Gecementeerde versus ongecementeerde THP
Uitgangsvraag
Welk type prothese geniet de voorkeur?
Aanbeveling
De werkgroep adviseert om de keuze voor een heupprothese (zowel gecementeerd als ongecementeerd) te laten bepalen door de goed gedocumenteerde langere-termijneffectiviteit en de (directe en indirecte) kosten. Onder “goed gedocumenteerde langere-termijneffectiviteit” wordt verstaan: in een peer reviewed tijdschrift gepubliceerde klinische follow-up met 10-jaarsoverleving.
Voor de introductie van nieuwe, niet “goed gedocumenteerde” of gewijzigde prothesen wordt het volgende 4-stappen plan geadviseerd:
- preklinisch onderzoek (laboratoriumtests);
- een kleine serie operaties geëvalueerd middels radiostereometrie;
- een gerandomiseerd klinisch onderzoek met vergelijking met een goed gedocumenteerde prothese (N >100), en tenslotte
- bewaking van de klinische resultaten middels een implantatenregistratie
Update aanbeveling 2018: De werkgroep adviseert om de keuze voor een type heupprothese te baseren op de ODEP-benchmark, conform het NOV-advies Classificatie Orthopedische Implantaten (Link: https://www.orthopeden.org/downloads/418/classificatie-orthopedische-implantaten-werkwijze-2018.pdf).
Overwegingen
Wereldwijd bestaan er vele typen en soorten prothesen met wisselende resultaten. Gezien de commerciële belangen worden frequent nieuwe prothesen aangeboden. Deze prothesen missen vaak langdurige klinische ervaring en follow-up.
De Noorse onderzoeksgroep Aamodt et al., (2004) stelde voor, in navolging van Huiskes (1993) om nieuwe of ongedocumenteerde prothesen via een 4-stappen model te introduceren:
- preklinisch onderzoek;
- een kleine serie operaties geëvalueerd middels radiostereometrie;
- een gerandomiseerd klinisch onderzoek (n>= 100) met vergelijking met een goed gedocumenteerde prothese;
- bewaking van de klinische resultaten middels een implantatenregistratie.
De werkgroep neemt dit voorstel over.
Het Engelse NICE instutuut (National Institute for Clinical Excellence) adviseert om heupprothesen te plaatsen die een revisiepercentage hebben van 10% of minder na minimaal tien jaar. De gegevens van deze beste prothesen moeten zijn gepubliceerd door meerdere centra in peer reviewed tijdschriften.
In deze module hebben wij geen onderscheid kunnen maken voor de keuze van de beste prothese voor jonge patiënten (<50 jaar). De reden daarvan is dat er onvoldoende publicaties bestaan die voldoen aan de NICE criteria, en waarmee een verantwoorde keuze zou kunnen worden gemaakt tussen een gecementeerde dan wel een ongecementeerde prothese. Voorts worden in studies over de ongecementeerde prothesen met een polyethyleen liner veelal onvoldoende beschreven of de liner vervangen is (en daarmee een revisie is verricht) of niet. In het Zweedse rapport van 2007 werden de jonge patiënten apart vermeld en daaruit volgde dat de overleving van zowel de gecementeerde als de ongecementeerde prothesen na tien jaar minder dan 90% bedroeg.
Onderbouwing
Achtergrond
Deze module is vrijwel ongewijzigd overgenomen uit de richtlijn Totale heupprothese 2010.
Sinds vele jaren is de totale heupvervanging een succesvolle orthopedische ingreep. De klinische resultaten na totale heupvervanging zijn in het algemeen goed en de meeste patiënten functioneren uitstekend, ook op de lange termijn. Toch zijn de resultaten van alle op de markt zijn de prothesen niet met elkaar vergelijkbaar. Deze richtlijn is bedoeld als leidraad om tot een goede keuze van een te gebruiken prothese te komen. Vele factoren spelen een rol in het succes en de overleving van de prothese. Het behoeft geen betoog dat de resultaten van de totale heupvervanging in grote mate af hankelijk zijn van de vaardigheden van de chirurg. Deze module geef t een overzicht van de gecementeerde en ongecementeerde prothesen. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen volledig gecementeerd of ongecementeerd, een gecementeerde steel met een ongecementeerde cup (hybride prothese) en de prothesen met een ongecementeerde steel en gecementeerde cup (omgekeerd hybride).
Conclusies
Niveau 1 |
Uit de studies van de implantatenregisters blijkt dat de resultaten van de gecementeerde totale prothesen beter zijn dan die van de ongecementeerde. Dit verschil wordt met name veroorzaakt door de slechtere resultaten van een aantal ongecementeerde acatabulumcomponenten. A2 (The Norwegian Arthroplasty Register, 2008; Kärrholm, 2007; Australian Arthopaedic Association, 2008; National Joint Registry UK, 2007; Mäkelä, 2008) |
Niveau 3 |
Op basis van een modelstudie is aannemelijk gemaakt dat duurdere prothesen (veel) betere uitkomsten nodig hebben om kosteneffectief te zijn, met name in de groep patiënten van 50-70 jaar. C Fitzpatrick, (1998) |
Samenvatting literatuur
De effectiviteit van een prothese wordt vooral uitgedrukt in overleving van de prothese (percentage nog niet gereviseerd als f unctie van de tijd), radiologisch gedrag (kenmerken voor loslating of botreactie) en heupscore (pijn en functie met gevalideerd meetinstrument). Prospectieve en gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken worden beschouwd als de beste wijze om verschillende implantaten met elkaar te vergelijken. Hiervan zijn er maar weinig verschenen. De meeste onderzoeken zijn van het observationele type. Een nadeel van zowel gerandomiseerde als observationele onderzoeken is dat deze vaak door een beperkt aantal chirurgen in gespecialiseerde centra worden verricht en dat de resultaten niet zonder meer geëxtrapoleerd kunnen worden naar de algemene praktijk. Bovendien worden met grote regelmaat kleine veranderingen aan prothesen aangebracht, waarvan de ratio niet altijd duidelijk is, en die soms worden ingegeven door commerciële motieven. Zelfs de meest gedocumenteerde Charnley-prothese, veelal beschouwd als gouden standaard, onderging in de loop der jaren wijzigingen zodat in het verleden behaalde resultaten geen garantie zijn voor de resultaten van de thans in de handel zijnde prothesen. Dit geldt eens te meer omdat ook de operatietechniek in de loop der jaren is gewijzigd (bijvoorbeeld cement vacuum mixing en pressurizing).
Implantatenregister
Door de uitkomsten van nationale implantatenregistraties kan inzicht verkregen worden over het functioneren van bepaalde typen prothesen. De uitkomstparameter bij die implantatenregisters is revisie van de prothese. Een revisie betekent dat de prothese of een deel van de prothese vervangen wordt. Overigens betekent een niet-gereviseerde prothese niet dat deze ook goed functioneert. In Nederland is in 2007 een implantatenregister gestart waarvan op dit moment nog geen gegevens gepubliceerd zijn. In een aantal andere landen functioneren de registers al langere tijd en als het gaat om aantallen patiënten en follow-up duur, dan worden de resultaten in de literatuur gedomineerd door de rapporten van de Scandinavische implantatenregisters. In tabel 1 staan de meest gebruikte prothesen uit het Zweedse register met de 10-jaarsoverleving. Dit betreft de overleving van de nietgereviseerde prothesen. Niet alle in Scandinavië gebruikte prothesen zijn in Nederland op de markt en omgekeerd. Voornamelijk de ongecementeerde prothesen zijn in de Noorse en Zweedse registers ondervertegenwoordigd. Toch is er vanaf 2001 een toename in ongecementeerde prothesen van 2,6% tot 12% in 2007 in Zweden. In Australië is een toename van 21% in 2004 naar 33% in 2007 geregistreerd. In Australië was tevens een af name van gecementeerde prothesen van 53% in 2004 naar 43% in 2007 (Australian Orthopeadic Association 2008). Omdat het aantal ongecementeerde prothesen toenam voerde de Zweedse registratie een toegevoegde analyse uit. Zij vergeleek de volledig ongecementeerde f ixatie met de volledig gecementeerde (n=170.413). Hieruit bleek dat het risico op revisie voor de ongecementeerde protheses 33% hoger lag dan voor de gecementeerde. De ongecementeerde methode werd sinds 1992 vooral gebruikt bij jongere patiënten. Het risico op vroegtijdige revisie (binnen twee jaar) was dubbel zo hoog voor de ongecementeerde prothese vergeleken met de gecementeerde. Uit de Australische registratie bleek 3,8% (3,3 tot 4,3%) van de gecementeerde prothesen na zeven jaar te zijn gereviseerd en 4,4% (4,1 tot 4,8%) van de ongecementeerde. In het Engelse register was het revisierisico na drie jaar voor gecementeerd eveneens lager dan dat van de ongecementeerde prothesen (National Jount Registry UK).
