïncludeerd in de studie. Bij alle vrouwen met een ZOL werd serum- hCG en progesteron gemeten. De vrouwen werden iedere twee tot drie dagen gevolgd totdat een definitieve diagnose (normale IUG, miskraam, EUG, spontane resolutie zwangerschap) was gesteld. Follow-up bestond uit een klinische beoordeling, bepaling van hCG en een transvaginale echo als hCG-bepaling niet daalde. Chirurgische interventie was geïndiceerd bij vrouwen met een constant of stijgend hCG of verslechterende klinische symptomen. De kans op een spontane regressie van zwangerschap werd bepaald met een logistisch regressiemodel (waarin opgenomen waren progesteronwaarde, bloedverlies, serum- hCG, endometriumdikte) en met Hahlins model, gebaseerd op hCG en progesteronwaarde (Hahlin, 1995). De AUC, sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde (PPV) en negatief voorspellende waarde (NPV) werden geanalyseerd.

Banerjee et al. includeerden 104 vrouwen bij wie bij het eerste consult geen zwangerschap kon worden bevestigd. Vrouwen werden gezien vanwege de volgende indicaties: vaginaal bloedverlies met of zonder buikpijn (N= 79; 76%), buikpijn zonder bloedverlies (N= 15, 14%), hoog risico op EUG (N= 6; 6%), termijnbepaling (N= 3; 3%) en miskraam in het verleden (N= 1; 1%). Bij follow-up hadden 23 (22%) vrouwen een normale IUG en een spontane resolutie zonder interventie trad op bij 72 (69%) vrouwen. Bij de overige negen vrouwen was therapeutische interventie geïndiceerd waarbij bij zeven vrouwen een EUG werd geconstateerd.

 

Cordina, 2011 beschreven een prospectieve studie naar de effectiviteit van een progesteronprotocol bij vrouwen met een ZOL. Hiervoor werden vrouwen met een spontane zwangerschap, een positieve zwangerschapstest en die geen exogene progestagenen gebruikten geïncludeerd. Klinisch stabiele vrouwen met milde symptomen (lichte vaginale bloedingen en/of milde onderbuikspijn en geen bewijs op de echo van intra peritoneale bloedingen) kregen een bloedafname om de serum-hCG en progesteron te bepalen. Vrouwen met een progesteron ≤ 10 nmol/l (waarbij hCG nog > 25 IE/L was) werden ontslagen van follow-up en moesten contact opnemen bij hevig vaginaal bloedverlies en bij buikpijn. Uitkomstmaten waren het aantal vrouwen dat terugkwam en het aantal operatieve interventies na ontslag.

 

Condous, 2006 beschreven een - in een post-hoc analyse van de studie van Condous uit 2004 - prospectieve cohortstudie naar de waarde van de hCG-ratio voor het voorspellen van de uitkomst van een ZOL. Hiervoor werden vrouwen geïncludeerd bij wie na een transvaginale echo een ZOL was gediagnosticeerd (positieve zwangerschapstest maar geen zichtbare IUG of EUG). Zij werden gevolgd met een serum-hCG-metingen, transvaginale echo en/of laparoscopie tot het moment dat een definitieve diagnose kon worden gesteld: een ZOL spontaan in regressie, een IUG of een EUG (inclusief persisterende ZOL). Serum-hCG werd bepaald bij presentatie, na 48 uur en dan afhankelijk van de trend in hCG met intervallen van 48 uur of wekelijks. De optimale afkapwaarde van de hCG- ratio voor ZOL in regressie werd bepaald in een training set van 189 vrouwen en dit protocol werd daarna prospectief getest in een test set van 200 vrouwen. De sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde van het hCG protocol werden berekend.

 

Condous, 2007a beschreven een prospectieve observationele studie waarbij de waarde van drie methoden voor het voorspellen van het spontaan in regressie gaan van ZOL werden vergeleken. Vrouwen werden geïncludeerd wanneer op de transvaginale echo geen intra-uteriene of extra- uteriene zwangerschapssymptomen of achtergebleven producten van conceptie werden vastgesteld bij vrouwen met een positieve zwangerschapstest. De vrouwen werden gevolgd totdat een definitieve diagnose werd vastgesteld: een ZOL met spontane regressie, een IUG, een EUG of een persisterende ZOL. Drie diagnostische modellen voor de voorspelling van een gefaalde zwangerschap werden geanalyseerd: i) een logistisch regressiemodel met de variabelen vaginale bloedingen, endometriumdikte, initiële serumprogesteron en hCG-waardes. Een kans van > 70% werd gebruikt als afkappunt voor de positieve voorspelling van een spontane in regressie gaande zwangerschap (Banerjee 1999); ii) serumprogesteron bij presentatie, met een afkappunt van < 20 nmol/l (Banerjee 2001); en iii) hCG-ratio na 48 uur, inclusief een vergelijking van twee afkapwaarden: hCG-ratio < 0,79 en hCG-ratio < 0,87 (Condous 2004). De oppervlakte onder de grafiek en de sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde en negatief voorspellende waarde van de drie modellen werden uitgerekend.

 

3.1 Resultaten prognostische waarde van hCG

Guha, 2014 beschreven dat het M4 model (een multinomiaal logistisch regressiemodel gebaseerd op de initiële serum-hCG en de hCG-ratio (hCG na 48 uur/hCG bij inclusie (0 uur)) 14% (95% BI 11 – 17) van de ZOLs die spontaan in regressie gingen classificeerde als hoog risico op EUG en 84% (95% BI 76 – 90) van de bevestigde EUGs als een hoog risico. Van alle vrouwen met een ZOL werd 73% (95% BI 70 – 76) geclassificeerd als een laag risico, waarvan 98% (95% BI 96 – 99) een IUG of een gefaalde ZOL had.

Het hCG-ratio protocol (0,87 ≤ x ≤ 1,66) classificeerde 10% (95% BI 8 – 12%) van de ZOLs met spontane regressie, 15% (95% BI 11 – 20%) van de IUGs en 63% (95% BI 53 – 71%) van de EUGs als een hoog risico. Van alle vrouwen met een ZOL werd 84% (95% BI 81 – 86%) door dit protocol geclassificeerd als een laag risico, waarvan 96% (95% BI 94 – 97%) een IUG of een ZOL spontaan in regressie hadden.

In totaal hadden 98 vrouwen een EUG. Hiervan waren er 85 (89%) door het M4-model geclassificeerd als hoog-risico. Van de 98 EUGs werden er 12 expectatief behandeld (waarvan 9 (75%) correct geclassificeerd als hoog risico), 48 met methotrexaat (waarvan 46 (96%) correct geclassificeerd) en 37 operatief (waarvan 30 (81%) correct geclassificeerd). De hCG-ratio classificeerde 67 van de 98 (68%) vrouwen met een EUG als hoog risico. Twaalf vrouwen werden afwachtend behandeld (hiervan waren zeven (58%) geclassificeerd als hoog risico), 48 vrouwen kregen MTX (hiervan waren 36 (75%) correct geclassificeerd) en 37 werden geopereerd (hiervan waren er 24 (65%) geclassificeerd als hoog risico op EUG).

 

Van Calster, 2013 rapporteerden dat 2184 vrouwen voldeden aan de inclusiecriteria. Tweehonderdtweeëntwintig vrouwen werden geëxcludeerd, waarvan 120 (5,5%) lost to follow-up en 102 vanwege missende hCG-waardes. Hierdoor werden 1962 vrouwen geïncludeerd, bij wie het M4 model werd toegepast. Er werden 1104 vrouwen gediagnosticeerd met een ZOL, 655 vrouwen met een IUG en 203 vrouwen met een EUG.

Wanneer een 5% afkapwaarde werd toegepast was het aantal ZOLs geclassificeerd met een laag risico 69,6% (95% BI 65,8 – 73,1) en de negatief voorspellende waarde was 97,5% (95% BI 95,5 – 98,6). De sensitiviteit was 88,0% (95% BI 79,9 – 93,2) en het percentage fout-positieven was 20,4% (95% BI 17,2 – 24,1).

Wanneer een 3% afkapwaarde werd toegepast was het aantal ZOLs geclassificeerd met een laag risico 66,5% (95% BI 62,7 – 70,1) en de negatief voorspellende waarde was 97,8% (95% BI 95,9 – 98,9). De sensitiviteit was 90,2% (95% BI 82,4 – 94,8) en het percentage fout-positieven was 23,6% (95% BI 20,2 – 27,4).

Van Calster et al. concludeerden dat het model veilig gebruikt kan worden om de follow-up te focussen op vrouwen met een hoog risico op complicaties, waardoor de zorg efficiënter kan worden ingericht.

 

Majeed, 2012 includeerden 105 vrouwen met een ZOL, waarvan 52 vrouwen (49,5%) werden gediagnosticeerd met een spontaan in regressie gaande ZOL, 37 (35,2%) met een levensvatbare IUG, acht (7,6%) met een niet levensvatbare IUG en zeven vrouwen (6,7%) met een EUG.

De mediane initiële hCG-waarde bij vrouwen met een spontaan in regressie gaande ZOL was 484 (range 10 – 13.695) en bij vrouwen met een EUG 2352 (range 213 – 16.435). De mediane hCG- waarde na twee dagen was 201 (range 4 – 4.432) voor spontaan opgeloste ZOL en 2.864 (range 313 – 15.375) bij vrouwen met een EUG.

Een hCG-ratio < 0,80 werd geconstateerd bij 38 vrouwen, met een sensitiviteit van 72,6% (95% BI 59,4 – 82,8%), een specificiteit van 99,1% (95% BI 91,7 – 99,9%), een positief voorspellende waarde van 98,7% (95% BI 88,8 – 99,9%) en een negatief voorspellende waarde van 78,7% (95% 67,5 – 86,7) voor het voorspellen van een ZOL spontaan in regressie. De AUC voor hCG-ratio was 0,98.

 

Condous, 2006 rapporteerden dat 438 vrouwen een ZOL hadden, waarvan 49 lost to follow-up. Daardoor werden 389 vrouwen met een ZOL geïncludeerd; 189 in de training set en 200 in de test set. In de training set werden 102 vrouwen gediagnosticeerd met een gefaalde ZOL, 63 vrouwen met een IUG en 24 met een EUG. In de test set werden 109 vrouwen gediagnosticeerd met een ZOL in regressie, 75 vrouwen met een IUG en 16 met een EUG.

Pijn in de onderbuik kwam voor bij 86 (41%) vrouwen met een ZOL in regressie en bij 16 (40%) vrouwen met een EUG. Vaginale bloedingen (met stolsels) kwamen voor bij 47 (22%) vrouwen met een ZOL in regressie en bij twee (5%) vrouwen met een EUG. In totaal hadden 296 vrouwen (76%) symptomen. De AUC van de hCG- ratio was 0,96 (SE 0,015). De optimale hCG-ratio afkapwaarde voor de voorspelling van ZOL in regressie was 0,87 met een sensitiviteit van 93,1% (95% BI 85,9 – 97,0), een specificiteit van 90,8% (95% BI 82,2 – 95,7), een positief voorspellende waarde van 92,2% (95% BI 84,8 – 96,3) en een negatief voorspellende waarde van 91,9% (95% BI 83,4 – 96,4). In de test set had een hCG-ratio van 0,87 een AUC van 0,97 (SE 0,013), een sensitiviteit van 92,7% (95% BI 85,6 – 95,5), een specificiteit van 96,7% (95% BI 90,0 – 99,1), een positief voorspellende waarde van 97,1% (95% BI 91,2 – 99,3) en een negatief voorspellende waarde van 91,7% (95% BI 83,8 – 96,1) voor de voorspelling van een ZOL in regressie.

 

Condous, 2007a includeerden 420 vrouwen, bij wie in 219 gevallen (52,1%) een ZOL in regressie werd gediagnosticeerd, bij 167 (39,8%) een IUG en bij 34 (8,1%) een EUG.

De overall mediane initiële hCG-waarde was 338,5 IE/L (6 – 13.897), bij vrouwen met een ZOL in regressie was het 155 IE/L (6 - 13.897) en de mediane initiële hCG-waarde bij vrouwen met een EUG was 428,5 IE/L (41 – 3.894). De overall mediane hCG-waarde na 48 uur was 336 IE/L (2 - 5.085), 87

IE/L (2 - 2.453) voor een ZOL in regressie en voor EUG 520.5 IE/l (40 – 5.085).

Het hCG model met een afkapwaarde van < 0,87 had een sensitiviteit van 86,3% (95% BI 80,9 – 90,4%), een specificiteit van 97,0% (95% BI 93,3 – 98,8 %), een positieve likelihood ratio van 28,91 (95% BI 13,12 – 63,69) en een negatieve likelihood ratio van 0,141 (95% BI 0,101 – 0,197) voor een ZOL in regressie. Het hCG model met een afkapwaarde van < 0,79 had een sensitiviteit van 82,2% (95% BI 76,3 – 86,9%), een specificiteit van 98,0% (95% BI 94,7 – 99,4%), een positieve likelihood ratio van 41,30 (95% BI 15,62 – 109,18) en een negatieve likelihood ratio van 0,182 (95% BI 0,137 – 0,242) voor een ZOL in regressie. De AUC voor de voorspelling van een ZOL in regressie was 0,980 voor het hCG-model.

 

Het was niet mogelijk om een meta-analyse uit te voeren en de resultaten te poolen. Hierdoor kan er geen uniforme afkapwaarde van de prognostische waarde van hCG in het voorspellen van een laag en hoog risico op EUG worden vastgesteld.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht van de studies werd beoordeeld aan de hand van GRADE. De studies waren geen meta-analyses, waren allemaal observationele studies en begonnen op een laag niveau. De follow-up in de studies varieerde tussen de 10 en 15%. Alle studies rapporteerden geen correctie voor prognostische factoren. De studies hadden een heterogeniteit in de resultaten. De bewijskracht werd daarom met één niveau verlaagd.

 

3.2 Resultaten prognostische waarde van progesteron

Guha, 2014 rapporteerden dat het protocol gebaseerd op een enkele progesteronbepaling met een afkapwaarde ≤10 nmol 24% (95% BI 20 – 28%) van de ZOL in regressie classificeerde als hoog risico op een EUG, 95% (95% BI 92 – 97%) van de IUGs en 76% (95 % BI 67 – 83%) van de EUGs. Bij een afkapwaarde <16 nmol/l classificeerde het protocol 12% (95% BI 9 – 15%) van de ZOL in regressie als hoog risico, 92% (95% BI 88 – 95%) van de IUGs en 60% (95% BI 50 – 69%) van de EUGs.