In Noorwegen was het gebruik van ongecementeerde prothesen ook toegenomen. Het Noorse register adviseert tegen het gebruik van ongecementeerde cupprothesen met conventioneel polyethyleen. (The Norwegian Arthroplasty Register, 2008; Kärrholm et al., 2007). Mäkelä et al. (2008) beschreven de resultaten van het Finse implantatenregister en concludeerden dat in het algemeen gecementeerde en ongecementeerde totale heupprothesen een vergelijkbaar lange termijnresultaat hebben. Hoewel sommige ongecementeerde prothesen die geplaatst waren bij patiënten tussen de 55 en 74 jaar een betere overleving vertoonden met als eindpunt aseptische loslating, was vaak revisie vanwege het falen van de liner noodzakelijk waardoor de eindresultaten voor beide typen prothesen niet verschillend bleken te zijn.
Tabel 1: Voorbeelden van prothesen met de 10-jaarsresultaten die in het jaarrapport 2007 van het Zweedse heupregister beschreven zijn en die in de periode van 1992 tot 2007 gebruikt warden (n=184020). Overleving betekende de overleving van de steel én de cupprothese.
Prothese cup(steel) |
Fixatie |
Aantal |
10 jr overleving (%) |
95% CI |
Charnley (Exeter Polished) |
cement |
2411 |
97.3% |
±1.2% |
CLS Spotorno (CLS Spotorno) |
cementloos |
1016 |
97.0% |
±1.8% |
Muller All-Poly (Muller Straight) |
cement |
1759 |
96.6% |
±1.0% |
Lubinus All-Poly (Lubinus SP II) |
cement |
60.949 |
96.3% |
±0.3% |
Charnley Elite (Lubinus SP II) |
cement |
1228 |
92.9% |
±3.9% |
Charnley (Charnley) |
cement |
23.261 |
92.7% |
±0.4% |
Exeter All-Poly (Exeter Polished) |
cement |
6450 |
92.3% |
±0.4% |
Meta-analysen
Door de gegevens van observationele studies en RCT’s te combineren in meta-analysen is het wellicht mogelijk om een meer gegeneraliseerd beeld te krijgen van het resultaat van gecementeerde en ongecementeerde prothesen.
Faulkner et al. (1998) beschreven een review van de Health Technology Assessment (HTA) over de effectiviteit van de verschillende prothesen. Zij vonden 17 gerandomiseerde, 61 vergelijkende en 145 niet-vergelijkende observationele studies. De studies werden op methodologische kwaliteit beoordeeld. De meeste studies waren van matige tot zeer matige kwaliteit, onder andere vanwege de kleine studieomvang waardoor eventueel werkelijke bestaande verschillen tussen prothesen lang niet altijd aantoonbaar waren. Ook varieerde de follow-up duur van de diverse typen prothesen sterk. Maar het overlevingspercentage van het grote aantal gecementeerde Charnley-prothesen was gezien de lange follow-up duur (>10 jaar) interessant. Bij een follow-up duur van tien jaar bleek het overlevingspercentage iets boven de 90% te liggen. Vergelijkbare resultaten werden in de Noorse en Zweedse implantatenregisters ook voor enkele andere gecementeerde prothesen gevonden (The Norwegian Arthroplasty Register, 2008; Kärrholm et al., 2007).
In navolging van de Britse HTA-groep verrichtte een Noorse onderzoeksgroep (Aamodt et al., 2004) een systematische review van studies die werden gepubliceerd in de periode 1996 tot 2000. Zij beperkte haar review tot dié studies waarin prothesen waren onderzocht die op de Noorse markt verkrijgbaar waren. Het betrof 129 studies, waarvan 93 patiëntenseries, zes registerstudies en 30 (gecontroleerde) vergelijkende onderzoeken. In slechts 9% van de studies was sprake van randomisatie. Evenals de Britse HTA-groep stelde de Noorse onderzoeksgroep vast dat de kwaliteit van veel studies het nodige te wensen overliet. De meeste studies hadden een korte follow-up van minder dan tien jaar en bij slechts 12% van de studies was de follow-up duur langer dan 20 jaar. De Noorse onderzoeksgroep stelde dat het, gegeven de aanzienlijke verschillen in onderzoeksdesign, patiëntenpopulaties en uitkomstmaten, moeilijk was om de resultaten van de verschillende studies te vergelijken. Niettemin trok ook deze groep de conclusie dat van de meest onderzochte gecementeerdeCharnley-prothese, de 10-jaarsoverleving meer dan 90% bedroeg. In de twee daaropvolgende decennia nam het overlevingspercentage met 10% per decennium af. Betreffende de ongecementeerdeprothesen stelde de Noorse onderzoeksgroep vast dat in geenvan de studies, waarin de resultaten met betrekking tot ongecementeerde prothesen (voor zover dus gebruikt in Noorwegen) werden beschreven, sprake was van een gemiddelde follow-up duur van 10 jaar of meer.
In een meta-analyse van Morshed et al. (2007) werd de gecementeerde fixatietechniek vergeleken met de ongecementeerde fixatietechniek. De belangrijkste uitkomstmaat was overleving van de prothese gemeten door het percentage revisies (revision rate). In totaal waren 20 studies bestudeerd. Er werd geen significant voordeel voor een van beide fixatietechnieken gevonden. De auteurs stelden dat de gecementeerde prothesen beter scoren op alle momenten maar dat ongecementeerde prothesen de laatste jaren wel betere resultaten hadden en dat bij de beoordeling van de resultaten van prothesen de leeftijd betrokken moest worden.
Ten behoeve van deze richtlijn is in de literatuur ook nog gezocht naar de resultaten van ongecementeerde prothesen in series >100 met een follow-up van meer dan 10 jaar, die in Nederland worden gebruikt en zowel in het hierboven Britse als Noorse onderzoek onderbelicht bleven. De resultaten, zoals weergegeven in onderstaande tabel, komen overeen met die van het heupregister in Finland, waar meer ongecementeerde prothesen zijn geplaatst dan in Noorwegen en Zweden. De 10-jaarsoverleving van een aantal ongecementeerde prothesen komt overeen met die van gecementeerde, maar de overleving van ongecementeerde acetabulumcups is veelal lager Eskelinen et al., (2006).
Tabel 2: Lange termijn resultaten van diverse ongecementeerde prothesen die frequent in Nederland gebruikt worden.
Auteur |
Type prothese |
Naam |
N heupen |
Follow-up (jaar) |
Overleving steel (%) |
Overleving cup (%) |
Aldinger et al. 2003 |
Press fit |
CLS Spotorno |
326 |
12 |
95 |
Div. cups |
Grubl et al. 2006 |
Press fit |
Alloclassic SL – CSF |
208 |
15,5 |
98 |
94 (alle redenen 85) |
D’Antonio et al. 2001 |
HA coated |
Omnifit -meerdere cups |
314 |
11,1 |
99,5 |
80-97 |
Reikeras et al. 2003 |
HA coated |
Landos Corail-press-fit en schroefcup |
323 |
11 |
99 |
69-92 |
Pospichill et al. 2005 |
Press fit |
Alloclassic Sl - CSF |
103 |
14,4 |
100 |
96 |
Oosterbos et al. 2004 |
HA coated |
ABG |
100 |
10 |
100 |
97 |
Suckel et al. 2009 |
Press fit |
Alloclassic SL – CSF |
320 |
17 |
98,1 |
98,4 |
Garcia-Rey et al 2009 |
Press fit |
Duraloc-HA femur |
111 |
13,4 |
100 |
94(6liner rev) |
Een economische modelstudie van een (andere) Britse HTA-groep Fitzpatrick et al., (1998) gaf aan dat de kosten bij het gebruik van een (nieuwe) prothese driemaal hoger waren dan een ‘standaard-Charnley’ en pas stabiliseerde als het revisiepercentage afneemt met 35% tot 44% bij patiënten tussen 50 en 70 jaar en afneemt met 21% tot 27% bij patiënten <50 jaar. Voor patiënten ouder dan 70 jaar is –economisch - niet te verwachten dat de voordelen opwegen tegen de kosten van duurdere prothesen.