Bij een afkapwaarde <20 nmol/l werd 9% (95% BI 7 – 12%) van de ZOL in regressie als hoog risico geclassificeerd, 89% (95% BI 85 – 93 %) van de IUG en 50% (95% BI 40 – 60%) van de EUGs. Van alle vrouwen met een ZOL werd 52% (95% BI 49 – 56%) geclassificeerd als een laag risico, waarvan 95% (95% BI 93 – 97%) een IUG of een ZOL in regressie had.

 

Majeed, 2012 beschreven dat progesteron met een afkappunt van < 20 nmol/l een sensitiviteit had van 96,2% (95% BI 87,0 – 98,9%), een specificiteit van 94,3% (84,6 – 98,1%), een positief voorspellende waarde van 94,3% (95% BI 84,6 – 98.1%) en een negatief voorspellende waarde van 96,2% (95% 87,0 – 98,9) voor het voorspellen van een ZOL in regressie.

 

Banerjee, 2001 beschreven dat de AUC van progesteron met een afkapwaarde van 20 nmol/l was 0,95 (SE 0,04) met een sensitiviteit van 93% (95% BI 86 – 97), specificiteit van 94% (95% BI 81 – 99), PPV van 97% (95% BI 94 – 97) en een NPV van 86% (95% BI 85 – 91) voor het voorspellen van een spontaan in regressie gaande ZOL.

 

Cordina, 2011 includeerden 676 vrouwen met een ZOL. Tweehonderdtweeënvijftig vrouwen (37,3%, 95% BI 33,6 – 40,9%) hadden een progesteronlevel ≤ 10 nmol/l en werden geïncludeerd voor follow- up. Vijfentwintig vrouwen (9,9%; 95% BI 6,8 – 14,3%) waren lost to follow-up. Tweehonderdtwaalf van de 227 vrouwen (93,4%; 95% BI 90,68 – 96,1%) hadden geen interventie nodig. Vijftien vrouwen (6,6%; 95% BI 3,9 – 9,32%) kwamen terug vanwege verergering van symptomen (pijn, bloedingen, aanhoudende bloedingen of amenorroe). Zeven van de vijftien vrouwen ondergingen een chirurgische behandeling, waarvan vijf vrouwen een EUG hadden. Bij de overige acht vrouwen werd de transvaginale echo herhaald en werd afwachtend behandeld totdat de zwangerschapstest negatief was. Het totale aantal chirurgische behandelingen bij de vrouwen met een progesteron level ≤ 10 nmol (N= 227) was vier (1,8%; 95% BI 0,3 – 3,2%) met een positief voorspellende waarde van progesteron voor een spontane in regressie gegane zwangerschap van 98,2% (95% BI 96,8 – 99,7%).

 

Condous, 2007a beschreven dat het progesteronmodel met een afkapwaarde < 20 nmol/l een sensitiviteit had van 87,2 (95% BI 81,9 – 91,2%), een specificiteit van 89,6% (95% BI 84,3 – 93,3%), een positieve likelihood ratio van 8,34 (95% BI 5,55 – 12,55) en een negatieve likelihood ratio van 0,143 (95% BI 0,101 – 0,202) voor het voorspellen van een ZOL spontaan in regressie.

De oppervlakte onder de grafiek voor de voorspelling van een gefaalde ZOL was 0,952 voor het progesteronmodel.

 

3.3 Combinatie prognostische waarde hCG en progesteron

Majeed, 2012 rapporteerden dat een combinatie van hCG-ratio ≥ 0,80 en progesteron < 20 nmol/l een sensitiviteit van 85,7% (95% BI 60,1 – 96,0%), een specificiteit van 94,3% (95 % BI 84,6 – 98,1%), een positief voorspellende waarde van 80,0% (95% BI 54,8 – 93,0%) en een negatief voorspellende waarde van 96,2% (95% BI 87,0 – 98,9%) liet zien voor het voorspellen van een ZOL in regressie. De sensitiviteit en de NPV werden hoger door het toevoegen van een progesteronmeting, de specificiteit en de PPV werden lager.

 

Banerjee, 2001 rapporteerden dat er geen significante verschillen waren in AUC tussen het logistische regressiemodel en Hahlins model.

De oppervlakte onder de grafiek van het logistische regressiemodel met een afkapwaarde van 70% voor de voorspelling van een ZOL in regressie was 0,93 (SE 0,03) met een sensitiviteit van 82% (95% BI 72 – 88), specificiteit van 91% (95% BI 77 – 97), een positief voorspellende waarde van 95% (95% BI 0,93 – 0,97), een negatief voorspellende waarde van 69% (95% BI 0,65 – 0,73).

Hahlins model met een afkapwaarde van hCG-ratio < -5% en progesteron < 20 nmol had een AUC van 0,92 (SE 0,4) met een sensitiviteit van 88% (95% BI 79 – 93), specificiteit van 97% (95% BI 85 – 100), PPV van 98% (95% BI 96 – 99) en NPV van 78% (95% BI 74 – 82) voor het voorspellen van een spontaan in regressie gaande ZOL.

De oppervlakte onder de grafiek van hCG met een afkapwaarde van 295 IE/L was 0,47 (SE 0,06) met een sensitiviteit van 41% (95% BI 32 – 52), specificiteit van 63% (95% BI 46 – 77), PPV van 71% (95% BI 67 – 75) en NPV 32% (95% BI 28 – 36) voor het voorspellen van een spontaan in regressie gaande ZOL.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht van de studies werd beoordeeld aan de hand van GRADE. De studies waren geen meta-analyses, waren allemaal observationele studies en begonnen op een laag niveau. De studies rapporteerden geen correctie voor prognostische factoren. De studies worden met één niveau verlaagd omdat er geen correctie plaatsvond en worden beoordeeld met zeer laag.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende wetenschappelijke vraagstellingen:

 

1) Wat is de diagnostische accuratesse van seriële (twee of meer) hCG-bepalingen voor het vaststellen van een EUG bij patiënten met een ZOL met en zonder klachten of risicofactoren?

 

2) Wat is de aanvullende (naast twee of meer hCG-metingen) diagnostische accuratesse van progesteronbepaling in diagnostiek naar EUG bij patiënten met een ZOL met en zonder klachten of risicofactoren?

 

De twee vragen kunnen worden ingedeeld in een diagnostische en een prognostische vraagstelling:

A. De diagnostische vraag

a)  Wat is de waarde van seriële hCG-bepaling in diagnostiek naar een EUG bij patiënten met een ZOL?

b)  Wat is de aanvullende waarde (naast seriële hCG metingen) van progesteronbepaling in diagnostiek naar EUG bij patiënten met een ZOL?

 

B. De prognostische vraag

c)   Wat is de waarde van seriële hCG-bepaling voor het maken van een onderscheid tussen laag risico op EUG (expectatief beleid) en hoog risico op een EUG (interventie indicatie) bij patiënten met een ZOL?

d) Wat is de aanvullende waarde (naast seriële hCG-metingen) van progesteronbepaling voor het maken van een onderscheid tussen laag risico (expectatief beleid) en hoog risico (interventie indicatie) bij patiënten met een ZOL?

 

PICO 1

P vrouwen met een ZOL en een verdenking EUG

a. vrouwen met een ZOL en klachten van buikpijn en bloedverlies

b. vrouwen met een ZOL zonder klachten
c. vrouwen met een ZOL met risicofactoren voor een EUG (EUG in voorgeschiedenis, chlamydia, gecompliceerde appendicitis, fertiliteitsbehandeling)

I seriële serum- hCG-bepaling; twee of meer

C laparoscopie met histologische bevestiging EUG of echoscopische bevestigde diagnose (ectopische massa, ectopische ring of vruchtzak met/zonder foetale delen en/of hartactie)

O diagnostische accuratesse EUG, ongecompliceerde daling hCG

 

PICO 2

P vrouwen met een ZOL en een verdenking EUG

a. vrouwen met een ZOL en klachten van buikpijn en bloedverlies

b. vrouwen met een ZOL zonder klachten

c. vrouwen met een ZOL met risicofactoren voor een EUG (EUG in voorgeschiedenis, chlamydia)

I serumprogesteron (naast/ in combinatie met seriële serum-hCG-bepalingen)

C laparoscopie met histologische bevestiging EUG of een echoscopische bevestigde diagnose (ectopische massa, ectopische ring of vruchtzak met/zonder foetale delen en/of hartactie)

O diagnostische accuratesse EUG, ongecompliceerde daling hCG

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte diagnostische accuratesse voor een EUG (sensitiviteit, specificiteit, positieve en negatieve voorstellende waarde) voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaten.

 

Methode

In de databases Medline (OVID), Embase en de Cochrane Library is met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek vanaf 1980 tot heden. De literatuurzoekactie voor PICO 1 leverde 434 treffers en voor PICO 2 195 treffers. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek;
  • waarin de diagnostische accuratesse van seriële hCG en/of progesteronbepaling voor het vaststellen van een EUG wordt bepaald;
  • waarbij als gouden standaard voor het vaststellen van een EUG laparoscopie of echoscopie wordt gebruikt;
  • bij vrouwen met een zwangerschap met onbekende locatie en een verdenking op een EUG.

 

Resultaten

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 52 studies voor PICO 1 en 31 studies voor PICO 2 voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden voor PICO 1 vervolgens 26 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en tien studies definitief geselecteerd. Voor PICO 2 werden twintig studies geëxcludeerd en zes studies definitief geselecteerd.

Het was niet mogelijk om een meta-analyse uit te voeren en de resultaten te poolen. Er is sprake van heterogeniteit in de patiëntenpopulatie, de interventie en de uitkomstmaten. Daarom zijn de resultaten van de studies afzonderlijk gerapporteerd.

  1. Banerjee S, Aslam N, Zosmer N, Woelfer B, Jurkovic D. The expectant management of women with early pregnancy of unknown location. Ultrasound Obstet Gynecol 1999;14:231-6.
  2. Banerjee S, Aslam N, Woelfer B, Lawrence A, Elson J, Jurkovic D. Expectant management of early pregnancies of unknown location: a prospective evaluation of methods to predict spontaneous resolution of pregnancy. BJOG: An International Journal of Obstetrics & Gynaecology 2001 Feb;108(2):158-63.
  3. Barnhart K, van Mello N, Bourne T, Kirk E, van Calster B, Bottomley C, Chung K, Condous G, Goldstein S, Hajenius P et al. Pregancy of unknown location: a consensus statement of nomenclature, definitions and outcome. Fertil Steril 2011;95:857–866.
  4. Barnhart KT, Sammel MD, Chung K, Zhou L, Hummel AC, GuoW. Decline of serum human chorionic gonadotropin and spontaneous complete abortion: defining the normal curve. Obstet Gynecol 2004a;104:975–981.
  5. Barnhart KT, Sammel MD, Rinaudo PF, Zhou L, Hummel AC, Guo W. Symptomatic patients with an early viable intrauterine pregnancy: hCG curves redefined. Obstet Gynecol 2004b;104:50–55.
  6. Condous G, Van CB, Kirk E, Timmerman D, Van HS, Bourne T. Prospective cross-validation of three methods of predicting failing pregnancies of unknown location. Human Reproduction 2007a Apr;22(4):1156-60
  7. Condous G, Kirk E, Van CB, Van HS, Timmerman D, Bourne T. Failing pregnancies of unknown location: a prospective evaluation of the human chorionic gonadotrophin ratio. BJOG: An International Journal of Obstetrics & Gynaecology 2006 May;113(5):521-7.
  8. Condous G, Okaro E, Khalid A, Timmerman D, Lu C, Zhou Y, et al. The use of a new logistic regression model for predicting the outcome of pregnancies of unknown location. Human Reproduction 2004 Aug;19(8):1900-10.
  9. Cordina M, Schramm-Gajraj K, Ross JA, Lautman K, Jurkovic D. Introduction of a single visit protocol in the management of selected patients with pregnancy of unknown location: a prospective study. BJOG: An International Journal of Obstetrics & Gynaecology 2011 May;118(6):693-7.
  10. Dart R, Ramanujam P, Dart L. Progesterone as a predictor of ectopic pregnancy when the ultrasound is indeterminate. Am J Emerg Med 2002;20:575-9.
  11. Day A, Sawyer E, Mavrelos D, Tailor A, Helmy S, Jurkovic D. Use of serum progesterone measurements to reduce need for follow-up in women with pregnancies of unknown location. Ultrasound Obstet Gynecol 2009;33:704-10.
  12. El Bishry G, Ganta S. The role of single serum progesterone measurement in conjunction with beta hCG in the management of suspected ectopic pregnancy. J Obstet Gynaecol 2008;28:413-7.
  13. Florio P, Severi FM, Bocchi C, Luisi S, Mazzini M, Danero S, et al. Single serum activin a testing to predict ectopic pregnancy. J Clin Endocrinol Metab 2007;92;1748-53.
  14. Guha S, Ayim F, Ludlow J, Sayasneh A, Condous G, Kirk E, et al. Triaging pregnancies of unknown location: the performance of protocols based on single serum progesterone or repeated serum hCG levels. Human Reproduction 2014 May;29(5):938-45.
  15. Hahlin M, Sjoblom P, Lindblom B. Combined use of progesterone and human chorionic gonadotropin determinations for differntial diagnosis of very early pregnancy. Fertil Steril 1991; 55; 492-6.
  16. Hahlin M, Thorburn J, Bryman I. The expectant management of early pregnancies of uncertain site. Hum Reprod 1995;10:1223±1227.
  17. Kadar N, Caldwell BV, Romero R. A method of screening for ectopic pregnancy and its indications. Obstet Gynecol 1981;58:162–166.
  18. Majeed H, Hojgaard A, Johannesen P, Ladefoged ML, Forman A, Bor P. Predictive value of serum human chorionic gonadotropin ratio, progesterone and inhibin A for expectant management of early pregnancies of unknown location. European Journal of Obstetrics, Gynecology, & Reproductive Biology 2012 Nov;165(1):66-9.
  19. Khan KS, Bakour SH, Bossuyt PM. Evidence-based obstetric and gynaecologic diagnosis: the STARD checklist for authors, peer-reviewers and readers of test accuracy studies. BJOG 2004;111:638–640.
  20. Morse CB, Sammel MD, Shaunik A, Allen-Taylor L, Oberfoell NL, Takacs P, et al. Performance of human chorionic gonadotropin curves in women at risk for ectopic pregnancy: exceptions to the rules. Fertility & Sterility 2012 Jan;97(1):101-6
  21. Seeber BE, Sammel MD, Guo W,Zhou L, Hummel A, Barnhart KT. Application of redefined human chorionic gonadotropin curves for the diagnosis of women at risk for ectopic pregnancy. Fertil Steril 2006;86:454–459.
  22. Valley VT, Mateer JR, Aiman EJ, Thoma ME, Phelan MB. Serum progesterone and endovaginal sonography by emergency physicians in the evaluation of ectopic pregnancy. Acad Emerg Med 1998;5:309-13.
  23. Verhaegen J, Gallos ID, Van Mello NM, Abdel-Aziz M, Takwoingi Y, Harb H, et al. Accuracy of single progesterone test to predict early pregnancy outcome in women with pain or bleeding: meta- analysis of cohort studies. [Review]. BMJ 2012;345:e6077.
  24. Van Mello NM, Mol F, Verhoeve HR, van Wely M, Adriaanse AH, Boss EA, Dijkman AB, Bayram N, Emanuel MH, Friederich J, van der Leeuw-Harmsen L, Lips JP, van Kessel MA, Ankum WM, van der Veen F, Mol BW, Hajenius PJ. Methotrexate or expectant management in women with ectopic pregnancy or pregnancy of unknown location and low serum hCG concentrations? A randomised comparison. Hum Reprod 2013;28:60-7
  25. Whiting PF, Weswood ME, Rutjes AW, Reitsma JB, Bossuyt PN, Kleijnen J.Evaluation of QUADAS, a tool for the quality assessment of diagnostic accuracy studies. BMC Med Res Methodol 2006;6:9.
  26. Zee J, Sammel MD, Chung K, Takacs P, Bourne T, Barnhart KT. Ectopic pregnancy prediction in women with a pregnancy of unknown location: data beyond 48 h are necessary. Human Reproduction 2014 Mar;29(3):441-7.

Exclusietabel PICO 1

Achiron 1986

Voldoet niet aan de P: geen ZOL

Ankum 1993

Voldoet niet aan de I: geen serieel hCG

Barnhart 2010

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Barnhart 2011

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Banarjee 1999

Voldoet niet aan de I: Geen serieel hCG

Bignardi 2008

Voldoet niet aan de O: geen EUG en voldoet niet aan de I: geen populatie ZOL

Bignardi 2010

Voldoet niet aan de O: geen EUG

Byrne 1989

Voldoet niet aan de I: eenmalig hCG

Buyalos 1992

Voldoet niet aan de P: geen ZOL en voldoet niet aan de O: verdenking EUG

Cacciatore 1995

Voldoet niet aan de uitgangsvraag; geen diagnostiek EUG

Chrocet 2013

Voldoet niet aan de I: Geen serieel hCG

Condous 2004

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Condous 2005

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Condous 2007

Voldoet niet aan de I: hCG niet als primair diagnosticum

Daus 1989

Voldoet niet aan de P: geen ZOL

Elson 2004

Voldoet niet aan de I: Geen serieel hCG

Gronlund 1993

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Holman 1984

Voldoet niet aan de P: geen ZOL

Kadar 1998

Voldoet niet aan de P: geen ZOL

Kaplan 1996

Voldoet niet aan de I: Geen serieel hCG

Ko 2014

Voldoet niet aan de I: eenmalig hCG

Mol 1999

Voldoet niet aan de I: eenmalig hCG

O’ Leary 1996

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Stewart 1995

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Stowitzki 1992

Voldoet niet aan de uitgangsvraag

Wilke 1989

Voldoet niet aan de P: geen ZOL populatie

 

Exclusietabel PICO 2
Al Sebai 1995 Voldoet niet aan de O: geen EUG
Bignardi 2010 Voldoet niet aan de O: geen EUG
Buckley 2000 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Condous 2004 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Cunningham 1993 Voldoet niet aan de O: geen EUG
Dart 1998 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Dumps 2002 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Feng 2013 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Gelder 1991 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Gracia 2001 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Hahlin 1991 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Katsikis 2006 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Kirk 2006 Voldoet niet aan de I: geen progesteron
Mc Cord 1996 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
O’ Leary 1996 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Spitzer 2000 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Stern 1993 Voldoet niet aan de P
Stewart 1995 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Williams 1992 Voldoet niet aan de uitgangsvraag
Uguru 2009 Voldoet niet aan de uitgangsvraag

PICO 1.

Evidence table for systematic review of RCTs and observational studies (intervention studies)
Study reference Study characteristics Patient characteristics Index test Reference test Follow-up Outcome measures and effect size Comments
Van Mello et al 2012 Systematic review and meta-analysis of cohort studies Inclusion criteria SR: Serum-hCG test Reference test differed per pregnancy outcome End-point of follow- up: Outcome measure-2: EP Definitions:
  -  women with PUL1       Sensitivity/ Specificity 1PUL was defined as pregnancy of unknown location; which cannot be visualized by transvaginal sonography.
Literature search up from 1980 to -  serum hCG levels A: hCG > 1000 IU/L A: Not applicable, the reference standard is by definition performed after the index test and time is an indispensable factor for women with PUL.   2Failed PUL can be a failed IUP or resolved EP à definitions are described per study at reference test
January 2012 -  pregnancy outcome: B: hCG < 1000 -  IUP: confirmed on TVS   A: 0.90/ 0.98  
  1. Intrauterine pregnancy (IUP) 2.Extrauterine Pregnancy (EP) 3.Treated persistent PUL 4.Failed PUL2 mIU/ml -  EP: laparoscopy or laparotomy For how many participants were no complete outcome data available? B: 0.67/ 0.74 Conclusion:
A: Hajenius 1995   C: hCG > 3000 -TIR: PUL and No information on individual studies reported. C: 0.26/ 0.57 The authors conclude that in women with PUL the diagnostic strategies using serum hCG ratios, either alone or incorporated in the logistic regression models are most accurate in case of EP.
B: Kaplan 1996 Inclusion criteria per individual study mIU/ml; uneventful decrease of hCG   D: 0.48 /0.55  
C: Dart 1997 D: Dart and Howard 1998 A: D: hCG < 1000 B:   E: 0.64/ 0.40  
E: Dart 1999 - Clinical suspicion of EP, mIU/ml -  IUP: confirmed by TVS or villi after D&C   F: 0.43/ 0.86  
F: Mol 1998 i.e. vaginal bleeding with E: hCG < 1000 -  EP: confirmed at laparoscopy or laparotomy   0.40/ 0.96  
G: Dart 2002 H: Condous 2005 /without abdominal mIU/ml C: - Normal IUP: positive heartbeat on TVS or delivery child   0.38/ 0.98  
I: El Bishry and Ganta 2008   F: - hCG > 1000 -  EP: laparoscopy and confirmed by histology   G: 0.86/ 0.43  
J: Shanik 2011   IU/l     H: 0.22/ 0.87  
    -  hCG > 1500 IU/l     0.15/ 0.93  
    -  hCG > 2000 IU/L     0.11/ 0.95  
    G: hCG < 1000     I: 0.44/ 0.60  
    mIU/ml     0.53 /0.50  
    H:- hCG > 1000     Na/ 0.99  
    IU/l     0.03/ 0.91  
    -  hCG > 1500 IU/l     J: 0.87/0.39  
    -  hCG > 2000 IU/L     K: 1.0/ 0.97  
    I: - Progesterone     L: 0.74/ 0.50  
    < 16 nmol/l and hCG > 25 IU/l     0.80/ 0.59  
          M: Training set: 0.75/ 0.89  
  K: Ankum 1995 pain and/or risk factors and patients without - Progesterone 16 -  Abnormal IUP: abnormal sac on TVS and villi at pathology, no villi after D&C with hCG falling to zero or hCG falling to zero without intervention D:- IUP: positive heartbeat on TVS or delivery child   Test set: 0.83/ 0.88 Level of evidence: GRADE
L: Dart 1999 M: Condous 2004 symptoms or risk factors. – 80 nmol/l and hCG > 25 IU/l -  EP: laparoscopy and confirmed by histology N: 0.85/ 0.55 high/moderate?
N: Bignardi 2008 -  Without clinical symptoms of shock -  Progesterone > 80 nmol/l and hCG < 1000 IU/L -  Abnormal IUP: abnormal sac on TVS or hCG > 3000 mIU/ml without an intrauterine sac or villi after D&C or hCG falling to zero without intervention E: - IUP: positive heartbeat on TVS or delivery child 0.85/ 0.36  
O: Geveart 2006 -  No visible pregnancy on TVS -  Progesterone > 80 nmol/l and HCG > 1000 IU/L J: hCG < 2000 -  EP: laparoscopy and confirmed by histology 0.92/ 0.28 Sensitivity analyses not done
P: Kirk 2006 Q: Condous 2007 -  Serum hCG < 1500 IU/L mIU/ml -  Abnormal IUP: abnormal sac on TVS or hCG > 3000 mIU/ml without an intrauterine sac or villi after D&C or hCG falling to zero without intervention O: 0.77/ 0.83  
R: Kirk 2007 S: Condous 2007 B: Inconclusive diagnosis by TVS and abdominal ultrasound: no evidence of IUP or EP K: Initial hCG < 1500, hCG ratio L: hCG increase < 66 %   0.77/ 0.80 Clinical heterogeneity between studies for outcome IUP.
T: Barnhart 2010 C: - Abdominal pain or vaginal bleeding hCG decrease < 50 %   P: 0.76/ 0.84 sROC curves for EP are reported.
U: Condous 2005 and positive serum hCG. M: Logistic regression model M1 (cut off hCG ratio: 0.21 for EP, cut off hCG ratio   Q: 0.80/ 0.89  
V: Condous 2006 -TVS 0.72 for failing PUL)   Training set: 0.92/ 0.94  
W: Rivera 2009 indeterminate: no evidence of IUP or EP N: - hCG ratio > 0.87   Test set: 0.79/ 0.90  
  D: - Abdominal pain or vaginal bleeding -  hCG ratio < 1.66   R: 0.31/ 0.98  
Study design: A: Prospective cohort and positive serum hCG. -  hCG ratio < 2 O: - Bayesian network   S: 0.73/ 0.87  
B: -TVS -  Parameter prior model > 0.13   Training set: 0.92/ 0.91  
Retrospective cohort indeterminate: no evidence of IUP or EP -  Structure an parameter prior model > 0.06   Test set: 0.80/ 0.89 T: UK cohort: 0.81/ 0.89  
C:   P: Logistic regression model   US cohort: 0.49/ 0.87 U: Training set: 0.77/ 0.81  
Retrospective cohort       Test set: 0.84/ 0.33 V: 0.52/ not reported W: 1.0/ 0.92  
D:          
Retrospective cohort       Outcome measure-3: Other  
        Sensitivity/ Specificity  
           