Referenties
- Aamodt, A., Nordsletten, L., Havelin, L.I., Indrekvam, K., Utvag, S.E., Hviding, K. (2004). Documentation of hip prostheses used in Norway: a critical review of the literature from 1996--2000. Acta Orthop Scand, 75 (6), 663-76.
- Aldinger, P.R., Breusch, S.J., Lukoschek, M., Mau, H., Ewerbeck, V., Thomsen, M. (2003). A ten- to 15-year follow-up of the cementless spotorno stem. J Bone Joint Surg Br, 85 (2), 209-14.
- Australian Orthopaedic Association, National Joint Replacement Registry. (2008). www.aoa.org.au/jointregistry_pub.asp. Hip and Knee Arthroplasty, Annual Report 2008, 0, 0-.
- D'Antonio, J.A., Capello, W.N., Manley, M.T., Geesink, R. (2001). Hydroxyapatite femoral stems for total hip arthroplasty: 10- to 13-year followup. Clin Orthop Relat Res, 393, 101-11.
- Eskelinen, A., Remes, V., Helenius, I., Pulkkinen, P., Nevalainen, J., Paavolainen, P. (2006). Uncemented total hip arthroplasty for primary osteoarthritis in young patients: a mid-to long-term follow-up study from the Finnish Arthroplasty Register. Acta Orthop, 77 (1), 57-70.
- Faulkner, A., Kennedy, LG., Baxter, K., Donovan, J., Wilkinson, M., Bevan, G. (1998). Effectiveness of hip prostheses in primary total hip replacement: a critical review of evidence and an economic model. Health Technol Assess, 2 (6), 1-133.
- Fitzpatrick, R., Shortall, E., Sculpher, M., Murray, D., Morris, R., Lodge, M., (1998). Primary total hip replacement surgery: a systematic review of outcomes and modelling of cost-effectiveness associated with different prostheses. Health Technol Assess, 2 (20), 1-64.
- Garcia-Rey, E., Garia-Cimbrelo, E., Cordero-Ampuero, J. (2009). Outcome of a hemispherical porous-coated acetabular component with a proximally hydroxyapatite-coated anatomical femoral component. J Bone Joint Surg Br, 91 (3), 327-32.
- Grubl, A., Chiari, C., Giurea, A., Gruber, M., Kaider, A., Marker, M., Zehetgruber, H., Gottsauner-Wolf, F. (2006). Cementless total hip arthroplasty with the rectangular titanium stem Zweymüller stem. J Bone Joint Surg Am, 88A (10), 2210-2215.
- Huiskes, R. (1993). Failed innovation in total hip replacement. Diagnosis and proposals for a cure. . Acta Orthopedica Scandinavica, 64 (6), 699-716.
- Kärrholm, J., Garellick, G., Rogmark, C., Herberts, P. (2007). www.jru.orthop.gu.se. Swedish Hip Arthroplasty Register, Annual Report 2007, 0, 0-.
- Mäkelä K.T., Eskelinen A., Pulkkinen P., Paavolainen P. and RemesV. (2008). Total Hip Arthroplasty for Primary Osteoarthritis in Patients Fifty-five Years of Age or Older. An Analysis of the Finnish Arthroplasty Registry. J Bone Joint Surg Am, 90, 2160-2170.
- Morshed, S., Bozic, K.J., Ries, M.D., Malchau, H., Colford, J.M., Jr. (2007). Comparison of cemented and uncemented fixation in total hip replacement: a meta-analysis. Acta Orthop, 78 (3), 315-26.
- National Institute for Clinical Excellence (2003). Guidance on the selection of prostheses for primary total hip replacement. www.nice.org.uk, 0, 0-.
- National Joint Registry for England and Wales (2007). Prostheses used in hip and knee replacement procedures, 5th Annual Report. www.njrcentre.org.uk, 0, 0-.
- Nederlands Orthopaedische Vereniging (2018). NOV Advies Classificatie Orthopedische Implantaten per 25 januari 2018 (Link: https://www.orthopeden.org/downloads/418/classificatie-orthopedische-implantaten-werkwijze-2018.pdf)
- Norwegian Arthroplasty Register (2008). The Norwegian Cruciate Ligament Register, The Norwegian Hip Fracture Register. Helse-Bergen, H.F.; Department of Orthopaedic Surgery. http://www.haukeland.no/nrl/, 0, 0-.
- Oosterbos, C.J., Rahmy, A.I., Tonino, A.J., Witpeerd, W. (2004). High survival rate of hydroxyapatite-coated hip prostheses: 100 consecutive hips followed for 10 years. Acta Orthop Scand, 75 (2), 127-33.
- Pospischill, M., Knahr, K. (2005). Cementless total hip arthroplasty using a threaded cup and a rectangular tapered stem. Follow-up for ten to 17 years. J Bone Joint Surg Br, 87 (9), 1210-5.
- Reikeras, O., Gunderson, R.B. (2003). Excellent results of HA coating on a grit-blasted stem: 245 patients followed for 8-12 years. Acta Orthop Scand, 74 (2), 140-5.
- Suckel, A., Geiger, F., Kinzl, L., Wulker, N., Garbrecht M. (2009). Long-term results of the uncemented Zweymuller/Alloclassic hip endoprosthesis: a 15-year minimum foolow-up of 320 hip operations. J Arthroplasty, 24 (6), 846-853.
Evidence tabellen
Gecementeerd versus ongecementeerd
Referentie |
Mate van bewijs |
Studietype |
Aantal patiënten |
Patiënten kenmerken |
Inclusie criteria |
Follow-up duur |
Uitkomstmaten |
Resultaten |
Overige opmerkingen |
Eskelinen, 2006 (77(1): 57-70) |
B |
Cohort studie |
8 steel-kom combinaties werden geïncludeerd |
Data uit het Finse Arthroplasty Register van 1980-2003
Steel- kom combinaties:
|
- Patiënten <55 jaar op het moment van operatie - Patiënten met primaire artrose als indicatie voor de operatie - Steel - kom combinaties die in meer dan in 100 operaties zijn gebruikt gedurende de studieperiode, inclusief nieuwe merken met een korte follow-up (gem. < 5 jaar) Geëxcludeerd: Ongecementeerd smooth-threaded kommen die goed gedocumenteerde slechte resultaten hebben. De Lord Madréporique steel werd veel gebruikt (n = 273, 96%) samen met de Lord smooth-threaded kom à deze was echter uit de studie geëxcludeerd.
|
Overleving van 5,10,13 jaar |
Overleving prothese
(eindpunt overleving = als min.1 van beide componenten gereviseerd moet worden, gekeken naar ‘elke’ (inclusief liner vervanging)reden en aseptische loslating)
Revisie voor ‘elke’reden is tevens inclusief niet-implantaat gebonden re-operaties
|
Revisie vanwege a-septische loslating:
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 3/105 Gem. follow-up: 8,2 jr. At risk (5 jr.): 99 % 5 jr. overleving (95% BI): 100 At risk (10 jr.): 27 % 10 jr. overleving (95% BI): 60 (91-100) Risico ratio (95% BI): 0,6 (0,2- 1,9) Niet significant 2. ABG I/ABG II Aant. revisies/ tot. aant operaties: 3/266 Gem. follow-up: 4,3 jr. At risk (5 jr.): 122 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (97-100) Risico ratio (95% BI): 0,9 (0,3- 3,2) Niet significant 3. Anat. Mesh /HG II Aant. revisies/ tot. aant operaties: 14/127 Gem. follow-up: 9,7 jr. At risk (5 jr.): 120 % 5 jr. overleving (95% BI): 98 (95-100) At risk (10 jr.): 75 % 10 jr. overleving (95% BI): 93 (88-98) At risk (13 jr.): 20 % 13 jr. overleving (95% BI): 82 (73-92) Risico ratio (95% BI): 1,6 (0,8- 3,0) Niet significant 4. Bi-Metric/Mallory Aant. revisies/ tot. aant operaties: 6/107 Gem. follow-up: 7,5 jr. At risk (5 jr.): 95 % 5 jr. overleving (95% BI): 96 (92-100) At risk (10 jr.): 20 % 10 jr. overleving (95% BI): 87 (74-100) Risico ratio (95% BI): 1,4 (0,6- 3,4) Niet significant 5. Bi-Metric/Romanus Aant. revisies/ tot. aant operaties: 19/106 Gem. follow-up: 9,4 jr. At risk (5 jr.): 99 % 5 jr. overleving (95% BI): 95 (91-99) At risk (10 jr.): 58 % 10 jr. overleving (95% BI): 86 (78-93) At risk (13 jr.): 15 Risico ratio (95% BI): 2,8 (1,6- 4,9) Significant (p<0,001)
6. Bi-Metric/Universal Aant. revisies/ tot. aant operaties: 36/858 Gem. follow-up: 7,4 jr. At risk (5 jr.): 706 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (98-99) At risk (10 jr.): 216 % 10 jr. overleving (95% BI): 93 (90-96) At risk (13 jr.): 57 % 13 jr. overleving (95% BI): 89 (85-94) Risico ratio (95% BI): ref.* 7. Bi-Metric/Vision Aant. revisies/ tot. aant operaties: 0/385 Gem. follow-up: 2,6 jr. At risk (5 jr.): 55 % 5 jr. overleving (95% BI): 100 8. PCA Std/PCA Peg. Aant. revisies/ tot. aant operaties: 37/107 Gem. follow-up: 11,1 jr. At risk (5 jr.): 101 % 5 jr. overleving (95% BI): 95 (91-99) At risk (10 jr.): 78 % 10 jr. overleving (95% BI): 72 (66-83) At risk (13 jr.): 40 % 13 jr. overleving (95% BI): 63 (52-73) Risico ratio (95% BI): 4,0 (2,5- 6,5) Significant (p<0,001)
|
Het risico ratio was gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. *Hierbij werden de merken vergeleken met de Bi-Metric/Universal totale heupprothese.