        A: 0.58/ 1.0  
        B: not reported  
        C: 0.48/ 0.84  
        D: not reported  
        E: 0.52/ 0.41  
        F: 0.11/ 0.69  
        0.06/ 0.81  
        0.02/ 0.81  
  E: E: - Abdominal pain or vaginal bleeding based on hCG ratio and prediction by nurse practitioner Q: - Logistic regression model M4 F: - IUP: TVS   G: not reported H: not reported I: not reported J: not applicable K: not reported L: 0.15/0.65 0.34/0.91  
Retrospective cohort and positive serum hCG. hCG ratio [hCG 48 h/hCG 0 h], [log] of hCG average, quadratic effect of the hCG ratio confirmation at 12 weeks M: Training set: 0.89/ 0.95
F: Prospective cohort - TVS {[hCG ratio of 1.17] × [hCG ratio of 1.17]}) -  EP: laparoscopy Test set: 0.90/ 0.98
G: Prospective observational cohort study H: Prospective observational cohort  study I: indeterminate: empty endometrial cavity and no adnexal or -  Multinomial logistic regression model with clinical information -  Nonviable pregnancy: non viable IUP and chemical pregnancies, resolved without treatment N: 0.11/ 0.03
Retrospective Cohort cul-de-sac findings. -  M5 G:- IUP: positive heartbeat on TVS or delivery child 0.98/ 0.76
J: Cohort study F: - No IUP at TVS R: Logistic regression model M4 -  EP: laparoscopy or hCG increases or plateau after D&C or systemic MTX or negative D&C 0.98/ 0.58
K: Prospective cohort and no ectopic mass or fluid in pouch of Douglas G: - Abdominal pain or vaginal bleeding and positive serum hCG. (hCG ratio [hCG 48 h/hCG 0 h], [log] of hCG average, quadratic effect of the hCG ratio H: - IUP: presence of gestational sac eccentrically placed in the O: not reported
L: - TVS {[hCG ratio of 1.17] × [hCG ratio of 1.17]}) endometrial cavity P: 0.78/ 0.87
Retrospective Cohort indeterminate: no evidence of IUP or EP S: - Logistic regression model M1 (hCG ratio -EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi Q: 0.87/ 0.98
M: H: No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS.   -  Failing PUL: persistent PUL and falling Training set: 0.97/ 0.98
Prospective observational cohort study N: Prospective observational cohort study O: Prospective cohort study P: Prospective observational cohort study Q: Prospective cohort study I: Inconclusive scan   hCG levels Test set: 0.90/ 0.97
  J: Non-viable PUL: clinically stable,   I: - Viable IUP R: 0.99/ 0.94
        S: 0.86/ 0.99
        Training set: 0.97/ 0.98
        Test set: 0.87/ 0.98 T: UK cohort: 0.88/ 0.99
        US cohort: 0.81/ 0.83
        U: not reported V: not reported W: not applicable
  R: Prospective interventional study initial hCG > 2000 mIU/ml and [hCG 48 h/hCG 0 h]) Criterion standard diagnosis of IUP, EP or miscarriage,      
S: Prospective cohort study T: non-diagnostic ultrasound or abnormal rise/ fall/plateau with initial hCG < 2000 mIU/ml - Logistic regression model M4 not further specified J: - IUP ¼ non-viable IUP: histopathology after curettage or resolution of hCG after curettage
Retrospective cohort study U: K: No pregnancy detectable at TVS and hCG < 1500 IU/l (hCG ratio [hCG 48 h/hCG 0 h], [log] of hCG average, quadratic effect of the hCG ratio -  EP: histopathology at surgery or TVS ectopic gestational sac or rise in hCG after curettage without villi at pathology
Retrospective protocol development, followed by prospective trial L: Abdominal pain or vaginal bleeding {[hCG ratio of 1.17] × [hCG ratio of 1.17]}) K: - IUP: confirmed on TVS
V: Prospective observational cohort study W: and positive serum hCG. T: - Logistic regression model M4 -  EP: laparoscopy or laparotomy
Prospective cohort -  TVS (hCG ratio [hCG 48 h/hCG 0 h], [log] of hCG average, quadratic effect of the hCG ratio -  TIR: PUL and
  indeterminate. {[hCG ratio of 1.17] × [hCG ratio of 1.17]}) decrease of hCG with the disappearance of symptoms
Setting and Country: Outpatients, the Netherlands (No information on individual studies reported) -  Second serum hCG performed within 7 days of first visit and before D&C or laparoscopy or MTX. U: - Single visit protocol: High- risk PUL progesterone 5 – 81 nmol/l or hCG L: - IUP: positive heartbeat on TVS or delivery child
  M: - Women with abdominal pain, vaginal blood loss or to determine gestational age. > 50 IU/l -  EP: laparoscopy or hCG increases or plateau after negative D&C or treated
Source of funding: non- commercial -  No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS. V: Uterine curettage if hCG (0 h) ≥ 2000 U/l and progesterone (0 h) < 45 nmol/l with systemic MTX or EP visualized on TVS
  The Netherlands Organisation for Health Research and Development (No information on individual studies reported) N: No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS. or hCG (0 h )< 2000 U/l and hCG ratio < 1.16 -  Abnormal IUP: (1) hCG > 3000 mIU/ml with an empty uterus, decreasing hCG or progesterone      
O: PUL not further specified P: No evidence of an IUP or EP on TVS. W: hCG decrease < 5.0 ng/ml before D&C and villi after D&C. (2) Villi after D&C and hCG falling to zero without intervention and (3) hCG values falling to zero without intervention
Q: No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS < 50% after manual vacuum aspiration M:
R: No evidence of an IUP or EP on TVS, hCG level < 10 000 IU/l,   -  IUP: hCG ratio over 48 h > 66% and TVS
clinically stable and no signs of hemoperitoneum on TVS   2 weeks later
S: No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS.   -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi or persistent PUL
T: - Women with lower abdominal pain, vaginal bleeding, maternal anxiety or   -  Failing PUL: initial progesterone
    < 20 nmol/l and spontaneous resolution of pregnancy: decrease of hCG < 5 with the disappearance of symptoms
    confirmation of gestational age.   N: - IUP: gestational sac confirmed at TVS      
- PUL if there was no evidence of an IUP or -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi
EP on TVS -  Failing PUL: progesterone
U: No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS in < 20 nmol/l at presentation + fall in serum hCG < 5 IU/L O: -IUP: the presence of gestational sac eccentrically placed in the
women with a positive urinary pregnancy test V: No signs of an IUP, an EP or retained products of conception at TVS in endometrial cavity
women with a positive urinary pregnancy test. Clinically stable women -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi
W: -  Failing PUL: persistent PUL and falling hCG levels P: - IUP: hCG ratio
Hemodynamically stable women and over 48 h > 66% and TVS 2 weeks later, the presence of
serum hCG level  
> 2000 mIU/ml or if < 2000 mIU/ml with abnormally rising levels < 66% in 48 h and no  
    evidence of IUP or EP on TVS by the   gestational sac eccentrically placed in      
Radiology Department. the endometrial cavity or heterogeneous tissue in the cavity.
  -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi or persistent PUL
Exclusion criteria per individual study: -  Failing PUL: spontaneous decrease of
A: not reported B: not reported C: hCG level ,5 U/L with the
-status post-D&C, disappearance of pregnancy symptoms
-recent delivery, Q:
-definitive diagnosis not determined D: - IUP: intrauterine gestational sac confirmed at TVS
-status post-D&C, - EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi
-recent delivery,  
- definitive diagnosis not determined E:  
- lost to follow- up,  
-  endometrial stripe thickness not determined  
G:- prior TVS showed IUP,  
-  passed definitive product of  
conception,  
    -  status post- D&C,   - Failing PUL: progesterone      
-  recent delivery < 20 nmol/l at presentation + fall in serum hCG < 5 IU/L R:
-  lost to follow-up - IUP: intrauterine gestational sac ± fetal pole ± cardiac activity, or heterogeneous tissue within endometrial cavity suggestive of retained products of conception at TVS
H: -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with histology of chorionic villi or persistent PUL
- clinically unstable -  Failing PUL: spontaneous decrease of hCG level <5 U/l with the disappearance of pregnancy symptoms
- S:
hemoperitoneum L: lost to follow- up -  IUP: the presence of gestational sac eccentrically placed in the
M: clinically unstable or hemoperitoneum N: clinically unstable or acute abdomen or blood in pouch of Douglas according to TVS O: clinically unstable or acute abdomen or blood in pouch of Douglas according to TVS P:- visualization of  an intrauterine gestational sac with or without a fetal pole, adnexal mass thought to be an EP,  
- heterogeneous  
    tissue in endometrial cavity;   endometrial cavity, TVS 2 weeks later to confirm viability      
- hemodynamic instability or pain, -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with the histology of chorionic villi
- -  Failing PUL: progesterone
hemoperitoneum on TVS < 20 nmol/l at presentation + fall in serum hCG < 5 IU/L T:
Q: not reported R: not reported S: clinically unstable or acute abdomen or blood in pouch of Douglas according to TVS T: Not reported U: Not reported V: Not reported W: sonographic evidence of EP or IUP - IUP: rise hCG in 48 h > 66% and TVS 2 weeks later: the presence of gestational sac eccentrically placed in
including a gestational sac, heavy vaginal bleeding suggestive of passage the endometrial cavity
of ‘tissue,’ or inability to tolerate an outpatient MVA -EP: histological confirmation of villi in
  the tube or echogenicity consistent with an EP
23 studies included - Spontaneous miscarriage/Failing PUL:
    Important patient characteristics at baseline:   spontaneous resolution of pregnancy with the decrease of hCG level < 5 U/l      
No information on individual studies reported U: - IUP: the presence of gestational sac eccentrically placed in the
  endometrial cavity
N, mean age -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac activity and/or laparoscopy with the histology of chorionic villi or persistent PUL
A: 265 , age not reported -  Failing PUL: persistent PUL and falling hCG levels
B: 72 patients, age not reported C: 194, age not reported V: - IUP: intrauterine gestational
D: 147, age not reported sac ± fetal pole ± cardiac activity, or heterogeneous tissue within endometrial cavity suggestive of retained products of conception at TVS
E: 224, age not reported -  EP: TVS blob sign, bagel sign, ectopic gestational sac with/without cardiac
F: 262, age not reported  
G: 420, age not reported  
H: 569, age not reported  
I: 126, age not reported  
J: 173, age not reported  
K: 85, age not reported  
L: 307, age not reported  
M: 388, age not reported  
N: 940, age not reported  
   
   
   
O: 856, age not reported   activity and/or laparoscopy with the histology of chorionic villi or persistent PUL      
P: 357, age not reported W: - IUP: villi at histology
Q: 376, age not reported - EP: not reported
R: 363, age not reported  
S: 376, age not reported  
T: 1035, age not reported  
U: 518, age not reported  
V: 1003, age not reported  
W: 22, age not reported  
   
Sex:  
All studies 100 % Female  
   
Groups comparable at baseline?  
Not reported  

 

Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies

Based on AMSTAR checklist (Shea et al.; 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher et al 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)

Study

 

 

 

 

First author

, year

Appropriate and clearly focused question?1

 

 

 

Yes/no/ unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?3

 

 

 

Yes/no/uncl ear

Description of relevant characteristics of included studies?4

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

Yes/no/unclear/ Not applicable

Assessment of scientific quality of included studies?6

 

 

Yes/no/ unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

Yes/no/ unclear

Potential risk of publication bias taken into account?8

 

 

Yes/no/ unclear

Potential conflicts of interest reported?9

 

 

 

Yes/no/ unclear

Van Mello 2012

Yes

Yes

Yes (only included studies)

Yes

Not applicable

Yes

Yes

No

Yes

 

Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies

Based on AMSTAR checklist (Shea et al.; 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher et al 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)

  1. Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined
  2. Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched
  3. Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons
  4. Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported
  5. Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCTs)
  6. Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table etc.)
  7. Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (e.g. Chi-square, I2)?
  8. An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (e.g., funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (e.g., Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
  9. Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.
 
Evidence table for diagnostic test accuracy studies
Study reference Study characteristics Patient characteristics Index test (test of interest) Reference test Follow-up Outcome measures and effect size Comments
Zee 2014 Type of study: Retrospective observational study Inclusion criteria: For the hCG values that were rising, the slopes were compared with the minimum expected slope for an IUP on Day 2. Not applicable Endpoint of follow-up: Until final diagnosis1 Sensitivity (95 % CI): Days 0 - 2 Definitions:
  -Women with no signs of an intrauterine     - 35 % IUP increase: 63.7 (55.3 1 Diagnosis were IUP, EP or spontaneous resolved PUL
Setting: Multicenter, outpatients or extrauterine gestation on TVS at presentation, Three different thresholds were used to define the minimum expected increase in hCG to define a potentially viable gestation: For how many participants were no complete outcome data available? – 71.5)  
  -Women had at least two hCG values (at least 1 day apart) i)66% rise in 2 days as recommended N (%): - 53% IUP increase: 76.0 (68.3 Conclusion:
Country: USA -Women where the pregnancy outcome was definitively known after follow-up   N= 1055 (62%) – 82.7) The authors conclude that two hCG values, measured 48 h (2 days) apart, are often not sufficient to accurately predict the outcome of a woman with a pregnancy of unknown location (PUL), but adding a third visit on Day 4 or 7 significantly improved the prediction for 1 in 15 women.
        - 66 % IUP increase: 80.8 (73.5  
Source of funding: None Exclusion criteria:   Reasons for incomplete outcome data described? – 86.9)  
      Yes,    
      -  lost to follow-up (N= 167) Sensitivity (95 % CI): Days 2 - 4  
      -  missing or high initial hCG (N= 278) - 35 % IUP increase: 72.3 (64.0  
      -  no outcome predictions on 2 days (N= 610). – 79.6)  
        - 53% IUP increase: 81.8 (74.3  
        – 87.8)  
        - 66 % IUP increase: 84.7 (77.5  
        – 90.3)  
           
        Sensitivity (95 % CI): Days 2 - 7  
        - 35 % IUP increase: 66.9 (58.4  
        – 74.6)  
    -If the pregnancy location and viability were (Kadar et al., 1981),     - 53% IUP increase: 80.1 (73.0  
diagnosed or (ii)  a 53% increase based on the – 86.8)
- hCG levels 99th percentile for an intrauterine gestation (Barnhart et al. 2004b) and - 66 % IUP increase: 84.2 (77.0
>10 000 (iii)  a 35% rise based on the 99.9th percentile for an intrauterine gestation (Seeber et al., 2006; Morse et al., 2012). – 89.8)
mIU/ml at presentation.    
-if the outcome was determined by hCG values that would not permit prediction of diagnosis On Day 2 after presentation, a patient was classified as an IUP if the slope in hCG values Sensitivity (95 % CI): Days 4 - 7
at Days 2, 4 from Day 0 to 2 was greater than the predefined threshold (i.e. 66% 2-day increase for an IUP). - 35 % IUP increase: 74.6 (66.2
and/or 7.   – 81.8)
    - 53% IUP increase: 81.5 (73.8
N=646:   – 87.8)
-  Spontaneous resolved PUL: N= 345   - 66 % IUP increase: 84.6 (66.2
- IUP: N= 155   – 81.8)
- EP: N=146    
    Specificity (95 % CI): Days 0 - 2
Mean age (SD):   - 35 % IUP increase: 70.8 (66.6
-  Spontaneous resolved PUL: 28.8 (7.5)   – 74.8)
- IUP: 27.1 (6.6)   - 53% IUP increase: 67.4 (63.1
- EP: 29.7 (6.4)   – 71.5)
Total: 28.6   - 66 % IUP increase: 64.6 (60.2
(7.1)   – 68.8)
     
    Specificity (95 % CI): Days 2 - 4
    - 35 % IUP increase: 75.9 (71.3
    – 80.1)
    - 53% IUP increase: 71.5 (66.8
    – 76.0)
    - 66 % IUP increase: 68.2 (63.3
    – 72.8)
     
    Specificity (95 % CI): Days 2 - 7
    - 35 % IUP increase: 74.2 (69.3
    – 78.6)
    Other important patient characteristics Days to clinical diagnosis (Median, (IQR)) For women who had hCG values that were falling,  the slope of the hCG curve was compared with the 90th percentile maximum expected slope for an SM based on initial hCG value (Barnhart et al., 2004a).     - 53% IUP increase: 67.7 (62.6  
-Spontaneous resolved PUL: 9 First, we matched the woman’s initial hCG value with the closest initial hCG reported in Barnhart et al. (2004a) to determine her maximum expected slope for an – 72.5)
(13) SM. If the slope of her hCG values fell by more than the reported 90th percentile slope from Days 0 to 2, her predicted outcome on - 66 % IUP increase: 64.9 (59.7
-IUP: 12 (8)   – 69.8)
-EP: 9 (13)    
Total: 8 (12)   Specificity (95 % CI): Days 4 - 7
    - 35 % IUP increase: 73.2 (67.2
Sex: 100 %   – 78.6)
Female   - 53% IUP increase: 68.3 (62.1
    – 74.1)
    - 66 % IUP increase: 65.4 (59.1
    – 71.4)
      Day 2 was an SM.        
 
To predict outcomes on Day 4, another 48 h after Day 2, a similar procedure was
implemented to classify patients as IUP, EP or SM.
To predict outcomes
on Day 7, 5 days after Day 2, we first determined if the hCG values
were rising or falling from Days 2 to 7.
Morse et al 2012 Type of study: Cohort study Inclusion criteria: Data was collected using a computerized database.   Endpoint of follow-up: Until final diagnosis of Ectopic Pregnancy (EP), intrauterine pregnancy (IUP) or miscarriage1 Test performance of various hCG cutoffs to predict outcome of ectopic pregnancy Definitions:
  -  Patients were enrolled into database when they presented in first trimester of pregnancy with pain and/or bleeding       1-- Ectopic Pregnancy included visualized and nonvisualized EP’s, and treated persistent PUL’s.
Setting: Multicenter, outpatients -  No signs of an intrauterine Observed hCG level was compared with recommended thresholds to assess deviation from normal curves. For how many participants were no complete outcome data available? Sensitivity (95 % CI): -Intrauterine pregnancy was defined as visualization of intrauterine gestational sac with yolk sac and/or fetal
      N (%): -  35 % increase in hCG: 83.2 (77.7 – 88.8)  
Country: USA     - N= 175 (17.4 %) -  53% increase in hCG: 91.1  
        (86.8 – 95.3)  
Source of funding:       -  71 % increase in hCG: 92.2 (88.2 – 96.2)  
Not reported          
        Specificity (95 % CI):  
    or extrauterine gestation on TVS at presentation; The predicted outcome was compared with standard of care.     -  35 % increase in hCG: 70.8 (67.7 – 73.9) pole on ultrasound.
-at least two hCG values (at least 1 day apart);   Reasons for incomplete outcome data described? -  53% increase in hCG: 66.6 - Miscarriage included spontaneous resolved PUL (resolution of serum hCG, two decreasing hCGs with final level < 25 mIU/ml, or three declining hCG levels with final level < 500 mIU/ml), resolved persistent PUL and histologic IUP.
-  Documented date of eventual definitive diagnosis Sensitivity, Specificity, Predictive value and accuracy were calculated. -  lost to follow-up (63.4 – 69.8)  
    -  missing data -  71 % increase in hCG: 62.8 (59.5 – 66.1) Conclusion:
Exclusion criteria:       The authors summarize that serial hCG  concentration can accurately be applied to women with pregnancy of unknown location and at risk for ectopic pregnancy. But serial hCG values should be used in combination with clinical judgement, evaluation of symptoms and repeat ultrasound as needed.
-  Patients who were diagnosed at presentation or never     PPV (95 % CI)  
received a definite diagnosis.     -  35 % increase in hCG: 38.2 (33.4 – 43.0)  
      -  53% increase in hCG: 37.1  
N=1005     (32.6 – 41.7)  
-  Miscarriage: N= 567     -  71 % increase in hCG: 35.0 (30.6 – 39.3)  
- IUP: N= 259        
- EP: N=179     NPV (95 % CI)  
      -  35 % increase in hCG: 95.1 (93.4 – 96.8)  
Age (N, (%)):     -  53% increase in hCG: 97.2  
Younger than 20     (95.8 – 98.5)  
-  Miscarriage: N=74 (3.1%)     -  71 % increase in hCG: 97.4 (96.0 – 98.7)  
         
      Accuracy (95 % CI):  
      -  35 % increase in hCG: 73.0 (70.3 – 75.8)  
      -  53% increase in hCG: 70.9  
      (68.1 – 73.8)  
      -  71 % increase in hCG: 68.1 (65.2 – 70.9)  
    - IUP: N= 32          
(12.4)
- EP: N=11 (6.2)
Total: 117
(11.6)
20-24
- Miscarriage:
N=139 (24.5 %)
- IUP: N= 87
(33.6)
- EP: N=38
(21.2)
Total: 264
(26.3)
25-29
- Miscarriage:
N=117 (20.6 %)
- IUP: N= 55
(21.2)
- EP: N=41
(22.9)
Total: 213
(21.2)
30-34
- Miscarriage:
N=97 (17.1 %)
- IUP: N= 46
(17.8)
- EP: N=47
(26.3)
Total: 190
(18.9)
    Older than 35          
- Miscarriage:
N=134 (23.6 %)
- IUP: N= 39
(15.1)
- EP: N=42
(23.5)
Total: 215
(21.4)
Other
important
patient
characteristics
(N, (%))
History of
ectopic
pregnancy (%):
0
- Miscarriage:
N=524 (92.4 %)
- IUP: N= 228
(88.0)
- EP: N=133
(74.3)
Total: 885
(88.1)
1
- Miscarriage:
N=17 (3.0)
- IUP: N= 16
(6.2)
- EP: N=28
(15.6)
Total: 61 (6.1)
2 or more
    - Miscarriage:          
N=4 (0.7)
- IUP: N= 4 (1.5)
- EP: N=7 (3.9)
Total: 15 (1.5)
Bleeding
- Miscarriage:
N=476 (84.0)
- IUP: N= 48
(18.5)
- EP: N=127
(71.0)
Total: 651
(64.8)
Pain
- Miscarriage:
N=476 (84.0)
- IUP: N= 48
(18.5)
- EP: N=127
(71.0)
Total: 661
(65.8)
Initial hCG level
(mIU/mL)
0-500
- Miscarriage:
N=235 (41.4)
- IUP: N= 117
(45.2)
- EP: N=82
(45.8)
Total: 434
(43.2)
               
501-2000
- Miscarriage:
N=146 (25.7)
- IUP: N= 89
(34.4)
- EP: N=70
(39.1)
Total: 305
(30.3)
2001-4000
- Miscarriage:
N=79 (13.9)
- IUP: N= 39
(15.1)
- EP: N=12 (6.7)
Total: 651
(64.8)
More than
4000
- Miscarriage:
N=107 (18.9)
- IUP: N= 14
(5.4)
- EP: N=15 (8.4)
Total: 136
(13.5)
Sex: 100 %
Female
Bleeding is not
significant,
other
characteristics
    are significant between the groups          
Condous 2007 Type of study: Prospective observational study Inclusion criteria: They compared three models for the prediction of pregnancy failure in women with PUL: Not applicable Endpoint of follow-up: Until final diagnosis was reached: failing PUL, IUP, EP or Area under ROC curve (SE), (P) for predicting failing PUL: Definitions:
  - First trimester pregnant women who underwent a TVS and who had a PUL1 (i)  logistic- regression model incorporating vaginal bleeding, endometrial thickness (ET), initial serum progesterone and hCG levels. A probability score of 70 % was used as cut- off level for positive prediction of spontaneousy resolving pregnancy. persisting PUL2 i) 0.907 (0.015) 1PUL was defined on the basis of a TVS as there being
Setting: Outpatients, onecenter   (ii)  serum progesterone at 0 h. A level < 20 nmol/l was used as cut-off   ii) See no signs of either an intra- or extrauterine pregnancy or retained products of conception in a woman with a positive pregnancy test.
  Exclusion criteria:   For how many participants were no complete outcome data available? progesterontable  
Country: Australia If any of the following was present on TVS, these women were   N = 19 iii) 0.980 (0.004) 2 -The persisting PUL group
  excluded from the PUL population:       is defined as those PULs whose serum hCG levels fail to decline, tend
Source of funding: Non- commercial (i) Visualisation of any evidence of an intrauterine sac at the   Reasons for incomplete outcome data described? Sensitivity (95 % CI) for predicting failing PUL: to be low (< 500 U l) and have reached a plateau.These were incorporated into the EP group.
  initial scan or (ii) Identification of an adnexal mass thought to be an EP at the   Not reported i)                     Cut off > 70 % : 78.1 % (71.9 – 83.3%) The diagnosis of a failing PUL according to the unit’s protocol was
  initial scan or     ii)                   See defined as a serum progesterone at presentation ,20 nmol/l with a subsequent fall in serum hCG levels to <
  (iii) The presence of     progesterontable  
        iii) hCG < 0.79: 82.2  
        % (76.3 – 86.9 %)  
        hCG < 0.87: 86.3 %  
        (80.9 – 90.4%)  
           
        Specificity (95 % CI) for predicting failing PUL:  
        i)                     Cut off > 70 % : 88.6 % (83.1 –  
        92.5 %)  
        ii)                   See  
        progesterontable  
        iii)         hCG < 0.79: 98 %  
        (84.7 – 99.4 %)  
        hCG < 0.87: 97 %  
        (93.3 – 98.8 %)  
    heterogeneous, irregular tissues within the uterus thought to be an incomplete miscarriage at the initial to predict failing Pul     PPV (95% CI) for predicting failing PUL: 5 U l, and the location of
scan or (iii) the hCG ratio at 48 h, including a comparison of the performance of hCG ratio cut- offs of ≤ 0.79 versus ≤ 0.87 to predict failing PUL i)                     Cut off > 70 % : 6.82 (4.62 – 10.09) these pregnancies remained unknown.
(iv) Women who were clinically unstable or had an acute abdomen or had a blood in the pouch of Douglas (POD) according to the scan images at the time of the initial scan.   ii)                   See - The diagnosis of an IUP was made on TVS when a gestational sac was visualized within the endometrial cavity
    progesterontable -The diagnosis of EP was based on the positive visualization at TVS examination of an adnexal mass.
N = 439 women with PUL à 420 in final analysis:   iii)                  hCG ≤ 0.79: 41.30 (15.62 – 109.18) Ultrasonographic diagnosis of an EP was made if one of the following grey-scale appearances was present in the adnexal region: (i) an inhomogeneous
- Failing PUL: N=219, (52.1%);   hCG ≤ 0.87: 28.91 (13.12 – 63.69) mass adjacent to the ovary and moving separate to this known as the
- IUP: N=167 (39.1%);     ‘blob’ sign or (ii) a mass with a hyper- echoic
- EP: N=34,   NPV (95% CI) for predicting failing PUL: ring around the gestational sac referred to as the ‘bagel’ sign
(8.1%)   i)                     Cut off > 70 % : 0.247 (0.193 – 0.318) ) or (iii) a gestational sac with a fetal pole with or without cardiac activity
    ii)                   See  
    progesterontable  
    iii)                  hCG ≤ 0.79: 0.182 (0.137 – 0.242)  
    hCG ≤ 0.87: 0.141 (0.101 - 0.197)  
    Mean age (min          
– max): Conclusion
-  Overall: 30 The authors conclude that hCG ratio seems to be the best test for predicting failure in women with PUL.
(14 -47)  
-  Failing PUL: 31 (16 – 47)  
- IUP: 29 (14-  
42)  
-  Ectopic Pregnancy:  
   
Endometrial thickness (mm) (min – max)  
-  Overall: 10.4  
(1.5 – 34.9)  
-  Failing PUL: 8 (1.5 -34.9)  
- IUP: 12.8 (1.5  
-34.9)  
-  Ectopic Pregnancy: 8.4  
(1.5 -34.9)  
   
hCG (0 h)  
(nmol/l)  
-  Overall: 338.5  
(6 – 13897)  
-  Failing PUL: 155 (6 – 13897)  
- IUP: 495 (20 –  
2400)  
-  Ectopic Pregnancy: 428.5 (41 –  
3894)  
    Prog (0 h) (nmol/l)          
-  Overall: 18.5
(1 – 190)
-  Failing PUL: 4 (1 – 95)
- IUP: 66 (2 –
190)
-  Ectopic Pregnancy: 19
(3 – 79)
 
Vaginal bleedings (% with clots)
-  Overall: 12.4
-  Failing PUL: 22.8
- IUP: 0.6
-Ectopic Pregnancy: 20.9
 
Sex: 100 %
Female
Condous 2004 Type of study: Prospective observational study Inclusion criteria: Three multi- categorical logistic regression models were tested:   Endpoint of follow-up: Until final diagnosis was reached: failing PUL, IUP, EP or Area under ROC curve failing PUL (95 % CI) Definitions:
  - First trimester pregnant women who underwent a TVS and who had a PUL   persisting PUL2 Training set 1PUL was defined on the basis of a TVS as there being
Setting: Outpatients, onecenter   M1) the HCG ratio (rate   M1) 0.962 (0.936 – 0.988) no signs of either an intra- or extrauterine pregnancy or retained products of conception in a woman with a positive pregnancy test.
  Exclusion criteria: of change in HCG over 48 h), For how many participants were no complete outcome data available? M2) See Progesterontable M3) 0.984 (0.966 – 1.00)  
Country: Australia     N=7 (4 in test set and 3 in training set)    
        Test set  
        M1) 0.975 (0.954 – 0.997)  
        M2) See Progesterontable M3) 0.974 (0.952 – 0.996)  
  Source of funding: Non- commercial If any of the following was present on TVS, these women were M2) the average progesterone level (the mean of the progesterone level at 0 and 48 h)     Area under ROC curve EP (95 2 -- The persisting PUL group
excluded from the PUL population: M3) patient’s age Reasons for incomplete outcome data described? % CI) is defined as those PULs whose serum hCG levels fail to decline, tend
(i) Visualisation of any evidence of an intrauterine sac at the   7 patients were diagnosed with persistent PUL and were excluded from model analysis. Training set to be low (< 500 U l) and have reached a plateau.These were incorporated into the EP group.
initial scan or (ii) Identification of an adnexal mass thought to be an EP at the The models were first validated on the training set, and calculation were done on test set.   M1) 0.839 (0.728 – 0.950) -  The diagnosis of a failing PUL according to the unit’s protocol was
initial scan or     M2) See Progesterontable M3) 0.920 (0.836 – 1.00) defined as a serum progesterone at presentation ,20 nmol/l with a subsequent fall in serum hCG levels to < 5 U l, and the location of
(iii)  The presence of heterogeneous, irregular tissues within the uterus thought to be an incomplete miscarriage at the initial       these pregnancies remained unknown.
scan or     Test set -  The diagnosis of an IUP was made on TVS when a gestational sac was visualized within the endometrial cavity
(iv)  Women who were clinically unstable or had an acute     M1) 0.885 (0.760 – 1.00) -The diagnosis of EP was based on the positive visualization at TVS examination of an adnexal mass.
      M2) See Progesterontable M3) 0.836 (0.693 – 0.979) Ultrasonographic diagnosis of an EP was
    abdomen or had a blood in the pouch of Douglas (POD) according to the scan images at the time of the initial scan.         made if one of the following grey-scale appearances was present in the adnexal region:
  (i)  an inhomogeneous mass adjacent to the ovary and moving separate to this known as the ‘blob’ sign or
N = 388 women with PUL à 198 in training set and 199 in test set Training set (ii)  a mass with a hyper-echoic ring around the gestational sac
-  Failing PUL: N=102, (54%); referred to as the ‘bagel’ sign
-  IUP: N=63 (33.3%); ) or (iii) a gestational sac with a fetal pole with or without cardiac activity
- EP: N=20,  
(10.6%) 3 Performance of model M1 when using classification rules with two probability rules: the cut off was set to be 0.21 for distinguishing ectopic pregnancies from non- ectopic pregnancies .
Test set  
-  Failing PUL: N=109, (52.1%); 4 The performance of Model M1 based on weighted probabilities; when setting the cost values
-  IUP: N=75 (37.7%);  
- EP: N=12 (6%)  
   
Training set Mean age (± SD):  
-  Failing PUL: 31.35 ± 6.54  
-IUP: 28.64 ±  
5.66  
    -Ectopic Pregnancy: 29.65 ± 4.15         to be 1,1 and 5 for misclassifying a failing PUL, IUP and EP
   
Endometrial thickness (mm) Conclusion
-Failing PUL: 9.87 ± 4.90 The authors conclude that M1 model can predict PULs which become failing PULs, IUPs and EPs based on patient’s HCG ratio.
- IUP: 14.73 ± 4.53  
-  Ectopic Pregnancy: 11.17 ± 6.28  
   
Prog (0 h) (nmol/l)  
-  Failing PUL: 12.16 ± 18.46  
- IUP: 68.98 ± 27.68  
-  Ectopic Pregnancy: 28.80 ± 19.00  
   
hCG (0h)  
(nmol/l)  
-  Failing PUL: 594.9 ± 894.1  
- IUP: 781.3 ± 1323.3  
-  Ectopic Pregnancy: 1510.7 ± 2374  
   
Test set Mean age (± SD):  
    -  Failing PUL: 29.27 ± 6.39          
- IUP: 29.20 ± 5.36
-  Ectopic Pregnancy: 32.00 ± 4.71
 
Endometrial thickness (mm)
-Failing PUL: 8.51 ± 3.78
- IUP: 13.68 ± 5.50
-  Ectopic Pregnancy: 12.37 ± 3.70
 
Prog (0 h) (nmol/l)
-  Failing PUL: 7.78 ± 10.32
- IUP: 71.45 ± 27.49
-  Ectopic Pregnancy: 58.08 ± 39.22
 
hCG (0h)
(nmol/l)
-  Failing PUL: 287.1 ± 457.4
- IUP: 640.1 ± 643.4
-  Ectopic Pregnancy: 567.1 ± 445.6
               
Sex: 100 %
Female

 

Risk of bias assessment diagnostic studies.