Voor ‘elke’ revisie:
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 21/105 Gem. follow-up: 8,2 jr. At risk (5 jr.): 99 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (95-100) At risk (10 jr.): 27 % 10 jr. overleving (95% BI): 79 (70-88) Risico ratio (95% BI): 1,3 (0,8- 2,1) Niet significant 9. ABG I/ABG II Aant. revisies/ tot. aant operaties: 3/266 Gem. follow-up: 4,3 jr. At risk (5 jr.): 122 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (97-100) Risico ratio (95% BI): 0,3 (0,1- 1,0) Significant (p=0,04)
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 29/127 Gem. follow-up: 9,7 jr. At risk (5 jr.): 120 % 5 jr. overleving (95% BI): 97 (94-100) At risk (10 jr.): 76 % 10 jr. overleving (95% BI): 86 (80-93) At risk (13 jr.): 20 % 13 jr. overleving (95% BI): 63 (51-75) Risico ratio (95% BI): 1,0 (0,7- 1,6) Niet significant 11. Bi-Metric/Mallory Aant. revisies/ tot. aant operaties: 21/107 Gem. follow-up: 7,5 jr. At risk (5 jr.): 96 % 5 jr. overleving (95% BI): 94 (90-99) At risk (10 jr.): 21 % 10 jr. overleving (95% BI): 62 (46-79) At risk (13 jr.): 2 Risico ratio (95% BI): 1,5 (1,0- 2,5) Niet significant
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 45/106 Gem. follow-up: 9,4 jr. At risk (5 jr.): 101 % 5 jr. overleving (95% BI): 90 (84-95) At risk (10 jr.): 60 % 10 jr. overleving (95% BI): 68 (58-77) At risk (13 jr.): 15 Risico ratio (95% BI): 2,2 (1,5- 3,1) Significant (p<0,001)
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 112/858 Gem. follow-up: 7,4 jr. At risk (5 jr.): 707 % 5 jr. overleving (95% BI): 96 (95-98) At risk (10 jr.): 220 % 10 jr. overleving (95% BI): 79 (75-83) At risk (13 jr.): 57 % 13 jr. overleving (95% BI): 74 (69-79) Risico ratio (95% BI): ref.*
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 2/385 Gem. follow-up: 2,6 jr. At risk (5 jr.): 55 % 5 jr. overleving (95% BI): 100 (99-100) Risico ratio (95% BI): 0,3 (0,1- 1,1) Niet significant
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 40/107 Gem. follow-up: 11,1 jr. At risk (5 jr.): 101 % 5 jr. overleving (95% BI): 95 (91-99) At risk (10 jr.): 78 % 10 jr. overleving (95% BI): 72 (64-81) At risk (13 jr.): 40 % 13 jr. overleving (95% BI): 60 (50-70) Risico ratio (95% BI): 1,4 (1,0- 2,1) Niet significant
|
Swedish Hip Arthroplasty Register (Annual Report 2007) |
A2 |
Register |
170.413 volledig ongecementeerd en gecementeerden heupvervangingen |
|
Totale heupprothesen |
1992-2007 |
Relatief risico
|
Ongecementeerde prothesen 33% meer risico ten opzichte van gecementeerde prothesen: RR= 1,33 95% BI: 1,23-1,41 Na 1998 (modernere implantaten design) n= 115.959 RR= 1,37 95% BI: 1,13-1,67
Risico vroege revisie (binnen 2 jaar) Bijna dubbel risico bij ongecementeerde prothesen t.o.v. gecementeerde prothesen RR= 1,86 95% BI: 1,55-2,23 Inclusief infectie als risico: RR= 2,35 95% BI: 1,55-2,89
Ongecementeerde prothesen Luxatie, los raking, fractuur, infectie
Gecementeerde prothesen Luxatie, infectie, los raking, fractuur
|
Alleen de resultaten beschreven van de totale gecementeerde en ongecementeerde prothese. Niet de componenten afzonderlijk. |
The Norwegian Arthroplasty Register (Annual Report 2008) |
A2 |
Register |
Van 1987-2007 in totaal 110.985 primaire operaties en 18.496 revisies.
|
|
Totale heupprothesen |
1987-2007 |
Overleving Relatief risico |
Gecementeerde prothesen Jaar RR P 1987-1990 1 1991-1993 1,6 <0,001 1994-1996 1,1 0,04 1997-1999 0,8 <0,001 2000-2002 0,7 <0,001 2003-2007 0,9 0,1
Ongecementeerde prothesen Jaar RR P 1987-1990 1 1991-1993 0,8 0,002 1994-1996 0,5 <0,001 1997-1999 0,3 <0,001 2000-2002 0,3 <0,001 2003-2007 0,9 0,1
|
RR gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht |
Australian Arthopaedic Association (Annual Report 2008) |
A2 |
Register |
Gecementeerden prothesen Totaal: 15.864 Gereviseerd: 380
Ongecementeerde prothesen Totaal: 66.736 Gereviseerd: 1779
|
|
|
|
- Geobserveerde componentjaren (GCJ) - Revisie per 100 GCJ - 95% BI - % revisie primaire heupvervanging
|
Gecementeerden prothesen GCJ: 57.336 Revisie per 100 GCJ: 0,7 95% BI: 0,60-0,73 % revisie na 7 jr.: 3,8 95% BI: 3,3-4,3%
Ongecementeerde prothesen GCJ: 195750 Revisie per 100 GCJ: 0,9 95% BI: 0,87-0,95 % revisie na 7 jr.: 4,4 95% BI: 4,1-4,8%
|
Het risico op revisie is mede afhankelijk van de leeftijd.
|
National Joint Registry UK (5th Annual Report) |
A2 |
Register |
Gecementeerden primaire prothesen Totaal : 26.685 (43%) Waarvan patiëntendata: 21.810
Ongecementeerde primaire prothesen Totaal : 20.690 (33%) Waarvan patiëntendata: 16.406
|
Gecementeerden primaire prothesen ♀: Tot. 14.337 (66%) <45 jr. 100 45-54 jr. 357 55-64 jr. 1859 65-74 jr. 5282 75-84 jr. 5496 >85 jr. 1243
♂: Tot. 7.473 (34%) <45 jr. 83 45-54 jr. 244 55-64 jr. 1171 65-74 jr. 3103 75-84 jr. 2445 >85 jr. 427
Ongecementeerde primaire prothesen ♀: Tot. 9.398 (57%) <45 jr. 373 45-54 jr. 872 55-64 jr. 2952 65-74 jr. 3341 75-84 jr. 1593 >85 jr. 267
♂: Tot. 7.008 (43%) <45 jr. 411 45-54 jr. 763 55-64 jr. 2239 65-74 jr. 2469 75-84 jr. 1021 >85 jr. 105
|
|
2003-2007 |
- Revisie graad - 95% BI - Hazard ratio - 95%BI
Per leeftijdscategorie, geslacht en voor gecementeerde en ongecementeerde prothesen |
<65 jaar n: 35.288 RG: 1,8% 95% BI: 1,6-2,0% HR: 1,0 95% BI: -
65-74 jaar n: 36.881 RG: 1,0% 95% BI: 0,9-1,1% HR: 0,8 95% BI: 0,6-0,9
75+ jaar n: 30.009 RG: 0,9% 95% BI: 0,7-1,0% HR: 0,8 95% BI: 0,6-0,9
♂ n: 41.220 RG: 1,4% 95% BI: 1,3-1,6% HR: 1,0 95% BI: -
♀ n: 60.926 RG: 1,1% 95% BI: 1,0-1,2% HR: 0,9 95% BI: 0,8-1,0
Gecementeerde prothesen n: 54.769 RG: 0,7% 95% BI: 0,6-0,8% HR: 1,0 95% BI: -
Ongecementeerde prothesen n: 28.590 RG: 1,8% 95% BI: 1,6-2,1% HR: 2,4 95% BI: 2,1-2,9
|
Er was een afname van gecementeerde prothesen van 53% in 2004 naar 43% in 2007 en een toename in gecementeerde prothesen van 21% in 2004 en 33% in 2007. |
Morshed 2007 |
B |
SR |
91501 gecementeerde prothesen en 20593 ongecementeerde |
20 gecontroleerde studies die de gecementeerde en de ongecementeerde totale heupprothesen vergelijken |
1. Alle THP’s behalve die voor een fraktuur werden geplaatst. 2. gecontroleerde vergelijking gecementeerd en ongecementeerd 3. uitkomst revisie voor alle redenen. 4.alleen gerandomiseerde studies. |
Niet specifiek genoemd, wel per studie. |
Overleving van de prothese |
3. gecementeerde rvs en cobalt chroom stelen en ongecementeerde titanium stelen hadden goede resultaten
|
|
Fitzpatrick, 1998 |
A1 |
Health technology assessment SR (geen meta- analyse) |
11 RCTs vergelijkbare uitkomsten prothese; gem. n= 186 Maar 1 RCT met sig. verschil
|
Electronische search Medline en Embase (1980-1995) Had search (1980-1995) 11 journals met de hoogste opbrengst van relevante artikelen |
RCT, observationeel cohort onderzoek, observationeel omnderzoek met min. 5 jaar follow-up
|
Follow-up gem. 3.9 jaar; |
Nrevisie percentage |
Meest gunstige gecorrigeerde revisie percentages werden gevonden in de Exeter, Lubinus en Charnley prothesen Gemiddelde uitkomsten: Muller, McKee-Farrar en Stanmore prothesen. Het slechtste waren Ring, Harris-Galante, PCA en Charnly-Muller prothesen
|
|
Mäkelä, JBJS Am 2008 |
A2 |
Register |
50968 |
Groep 1 cementloos: rechte, proximaal circumferente porousgecoate steel en een modulaire, porousgecoate pressfit cup Groep 2 cementloos: anatomische proximaal porousgecoate en/of hydroxyapatiet gecoate steel met een modulaire porousgecoate en/of hydroxyapatiet gecoate pressfit cup Hybride groep: gecementeerde steel en pressfit cup Gecementeerde groep |
|
0-25 jaar |
Revisie voor alle redenen |
Ten aanzien van aseptische loslatingen 1. Ongecementeerde steelprothesen beter dan de gecementeerde stelen bij patienten jonger dan 74 jaar. Boven de 74 jaar geen verschil 2. Ongecemnteerde cup had een lager revisie percentage dan de gecementeerde cups bij patienten jonger dan 74 jaar. Boven de 74 jaar had de ongecemnteerde hydroxyapatiet gecoate pressfit cup een beter resultaat dan gecementeerde cups. 3. De gecemnteerde prothesen hadden een hoger revisiepercentage na 10 jaar bij de patienten jonger dan 74 jaar. Boven die leeftijd was er geen verschil. Ten aanzien van revisie van de prothesen voor alle redenen: geen verschil gecementeerd/ongecementeerd. Liner wisseling als gevolg van polyethyleen slijtage kwam bij de ongecemnteerde prothesen zo vaak voor dat daardoor het verschil tussen de groepen werd opgeheven.
|
|
Referentie |
Mate van bewijs |
Studietype |
Aantal patiënten |
Patiënten kenmerken |
Inclusie criteria |
Follow-up duur |
Uitkomstmaten |
Resultaten |
Overige opmerkingen |
Eskelinen, 2006 (77(1): 57-70) |
B |
Cohort studie |
8 steel-kom combinaties werden geïncludeerd |
Data uit het Finse Arthroplasty Register van 1980-2003
Steel- kom combinaties:
|
- Patiënten <55 jaar op het moment van operatie - Patiënten met primaire artrose als indicatie voor de operatie - Steel - kom combinaties die in meer dan in 100 operaties zijn gebruikt gedurende de studieperiode, inclusief nieuwe merken met een korte follow-up (gem. < 5 jaar) Geëxcludeerd: Ongecementeerd smooth-threaded kommen die goed gedocumenteerde slechte resultaten hebben. De Lord Madréporique steel werd veel gebruikt (n = 273, 96%) samen met de Lord smooth-threaded kom à deze was echter uit de studie geëxcludeerd.
|
Overleving van 5,10,13 jaar |
Overleving prothese
(eindpunt overleving = als min.1 van beide componenten gereviseerd moet worden, gekeken naar ‘elke’ (inclusief liner vervanging)reden en aseptische loslating)
Revisie voor ‘elke’reden is tevens inclusief niet-implantaat gebonden re-operaties
|
Revisie vanwege a-septische loslating:
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 3/105 Gem. follow-up: 8,2 jr. At risk (5 jr.): 99 % 5 jr. overleving (95% BI): 100 At risk (10 jr.): 27 % 10 jr. overleving (95% BI): 60 (91-100) Risico ratio (95% BI): 0,6 (0,2- 1,9) Niet significant 2. ABG I/ABG II Aant. revisies/ tot. aant operaties: 3/266 Gem. follow-up: 4,3 jr. At risk (5 jr.): 122 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (97-100) Risico ratio (95% BI): 0,9 (0,3- 3,2) Niet significant 3. Anat. Mesh /HG II Aant. revisies/ tot. aant operaties: 14/127 Gem. follow-up: 9,7 jr. At risk (5 jr.): 120 % 5 jr. overleving (95% BI): 98 (95-100) At risk (10 jr.): 75 % 10 jr. overleving (95% BI): 93 (88-98) At risk (13 jr.): 20 % 13 jr. overleving (95% BI): 82 (73-92) Risico ratio (95% BI): 1,6 (0,8- 3,0) Niet significant 4. Bi-Metric/Mallory Aant. revisies/ tot. aant operaties: 6/107 Gem. follow-up: 7,5 jr. At risk (5 jr.): 95 % 5 jr. overleving (95% BI): 96 (92-100) At risk (10 jr.): 20 % 10 jr. overleving (95% BI): 87 (74-100) Risico ratio (95% BI): 1,4 (0,6- 3,4) Niet significant 5. Bi-Metric/Romanus Aant. revisies/ tot. aant operaties: 19/106 Gem. follow-up: 9,4 jr. At risk (5 jr.): 99 % 5 jr. overleving (95% BI): 95 (91-99) At risk (10 jr.): 58 % 10 jr. overleving (95% BI): 86 (78-93) At risk (13 jr.): 15 Risico ratio (95% BI): 2,8 (1,6- 4,9) Significant (p<0,001)
6. Bi-Metric/Universal Aant. revisies/ tot. aant operaties: 36/858 Gem. follow-up: 7,4 jr. At risk (5 jr.): 706 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (98-99) At risk (10 jr.): 216 % 10 jr. overleving (95% BI): 93 (90-96) At risk (13 jr.): 57 % 13 jr. overleving (95% BI): 89 (85-94) Risico ratio (95% BI): ref.* 7. Bi-Metric/Vision Aant. revisies/ tot. aant operaties: 0/385 Gem. follow-up: 2,6 jr. At risk (5 jr.): 55 % 5 jr. overleving (95% BI): 100 8. PCA Std/PCA Peg. Aant. revisies/ tot. aant operaties: 37/107 Gem. follow-up: 11,1 jr. At risk (5 jr.): 101 % 5 jr. overleving (95% BI): 95 (91-99) At risk (10 jr.): 78 % 10 jr. overleving (95% BI): 72 (66-83) At risk (13 jr.): 40 % 13 jr. overleving (95% BI): 63 (52-73) Risico ratio (95% BI): 4,0 (2,5- 6,5) Significant (p<0,001)
|
Het risico ratio was gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. *Hierbij werden de merken vergeleken met de Bi-Metric/Universal totale heupprothese.