Study reference

Patient selection

Index test

Reference standard

Flow and timing

Comments with respect to applicability

Zee 2014

Was a consecutive or random sample of patients enrolled?

Yes

 

Was a case-control design avoided?

Yes

 

Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes

Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard?

Unclear

 

If a threshold was used, was it pre-specified?

Yes

Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?

Not applicable

 

Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test?

Not applicable

Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard?

Unclear

 

Did all patients receive a reference standard?

Unclear

 

Did patients receive the same reference standard? Unclear

 

Were all patients included in the analysis?

Yes

Are there concerns that the included patients do not match the review question? No

 

Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question?

No

 

Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question?

Unclear

CONCLUSION:

Could the selection of patients have introduced bias?

 

 

RISK: LOW

CONCLUSION:

Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?

 

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION:

Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION

Could the patient flow have introduced bias?

 

 

 

RISK: UNCLEAR

 

Risk of bias assessment diagnostic studies.

Study reference

Patient selection

Index test

Reference standard

Flow and timing

Comments with respect to applicability

Morse et al 2012

Was a consecutive or random sample of patients enrolled?

Yes

 

Was a case-control design avoided?

Yes

 

Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes

Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard?

Unclear

 

If a threshold was used, was it pre-specified?

Yes

Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?

/Unclear

 

Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test?

Unclear

Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard?

/Unclear

 

Did all patients receive a reference standard?

Unclear

 

Did patients receive the same reference standard? Unclear

 

Were all patients included in the analysis?

Yes

Are there concerns that the included patients do not match the review question? No

 

Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question?

No

 

Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question?

Unclear

CONCLUSION:

Could the selection of patients have introduced bias?

 

 

RISK: LOW

CONCLUSION:

Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?

 

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION:

Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION

Could the patient flow have introduced bias?

 

 

 

RISK: UNCLEAR

Condous 2007

Was a consecutive or random sample of patients enrolled?

Yes

Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard?

Unclear

Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?

Unclear

Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard?

Unclear

Are there concerns that the included patients do not match the review question? No

 

Risk of bias assessment diagnostic studies.

Study reference

Patient selection

Index test

Reference standard

Flow and timing

Comments with respect to applicability

 

Was a case-control design avoided?

Yes

 

Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes

 

If a threshold was used, was it pre-specified?

Yes

Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test?

Unclear

 

Did all patients receive a reference standard?

Unclear

 

Did patients receive the same reference standard? Unclear

 

Were all patients included in the analysis?

Unclear

Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question?

No

 

Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question?

Unclear

CONCLUSION:

Could the selection of patients have introduced bias?

 

 

RISK: LOW

CONCLUSION:

Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?

 

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION:

Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION

Could the patient flow have introduced bias?

 

 

 

RISK: UNCLEAR

Condous 2004

Was a consecutive or random sample of patients enrolled?

Yes

 

Was a case-control design avoided?

Yes

Were the index test results interpreted without knowledge of the results of the reference standard?

Unclear

 

If a threshold was used, was it pre-specified?

Yes

Is the reference standard likely to correctly classify the target condition?

Unclear

 

Were the reference standard results interpreted without knowledge of the results of the index test?

Unclear

Was there an appropriate interval between index test(s) and reference standard?

Unclear

 

Did all patients receive a reference standard?

Unclear

Are there concerns that the included patients do not match the review question? No

 

Are there concerns that the index test, its conduct, or interpretation differ from the review question?

No

 

Risk of bias assessment diagnostic studies.

Study reference

Patient selection

Index test

Reference standard

Flow and timing

Comments with respect to applicability

 

Did the study avoid inappropriate exclusions? Yes

 

 

Did patients receive the same reference standard? Unclear

 

Were all patients included in the analysis?

Unclear

 

Are there concerns that the target condition as defined by the reference standard does not match the review question?

Unclear

CONCLUSION:

Could the selection of patients have introduced bias?

 

 

RISK: LOW

CONCLUSION:

Could the conduct or interpretation of the index test have introduced bias?

 

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION:

Could the reference standard, its conduct, or its interpretation have introduced bias?

 

RISK: UNCLEAR

CONCLUSION

Could the patient flow have introduced bias?

 

 

 

RISK: UNCLEAR

 

Judgments on risk of bias are dependent on the research question: some items are more likely to introduce bias than others, and may be given more weight in the final conclusion on the overall risk of bias per domain:

Patient selection:

  • Consecutive or random sample has a low risk to introduce bias.
  • A case control design is very likely to overestimate accuracy and thus introduce bias.
  • Inappropriate exclusion is likely to introduce bias.

Index test:

  • This item is similar to “blinding” in intervention studies. The potential for bias is related to the subjectivity of index test interpretation and the order of testing.
  • Selecting the test threshold to optimise sensitivity and/or specificity may lead to overoptimistic estimates of test performance and introduce bias.
  • Reference standard:
  • When the reference standard is not 100% sensitive and 100% specific, disagreements between the index test and reference standard may be incorrect, which increases the risk of bias.
  • This item is similar to “blinding” in intervention studies. The potential for bias is related to the subjectivity of index test interpretation and the order of testing.

Flow and timing:

  • If there is a delay or if treatment is started between index test and reference standard, misclassification may occur due to recovery or deterioration of the condition, which increases the risk of bias.
  • If the results of the index test influence the decision on whether to perform the reference standard or which reference standard is used, estimated diagnostic accuracy may be biased.
  • All patients who were recruited into the study should be included in the analysis, if not, the risk of bias is increased.

 

Judgement on applicability:

Patient selection: there may be concerns regarding applicability if patients included in the study differ from those targeted by the review question, in terms of severity of the target condition, demographic features, presence of differential diagnosis or co-morbidity, setting of the study and previous testing protocols.

Index test: if index tests methods differ from those specified in the review question there may be concerns regarding applicability.

Reference standard: the reference standard may be free of bias but the target condition that it defines may differ from the target condition specified in the review question.

 

PICO 2

Evidence table for prognostic studies
Study reference Study characteristics Patient characteristics Prognostic factor(s) Follow-up Outcome measures and effect size Comments
Guha 2014 Type of study: Retrospective Observational cohort study Inclusion criteria: Women classified with PUL underwent a transvaginal echo and initial serum hCG and progesterone measurement and were scheduled to have a repeat serum hCG measurement 2 days later. Endpoint of follow-up: Until final diagnosis was reached: failing PUL, IUP, or EP2 Pregnancy outcomes classified as high risk (overall percentages) Definitions:
  -Women with PUL1 at initial scan       1 In the centre of St. George Hospital (SGH) and Royal Prince Alfred Hospital (RPAH) women were classified as having a pregnancy of unknown location (PUL) if there was no evidence of an intra or extra-uterine pregnancy on transvaginal echo.
Setting: Multicentre (St. George Hospital (SGH) and Queen Charlottes and Chelsea Hospital in London and Royal Prince Alfred Hospital (RPAH) in   Three diagnostic approaches were used to classify PUL as high risk: For how many participants were no complete outcome data available? N (%): M4 model (95 % CI) In the centre of Queen Charlottes and Chelsea Hospital a new definition of PUL was used: women with small possible intrauterine gestation sac or small adnexal mass suggestive of possible EP were included.
Sydney), outpatients? Exclusion criteria: i)  a range of serum progesterone levels were evaluated - N= 85 (4.6 %) -  Failed PUL: 14% (11 –  
  -Women who were clinically unstable (.10, 16 and 20 nmol/l) for the progesterone protocol, -N= 290 (22.8%) no 17%) 2The final outcome for the pregnancy was defined as:
Country: UK and Australia -Women with acute abdomen at presentation ii)  risk of EP given by the M4 model ≥ 5% for the M4-based protocol, and complete outcome data available - IUP: 37% (31 – 43%) (i) Failed PUL—
    ii) hCG ratio   - EP: 84 % (76 – 90%) patients were followed up until the serum hCG was 15
Conflicts of interest: N=1271 was between 0.87 and Reasons for incomplete outcome data described?    
  - SGH: N=534 1.66 for hCG cut-offs -  Lost to follow-up hCGratio (95 % CI) (0.87 ≤ x ≤ 1.66)  
  -  QCCH: N= 585   -  The patient had an initial hCG level of 30 and was followed up with a UPT only; -  Failed PUL: 10% (8 –  
  -  RPAH: N=152   -A diagnosis of an IUP or EP was made using TVS prior to 12%)  
      the second hCG level; - IUP: 15% (11 – 20%)  
  Sex:     - EP: 63% (53 – 71%)  
  100 % Female        
        Progesteron > 10 nmol (95  
  Other important characteristics:     % CI)  
        -  Failed PUL: 24% (20 –  
  Age (median, yrs):     28%)  
        - IUP: 95% (92 – 97%)  
        - EP: 76 % (67 – 83%)  
           
        Progesteron > 16 nmol (95  
        % CI)  
  Non- commercial (Research Foundation- Flanders (FWO)) -  Failed PUL SGH: 30 (25 – 35)   -  The patient underwent an intervention prior - Failed PUL: 12% (9 – or a uterine pregnancy test was negative.
-  Failed PUL QCCH: 32 (27 – Cut-off point(s): to the second hCG; 15%) (ii)  EP—visualized using TVS or at laparoscopy or laparotomy. Patients
37) - Progesterone cut off > 10 nmol/l, > 16 nmol/l or -  Progesterone not measured at admission as admitted via the emergency department - IUP: 92% (88 – 95%) with static hCG levels ( <15% change in 2 days) on three consecutive occasions (persistent PUL) were categorized as EP.
-  Failed PUL RPAH: 33 (29 – 20 nmol/l   - EP: 60% (50 – 69%) (iii)  IUP—diagnosed using TVS on the basis of the visualization of an intrauterine gestational sac with or without a yolk sac or fetal pole or heterogeneous tissue in the uterine cavity consistent with retained products of conception.
37) - hCG:  (0.87 ≤ x ≤ 1.66)      
      Progesteron > 20 nmol (95 Conclusion:
Age (median, yrs):     % CI) The authors conclude that serum progesterone is less efficient for triage than serial hCG-measurements assessed using M4 model.
-  IUP SGH: 30 (24     - Failed PUL: 9% (7– 12%)  
– 34)     - IUP: 89% (85 – 93%)  
-  IUP PUL QCCH: 31 (26 – 35)     - EP: 50% (40 – 60%)  
-  IUP PUL RPAH: 32 (28 – 35)        
         
Age (median, yrs):        
- EP SGH: 32 (29 –        
36)        
-  EP QCCH: 34 (29        
– 37)        
-  EP RPAH: 34 (29        
– 37)        
         
Failed PUL rates:        
- SGH: 53%        
-  QCCH: 64%        
-  RPAH:74%        
         
IUP rates:        
- SGH: 53%        
-  QCCH: 64%        
-  RPAH:74%        
         
EP rates:        
- SGH: 53%        
    -  QCCH: 64%        
-  RPAH:74%
Van Calster 2013 Type of study: Retrospective observational study Inclusion criteria: M4 Model uses the ratio of serum hCG level at 48h with level of presentation and average of two hCG levels to estimate the risk of a failed PUL, IUP and EP. Endpoint of follow-up: Until final diagnosis1   Definitions:
  -  Women with PUL     5 % cut-off on the risk of EP 1 Diagnosis were IUP, EP or spontaneous resolved PUL
Setting: Outpatients, multicentre (St. George Hospital (SGH), Queen’s Charlotte’s Hospital (QCCH),   Therefore, serum hCG was measured at presentation and again 48 h later. For how many participants were no complete outcome data available? PULs classified as low risk  
Chelsea and Westminster Hospital (CWH), Exclusion criteria:   N (%) = 222 (10.4%) - SGH: 73.1 % (70.5 – 75.4) 2A PUL is classified as high risk if the risk of ectopic pregnancy given by M4 is on or above the cut-off (5% or 3%), and as low risk if the risk of ectopic pregnancy is below the cut-off.
  -  clinically unstable; The M4 model was applied to each PUL and the estimated risk of   -  All external: 69.6 % (65.8  
  -  an acute abdomen or   Reasons for incomplete outcome data described? – 73.1) Conclusion:
  -  blood in the pouch of Douglas according to the ultrasound images at the time of the initial TVS examination.   -Yes, - QCCH: 69.6 % The authors conclude that the M4 prediction model with a risk cut-off of 5% on risk of EP could be used to
      -  lost to follow-up (N=120 (5.5%)) - CWH: 75.4 %  
      -  missing hCG levels (N=102 (4.9%), because: - WMH: 62.4 %  
        - SMH: 69.1 %  
           
        NPV (Failed PULs/IUPs among PULs classified as low risk)  
        - SGH: 98.3 % (97.2 – 98.9)  
        -  All external: 97.5 % (95.5  
  West Middlesex Hospital (WMH), St. N=2184 PULs failed PULs, IUPs and EPs were recorded. -  an IUP or EP was detected prior to the second – 98.6) reduce follow-up in over 70
Mary’s Hospital (SMH)) - SGH: N= 1467 blood sample being taken, - QCCH: 98.1 % % of women with PULs.
  -  QCCH: N=348 -  the patient was only followed up with a urinary pregnancy test due to a very low initial hCG level or - CWH: 95.9 %  
Country: UK - CWH: N=151 -  the patient returned out of hours for the second blood sample. - WMH: 98.4 %  
  - WMH: N=118   - SMH: 96.4 %  
Source of funding: Non- commercial - SMH: N=100      
      Sensitivity (EPs classified as high risk)  
      - SGH: 84.7 % (76.8 – 90.2)  
  N (%)   -  All external: 88.0 % (79.9  
  Failed PUL   – 93.2)  
  - SGH: N= 713 (53%)   - QCCH: 91.8 %  
  -  QCCH: N=209 (68%)   - CWH: 80.0 %  
  -  CWH: N=73 (56%)   - WMH: 92.3 %  
  -  WMH: N=71 (70%)   - SMH: 80.0 %  
  -  SMH: N= 38 (47%)      
      False Positive risk (failed PULs/ IUPs classified as high risk)  
  EP   - SGH: 21.7 % (19.5 – 24.1)  
  - SGH: N= 111 (8%)   -  All external: 20.4 % (17.2  
  -  QCCH: N=49 (16%)   – 24.1)  
  -  CWH: N=20 (15%)   - QCCH: 18.9 %  
  -  WMH: N=13 (13%)   - CWH: 14.6 %  
  -  SMH: N= 10 (12%)   - WMH: 29.6 %  
      - SMH: 23.9 %  
  Mean age (range): Failed PUL      
  - SGH: 31 (26 –   3 % cut-off on the risk of EP  
      PULs classified as low risk  
      - SGH: 68.6 % (66.1 – 71.0)  
      - All external: 66.5 % (62.7  
      – 70.1)  
      - QCCH: 67.3 %  
      - CWH: 71.5 %  
      - WMH: 58.4 %  
      - SMH: 65.4 %  
    36)        
- QCCH: 32 (27 – NPV (Failed PULs/IUPs among PULs classified as low risk)
36) - SGH: 98.5 % (97.5 – 99.1)
- CWH: 33 (29 – -  All external: 97.8 % (95.9
37) – 98.9)
- WMH: 30 (24 – - QCCH: 98.1 %
35) - CWH: 97.9 %
- SMH: 33 (27 – - WMH: 98.3 %
35) - SMH: 96.2 %
   