Voor ‘elke’ revisie:
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 21/105 Gem. follow-up: 8,2 jr. At risk (5 jr.): 99 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (95-100) At risk (10 jr.): 27 % 10 jr. overleving (95% BI): 79 (70-88) Risico ratio (95% BI): 1,3 (0,8- 2,1) Niet significant 9. ABG I/ABG II Aant. revisies/ tot. aant operaties: 3/266 Gem. follow-up: 4,3 jr. At risk (5 jr.): 122 % 5 jr. overleving (95% BI): 99 (97-100) Risico ratio (95% BI): 0,3 (0,1- 1,0) Significant (p=0,04)
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 29/127 Gem. follow-up: 9,7 jr. At risk (5 jr.): 120 % 5 jr. overleving (95% BI): 97 (94-100) At risk (10 jr.): 76 % 10 jr. overleving (95% BI): 86 (80-93) At risk (13 jr.): 20 % 13 jr. overleving (95% BI): 63 (51-75) Risico ratio (95% BI): 1,0 (0,7- 1,6) Niet significant 11. Bi-Metric/Mallory Aant. revisies/ tot. aant operaties: 21/107 Gem. follow-up: 7,5 jr. At risk (5 jr.): 96 % 5 jr. overleving (95% BI): 94 (90-99) At risk (10 jr.): 21 % 10 jr. overleving (95% BI): 62 (46-79) At risk (13 jr.): 2 Risico ratio (95% BI): 1,5 (1,0- 2,5) Niet significant
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 45/106 Gem. follow-up: 9,4 jr. At risk (5 jr.): 101 % 5 jr. overleving (95% BI): 90 (84-95) At risk (10 jr.): 60 % 10 jr. overleving (95% BI): 68 (58-77) At risk (13 jr.): 15 Risico ratio (95% BI): 2,2 (1,5- 3,1) Significant (p<0,001)
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 112/858 Gem. follow-up: 7,4 jr. At risk (5 jr.): 707 % 5 jr. overleving (95% BI): 96 (95-98) At risk (10 jr.): 220 % 10 jr. overleving (95% BI): 79 (75-83) At risk (13 jr.): 57 % 13 jr. overleving (95% BI): 74 (69-79) Risico ratio (95% BI): ref.*
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 2/385 Gem. follow-up: 2,6 jr. At risk (5 jr.): 55 % 5 jr. overleving (95% BI): 100 (99-100) Risico ratio (95% BI): 0,3 (0,1- 1,1) Niet significant
Aant. revisies/ tot. aant operaties: 40/107 Gem. follow-up: 11,1 jr. At risk (5 jr.): 101 % 5 jr. overleving (95% BI): 95 (91-99) At risk (10 jr.): 78 % 10 jr. overleving (95% BI): 72 (64-81) At risk (13 jr.): 40 % 13 jr. overleving (95% BI): 60 (50-70) Risico ratio (95% BI): 1,4 (1,0- 2,1) Niet significant
|
Swedish Hip Arthroplasty Register (Annual Report 2007) |
A2 |
Register |
170.413 volledig ongecementeerd en gecementeerden heupvervangingen |
|
Totale heupprothesen |
1992-2007 |
Relatief risico
|
Ongecementeerde prothesen 33% meer risico ten opzichte van gecementeerde prothesen: RR= 1,33 95% BI: 1,23-1,41 Na 1998 (modernere implantaten design) n= 115.959 RR= 1,37 95% BI: 1,13-1,67
Risico vroege revisie (binnen 2 jaar) Bijna dubbel risico bij ongecementeerde prothesen t.o.v. gecementeerde prothesen RR= 1,86 95% BI: 1,55-2,23 Inclusief infectie als risico: RR= 2,35 95% BI: 1,55-2,89
Ongecementeerde prothesen Luxatie, los raking, fractuur, infectie
Gecementeerde prothesen Luxatie, infectie, los raking, fractuur
|
Alleen de resultaten beschreven van de totale gecementeerde en ongecementeerde prothese. Niet de componenten afzonderlijk. |
The Norwegian Arthroplasty Register (Annual Report 2008) |
A2 |
Register |
Van 1987-2007 in totaal 110.985 primaire operaties en 18.496 revisies.
|
|
Totale heupprothesen |
1987-2007 |
Overleving Relatief risico |
Gecementeerde prothesen Jaar RR P 1987-1990 1 1991-1993 1,6 <0,001 1994-1996 1,1 0,04 1997-1999 0,8 <0,001 2000-2002 0,7 <0,001 2003-2007 0,9 0,1
Ongecementeerde prothesen Jaar RR P 1987-1990 1 1991-1993 0,8 0,002 1994-1996 0,5 <0,001 1997-1999 0,3 <0,001 2000-2002 0,3 <0,001 2003-2007 0,9 0,1
|
RR gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht |
Australian Arthopaedic Association (Annual Report 2008) |
A2 |
Register |
Gecementeerden prothesen Totaal: 15.864 Gereviseerd: 380
Ongecementeerde prothesen Totaal: 66.736 Gereviseerd: 1779
|
|
|
|
- Geobserveerde componentjaren (GCJ) - Revisie per 100 GCJ - 95% BI - % revisie primaire heupvervanging
|
Gecementeerden prothesen GCJ: 57.336 Revisie per 100 GCJ: 0,7 95% BI: 0,60-0,73 % revisie na 7 jr.: 3,8 95% BI: 3,3-4,3%
Ongecementeerde prothesen GCJ: 195750 Revisie per 100 GCJ: 0,9 95% BI: 0,87-0,95 % revisie na 7 jr.: 4,4 95% BI: 4,1-4,8%
|
Het risico op revisie is mede afhankelijk van de leeftijd.
|
National Joint Registry UK (5th Annual Report) |
A2 |
Register |
Gecementeerden primaire prothesen Totaal : 26.685 (43%) Waarvan patiëntendata: 21.810
Ongecementeerde primaire prothesen Totaal : 20.690 (33%) Waarvan patiëntendata: 16.406
|
Gecementeerden primaire prothesen ♀: Tot. 14.337 (66%) <45 jr. 100 45-54 jr. 357 55-64 jr. 1859 65-74 jr. 5282 75-84 jr. 5496 >85 jr. 1243
♂: Tot. 7.473 (34%) <45 jr. 83 45-54 jr. 244 55-64 jr. 1171 65-74 jr. 3103 75-84 jr. 2445 >85 jr. 427
Ongecementeerde primaire prothesen ♀: Tot. 9.398 (57%) <45 jr. 373 45-54 jr. 872 55-64 jr. 2952 65-74 jr. 3341 75-84 jr. 1593 >85 jr. 267
♂: Tot. 7.008 (43%) <45 jr. 411 45-54 jr. 763 55-64 jr. 2239 65-74 jr. 2469 75-84 jr. 1021 >85 jr. 105
|
|
2003-2007 |
- Revisie graad - 95% BI - Hazard ratio - 95%BI
Per leeftijdscategorie, geslacht en voor gecementeerde en ongecementeerde prothesen |
<65 jaar n: 35.288 RG: 1,8% 95% BI: 1,6-2,0% HR: 1,0 95% BI: -
65-74 jaar n: 36.881 RG: 1,0% 95% BI: 0,9-1,1% HR: 0,8 95% BI: 0,6-0,9
75+ jaar n: 30.009 RG: 0,9% 95% BI: 0,7-1,0% HR: 0,8 95% BI: 0,6-0,9
♂ n: 41.220 RG: 1,4% 95% BI: 1,3-1,6% HR: 1,0 95% BI: -
♀ n: 60.926 RG: 1,1% 95% BI: 1,0-1,2% HR: 0,9 95% BI: 0,8-1,0
Gecementeerde prothesen n: 54.769 RG: 0,7% 95% BI: 0,6-0,8% HR: 1,0 95% BI: -
Ongecementeerde prothesen n: 28.590 RG: 1,8% 95% BI: 1,6-2,1% HR: 2,4 95% BI: 2,1-2,9
|
Er was een afname van gecementeerde prothesen van 53% in 2004 naar 43% in 2007 en een toename in gecementeerde prothesen van 21% in 2004 en 33% in 2007. |
Morshed 2007 |
B |
SR |
91501 gecementeerde prothesen en 20593 ongecementeerde |
20 gecontroleerde studies die de gecementeerde en de ongecementeerde totale heupprothesen vergelijken |
1. Alle THP’s behalve die voor een fraktuur werden geplaatst. 2. gecontroleerde vergelijking gecementeerd en ongecementeerd 3. uitkomst revisie voor alle redenen. 4.alleen gerandomiseerde studies. |
Niet specifiek genoemd, wel per studie. |
Overleving van de prothese |
3. gecementeerde rvs en cobalt chroom stelen en ongecementeerde titanium stelen hadden goede resultaten
|
|
Fitzpatrick, 1998 |
A1 |
Health technology assessment SR (geen meta- analyse) |
11 RCTs vergelijkbare uitkomsten prothese; gem. n= 186 Maar 1 RCT met sig. verschil
|
Electronische search Medline en Embase (1980-1995) Had search (1980-1995) 11 journals met de hoogste opbrengst van relevante artikelen |
RCT, observationeel cohort onderzoek, observationeel omnderzoek met min. 5 jaar follow-up
|
Follow-up gem. 3.9 jaar; |
Nrevisie percentage |
Meest gunstige gecorrigeerde revisie percentages werden gevonden in de Exeter, Lubinus en Charnley prothesen Gemiddelde uitkomsten: Muller, McKee-Farrar en Stanmore prothesen. Het slechtste waren Ring, Harris-Galante, PCA en Charnly-Muller prothesen
|
|
Mäkelä, JBJS Am 2008 |
A2 |
Register |
50968 |
Groep 1 cementloos: rechte, proximaal circumferente porousgecoate steel en een modulaire, porousgecoate pressfit cup Groep 2 cementloos: anatomische proximaal porousgecoate en/of hydroxyapatiet gecoate steel met een modulaire porousgecoate en/of hydroxyapatiet gecoate pressfit cup Hybride groep: gecementeerde steel en pressfit cup Gecementeerde groep |
|
0-25 jaar |
Revisie voor alle redenen |
Ten aanzien van aseptische loslatingen 1. Ongecementeerde steelprothesen beter dan de gecementeerde stelen bij patienten jonger dan 74 jaar. Boven de 74 jaar geen verschil 2. Ongecemnteerde cup had een lager revisie percentage dan de gecementeerde cups bij patienten jonger dan 74 jaar. Boven de 74 jaar had de ongecemnteerde hydroxyapatiet gecoate pressfit cup een beter resultaat dan gecementeerde cups. 3. De gecemnteerde prothesen hadden een hoger revisiepercentage na 10 jaar bij de patienten jonger dan 74 jaar. Boven die leeftijd was er geen verschil. Ten aanzien van revisie van de prothesen voor alle redenen: geen verschil gecementeerd/ongecementeerd. Liner wisseling als gevolg van polyethyleen slijtage kwam bij de ongecemnteerde prothesen zo vaak voor dat daardoor het verschil tussen de groepen werd opgeheven.
|
|
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 12-02-2019
Laatst geautoriseerd : 12-02-2019
Geplande herbeoordeling :
De Nederlandse Orthopaedische Vereniging is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
The development of this guideline was funded by the Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS; Foundation for Quality Funding for Medical Specialists).
Doel en doelgroep
Aim of the guideline
The main purpose of the guideline is to provide the best possible care to patients with osteoarthritis of the hip, by informing optimal treatment decisions and reducing unwarranted variation in the delivery of care and long-term failure of the implants.
Envisaged users of the guideline
This guideline was developed for all Dutch healthcare providers of patients with osteoarthritis of the hip.
Samenstelling werkgroep
This guideline was developed and sponsored by the Netherlands Orthopaedic Association (NOV), using government funding from the Quality Funding for Medical Specialists (Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten in the Netherlands, SKMS). Patient participation was cofinanced by the Quality Funding Patient Consumers (Stichting Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten, SKPC) within the program ‘Quality, insight and efficiency in medical specialist care’ (Kwaliteit, Inzicht en Doelmatigheid in de medisch specialistische Zorg, KIDZ). The early preparative phase started in October 2016. The guideline was officially authorised by the Netherlands Orthopaedic Association on February 12, 2019. Decisions were made by consensus. At the start of guideline development, all working group members completed conflict of interest forms.
Members of the guideline development working group
- Dr. B.A. Swierstra, orthopaedic surgeon, Sint Maartenskliniek, Nijmegen, NOV, Chair
- Dr. R.H.M. ten Broeke, orthopaedic surgeon, Maastricht University Medical Centre, NOV
- Drs. P.D. Croughs, medical microbiologist, Erasmus University Medical Center, NVMM
- Dr. R.A. Faaij, geriatrician, Diakonessen Hospital, Utrecht, NVKG
- Dr. P.C. Jutte, orthopaedic surgeon, University Medical Center Groningen, NOV
- D.E. Lopuhaä, policy worker patient advocacy, Dutch Arthritis Society
- Dr. W.F.H. Peter, physiotherapist, Leiden University Medical Center, KNGF
- Dr. B.W. Schreurs, orthopaedic surgeon, Radboud University Medical Centre, Nijmegen, NOV
- Dr. S.B.W. Vehmeijer, orthopaedic surgeon, Reinier de Graaf Hospital, Delft, NOV
- Dr. A.M.J.S. Vervest, orthopaedic surgeon, Tergooi Hospital, Hilversum, NOV
- J. Vooijs†, patient with osteoarthritis, National Association ReumaZorg Nederland
- Drs. G. Willemsen-de Mey, chairperson, National Association ReumaZorg Nederland
Readers:
- S. Nijssen, medical microbiologist, VieCuri Medical Center, Venlo, NVMM
- R.J. Rentenaar, medical microbiologist, University Medical Center, Utrecht, NVMM
- Dr. A.T. Bernards, medical microbiologist, Leiden University Medical Center, NVMM
With the help of:
- Dr. M.A. Pols, senior advisor, Knowledge Institute of the Dutch Association of Medical Specialists
- Dr. M.L. Molag, advisor, Knowledge Institute of the Dutch Association of Medical Specialists
- A.L.J. Kortlever- van der Spek, junior advisor, Knowledge Institute of the Dutch Association of Medical Specialists
- M.E. Wessels MSc, clinical librarian, Knowledge Institute of the Dutch Association of Medical Specialists
Belangenverklaringen
At the start of the project, the members of the working group have declared in writing if, in the last five years, they have held a financially supported position with commercial businesses, organisations or institutions that may have a connection with the subject of the guidelines. Enquiries have also been made into personal financial interests, interests pertaining to personal relationships, interests pertaining to reputation management, interests pertaining to externally financed research, and interests pertaining to valorisation of knowledge. These declarations of interest can be requested from the secretariat of the Knowledge Institute of the Dutch Association of Medical Specialists. See below for an overview.