EP Sensitivity (EPs classified as high risk)
- SGH: 31 (28 – - SGH: 87.4 % (79.9 – 92.3)
36) -  All external: 90.2 % (82.4
- QCCH: 33 (29 – – 94.8)
36) - QCCH: 91.8 %
- CWH: 31 (28 – - CWH: 90.0 %
35) - WMH: 92.3 %
- WMH: 30 (24 – - SMH: 80.0 %
34)  
- SMH: 32 (29 – False Positive risk (failed PULs/ IUPs classified as high risk)
34) - SGH: 26.3 % (24.0 – 28.9)
  -  All external: 23.6 % (20.2
Other important patient characteristics: – 27.4)
  - QCCH: 21.5 %
Serum hCG 0 h - CWH: 17.3 %
Failed PUL - WMH: 34.1 %
- SGH: 221 (60 – - SMH: 28.2 %
716)  
- QCCH: 420 (158  
– 1663)  
- CWH: 606 (224 –  
1279)  
- WMH: 766 (296  
– 2705)  
    - SMH: 392 (136 –        
1367)
EP
- SGH: 368 (186 –
1039)
- QCCH: 545
(222– 1034)
- CWH: 435 (156 –
907)
- WMH: 1029
(653 – 1361)
- SMH: 821 (170 –
1323)
Serum hCG 48 h
Failed PUL
- SGH: 95 (24 –
321)
- QCCH: 158 (56 –
640)
- CWH: 207 (98 –
338)
- WMH: 336 (132
– 868)
- SMH: 131 (49 –
375)
EP
- SGH: 473 (221 –
1168)
- QCCH: 608
(222– 1090)
- CWH: 638 (226 –
1320)
- WMH: 1186
(801 – 2085)
    - SMH: 977 (325 –        
2120)
 
hCG ratio
Failed PUL
- SGH: 0.39 (0.28
– 0.60)
- QCCH: 0.38
(0.26 – 0.54)
- CWH: 0.34 (0.23
– 0.48)
- WMH: 0.41
(0.23 – 0.56)
- SMH: 0.35 (0.30
– 0.56)
 
EP
- SGH: 1.18 (0.95
– 1.41)
- QCCH: 1.14
(1.00 – 1.40)
- CWH: 1.26 (0.99
– 1.61)
- WMH: 1.30
(0.94 – 1.48)
- SMH: 1.18 (1.01
– 1.53)
 
Sex: 100 %
Female
Majeed 2012 Type of study: Prospective observational study Inclusion criteria: Patients underwent clinical examination and transvaginal ultrasound. Endpoint of follow-up: Until final diagnosis was reached: spontaneous resolving PUL, viable or non-viable IUP, or EP hCG ratio < 0.80 (95 % CI) Definitions:
  - Women with early pregnancy complications (lower abdominal pain, vaginal bleeding,   - Sensitivity: 0.726 (0.594 – 1 Patients with a positive s- hCG test in urine or blood sample, but no clear ultrasound evidence of intrauterine or ectopic pregnancy.
Setting:   hCG ratio was calculated. Patients’ age, gestational age, previous history of 0.828)  
      - Specificity: 0.991 (0.917 –  
      0.999)  
      - PPV: 0.987 (0.888 –  
      0.999)  
  Outpatients, onecenter unknown gestational age, previous history of ectopic pregnancy or miscarriage and maternal anxiety) ectopic pregnancy or miscarriage, bleeding, abdominal pain, endometrial thickness, presence of free fluid in pouch of Douglas and presence of adnexal mass were registered. For how many participants were no complete outcome data available? - NPV: 0.787 (0.675 –  
  - Diagnosed with PUL1   Not reported 0.867) 2 Final diagnosis were spontaneously resolving PUL, viable or non-viable intrauterine pregnancy or ectopic pregnancy with need of laparoscopic intervention.
Country: Denmark   Patients with hCG ratio <      
  Exclusion criteria: 0.80 were classified as spontaneous resolving pregnancy and followed by weekly s-hCG until < 10 IU/L. Patients with constant or increasingly (hCG ratio ≥ 0.80) were evaluated clinically by transvaginal ultrasound and s-hCG days 7 and 14. When evidence of early intra-uterine pregnancy was found at ultrasound, patients were followed until diagnosis of viable or non-viable intra- uterine pregnancy was made. Reasons for incomplete outcome data described? Not reported hCG ratio ≥ 0.80 + progesterone < 20 nmol/l Conclusion:
Source of funding: Non- commercial -Women with severe pain, hemodynamic instability, TVS signs of intrauterine or ectopic pregnancy, hemoperitoneum or suspected ongoing intra- abdominal bleeding     - Sensitivity: 0.857 (0.601 – The authors conclude that in patients with PUL and hCG ratio < 0.80 a high probability of spontaneous resolving PUL with minimum need of follow-up is seen.
    Multivariate logistic regression was used to detect differences between hormonal variables between failing pregnancy and intervention groups.   0.960)  
  N= 105 of which:     - Specificity: 0.943 (0.846 –  
  -Spontaneous resolving PUL: N= 52 (49.5 %)     0.981)  
  -  Viable IUP: 37 (35.2%)     - PPV: 0.80 (0.548 – 0.930)  
  -  Non-viable IUP: 8 (7.6 %)     - NPV: 0.962 (0.870 –  
  - EP: 7 (6.7%)     0.989)  
           
  Other important characteristics:     hCG ratio ≥ 0.80 + progesterone < 20 nmol/l  
        + si-inhibin A < 30 pg/ml:  
        - Sensitivity: 0.857 (0.601 –  
        0.960)  
        - Specificity: 0.981 (0.901 –  
        0.997)  
        - PPV: 0.923 (0.667 –  
        0.986)  
        - NPV: 0.963 (0.875 –  
        0.990)  
             
Median age (min
– max):
-Spontaneous resolving PUL: 31
(16 – 45)
-  Viable IUP: 26 (16 – 46)
-  Non-viable IUP: 34 (26 – 44)
- EP: 28 (25 – 38)
 
Median hCG 0 h (nmol/l) (min – max):
-Spontaneous resolving PUL: 484 (10 – 13,695)
-  Viable IUP: 2448 (101 – 12,897)
-  Non-viable IUP: 4886 (143 –
22,964)
- EP: 2352 (213 –
16,435)
 
Median hCG ratio(min – max):
-Spontaneous resolving PUL: 43.5 (13 -125)
-  Viable IUP: 43.5 (13 -125)
-  Non-viable IUP: 43.5 (13 -125)
- EP: 43.5 (13 -
125)
             
Median Prog 0 (nmol/l) (min – max):
-Spontaneous resolving PUL: 7.7
(1.0 -45)
-  Viable IUP: 54.5 (21 -181)
-  Non-viable IUP: 39 (22 -66)
- EP: 25 (7.9 -117)
 
Average progesterone (min-max):
-Spontaneous resolving PUL: 6.4
(0.9 -36.5)
-  Viable IUP: 56 (22 -161)
-  Non-viable IUP: 36.5 (21.3 -61.5)
- EP: 26.5 (6.65 -
58.5)
 
Sex: 100 %
Female
Condous 2006 Type of study: Prospective cohort study Inclusion criteria: All women with PUL were followed up with serum hCG measurement, transvaginal ultrasonography and/or laparoscopy until final clinical outcome was established. Endpoint of follow-up: Until final diagnosis was reached: failing PUL, IUP, EP or persisting PUL2 Outcome: hCG ratio in spontaneous resolving (failing) PUL Definitions:
  -First trimester pregnant women who underwent a TVS and who had a PUL   Training set hCG ratio < 0.87 (95 % CI) 1PUL was defined on the basis of a TVS as there being no signs of either an intra- or extrauterine pregnancy or retained
Setting: Outpatients, onecenter Exclusion criteria: If any of the following was For how many participants were no complete outcome data - Sensitivity: 93.1 % (85.9 – products of conception in a woman with a positive pregnancy test.
      87.0)  
Country:     - Specificity: 90.8 % (82.2 –  
      95.7)  
  Australia present on TVS, these women were hCG was measured at presentation and after 48 h; depending on the trend in serum hCG further measurement were taken at 48-hour intervals or weekly thereafter. available? -  Positive Predictive Value: 92.2 (84.8 – 96.3)  
  excluded from the PUL population:   - N= 49 -  Negative Predictive Value: 91.9 (83.4 – 96.4): Definitions:
Source of funding: Non- commercial (i)  Visualisation of any evidence of an intrauterine sac at the Optimal cut off value for hCG ratio was calculated from data on 189 women with PUL (training set).   - Positive LR: 10.13 (5.22 – -  Failing PUL was confirmed when there were falling serum
  initial scan; This cut off was tested prospectively on further 200 women with PUL (test set). Reasons for incomplete outcome data described? 19.64) hCG measurements in the presence of persistent negative ultrasonographic findings, ultimately reaching the detection
  (ii)  Identification of an adnexal mass thought to be an EP at the initial scan; hCG ratio was also compared to absolute levels of serum hCG at 0 and 48 h for prediction of failing PULs. - lost to follow-up - Negative LR: 0.076 (0.037 level (i.e. <5 iu/l).
  (iii)  The presence of heterogeneous, irregular tissues within the uterus thought to be an incomplete miscarriage at the initial     – 0.155) -  Intrauterine pregnancy was confirmed
  Scan; Sensitivity, specificity, positive predictive and negative predictive value were calculated.   -  Optimal hCG cut off: 0.87 during follow-up scans when the presence of a gestational sac
  (iv)  Women who were clinically unstable had blood in the pouch of Douglas (POD)     - AUC: 0.96 (SE 0.015) eccentrically placed within the endometrial cavity was visualised.
  according to the scan images at the time of the initial scan.       -The diagnosis of an ectopic pregnancy was based upon the positive visualisation of an adnexal mass using transvaginal ultrasonography.
        Test set hCG ratio < 0.87 (95 % CI): An ectopic pregnancy was diagnosed if one of the following ultrasonographic grey-scale criteria were present:
        - Sensitivity: 92.7 % (85.6 – 1) an inhomogeneous mass adjacent to the ovary
        95.5) and moving separate to this (the blob sign)
        - Specificity: 96.7 % (90.0-  
        99.1)  
        -  Positive Predictive Value: 97.1 (91.2 – 99.3)  
        -  Negative Predictive Value: 91.7 (83.8 – 96.1)  
        - Positive LR: 28.11 (9.23 –  
        85.63)  
        - Negative LR: 0.076 (0.039  
        – 0.148)  
        - AUC: 0.97 (SE 0.013)  
    N = 389 women with PUL à 189 in training set and 200 in test set Training set       2)  a mass with a hyperechoic ring around the gestational sac (bagel sign) or
-  Failing PUL: N=102; 3)  a gestational sac with a fetal pole with or without cardiac activity.
- IUP: N=63; - a persisting PUL: when the serum hCG levels failed to decline and the location of the pregnancy could not be identified using transvaginal ultrasonography at any time. Their serum hCG levels were low (<500
- EP: N=24. iu/l) and had reached a plateau, at which point, treatment with methotrexate was given and serum hCG levels declined. The persisting PULs were incorporated into ectopic pregnancy group.
Test set  
-  Failing PUL: N=109; Conclusion
- IUP: N=75; The hCG ratio of < 0.87 predicts PUL which resolve spontaneously and no intervention is needed.
- EP: N=16  
   
Training set  
Mean age (± SD):  
-  Failing PUL: 31.4  
± 6.5  
- IUP: 28.6 ± 5.7  
-  EP (+ Persisting PUL): 30.3 ± 4.5  
   
hCG (0h) (nmol/l)  
-  Failing PUL: 594.9 ± 894.1  
- IUP: 781.3 ± 1323.3  
-  EP (+ Persisting PUL): 1327.3 ±  
2204  
   
hCG (48h)  
(nmol/l)  
-  Failing PUL: 273.7 ± 459.0  
    - IUP: 1484.9 ±        
1958.0
- EP (+ Persisting
PUL): 1252.0 ±
2074.1
hCG Ratio
- Failing PUL:
0.498 ± 0.33
- IUP: 2.183 ±
0.47
- EP (+ Persisting
PUL): 1.044 ± 0.42
Test set
Mean age (± SD):
- Failing PUL: 29.3
± 6.4
- IUP: 29.2 ± 5.4
- EP (+ Persisting
PUL):  31.7 ± 5.2
hCG (0h) (nmol/l)
- Failing PUL:
287.1 ± 457.4
- IUP: 640.1 ±
643.4
-EP (+ Persisting
PUL): 570.5 ±
471.4
hCG (48h)
(nmol/l)
- Failing PUL:
115.4 ± 177.5
- IUP: 1219.9 ±
986.1
    - EP (+ Persisting        
PUL): 793.9 ±
719.7
hCG Ratio
-Failing PUL:
0.482 ± 0.459
- IUP: 2.120 ±
0.593
- EP (+ Persisting
PUL):  1.352 ±
0.387
Presence of
symptoms
Lower abdominal
pain (N (%)):
- Failing PUL: 86
(41)
- IUP: 71 (51)
- EP (+ Persisting
PUL): 16 (40)
Vaginal bleeding
(N(%))
No clots
- Failing PUL: 111
(53)
- IUP: 32 (23)
-EP (+ Persisting
PUL): 21 (52)
With clots
-Failing PUL: 47
(22)
- IUP: 2 (2.0)
- EP (+ Persisting
PUL):
    2 (5.0)        
 
Symptomatic (N(%))
-  Failing PUL: 178 (84)
- IUP: 88 (64)
-  EP (+ Persisting PUL): 30 (75)
 