Werkgroeplid |
Mogelijke conflicterende belangen met betrekking tot deelname werkgroep |
Toelichting |
Dr. B.W. Schreurs |
Presentaties voor Stryker over de Exeter totale heupprothese (educational fee naar afdeling) Doet reviews voor DEKRA KEMA (betaald) Voorzitter European Hip Society (onbetaald) Voorzitter wetenschappelijke adviesraad LROI (onbetaald) Voorzitter adviesraad botbank Sanquin (onbetaald) Lid Commissie Orthopedisch Implantaten Classificatie NOV (onbetaald) |
|
Dr. P.C. Jutte |
Hoofdonderzoeker LEAK-studie (ZonMW) Voorzitter werkgroep weke delen en bottumoren Lid werkgroep orthopedische infecties NOV Lid werkgroep bottumoren NOV Lid commissie beentumoren Nederland Lid onderwijscommissie NOV Lid medische adviesraad patientvereniging Sarcoma NL |
|
D.E. Lopuhaä |
Geen belangen |
|
Dr. R.H.M. ten Broeke |
Voorzitter werkgroep "Heup" (Dutch Hip Society) NOV sinds 2015 (onbetaald) Daarvoor gedurende 3 jaar reeds bestuurslid van deze werkgroep (onbetaald) Klinisch onderzoek gefinancierd door firma Stryker (RSA en PET-CT-onderzoek bij vergelijking van 2 ongecementeerde cupdesigns) (onbetaald) |
|
Dr. W.F.H. Peter |
Geen belangen |
|
Dr. P.D. Croughs |
Geen belangen |
|
Dr. S.B.W. Vehmeijer |
Directeur Orthoparc (onbetaald) Bestuurslid Dutch Hip Society (onbetaald) National Representative European Hip Society (onbetaald) Consulent Zimmer Biomet (betaald) |
|
Dr. B.A. Swierstra |
Voorzitter Stichting OrthoResearch (onbetaald) Advisory Board Arthroplasty Watch (onbetaald) Lid Wetenschappelijke Advies Raad Landelijke Registratie Orthopaedische Implantaten (onbetaald) Board of Directors International Society of Orthopaedic Centers (onbetaald) Coeditor Acta Orthopaedica (onkostenvergoeding) |
|
Dr. R.A. Faaij |
Geen belangen |
|
Dr. A.M.J.S. Vervest |
Lid-beroepsgenoot Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag (betaald) Voorzitter Centrale Opleidings Commissie Tergooi (onbetaald) |
|
J. Vooijs |
Geen belangen |
|
Drs. G. Willemsen – de Mey |
Geen belangen |
|
Meelezers |
||
Drs. S. Nijssen |
ISO 15189 auditor, betaald door RvA |
|
Dr. R.J. Rentenaar |
Commissie bacteriologie Stichting Kwaliteitsbewaking Medische Laboratoria (SKML) (tegen onkostenvergoeding). Verschillende producenten stellen soms kleine hoeveelheden van producten ter beschikking kosteloos of tegen gereduceerd tarief t.b.v. verificatie doeleinden |
|
Dr. A.T. Bernards |
Geen belangen |
|
Inbreng patiëntenperspectief
Attention was paid to the patients’ perspective by participation in the working group of the Dutch Arthritis Society and National Association ReumaZorg Nederland. In addition, the Patients Federation Netherlands assessed the draft guideline during the consultation phase and made suggestions for improvement of the guideline.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Daarnaast wordt er een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de Nederlandse OrthopaedischeVereniging.
Werkwijze
The guideline was developed in agreement with the criteria set by the advisory committee on guideline development of the Dutch Association of Medical Specialists (Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0; OMS 2011), which are based on the AGREE II instrument (Brouwers (2010); www.agreetrust.org). The guideline was developed using an evidence-based approach endorsing GRADE methodology, and meeting all criteria of AGREE-II. Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation (GRADE) is a systematic approach for synthesising evidence and grading of recommendations offering transparency at each stage of the guideline development (Guyatt, 2011; Schünemann, 2013).
The guideline development process involves a number of phases: a preparatory phase, development phase, commentary phase, and authorisation phase. After authorisation, the guideline has to be disseminated and implemented and its uptake and use have to be evaluated. Finally, the guideline has to be kept up-to-date. Each phase involves a number of practical steps Schünemann, (2014).
As a first step in the early preparatory phase, a broad forum discussion was held and all relevant stakeholders were consulted to define and prioritise the key issues the recommendations should address. Subsequently, the methodologist together with the chairman of the working group created a draft list of key issues, which was extensively discussed in the working group.
Despite aiming for an update of the guideline from 2010, due to financial constraints not all clinical questions from the former edition could be updated, so it was decided to perform a so-called modular update. Selecting modules with a higher priority for update formed part of this discussion and selection process. This resulted in the following approach.
Modules that were updated:
- Indications for primary total hip arthroplasty.
- Type of bearing (part of the module surgical techniques).
- Diameter of the head (part of the module surgical techniques).
- Surgical approach (part of the module surgical techniques).
- Systemic antibiotics (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
- Antibiotic-impregnated bone cement (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
- Preoperative decolonisation (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
- Routine follow-up (part of the module postoperative care).
Modules considered still valid:
- cemented versus uncemented hip prosthesis (part of the module surgical techniques in primary total hip arthroplasty).
Modules removed from the guideline:
- Resurfacing hip prosthesis (part of the module surgical techniques in primary total hip arthroplasty).
- Minimally invasive surgery (part of the module surgical techniques in primary total hip arthroplasty).
- Guidelines for MRSA carriers (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
Modules that were replaced by a reference to related guidelines:
- Hematogenous infection (part of the module postoperative care).
- Prevention of thrombo-embolic complications (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
- Physcial therapy (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
Modules not updated because guidelines are expected soon:
- Anaesthesiological technique (part of the module perioperative care in primary total hip arthroplasty).
Modules that were added:
- Patient Reported Outcome Measures.
- Place and organisation of fasttrack.
- Organization of care for frail elderly.
The selected (high priority) issues were translated into carefully formulated clinical questions, defining patient/problem, intervention, and prioritising the outcomes relevant for decision-making.
The literature was systematically searched using the databases MEDLINE (Ovid), Embase and the Cochrane Database of Systematic Reviews. Selection of the relevant literature was based on predefined inclusion and exclusion criteria and was carried out by a member of the working group in collaboration with the methodologist. For each of the clinical questions, the evidence was summarised by the guideline methodologist using the GRADE approach: a systematic review was performed for each of the relevant outcomes and the quality of evidence was assessed in one of four grades (high, moderate, low, very low) by analysing limitations in study design or execution (risk of bias), inconsistency of results, indirectness of evidence, imprecision, and publication bias. The evidence synthesis was complemented by a working group member considering any additional arguments relevant to the clinical question. Evidence synthesis, complementary arguments, and draft recommendations were extensively discussed in the working group and final recommendations were formulated. Final recommendations are based on the balance of desirable and undesirable outcomes, the quality of the body of evidence across all relevant outcomes, values and preferences, and (if relevant) resource use. The strength of a recommendation reflects the extent to which the guideline panel was confident that desirable effects of the intervention outweigh undesirable effects, or vice versa, across the range of patients for whom the recommendation is intended. The strength of a recommendation is determined by weighting all relevant arguments together, the weight of the body of evidence from the systematic literature analysis, as well as the weight of all complementary arguments. Guideline panels must use judgment in integrating these factors to make a strong or weak recommendation. Thus, a low quality of the body of evidence from the systematic literature analysis does not exclude a strong recommendation, and weak recommendations may follow from high quality evidence Schünemann, (2013).
After reaching consensus in the working group, the draft guideline was subjected to peer review by all relevant stakeholders. Amendments were made and agreed upon by the working group, and the final text was presented to the Netherlands Orthopaedic Association (NOV), the Royal Dutch Society for Physical Therapy (KNGF), the Dutch Society of Medical Microbiology (NVMM) and the Dutch Geriatrics Society (NVKG) for formal authorisation and to the National Association ReumaZorg Nederland and the Dutch Arthritis Society for approval. The final guideline was approved by the National Association ReumaZorg Nederland and the Dutch Arthritis Society, and was officially authorised by the Netherlands Orthopaedic Association, the Royal Dutch Society for Physical Therapy, the Dutch Society of Medical Microbiology and the Dutch Geriatrics Society. The guideline was published and is freely accessible in the Dutch guideline database (Richtlijnendatabase, www.richtlijnendatabase.nl). The Dutch guideline database has a modular structure, with each clinical question as a separate entry, thus allowing for modular updates.
References
Brouwers M, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE II: Advancing guideline development, reporting and evaluation in healthcare. Can Med Assoc J. Dec;182:E839-842; doi: 10.1503/cmaj.090449.
Guyatt G, Oxman AD, Akl EA, et al. GRADE guidelines: 1. Introduction-GRADE evidence profiles and summary of findings tables. Journal of Clinical Epidemiology. 2011;64 383–394. (doi:10.1016/j.jclinepi.2010. 04.026).
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from https://www.gradepro.org/
Schünemann HJ, Wiercioch W, Etxeandia I, et al. Guidelines 2.0: systematic development of a comprehensive checklist for a successful guideline enterprise. CMAJ. 2014;186(3):E123-42. doi: 10.1503/cmaj.131237. Epub 2013 Dec 16. PubMed PMID: 24344144.
OMS, Orde van Medisch Specialisten. Eindrapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Available from: https://www.demedischspecialist.nl/onderwerp/raad-kwaliteit. 2011.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.