Sex: 100 %
Female
Banerjee 2001 Type of study: Prospective observational study Inclusion criteria: Women had an positive urine pregnancy test and a monoclonal antibody test. Afterwards a transvaginal ultrasound was performed; in all women with PUL blood sample was taken to measure serum β-hCG and progesterone. Endpoint of follow-up: Pregnancy outcome2 (average length: 9.0 days (range 2 – 57 days)) Area under ROC curve (SE), (P): Definitions:
  -conceived spontaneously     - Bleeding: 0.83 (0.06; 1 The diagnosis of unknown pregnancy was made at the initial visit in all cases where there was unclear ultrasound evidence of an intrauterine pregnancy, retained products of conception or an ectopic pregnancy.
Setting: Outpatients, onecenter -not taking exogenous progestestogens The women were reviewed every two or three days until final diagnosis2 was made. Follow-up included clinical assessment, serial measurement of serum For how many participants were no complete outcome data available? <0.01)  
    β-hCG and repeat ultra- sound scan if β-hCG failed to decline. N= 9 -  Endometrial thickness: 0.67 (0.06; 0.01) 2 normal intrauterine pregnancy was
Country: United Kingdom Exclusion criteria: Not reported     - β-hCG: 0.47 (0.06; 0.48) diagnosed on follow up by the demonstration of an intrauterine
    Data recorded included women’s age, past obstetric history, history Reasons for incomplete outcome data described? Not reported -  Logistic model: 0.93 (0.03; <0.01) gestational sac on scan. In all these cases another ultrasound scan was performed two to three weeks later
Source of funding: Non- commercial N=104     -  Hahlin’s model: 0.92 (0.04, <0.01) and demonstrated the presence of a live embryo. Miscarriage was diagnosed histologically following
           
  Mean age ± SD:     Sensitivity (95 % CI)  
  - SR: 31.0 (17.0 -     - Bleeding: 0.94 (0.88 –  
  45.0)     0.98)  
  - EP: 31.1 (27.0 -     -  Endometrial thickness: 0.61 (0.51 – 0.71  
  35.6)     -β-hCG: 0.41 (0.32 - 0.52)  
        -  Logistic model: 0.82 (0.72  
  Other important characteristics (confounders and effect modifiers) in spontaneous resolution group (69%):     -0.88)  
        -  Hahlin’s model: 0.88 (0.79 – 0.93)  
           
        Specificity (95 % CI)  
    - Previous SVDs (spontaneous vaginal delivery): 1 (0 – 6) of pelvic inflammatory disease, menstrual dates, clinical symptoms (pain and bleeding), endometrial thickness, serum β-hCG and progesterone measurements.   - Bleeding: 0.72 (0.56 – surgical evacuation of the uterine contents.
- Previous abortions: 0.6 (0   0.84) Ectopic pregnancies were diagnosed at laparoscopy and
– 6) Probability of spontaneous resolution was calculated using logistic regression model: 1 (1 + e-z) where z= -2.20- -  Endometrial thickness: 0.66 (0.50 – 0.79) on histological examination of the surgical specimens. Spontaneous resolution of pregnancy was defined as a decrease of serum b-hCG levels to < 20 iu/L with a complete resolution of symptoms without the need for
-Previous miscarriages: 0.4 (0 - 3) 0.15 * progesterone (nmol/L) + 3.36 * bleeding score – 0.0013 * serum β-hCG (iu/L) = 0.45 - β-hCG: 0.63 (0.46 – 0.77) any therapeutic intervention.
-  Previous LCSC (lower segment Caesarean section): * endometrial thickness. -  Logistic model: 0.91 (0.77  
0.1 (0 – 3)   - 0.97) Conclusion
-  Previous ectopic: Daily β-hCG was calculated using Hahlin formula: second β-hCG - first β-hCG /sample interval in days]/first β- hCG x 100. -  Hahlin’s model: 0.97 (0.85 – 1.00) The authors conclude that multiparameter models are not better than single progesterone measurement for the assessment of women with pregnancies of unknown location.
0.3 (0 – 1)      
-  Pain history of pelvic inflammatory disease: 3 (4)   PPV (95% CI)  
- Pain: 50 (69)   - Bleeding: 0.88 (0.82 –  
-  Bleeding: 68   0.94)  
-94   -  Endometrial thickness: 0.80 (0.73 – 0.88)  
-  Endometrial thickness (mm): 9.4 (1.2 – 17.6)   - β-hCG: 0.71 (0.67 – 0.75)  
    -  Logistic model: 0.95 (0.93  
Other important characteristics (confounders and effect modifiers) in ectopic pregnancy group (22%):   – 0.97)  
-  Previous SVDs (spontaneous   -  Hahlin’s model: 0.98 (0.96  – 0.99)  
       
    NPV (95% CI)  
    - Bleeding: 0.85 (0.78 –  
    0.92)  
    -  Endometrial thickness: 0.43 (0.34  – 0.53)  
    - β-hCG: 0.32 (0.28 -0.36)  
    -  Logistic model: 0.69 (0.65  
    – 0.73)  
    -  Hahlin’s model: 0.78 (0.74  – 0.82)  
    vaginal delivery): 1.4 (0 - 5)        
-  Previous abortions: 0.7 (0 - 3)
-  Previous miscarriages: 0.1 (0 - 1)
-  Previous LCSC (lower segment Caesarean section): 0.1 ( 0 -
1)
-  Previous ectopic:
0.1 ( 0 - 1)
-  Pain history of pelvic inflammatory disease:
1 (14)
- Pain: 2 (29)
-  Bleeding: 5 (71)
-  Endometrial thickness(mm): 11.5 (1 .0 - 18.4)

 

Table of quality assessment – prognostic studies

 

(The criteria used in this checklist are adapted from: Altman DG (2001). Systematic reviews of evaluations of prognostic variables. In: Egger M, Smith GD, Altman DG (eds.). Systematic reviews in health care. London: BMJ Books; Laupacis A, Wells G, Richardson WS, Tugwell P (1994). Users' guides to the medical literature. How to use an article about prognosis. Evidence-Based Medicine Working Group. JAMA,272:234-7)

Study reference

 

(first author, year of publication)

Was there a representative and well-defined sample of patients at a similar point in the course of the disease?

 

(yes/no/unclear)

Was follow-up sufficiently long and complete?

 

 

(yes/no/unclear)

Was the outcome of interest defined and adequately measured?

 

 

(yes/no/unclear)

Was the prognostic factor of interest defined and adequately measured?

 

 

(yes/no/unclear)

Was loss to follow- up / incomplete outcome data described and acceptable?

 

 

(yes/no/unclear)

Was there statistical adjustment for all important prognostic factors?

 

(yes/no/unclear)

Level of evidence

Guha et al 2014

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes (4.6 lost to follow up, 22.8 % no complete outcome data)

Unclear

A2/B

Van Calster et al 2013

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes, lost to follow-up

10.4 %

Unclear

A2/B

Majeed et al 2012

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

Unclear

A2/B

Condous et al 2006

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes, lost to follow-up 12 %

Unclear

A2/B

Banarjee 2001

Yes

Yes

Yes

Yes

Not described

Unclear

A2/B

A1: Meta-analysis of at least 2 independent studies of level A2

A2: Prospective inception cohort* (patients enrolled at same point in disease course), adequate study size and follow-up (≥80%), adequate control for confounding and no selective loss to follow-up

B: Prospective cohort* but not fulfilling all criteria for category-A2, retrospective cohort study or, case-control study, or cross-sectional study

C: non-comparative study

* untreated controls from a RCT can also be considered as a cohort.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-12-2016

Laatst geautoriseerd  : 01-12-2016

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2022

Deze richtlijn dient te worden herzien binnen een termijn van maximaal 5 jaar na publicatie in het NTOG en op de website van de NVOG en op de Richtlijnendatabase (www.richtlijnendatabase.nl).

Verder moet herziening overwogen worden wanneer nieuwe wetenschappelijk verantwoord vastgestelde inzichten belangrijke wijzigingen in de gegeven aanbevelingen en conclusies van deze richtlijn noodzakelijk maken. Daarnaast is het van belang de belangrijke andere bestaande richtlijnen te volgen en bij herziening van de inhoud daarvan herziening van deze richtlijn te overwegen. Tenslotte dient herziening ook overwogen te worden wanneer op de geformuleerde kennishiaten  een afdoend wetenschappelijk verantwoord antwoord is gegeven.

De NVOG is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

Algemene gegevens

De NVOG is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Doel en doelgroep

Doel van de richtlijn

Een vrouw met een extra-uteriene graviditeit (EUG) kan zich presenteren zonder of met klachten. Klassieke klachten zijn buikpijn en/of bloedverlies bij een positieve zwangerschapstest. De echoscopische bevindingen kunnen daarbij direct bevestigend zijn voor de diagnose waarbij een zwangerschapsweefsel wel of niet intra/extra-uterien wordt gezien. Een minderheid van deze patiënten zal een EUG hebben. In deze situatie van Zwangerschap met Onbekende Lokalisatie (ZOL; pregnancy with unknown location (PUL)) is het van belang om de diagnose EUG of vroege vitale of niet vitale intra-uteriene zwangerschap accuraat en in een vroeg stadium rond te krijgen. Het serum- hCG in combinatie met een transvaginale echoscopie speelt hierbij een grote rol.

Er zijn verschillende behandelingsopties voor een EUG: een afwachtend beleid (monitoren), een niet- invasieve methotrexaat (MTX) behandeling of een operatieve behandeling. Geprobeerd moet worden de meest effectieve behandeling te kiezen die aansluit bij een (eventueel toekomstige) kinderwens. In deze richtlijn wordt besproken hoe de diagnose EUG te stellen en worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van de behandelingsmogelijkheden. Deze richtlijn moet ertoe bijdragen dat elke hulpverlener die een patiënte met een mogelijke ZOL/EUG ziet deze zo effectief en veilig mogelijk kan onderzoeken en behandelen, dan wel verwijzen (zie multidisciplinaire richtlijn “Diagnostiek acute buikpijn bij volwassenen”). Hierdoor kan zwangerschap gerelateerde morbiditeit en mortaliteit worden gereduceerd (Van Mello, 2012).

De NVOG richtlijn “Tubaire EUG, diagnostiek en behandeling” werd in 2001 goedgekeurd. Inmiddels zijn er relevante studies verricht op het gebied van diagnostiek en de niet-invasieve en chirurgische interventies die patiënten met een EUG mogelijk een betere behandeling kunnen bieden.

 

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Deze richtlijn is primair geschreven voor gynaecologen maar kan gebruikt worden door andere beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een zwangerschap en ZOL/EUG, zoals huisartsen, verloskundigen, SEH-artsen (en andere specialisten die betrokken zijn bij een acute buik), echoscopisten en abortusartsen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een Monodisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de NVOG. De werkgroepleden zijn door de NVOG gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Namens de NVOG

Dr. M.H. van der Gaast, gynaecoloog, Havenziekenhuis, Rotterdam (voorzitter) Dr. W.M. Ankum, gynaecoloog, AMC, Amsterdam

Dr. S.F.P.J. Coppus, gynaecoloog, Radboudumc, Nijmegen Dr. F. Mol, gynaecoloog, AMC, Amsterdam

Dr. A. J.C.M. van Dongen, gynaecoloog, Radboudumc, Nijmegen Dr. N. M. van Mello, gynaecoloog, Radboudumc, Nijmegen

Dr. I. A.J. van Rooij, gynaecoloog, ETZ, Tilburg

Dr. S. J. Tanahatoe, gynaecoloog, UMCU, Utrecht

Drs. H. Visser, gynaecoloog, Ter-Gooi Ziekenhuis, Hilversum

 

Methodologische begeleiding van de werkgroep

Mw. A. Rozeboom MSc, junior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht Drs. E.M.E. den Breejen, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht Dr. M.A. Pols, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht

Belangenverklaringen

De “KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met evt. belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroep-lid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie- management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis-valorisatie

Overige belangen

Getekend

Van der Gaast

Voorzitter, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Ankum

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Coppus

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Mol

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Van Dongen

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Van Mello

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Van Rooij

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Tanahatoe

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Visser

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Rozeboom

Junior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Den Breejen

Adviseur Kennis- instituut van Medisch Specialisten

Promovendus, Radboudumc, Nijmegen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Pols

Senior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het vragen van input op het raamwerk van de richtlijn en de daaruit voortvloeiende belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie  van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. Daarnaast werden indicatoren ontwikkeld om de implementatie van de richtlijn in de praktijk te bevorderen. Deze zijn ook te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), een internationaal breed geaccepteerd instrument, en op de ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.zorginstituutnederland.nl).

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers namens de NVOG, NHG, NPCF, KNOV, IGZ en ZN via een enquête. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen:(AHRQNICE, CBO, SUMsearch en SIGN) en naar systematische reviews in de Cochrane Library en via SUMsearch. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Matig

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;

 

  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

 

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE- methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module 'Organisatie van zorg bij EUG en ZOL'.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes (zie aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met  de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd of geaccordeerd.

 

Literatuur

Bouyer J, Coste J, Fernandez H, Pouly JL, Job-Spira N. Sites of ectopic pregnancy: a 10 year population-based study of 1800 cases. Hum Reprod. 2002 Dec;17(12):3224-30.

Farmacotherapeutisch Kompas. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/

Jauniaux E, Farquharson RG, Christiansen OB, Exalto N. Evidence-based guidelines for the investigation and medical treatment of recurrent miscarriage. Hum Reprod. 2006;21:2216-22.

Jurkovic D, Mavrelos D. Catch me if you scan: ultrasound diagnosis of ectopic pregnancy. Ultrasound Obstet Gynecol 2007; 30: 1–7.

Kirk E, Bottomley C, Bourne T. Diagnosing ectopic pregnancy and current concepts in the management of pregnancy of unknown location. Hum Reprod. Update 2014 20 (2): 250 – 61.

RCOG Green-top Guideline No 21. Diagnosis and Management of Ectopic Pregnancy. July 2015.

Schutte JM, Steegers EA, Schuitemaker NW, Santema JG, de Boer K, Pel M, Vermeulen G, Visser W, van Roosmalen J. Netherlands Maternal Mortality Committee. Rise in maternal mortality in the Netherlands. BJOG. 2010 Mar;117(4):399-406.

Van Mello NM, Zietse CS, Mol F, Zwart JJ, van Roosmalen J, Bloemenkamp KW, Ankum WM, van der Veen F, Mol BW, Hajenius PJ. Severe maternal morbidity in ectopic pregnancy is not associated with maternal factors but may be associated with quality of care. Fertil Steril. 2012 Mar;97(3):623-9.

Van Oppenraaij RHF, Goddijn M, Lok CAR Exalto N. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:20-4.

Wilkinson H; Trustees and Medical Advisers. Saving mothers' lives. Reviewing maternal deaths to make motherhood safer: 2006-2008. BJOG. 2011 Oct;118(11):1402-3; 1403-4.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling EUG